Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 663 Wijziging van de Leerplichtwet 1969 en enige andere onderwijswetten in verband met het voorkomen en het terugdringen van verzuim in het funderend onderwijs en het beroepsonderwijs (Wet terugdringen schoolverzuim)
Nr. 6
                   VERSLAG
            
Vastgesteld 6 februari 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
                  onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
                  haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de
                  gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare
                  behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
Inhoudsopgave
I
Algemeen
2
1.
Het wetsvoorstel terugdringen schoolverzuim in het kort
6
2.
Achtergronden beleid over verzuim
7
2.1.
Aanleiding
7
2.2.
Thuiszittersproblematiek
9
3.
Hoofdlijnen van het voorstel
11
3.1.
Versterken van het verzuimbeleid
12
3.2.
Verbeteren van het zicht op verzuim
14
3.3.
Tijdig betrekken van de leerplichtambtenaar bij ongeoorloofd verzuim
16
3.4.
Verbeteren procedure vrijstelling op grond van lichamelijke of psychische gronden
18
4.
Toepassing Caribisch Nederland
20
5.
Gegevensverwerking en privacyaspecten
20
5.1.
Maatregelen en gegevensverwerking
21
5.2.
Verbeteren procedure vrijstelling op grond van lichamelijke of psychische gronden
21
5.3.
Levering geaggregeerde gegevens hoofd aan Minister
21
6.
Verhouding tot hoger recht
21
7.
Gevolgen
22
7.1.
Gevolgen voor het doenvermogen
22
7.2.
Gevolgen voor de regeldruk
23
7.3.
Financiële gevolgen
23
8.
Uitvoering, toezicht en handhaving
24
9.
Advies en consultatie
24
9.1.
Internetconsultatie
24
9.2.
ATR-advies
25
                         
                         
                         
II.
Artikelsgewijs deel
25
Artikel I, onderdeel B
25
I. ALGEMEEN
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van het onderhavige
                  wetsvoorstel. Deze leden onderkennen dat langdurig schoolverzuim te vaak een voorbode
                  blijkt van voortijdig schoolverlaten en daarmee te vaak ertoe leidt dat jongeren zonder
                  startkwalificatie hun schoolloopbaan afsluiten, met alle schade van dien voor hun
                  toekomstkansen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Daarom waarderen zij het streven
                  van de regering om langdurig schoolverzuim en schooluitval van leerlingen en studenten
                  beter in beeld te krijgen, te voorkómen en te verminderen. Niettemin hebben zij twijfels
                  of het wetsvoorstel zal voldoen om de problematiek aan te pakken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie stellen het probleem van thuiszitters al jaren
                  aan de kaart en concluderen dat ondanks herhaalde beloftes van verschillende kabinetten
                  om het aantal thuiszitters naar nul te brengen, dit aantal alleen maar stijgt. Kan
                  de regering reageren op de doelen die in het Thuiszitterspact1 zijn gesteld en waar behalve handtekeningen onder staan van de PO-Raad, de VO-raad,
                  de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), en waar maar liefst drie ministeries
                  (namelijk de ministeries van OCW, VWS en J&V) hun naam aan hebben verbonden? Geldt
                  de eerste ambitie, die luidt «…dat in 2020 geen enkel kind langer dan drie maanden
                  thuiszit zonder passend aanbod van onderwijs en/of zorg», nog steeds of is nadrukkelijk
                  afstand genomen van dit doel? Zo ja, wanneer is dat precies gebeurd? Is er een nieuwe
                  doelstelling geformuleerd? Hoe staat het met de andere ambities in het document die
                  gaan over het realiseren van een «sluitende thuiszittersaanpak», beter ondersteunen
                  en monitoren en de belofte dat waar nodig «extra actie» wordt ondernomen? Kan de regering
                  uitleggen wat er is gebeurd met de ambitie om doorzettingsmacht te realiseren? Waarom
                  is dit niet gedaan en hoe kan dat, als zowel drie ministeries, de bestuurdersorganisaties
                  in het onderwijs én de VNG met elkaar hebben afgesproken dit te willen? Wanneer is
                  gestopt met de Thuiszitterstop en door wie is dat besloten?
               
Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA dat van
                  de groots aangekondigde voornemens van destijds niets terecht is gekomen? Is zij bereid
                  hiervan te leren? Zo ja, is er een evaluatie geweest, of kan de regering aangeven
                  wat de leerpunten zijn? Wat gaat er gebeuren om in de toekomst en met dit wetsvoorstel
                  te voorkomen dat dergelijke beloften worden gedaan, en niet worden nagekomen? Begrijpt
                  de regering de teleurstelling bij ouders, docenten en hulpverleners, en dat zij hierdoor
                  erg teleurgesteld zijn in de overheid?
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen in dit wetsvoorstel de wil van de
                  regering om het probleem aan te pakken, maar vinden deze woorden moeilijk te rijmen
                  met de invulling van de subsidietaakstelling door deze regering, waarbij ook programma’s
                  ter preventie van thuiszitters worden geraakt. Kan de regering op deze discrepantie
                  reageren? Is de regering het met deze leden eens dat zo’n bezuiniging op programma’s
                  voor thuiszitters tegen het doel van dit wetsvoorstel ingaat? Zo ja, is de regering
                  bereid deze subsidietaakstelling terug te draaien?
               
Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hoe de regering de uitleg
                  over nut en noodzaak in de memorie van toelichting rijmt met het uiteindelijke wetsvoorstel
                  die grotendeels inzet op betere communicatie, informatie en monitoring. Deelt de regering
                  de mening dat voor het terugdringen van verzuim veel meer nodig is, waaronder kennis
                  en deskundigheid op scholen en een veilige schoolomgeving, maar ook een veilige en
                  stabiele thuisomgeving en buurt, met voorzieningen zodat kinderen en jongeren elkaar
                  kunnen ontmoeten? Heeft de regering in dat kader ook kennisgenomen van het advies
                  van de Deskundigencommissie Jeugd, die stelt dat de oplossing voor het terugdringen
                  van het aantal kinderen in de Jeugdzorg onder meer ligt bij het onderwijs en in dat
                  kader pleit voor het versterken van lokale steunstructuren? Hoe kijkt de regering
                  in dat kader naar de bezuinigingen die zij heeft gepland op onderwijs, maar ook op
                  preventie en sport? Hoe kijkt ze op de bezuiniging op het Programma School en Omgeving,
                  dat er juist voor zorgt dat kinderen die opgroeien in moeilijke sociaaleconomische
                  omstandigheden, ook kennis maken met muziek, sport en andere activiteiten waar ze
                  anders geen kennis mee zouden maken? Deelt de regering de mening dat betere informatievoorziening
                  en registratie weinig nut hebben als niet de oorzaken van verzuim worden weggenomen
                  en dat bezuinigingen op al deze terreinen haaks staan op de bedoelingen van dit wetsvoorstel?
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering uit te leggen hoe zij
                  in het kader van de doelstellingen is uitgekomen op het onderliggende wetsvoorstel.
                  Is dit wetsvoorstel de meest doelmatige manier om tot de gewenste aanpak te komen,
                  of zou er meer winst te behalen zijn in het aanpakken van de redenen waarom leerlingen
                  verzuimen, zoals het aanpakken van kinderarmoede, het ondersteunen van zieke leerlingen,
                  werken aan een veilige schoolomgeving, meer ondersteuning op school voor leerlingen
                  die een moeilijke tijd hebben en kleinere klassen?
               
