Brief commissie : Brief van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing over een advies over het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 en enige andere onderwijswetten in verband met het voorkomen en het terugdringen van verzuim in het funderend onderwijs en het beroepsonderwijs (Wet terugdringen schoolverzuim) (Kamerstuk 36663)
36 663 Wijziging van de Leerplichtwet 1969 en enige andere onderwijswetten in verband met het voorkomen en het terugdringen van verzuim in het funderend onderwijs en het beroepsonderwijs (Wet terugdringen schoolverzuim)
Nr. 7
                   BRIEF VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE GRONDRECHTEN EN CONSTITUTIONELE TOETSING
            
Aan de Leden
Den Haag, 11 februari 2025
De tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing heeft tijdens haar
                  procedurevergadering van 19 december 2024 besloten, gelet op het dictum en het advies
                  van de Afdeling advisering van de Raad van State, een adviestraject te starten voor
                  het wetsvoorstel Wet terugdringen schoolverzuim (Kamerstuk 36 663). De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is hierover geïnformeerd
                  bij brief van 19 december 2024 (2024Z21702). Hierbij biedt de tijdelijke commissie haar advies aan.
               
Het wetsvoorstel is bedoeld om langdurig schoolverzuim van leerlingen en studenten
                  te voorkomen en te verminderen. Daarmee raakt dit wetsvoorstel in elk geval aan de
                  vrijheid van onderwijs (zoals vastgelegd in art. 23 Grondwet), het recht op onderwijs
                  (vervat in art. 2 Eerste Protocol EVRM, art. 28 VN-kinderrechtenverdrag en art. 24
                  VN-verdrag handicap) en het recht op privacy (vervat in onder meer art. 10 Grondwet
                  en art. 8 EVRM). Het recht op privacy speelt onder meer een rol vanwege de verplichting
                  om verzuiminformatie op een school te delen met de Minister (in de praktijk: DUO).
               
Ten eerste merkt de commissie in algemene zin op dat de regering in de memorie van
                  toelichting weinig aandacht besteedt aan deze grondrechten. In de paragraaf uit de
                  memorie van toelichting over constitutionele toetsing wordt enkel opgemerkt dat het
                  wetsvoorstel is getoetst aan de Grondwet en gaat de regering verder uitsluitend kort
                  in op de vrijheid van onderwijs (art. 23 Grondwet). Eerder heeft de regering toegezegd
                  om in memories van toelichting nadrukkelijk en afzonderlijk aandacht te besteden aan
                  constitutionele aspecten.1 Ten aanzien van het recht op privacy valt op dat de regering in de memorie van toelichting
                  weliswaar ingaat op de verhouding van het wetsvoorstel tot de Algemene verordening
                  gegevensbescherming (AVG), maar geen aandacht besteedt aan privacybepalingen uit de
                  Grondwet (art. 10) en het EVRM (art. 8). De tijdelijke commissie geeft de leden daarom in overweging om bij de regering aandacht
                     te vragen voor een meer expliciete behandeling van de relevante grondrechten, inclusief
                     de vrijheid van onderwijs, het recht op onderwijs en de privacybepalingen uit de Grondwet
                     en het EVRM.
Naast grondrechtelijke aspecten speelt bij dit wetsvoorstel het primaat van de wetgever
                  vanwege de voorgestelde delegatiebepalingen. Op grond van dit constitutionele uitgangspunt
                  horen de hoofdelementen van een regeling thuis in een wet en niet in lagere regelgeving.2 Dit hangt samen met het legaliteitsbeginsel: overheidsoptreden moet gebaseerd zijn
                  op een voorafgaande, wettelijke grondslag. Volgens art. 81 Grondwet geschiedt de vaststelling
                  van wetten door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
               
De Afdeling advisering van de Raad van State merkte in haar advies bij het wetsvoorstel
                  op dat de betrokkenheid van het parlement bij de inhoud, de richting en de omvang
                  van de voorgestelde verplichtingen om verzuim terug te dringen beperkt is vanwege
                  te ruime delegatiebepalingen. De Raad van State maakte eerder vergelijkbare opmerkingen
                  over delegatie en de positie van het parlement.3 Zo merkte de Raad van State in een voorlichting op verzoek van de Tweede Kamer over
                  voorhangprocedures op:
               