De leden van de VVD-fractie danken de regering voor het toesturen van de Wijziging
                  van de Leerplichtwet 1969 en enige andere onderwijswetten in verband met het voorkomen
                  en het terugdringen van verzuim in het funderend onderwijs en het beroepsonderwijs
                  (Wet terugdringen schoolverzuim) en hebben daarover een aantal vragen.
               
De leden van de VVD-fractie onderschrijven zeer het doel van dit wetsvoorstel zijnde
                  te voorkomen dat leerlingen en studenten verzuimen of uitvallen. Schoolverzuim en
                  uitval kennen grote consequenties voor jongeren zelf en uiteindelijk voor de maatschappij
                  en deze leden zijn daarom blij met het initiatief van de regering in deze. Deze leden
                  vinden dat er voor ieder kind een passende oplossing gevonden moet worden.
               
De leden van de fractie van NSC zien goed onderwijs als basisvoorwaarde van bestaanszekerheid.
                  Die basisvoorwaarde komt onder druk te staan naar mate jongeren verzuimen aan het
                  onderwijs deel te nemen. Het baart deze leden daarom zorgen dat ondanks verschillende
                  inspanningen het aantal jongeren dat langdurig verzuimt en thuis zit niet is verminderd
                  en er zelfs een stijging is van het aantal vrijstellingen van de leer- en kwalificatieplicht
                  op grond van lichamelijke of psychische gronden. Het is deze leden duidelijk dat,
                  waar mogelijk, actie moet worden genomen om dit maatschappelijke probleem het hoofd
                  te bieden. Daarom onderschrijven zij het doel dat met het wetsvoorstel door de regering
                  wordt beoogd. Dit alles laat onverlet dat de leden van de fractie van NSC nog niet
                  overtuigd zijn dat het onderhavige wetsvoorstel daartoe ook onder huidige omstandigheden
                  het meest verkiesbare middel is.
               
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige
                  wetsvoorstel. De realisatie van het recht op onderwijs staat voor deze leden met stip
                  op één. In dat kader zijn deze leden teleurgesteld dat het voorstel voornamelijk ziet
                  op het registreren van verzuim (en de veronderstelling dat dit leidt tot minder verzuim),
                  in plaats van de zo noodzakelijke perspectiefwisseling naar de volwaardige realisatie
                  van het recht op onderwijs voor kinderen en jongeren. Het wetsvoorstel is voor deze
                  leden een stap in de goede richting, maar biedt geen fundamentele oplossingen voor
                  thuiszittende jongeren en is voornamelijk procedureel van aard en daarmee afhankelijk
                  van aanvullend beleid.
               
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Terugdringen
                  schoolverzuim. Met betrekking tot dit wetsvoorstel hebben deze leden vragen over de
                  geformuleerde doelstellingen, de sturing en de rolverdeling. Het valt hen op dat het
                  wetsvoorstel een sterke nadruk legt op registratie en gegevensdeling, maar voorbijgaat
                  aan de achterliggende oorzaken van verzuim en de complexiteit. Dit roept bij de leden
                  van de BBB-fractie vragen op over de administratieve lasten voor scholen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Leerplichtwet
                  1969 en enige andere onderwijswetten in verband met het voorkomen en het terugdringen
                  van verzuim in het funderend onderwijs en het beroepsonderwijs (Wet terugdringen schoolverzuim).
                  Deze leden begrijpen dat dit wetsvoorstel ons meer inzicht gaat geven in schoolverzuim
                  door een betere registratie en dat dit wetvoorstel ervoor kan zorgen dat scholen,
                  samenwerkingsverbanden, leerplichtambtenaren en gemeenten eerder -preventief- kunnen
                  ingrijpen.
               
Hoe reageert de regering op het standpunt van de Raad van State die stelt dat door
                  de complexiteit van de problematiek van thuiszitters niet al te hoge verwachtingen
                  worden gekoesterd van het effect van verplichtingen inzake verzuimbeleid en de registratie?
                  Deelt de regering dat punt of niet zo vragen de leden van de CDA-fractie.
               
In dit wetsvoorstel wordt veel ruimte gelaten om verplichtingen in een AMvB te regelen.
                  Hierdoor biedt het voorstel weinig inzicht in de wijze waarop het eraan bijdraagt
                  om thuiszitten of verzuim in brede zin tegen te gaan stelt de Raad van State. Ook
                  de betrokkenheid van het parlement bij de inhoud, de richting en de omvang van de
                  voorgestelde verplichtingen om verzuim terug te dringen is daarmee beperkt. Dit gaat
                  ten koste van het primaat van de wetgever. Kan de regering reflecteren op dit punt
                  van de Raad van State zo vragen de leden van de CDA-fractie.
               
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
                  Deze leden onderschrijven de doelstelling om schoolverzuim tegen te gaan en het leerrecht
                  van ieder kind te waarborgen. Echter plaatsen zij kritische kanttekeningen bij de
                  wijze waarop dit wetsvoorstel in de praktijk zal bijdragen aan het daadwerkelijk verminderen
                  van schoolverzuim en het ondersteunen van kwetsbare leerlingen.
               
Het wetsvoorstel legt een sterke nadruk op registratie en gegevensdeling als middel
                  om schoolverzuim tegen te gaan. Hoewel de leden van de SP-fractie het belang van een
                  goede verzuimregistratie onderkennen, constateren zij dat dit wetsvoorstel onvoldoende
                  aandacht besteedt aan de achterliggende oorzaken van schoolverzuim. Verzuim is vaak
                  een symptoom van diepere problemen, zoals armoede, een problematische thuissituatie,
                  psychosociale problematiek of een ontoereikende onderwijsondersteuning. Deze leden
                  vragen de regering hoe zij borgt dat het wetsvoorstel niet leidt tot een bureaucratische
                  benadering van verzuim, maar juist bijdraagt aan daadwerkelijke ondersteuning van
                  leerlingen.
               
Het wetsvoorstel houdt onvoldoende rekening met de structurele verschillen tussen
                  het primair en voortgezet onderwijs. In het primair onderwijs heeft een leerkracht
                  een vaste groep leerlingen, wat vroegtijdige signalering vergemakkelijkt. In het voortgezet
                  onderwijs hebben docenten vaak honderden leerlingen per week en is de signalering
                  lastiger. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij rekening houdt met
                  deze verschillen en hoe zij voorkomt dat de administratieve last in het voortgezet
                  onderwijs onevenredig hoog wordt.
               
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
                  vinden het van groot belang om volop in te zetten op het bestrijden van schooluitval
                  en het beperken van onnodige vrijstellingen wegens beperkingen. Zij vinden het echter
                  onvoldoende duidelijk in hoeverre de voorgestelde maatregelen voldoende effectief
                  zullen zijn en in hoeverre de toenemende lasten voor scholen opwegen tegen de gehoopte
                  voordelen.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat gelijktijdig nog een ander wetsvoorstel
                  in behandeling is dat ziet op de thematiek van uitval en begeleiding van leerlingen,
                  waarbij de doelgroep gedeeltelijk overlapt, namelijk de Wet van school naar duurzaam
                  werk. 2
Deze leden vragen of de regering wil toelichten waarom niet besloten is de thematiek
                  te integreren in een overkoepelend wetsvoorstel. Is het niet onoverzichtelijk voor
                  het veld om dit in twee stukken te knippen en beoogt de regering in ieder geval gelijktijdige
                  inwerkingtreding van beide trajecten?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige
                  wetsvoorstel. Deze leden zien de noodzaak van een verbetering van de omgang met schoolverzuim,
                  binnen een bredere aanpak om te voorkomen dat het onderwijs jongeren niet vast kan
                  houden. Zij vragen zich wel af of het wetsvoorstel in deze vorm daar een grote bijdrage
                  aan gaat leveren en hebben een aantal vragen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat er niet
                  al te hoge verwachtingen mogen worden gekoesterd van het effect van verplichtingen
                  inzake verzuimbeleid en -registratie, gezien de complexe problematiek. De regering
                  schrijft in reactie daarop dat de problematiek om verschillende interventies vanuit
                  diverse invalshoeken vraagt. Deze leden vragen of de regering uiteen wil zetten welke
                  verwachtingen ze heeft van het onderhavige wetsvoorstel, los van de andere maatregelen
                  die de regering neemt. Dit vanwege bijvoorbeeld de administratieve lasten die het
                  wetsvoorstel met zich meebrengt.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen de regering erop dat Ingrado een andere
                  invalshoek bepleit, waarbij onder andere niet wordt uitgegaan van «verzuim», maar
                  van «aanwezigheid» en wordt uitgegaan van leerplicht maar van leerrecht. Heeft de
                  regering ook deze invalshoek overwogen, wat een heel ander wetsvoorstel zou hebben
                  opgeleverd? Zo ja, waarom heeft de regering hier niet voor gekozen? Tevens vragen
                  deze leden waarom er in het wetsvoorstel niet voor is gekozen om de preventieve rol
                  van de leerplichtambtenaar te versterken.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat aandacht voor de grensregio’s in
                  onderhavig wetsvoorstel ontbreekt. Toch is juist in deze regio’s gebleken dat de Nederlandse
                  leerplicht bij schoolverzuim door leerlingen die in Nederland naar school gaan, maar
                  in Duitsland wonen, niet volledig van toepassing is. Ook omgekeerd doet dit probleem
                  zich voor. Heeft de regering zicht op de omvang van dit probleem en welke stappen
                  zet ze om het op te lossen? In hoeverre raakt onderhavig wetsvoorstel hieraan, zo
                  vragen deze leden.
               
1. Het wetsvoorstel terugdringen schoolverzuim in het kort
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat het onderhavige wetsvoorstel
                  beoogt dat zoveel mogelijk kinderen zoveel mogelijk aanwezig zijn op school en dat
                  zij daar onderwijs volgen, en dat het wetsvoorstel maatregelen bevat die zijn gericht
                  op beter in beeld brengen van het verzuim. Vanzelfsprekend zijn deze leden zich bewust
                  van het belang van justitiële interventies als uiterste middel en in dit verband wijzen
                  zij ook op de motie van het lid Wolfsen c.s.3 die de Tweede Kamer destijds Kamerbreed heeft aangenomen. Kan de regering uiteenzetten
                  wat de uitvoering van deze motie inmiddels betekent voor de praktijk van justitiële
                  interventies bij verzuim? Het valt de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA op
                  dat in het wetsvoorstel de strafrechtelijke rol van de leerplichtambtenaar domineert,
                  ook al maakt de memorie van toelichting melding van de Methodische Aanpak van Schoolverzuim.
                  Zou het niet beter zijn om meer uit te gaan van een leerrecht voor alle kinderen en
                  jongeren in plaats van een leerplicht die leerplichtambtenaren moeten handhaven? Zou
                  het niet goed zijn als zo’n leerrecht een verankering zou krijgen in de Grondwet,
                  zo vragen deze leden.
               
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen over de gevolgen voor de werkdruk op
                  scholen en het onderwijspersoneel. Hoezeer deze leden ook de maatschappelijke urgentie
                  zien van het terugdringen van schoolverzuim; de huidige overladenheid van het onderwijspersoneel
                  weegt hen zwaar en mag niet uit het oog worden verloren. Sterker, het is deze leden
                  er alles aan gelegen dat de werkdruk in het onderwijs niet nog verder toeneemt. Ongeacht
                  hoe minimaal de toename is. Want iedere keer een beetje wordt uiteindelijk een hele
                  hoop. Een verdere toename van de werkdruk achten zij alleen acceptabel als daar zwaarwegende
                  uitzonderlijke omstandigheden voor zijn. En zelfs in dat laatste geval zullen deze
                  leden zeer kritisch naar een dergelijke afweging kijken. Laat het dus duidelijk zijn
                  dat om al deze redenen deze leden ook kritisch tegenover dit wetsvoorstel staan.
               