«In de praktijk wordt [...] regelmatig gebruik gemaakt van ruime en open geformuleerde
                     delegatiegrondslagen, waarbij mogelijkheid tot subdelegatie wordt geboden [...]. Dit
                     doet afbreuk aan het primaat van de wetgever (democratische legitimatie en rechtszekerheid
                     (legaliteit)) en de kenbaarheid van regels. Het is daarom van groot belang dat keuzes
                     omtrent structurele, wezenlijke elementen van een regeling bij de wet in formele zin
                     worden bepaald en dat delegatiebepalingen niet te ruim worden geformuleerd.»4
Ook ten aanzien van dit wetsvoorstel adviseerde de Raad van State de regering om de
                  belangrijkste verplichtingen in de wet zelf vast te leggen, zodat het parlement beter
                  betrokken is. De Raad van State noemde daarbij specifiek de hoofdelementen van het
                  verzuimbeleid, de verzuimregistratie en de doorlevering van gegevens.
               
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heeft de regering aangegeven
                  de hoofdelementen van het verzuimbeleid en de registratie van verzuim in het wetsvoorstel
                  te hebben opgenomen. De eerder overwogen delegatiegrondslag ten aanzien van deze aspecten
                  komt daarom niet in het wetsvoorstel terug. Dat is wel het geval bij het delen van
                  verzuiminformatie. In het wetsvoorstel is de verplichting opgenomen om verzuiminformatie
                  op een school te delen met de Minister. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
                  worden nadere regels gesteld over de wijze van gegevenslevering en de bewaartermijn
                  van deze gegevens, zo regelt het wetsvoorstel.
               
Het is aan de Kamer om te bepalen of hiermee in voldoende mate de hoofdelementen van
                  de regeling zijn opgenomen in het wetsvoorstel, zoals het primaat van de wetgever
                  vereist. Dat vereist een inhoudelijke beoordeling. Het is daarbij de vraag of bijvoorbeeld
                  de wijze van gegevenslevering en de bewaartermijn van deze gegevens hoofdelementen
                  zijn die in een wet moeten worden opgenomen, of dat dit via een algemene maatregel
                  van bestuur kan worden geregeld. De tijdelijke commissie geeft de leden in overweging om inhoudelijk na te gaan in
                     hoeverre met het wetsvoorstel de bezwaren van de Raad van State omtrent het primaat
                     van de wetgever in voldoende mate zijn geadresseerd. 
Tot slot merkt de tijdelijke commissie op dat de delegatiegrondslag voor het delen
                  van verzuiminformatie is verruimd ten opzichte van de versie die voor advies naar
                  de Raad van State is gegaan. Waar in de eerdere versie alleen de regering nadere regels
                  kon stellen («bij algemene maatregel van bestuur»), kan dat op grond van het wetsvoorstel
                  door de regering en een individuele Minister, als dat via een algemene maatregel van
                  bestuur mogelijk wordt gemaakt («bij of krachtens algemene maatregel van bestuur»).
                  In dat laatste geval kan een algemene maatregel van bestuur dus een grondslag bevatten
                  voor nadere uitwerking in een ministeriële regeling. De regering licht niet toe waarom
                  is gekozen voor deze verruimde delegatiegrondslag (subdelegatie). Anders dan bij een
                  algemene maatregel van bestuur, adviseert de Raad van State niet over een ministeriële
                  regeling en besluit de ministerraad hier niet over. De tijdelijke commissie geeft de leden in overweging om bij de regering na te gaan
                     waarom het nodig is dat ook een individuele Minister de mogelijkheid krijgt om regels
                     te stellen over het delen van verzuiminformatie.
De hiervoor genoemde punten kunnen betrokken worden bij de verdere behandeling van
                  het wetsvoorstel.
               
De voorzitter van de tijdelijke commissie, Van Nispen
De griffier van de tijdelijke commissie, Kling
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 Y.C. Kling, griffier