Goed onderwijs begint bij goede leraren, zo stellen de leden van de NSC-fractie. Deze
                  leden staan dan ook pal achter de belangen van leraren. De leraar moet weer centraal.
                  De inzet om verzuim bij meer kinderen en jongeren te voorkomen of minimaliseren mag
                  er niet toe leiden dat als gevolg er (nog) minder docenten voor de klas staan, bijvoorbeeld
                  omdat ze door almaar toenemende overladenheid zelf door ziekte hun belangrijke maatschappelijke
                  werk moeten verzuimen. Hoe voorkomt de regering dat het oplossen van het ene probleem
                  hier (het terugdringen van schoolverzuim) nu niet zal leiden tot het vergroten van
                  een ander probleem (het tekort aan leraren)? Erkent de regering dit risico?
               
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat op veel scholen het verzuimbeleid tekortschiet.
                  Scholen zouden er niet alleen onvoldoende in slagen om verzuim van alle leerlingen
                  (op tijd) in beeld te krijgen, maar ook onvoldoende effectief interveniëren daar waar
                  het verzuim wel in beeld is. Deze leden vragen zich af wat hiervan de oorzaak is.
                  Kan het zo zijn dat de reden dat veel scholen hier op dit moment in tekort schieten
                  is dat zij te maken hebben met structurele (onderwijs)personeelstekorten? Heeft de
                  regering voldoende in beeld wat nu de oorzaken zijn van het feit dat veel scholen
                  geen toereikend verzuimbeleid voeren? En is de regering het ermee eens dat als chronische
                  capaciteitstekorten hier voor een belangrijk deel aan ten grondslag liggen, het invoeren
                  van scherpere wetgeving weinig effectief zal zijn en dus niet het juiste middel?
               
Zoals gezegd zijn de leden van de NSC-fractie zeer kritisch op elk wetsvoorstel dat
                  zal leiden tot een toename in de werkdruk op scholen. Wel vinden deze leden het belangrijk
                  om te denken in oplossingen. Wat denkt de regering van een wettelijke maximale startmomentnorm
                  in het voortgezet onderwijs zodat de administratieve lasten die onvermijdelijk zijn
                  verbonden met de aanwezigheidsregistratie tot een minimum worden beperkt?
               
De leden van de NSC-fractie lezen dat het wetsvoorstel als doel heeft de voorwaarden
                  te creëren om beter passend onderwijs mogelijk te maken. Door beter de verschillende
                  omstandigheden en behoeften van een kind of jongere in beeld te krijgen – hetgeen
                  het wetsvoorstel beoogt te realiseren – zouden scholen en onderwijspersoneel beter
                  in staat zijn onderwijs te bieden dat past bij hun unieke situatie. Het is deze leden
                  niet geheel duidelijk hoe het wetsvoorstel daarvoor de benodigde voorwaarden schept.
                  Immers, het wetsvoorstel voorziet met name in een beter geaggregeerd beeld van het verzuim. En geaggregeerde gegevens lijken per definitie weinig bruikbaar
                  als het gaat om de vraag welk onderwijs passend is voor het specifieke individuele
                  geval. Kan de regering toelichten welk nut geaggregeerde gegevens over verzuim hebben
                  bij het bepalen van passend onderwijs op individueel niveau?
               
In de discussie die vandaag de dag speelt over sturing in het funderend onderwijs
                  wordt regelmatig opgemerkt dat het veld behoefte heeft aan meer duidelijkheid over
                  wat de overheid van besturen, scholen en onderwijspersoneel verwacht. De leden van
                  de NSC-fractie merken op dat het wetsvoorstel scholen nog steeds veel ruimte geeft
                  als het gaat om de specifieke invulling van het verzuimbeleid. Is de regering van
                  oordeel dat het wetsvoorstel in dit opzicht voldoende tegemoetkomt aan de wens om
                  meer duidelijkheid?
               
2. Achtergronden beleid over verzuim
               
2.1. Aanleiding
               
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen dat ondanks inspanningen sinds de invoering
                  van het stelsel passend onderwijs het aantal jongeren dat langdurig verzuimt en thuiszit
                  niet is verminderd. Ook het aantal vrijstellingen van de leerplicht op grond van lichamelijke
                  of psychische gronden stijgt. Kan de regering in een overzicht uiteenzetten welke
                  concrete maatregelen zijn genomen om het aantal thuiszitters te verminderen sinds
                  de invoering van passend onderwijs? Kan de regering in dat overzicht ook specifiek
                  meenemen welke concrete maatregelen zijn genomen om het aantal thuiszitters te verminderen
                  na de evaluatie passend onderwijs in 2020? Kan de regering ook het aantal thuiszitters
                  in een overzicht uiteenzetten sinds de invoering van passend onderwijs tot heden?
                  Kan zij daarbij ook reageren op de cijfers over thuiszitters van Stichting Balans,
                  die tot andere cijfers komt dan het ministerie?4 Hoe verklaart de regering deze verschillen?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen ook een reflectie van de regering op
                  de wisselwerking tussen de jarenlange wachtlijsten en het gebrek aan passende hulp
                  vanuit jeugdzorg en het aantal thuiszittende kinderen. Deelt de regering de mening
                  dat daar ook een deel van de oorzaak van het probleem van thuiszitters zit en dat
                  de regering ook deze zorg moet verbeteren? Hoe gaat de regering ook de afstemming
                  en samenwerking tussen zorg en onderwijs verbeteren?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de verscherpte verzuimaanpak bestaat
                  uit drie actielijnen en dit wetsvoorstel uit actielijn één volgt. Deze leden zijn
                  benieuwd wanneer er maatregelen of wetsvoorstellen volgen uit actielijn twee (meer
                  mogelijkheden voor maatwerk) en actielijn drie (digitaal afstandsonderwijs voor de
                  doelgroep thuiszittende leerlingen). Wat is de planning hiervoor? Zij lezen ook dat
                  de regering schrijft dat voorliggend wetsvoorstel er op zichzelf niet voor zal zorgen
                  dat de huidige groep thuiszittende jongeren direct naar school kan of een passend
                  ontwikkelaanbod krijgt. Daarvoor is meer nodig schrijft de regering. Wat is daar wél
                  voor nodig en hoe gaat de regering hiervoor zorgen? Hoe staat het met de doelen en
                  ambities van inclusief onderwijs? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                  eens dat er meer zou moeten gebeuren om de ambities te halen?
               
De leden van de NSC-fractie vragen de regering aan te geven welke inspanningen er
                  zijn verricht ter verbetering van de organisatie van extra ondersteuning.
               
Ook zijn de leden van de NSC-fractie benieuwd hoe het komt dat scholen nu minder goed
                  zicht hebben op leerlingen die langdurig verzuimen. Heeft de regering dat voldoende
                  in beeld? Zo ja, wat zijn de oorzaken hiervan en hoe moet het wetsvoorstel op dit
                  punt tot verbetering leiden?
               
De leden van de NSC-fractie lezen dat het wetsvoorstel ervoor moet zorgen dat scholen
                  aandacht besteden aan «evaluatie van verzuimgevallen» (p. 5). Kan de regering aangeven
                  wat daarmee wordt bedoeld?
               
Het wetsvoorstel gaat er volgens de leden van de BBB-fractie onterecht vanuit dat
                  een verbeterde registratie van verzuim automatisch leidt tot vroegtijdige signalering
                  en interventie. Verzuim is echter een laat signaal van problematiek en alleen registratie
                  is daarom onvoldoende. Structurele samenwerking met huisartsen, jeugdzorg, maatschappelijk
                  werk en de jeugdgezondheidszorg is volgens deze leden cruciaal om ervoor te zorgen
                  dat verzuimsignalen snel en passend kunnen worden opgevolgd. Zij maken zich daarnaast
                  zorgen over het delen van verzuimgegevens met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
                  (zoals vereist in het wetsvoorstel). Voor het delen van gezondheidsgegevens is op
                  basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) een wettelijke grondslag
                  vereist, wat momenteel onvoldoende wordt belicht.
               
Door de regering wordt aangegeven dat het schoolverzuim hoog is. Dat het hoog is,
                  delen de leden van CDA-fractie maar het is toch zo dat het aantal langdurige thuiszitters
                  stijgt? Hoe is dat bij de ons omringende landen?
               
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er naast de invoering van onderhavig wetsvoorstel
                  reeds 25 maatregelen worden uitgevoerd om het passend onderwijs te verbeteren. Doel
                  van de verbeteraanpak passend onderwijs is om nog meer leerlingen zo passend mogelijke
                  ondersteuning te bieden, zodat jongeren onderwijs krijgen op een wijze die past bij
                  hun mogelijkheden. Kan de regering aangeven hoe het gaat met de uitvoering van de
                  maatregelen en welke maatregelen het meeste effect lijken te sorteren?
               
De leden van de SGP-fractie missen in de memorie van toelichting een voldoende toegespitste
                  analyse welke specifieke problemen verholpen zouden worden door het uitbreiden van
                  het verzuimbeleid. Deze leden vinden het onbevredigend dat de toelichting nauwelijks
                  in beeld brengt welke informatie daadwerkelijk tot een verbetering zou leiden van
                  de aanpak tegen schoolverzuim. Zij merken dit op tegen de achtergrond van de constatering
                  in de toelichting dat allerlei factoren ten grondslag liggen aan schoolverzuim, die
                  per situatie sterk kunnen verschillen. Deze leden vragen hoe een generieke uitbreiding
                  van de registratieplicht en het tegemoetkomen aan een algemene informatiebehoefte
                  redelijkerwijs kunnen leiden tot het bestrijden van specifieke problemen. Eveneens
                  vragen zij of de regering kan onderbouwen dat het ontstaan van langdurig verzuim in
                  veel gevallen in overwegende mate te wijten is aan het ontbreken van informatie.
               
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reageren op de kritiek van VOS/ABB
                  en Ouders en Onderwijs dat het voorstel ten onrechte uitgaat van de gedachte dat verbeterde
                  registratie automatisch tot verbetering leidt en de noodzaak om schoolnabije praktijken
                  ter ondersteuning van leerlingen en ouders veel meer centraal te stellen. Deze leden
                  vragen of het wetsvoorstel niet te veel vlucht in systemen, terwijl een goede aanpak
                  primair berust op goede afstemming op basis van bestaande mogelijkheden. Hoe reageert
                  de regering op de constatering dat bestaande middelen vaak niet worden benut en dat
                  het uitbreiden van instrumenten niet de passende reactie is op dit probleem? Waarom
                  zou het nader regelen van verzuimbeleid een extra prikkel zijn voor scholen, terwijl
                  scholen nu al indirect verplicht zijn beleid te hanteren wegens de verplichting inzake
                  de schoolgids?
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering met het wetsvoorstel meer
                  informatie wil genereren over de fase voordat sprake is van langdurig ongeoorloofd
                  verzuim. Deze leden vragen hoe de regering in dit licht aankijkt tegen het wettelijke
                  criterium van meer dan zestien uur verzuim in vier aaneengesloten weken. Heeft de
                  regering gelet op de thematiek van het wetsvoorstel ook grondig overwogen om dit criterium
                  te herzien en welke overwegingen en gegevens zijn leidend geweest bij de keuze om
                  geen wijziging voor te stellen?
               
2.2. Thuiszittersproblematiek
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen op grond van welke analyse de regering
                  meent dat verzuimbeleid, verzuimregistratie, inzicht in verzuimcijfers, vroegtijdige
                  interventies op zorgelijk ongeoorloofd verzuim en aanpassing van de procedure voor
                  de vrijstelling op lichamelijke of psychische gronden de sleutel vormen om het probleem
                  van het groeiende aantal thuiszitters het hoofd te bieden. Het valt deze leden op
                  dat de ouderorganisatie Ouders en Onderwijs dit niet beschouwt als de oplossing voor
                  de thuiszitters, omdat de reden voor hun verzuim anders is dan een gebrekkige registratie
                  van verzuim. Niet alleen ondersteunen onder meer Ieder(in), de landelijke oudervereniging
                  Balans en scholierenorganisaties Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) en Leerlingenbelang
                  Voortgezet Onderwijs (LBVSO) deze boodschap, maar ook de Raad van State benoemt in
                  haar advies dat het wetsvoorstel weinig inzicht geeft in de wijze waarop het bijdraagt
                  aan het tegengaan van thuiszitten of verzuim. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA
                  vragen de regering om een nadere reactie op deze bezwaren.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts vragen over jongeren met een
                  vrijstelling op lichamelijke of psychische gronden. Deze leden lezen dat het aantal
                  jongeren met een vrijstelling op lichamelijke of psychische gronden toeneemt, terwijl
                  het aantal jongeren in de leer- of kwalificatieplichtige leeftijd vrijwel gelijk is.
                  Uit onderzoek blijkt dat het voor een deel van deze jongeren wel mogelijk is om naar
                  school te gaan, mits maatwerk wordt geboden. Hoe kijkt de regering naar deze conclusie
                  en is de regering het met de leden eens dat het pijnlijk is dat deze jongeren thuis
                  komen te zitten, terwijl zij recht hebben op onderwijs? Het VN-kinderrechtenverdrag
                  en het VN-Verdrag inzake personen met een handicap gaat uit van leerrecht voor alle
                  kinderen ongeacht de ernst van de beperking. Beide verdragen gaan er van uit dat alle
                  kinderen leerbaar zijn en tijd op een school kunnen doorbrengen. Is de toename van
                  het aantal jongeren met een vrijstelling van onderwijs niet in strijd met beide verdragen?
                  In hoeverre is getoetst of artikel 5a uit de Leerplichtwet in overeenstemming is met
                  beide VN-verdragen? Wat gebeurt er in de situatie dat ouders een vrijstelling van
                  de leerplicht voor hun kind weigeren?
               
Uit de praktijk horen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ook dat ouders soms
                  genoodzaakt zijn om de vrijstelling aan te vragen, onder druk van de leerplicht, school
                  of het samenwerkingsverband, omdat er geen passend onderwijs beschikbaar is. Kent
                  de regering deze signalen ook? Deelt u de mening dat dit soort druk onaanvaardbaar
                  is en in strijd met het recht op onderwijs? Deze leden horen ook nog steeds signalen
                  over Veilig Thuis-meldingen die worden gedaan bij kinderen die niet naar school kunnen
                  vanwege bijvoorbeeld een chronische ziekte. Kent de regering deze signalen? Wat wordt
                  er gedaan met zo’n melding en in hoeverre worden ouders en de school hiervan op de
                  hoogte gesteld?
               
Daarnaast constateren de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat leerlingen met lichamelijke
                  problemen of een chronische ziekte soms belemmeringen ervaren om dagelijks naar school
                  te gaan vanwege fysieke belemmeringen. Lang reizen, en de onzekerheid van het leerlingen
                  vervoer spelen hierbij een rol. Erkent de regering dat? Heeft de regering ook naar
                  dit soort belemmeringen gekeken? Zo ja, is zij het eens met deze leden dat er landelijke
                  regie hoort bij het oppakken van dit probleem? Herkent de regering dat kinderen die
                  chronisch ziek zijn nu soms thuis blijven omdat zij geen volle dagen op school kunnen
                  maken en ouders en docenten vaak belemmeringen ervaren bij het maken van maatwerkafspraken
                  zodat een leerling bijvoorbeeld deels thuis onderwijs kan volgen en deels onderwijs
                  op afstand? Zo ja, in hoeverre helpt dit wetsvoorstel deze groep kinderen?
               
Specifiek vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar leerlingen met autisme,
                  soms in samenhang met hoogbegaafdheid, omdat recente onderzoeken steeds vaker laten
                  zien dat veel van de thuiszitters kinderen met autisme zijn. In hoeverre is er oog
                  voor deze groep? Hoe worden initiatieven ondersteund die deze kinderen soms tijdig
                  opvangen met het doel hen weer duurzaam naar school te laten gaan en leerkrachten
                  daarbij te ondersteunen? Graag horen deze leden welke stappen in de afgelopen jaren
                  zijn gezet omdat hier nog veel winst te behalen valt, maar veel initiatieven aanlopen
                  tegen barrières, zoals ontoereikende bekostiging omdat ze formeel geen onderwijs zijn.
               
Het aanpakken van schoolverzuim begint naar inzicht van de leden van de VVD-fractie
                  met scholen die in actie komen bij afwezigheid van leerlingen en studenten. Deze leden
                  vragen of scholen thans onvoldoende mogelijkheden hadden om de thuiszittersproblematiek
                  dan wel verzuim aan te pakken. Zij vragen of bekend is na hoeveel dagen thuiszitters
                  gemiddeld gemeld worden bij de Leerplicht. Kan de regering aangeven of zij inzichtelijk
                  heeft of scholen voldoende en binnen de wettelijke termijn melden, zo vragen deze
                  leden.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat multi-problematiek bij jongeren ten grondslag
                  ligt aan een deel van het verzuim en voorts dat scholen deze problematiek niet of
                  ontijdig herkennen. Wat voor initiatieven van de regering lopen er reeds om de grondoorzaken
                  van het verzuim aan te pakken, zo vragen deze leden. Hoe draagt onderhavig wetsvoorstel
                  hieraan bij?
               
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het aantal jongeren met een vrijstelling
                  op lichamelijke of psychische gronden toeneemt, terwijl het aantal leer- of kwalificatie
                  plichtige jongeren gelijk blijft. Deze leden vragen de regering deze stijging te verklaren.
               
De leden van de NSC-fractie hebben vragen over langdurig verzuim en thuiszitten. Bij
                  deze leden wordt de suggestie gewekt dat scholen niet in staat zijn voor de doelgroep
                  een passend onderwijsaanbod te realiseren omdat ze het als een «klein en hanteerbaar
                  probleem» zien. Zij zijn benieuwd hoe het ene zich hier tot het ander laat verhouden.
                  Kan de regering aangeven waarom vanwege de geringe omvang en hanteerbaarheid van het
                  probleem, scholen niet in staat zijn om passend onderwijsaanbod te realiseren?
               
De regering stelt dat scholen en samenwerkingsverbanden er onvoldoende in slagen om
                  voor de doelgroep die behoefte heeft aan maatwerk passend onderwijsaanbod te realiseren.
                  De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit wetsvoorstel hier geen oplossing
                  voor zal bieden en vragen of de regering dit anders ziet.
               
Uit de leerplichttellingen blijkt dat de groep jongeren met een vrijstelling op lichamelijke-
                  of psychische gronden toeneemt. Kan de regering uiteenzetten -gezien de stijging van
                  het aantal vrijstellingen- wat voor soort problemen dit dan zijn? De leden van de
                  CDA-fractie begrijpen van ouders dat zij soms genoodzaakt zijn om deze vrijstelling
                  aan te vragen, onder druk van de leerplichtambtenaar, school of het samenwerkingsverband.
                  Niet omdat een kind niet leerbaar is maar omdat er geen passend onderwijs voorhanden
                  is. Kent de regering deze signalen en kan zij hier op reflecteren?
               
De leden van de SGP-fractie vragen welke duiding de regering geeft aan de stijging
                  van het aantal leerlingen met een vrijstelling op psychische of lichamelijke gronden.
                  De memorie van toelichting lijkt te suggereren dat dit vooral te wijten is aan het
                  falende systeem. Hoe betrekt de regering in de overwegingen de ervaringen vanuit de
                  onderwijspraktijk dat scholen door de jaren heen ook terdege een verzwaring van de
                  problematieken bij leerlingen signaleren, als gevolg waarvan een stijging van het
                  aantal vrijstellingen op zich niet vreemd is. Graag ontvangen deze leden nadere reflectie
                  op dit vraagstuk.
               
3. Hoofdlijnen van het voorstel
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de probleemanalyse dat veel scholen op dit moment
                  nog een onvoldoende beleid hebben ten aanzien van verzuim. Moeten deze leden die constatering
                  lezen als dat scholen tot dusver zelf te weinig beleid opgesteld hebben om verzuim
                  aan te pakken? Als dat het geval is, vragen zij hoe de onderhavige wet de inzet van
                  scholen kan verbeteren.
               
De leden van de D66-fractie hebben over de gehele linie van het voorstel de vraag
                  welke exacte doelstellingen er gekoppeld worden aan het wetsvoorstel. Deze leden vragen
                  of de regering hierop in kan gaan. Bovendien vragen zij of de regering uiteen kan
                  zetten welke eisen er zijn aan de huidige verzuimregistratie en welke lacunes dit
                  voorstel precies vult. Deze lezen dat de aanname in het voorstel is dat meer registratie
                  leidt tot minder verzuim. Bovendien veronderstelt het voorstel dat de aanwezigheid
                  van verzuimbeleid automatisch moet leiden tot minder verzuim en verbeterde registratie.
                  De leden vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat het verzuimbeleid ook daadwerkelijk
                  leidt tot verbeteringen en hoe de regering dit verzuimbeleid gaat toetsen. Zij merken
                  op dat de Onderwijsinspectie recentelijk herhaaldelijk heeft gesteld onvoldoende inspectiecapaciteit
                  te hebben. In hoeverre is de inspectie voldoende toegerust om te voorzien in de naleving
                  van dit voorstel?
               
3.1. Versterken van het verzuimbeleid
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat een onderdeel bij de aanscherping
                  van het verzuimbeleid die de regering voor ogen staat, is dat scholen afspraken maken
                  met jeugdartsen om de onderlinge samenwerking te verbeteren. Hoe ziet de regering
                  de rol van jeugdartsen en leerplichtambtenaren in het kader van dit wetsvoorstel?
                  Waarom verwacht zij dat extra inzet mogelijk en realistisch is met onder meer het
                  zogenoemde ravijnjaar 2026 dat eraan komt voor gemeenten, wat betekent dat het geld
                  uit het gemeentefonds via een nieuwe verdeelsleutel wordt toegekend aan gemeenten,
                  waarbij gemeenten gezamenlijk tussen de € 2,5 miljard en € 3 miljard mínder gaan ontvangen?
                  In dat kader wijzen zij ook op de jeugdgezondheidszorg, waar belangrijke programma’s
                  zijn opgezet om zowel de fysieke als mentale gezondheid van jongeren te bevorderen.
                  In hoeverre raken de geplande bezuinigingen op de GGD-GHOR ook de jeugdgezondheidszorg?
               
De leden van de NSC-fractie hebben vragen over de probleemomschrijving (3.1.1). Deze
                  leden lezen dat scholen nu vaak onvoldoende erin slagen om verzuim (op tijd) in beeld
                  te krijgen en de verzuimproblematiek onderschatten. Zij vragen zich af wat hiervan
                  de oorzaak is. Kan de regering aangeven waarom scholen er soms niet in slagen om een
                  geval van verzuim te constateren? Ook vragen deze leden zich af hoe het wetsvoorstel
                  op dit punt tot een verbetering moet leiden gezien het aangescherpte verzuimbeleid
                  dat het voorschrijft hiervoor geen enkele aanwijzingen bevat maar juist in alles lijkt
                  uit te gaan van een situatie waarin (tijdige) constatering van het verzuim reeds heeft
                  plaatsgevonden. Kan de regering aangeven hoe het wetsvoorstel eraan bijdraagt dat
                  niet alleen het interveniëren maar ook het primaire signaleren op scholen beter zal
                  verlopen? Zou op dit punt wellicht niet een zevende voorschrift aan het wetsvoorstel
                  moeten worden toegevoegd?
               
Voorts hebben de leden van de NSC-fractie vragen over het voortgezet onderwijs. Deze
                  leden merken op dat er soms onvoldoende oog is voor de oorzaak van verzuim. Kan de
                  regering aan de hand van concrete (al dan niet denkbeeldige) voorbeelden aangeven
                  hoe het wetsvoorstel een groter inzicht in deze oorzaken moet bewerkstelligen?
               
Met betrekking tot mbo en jongeren die vallen onder de doelgroep van het Doorstroompunt
                  lezen de leden van de NSC-fractie dat er tussen mbo-instellingen op dit moment grote
                  verschillen bestaan in de aanpak van verzuim. Deze leden begrijpen dat dit met het
                  oog op een goede, consistente en maatschappij-brede aanpak onwenselijk is. Het is
                  hen echter niet duidelijk hoe het onderhavige wetsvoorstel hierin verbetering aanbrengt.
                  Het voorstel introduceert weliswaar zes criteria die het verzuimbeleid in bepaald
                  opzicht uniformer moeten maken, maar laat mbo-instellingen nog steeds veel ruimte
                  als het gaat om de specifieke invulling ervan. Immers, ook wanneer mbo-instellingen
                  allemaal vastleggen hoe ze zullen handelen bij constatering van verzuim, blijft er
                  veel ruimte voor onderling verschil. Het is deze leden daarom niet duidelijk hoe het
                  wetsvoorstel op dit punt tot een relevante verbetering moet leiden. Erkent de regering
                  het belang van een inhoudelijk (en niet slechts formeel) uniforme aanpak bij het terugdringen
                  van verzuim en erkent zij dat het wetsvoorstel daar onvoldoende toe bijdraagt?
               
Bovenschoolse voorzieningen moeten zo veel mogelijk een laatste redmiddel blijven,
                  zo stellen de leden van de BBB-fractie. Deze leden vinden dat het wetsvoorstel onvoldoende
                  rekening houdt met de verschillen tussen primair onderwijs en voortgezet onderwijs.
                  Effectief verzuimbeleid vraagt om maatwerk. In het primair onderwijs heeft een leerkracht
                  doorgaans een vaste groep leerlingen, wat vroegtijdige signalering van verzuim vergemakkelijkt.
                  In het voortgezet onderwijs daarentegen kunnen docenten wel 400 leerlingen per week
                  zien, terwijl mentoren vaak beperkte contacttijd hebben met hun mentorleerlingen.
               
De regering stelt dat op veel scholen het beleid ten aanzien van verzuim nog onvoldoende
                  is. Verzuimpatronen en signalen die aanleiding geven tot zorgen over de schoolgang
                  van de leerling worden nu vaak te laat herkend of er worden geen effectieve interventies
                  ingezet om verzuim te voorkomen. Maar, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich
                  af, denkt de regering dat dit wetsvoorstel een bijdrage levert dit probleem op te
                  lossen of brengt dit het probleem alleen beter in kaart.
               
Het wetsvoorstel geeft de school de mogelijkheid om vroegtijdig een «signaal» af te
                  geven aan de leerplichtambtenaar indien zij verzuim «zorgelijk» vindt. Kan de regering
                  nader duiden wat het verschil is tussen een signaal en een melding, zo vragen de leden
                  van de CDA-fractie.
               
Het wetsvoorstel hanteert een strikte scheiding tussen geoorloofd en ongeoorloofd
                  verzuim. In de praktijk blijkt echter dat veel verzuim een grijs gebied beslaat, bijvoorbeeld
                  wanneer kinderen kampen met medische of psychische problematiek, maar niet direct
                  onder de uitzonderingsgronden vallen. De leden van de SP-fractie vragen of de regering
                  bereid is om ruimte te bieden aan maatwerkoplossingen, zodat scholen in samenspraak
                  met ouders en zorginstanties tot een passende aanpak kunnen komen.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in het wetsvoorstel geen onderscheid
                  maakt tussen de verschillende onderwijssectoren. Het beoogde verzuimbeleid geldt gelijkelijk
                  voor scholen voortgezet onderwijs van 1500 leerlingen en basisscholen van 150 leerlingen.
                  Deze leden vragen een verantwoording van deze keuze. Wat is volgens de regering de
                  toegevoegde waarde van een uitgebreide(re) registratie van verzuim in een gemiddelde
                  basisschool waar alle leerlingen doorgaans voldoende in het vizier zijn? Hoe gaan
                  deze verplichtingen voor zulke scholen concreet meerwaarde opleveren ten opzichte
                  van de nauwe afstemming die in de praktijk doorgaans al aan de orde is?
               
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting van de regering op de bevoegdheden
                  van de medezeggenschap ten aanzien van de schoolgids en het verzuimbeleid. De toelichting
                  gaat uit van de veronderstelling dat instemming met de schoolgids ook instemming met
                  het verzuimbeleid betekent. Deze leden vragen hoe de regering deze stelling rechtvaardigt
                  gelet op uitspraken van de Landelijke commissie geschillen WMS (12 juni 2014, 106171,
                  en 14 juli 2021, 9175). Deze leden vragen waarom het wetsvoorstel niet in een afzonderlijk
                  medezeggenschapsrecht ten aanzien van het vaststellen van het verzuimbeleid is voorzien.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarin het nut gelegen
                  is van het registreren van het ongeoorloofd verzuim. Waarom zou de wetgever moeten
                  dwingen tot het registreren van situaties die door de wetgever zelf als legitieme
                  vormen van verzuim worden beschouwd? Hoe is aannemelijk te maken dat die informatie
                  naar verwachting toch tot relevante gezichtspunten kan leiden in de bestrijding van
                  schoolverzuim?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering stelt dat ouders en leerlingen
                  via de medezeggenschap een instemmingsrecht hebben op de inhoud van de schoolgids
                  en daarmee de inhoud van het verzuimbeleid. Deze leden vragen de regering of deze
                  redenering wel klopt, gezien twee eerdere uitspraken van de Landelijke Commissie voor
                  Geschillen WMS ((LCG WMS 12 juni 2014, 106171 en (LCG WMS 14 juli 2021; 9175).
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat de oudergeleding respectievelijk
                  de ouder-/leerlingengeleding van de medezeggenschap weliswaar instemmingsbevoegdheid
                  bij de vaststelling van de schoolgids heeft, maar dat ze daarmee niet automatisch
                  een instemmingsbevoegdheid heeft bij het in de schoolgids verwoorde beleid. Kan de
                  regering hierop reflecteren?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het personeel belast wordt met
                  de uitvoering van het verzuimbeleid. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen
                  om de bevoegdheid hierover bij de hele medezeggenschapsraad te leggen?
               
3.2. Verbeteren van het zicht op verzuim
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering in reactie op het advies
                  van de Raad van State erkent dat er een verband kan bestaan tussen (geoorloofd) ziekteverzuim
                  en thuiszitten. Toch noemt de regering een verruiming van de taak van de leerplichtambtenaar
                  met betrekking tot geoorloofd verzuim op individueel leerling niveau (nog) niet passend
                  bij de huidige praktijk. Daarom bevat het wetsvoorstel uitsluitend nog een grondslag
                  om zorgelijk ongeoorloofd verzuim te melden aan de leerplichtambtenaar. Klopt het
                  dat het aantal kinderen dat geen onderwijs ontvangt terwijl ze wel zijn ingeschreven,
                  op een school véél groter is dan blijkt uit de jaarlijkse cijfers van de leerplichttelling,
                  die zich immers alleen baseren op het aantal kinderen dat langdurig ongeoorloofd verzuimt?
                  Betekent de inperking tot ongeoorloofd verzuim daarmee niet een gemiste kans om werk
                  te maken van een preventieve aanpak waarbij de leerplichtambtenaar ook een rol zou
                  kunnen spelen als adviseur en meedenker over schoolverzuim?
               
Ingrado, de organisatie van leerplichtambtenaren meldt dat het wetsvoorstel onvoldoende
                  blijk geeft van het besef dat schoolverzuim een zogeheten wicked problem is; een probleem waarvan de oorzaken en gevolgen zich op verschillende niveaus manifesteren,
                  zoals in dit geval op gezondheid, sociale, economische, politieke en ecologische aspecten,
                  zo vernemen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Ingrado noemt bijvoorbeeld onderzoek
                  dat uitwijst dat een aanpak gericht op één enkele vorm van verzuim niet effectief
                  zal zijn, wat echter wel degelijk gebeurt bij de aanpak van «Meer aandacht voor zieke
                  leerlingen». Ook noemt Ingrado de rapportage De kracht om door te zetten,5 met de aanbeveling om het onderscheid tussen geoorloofd en ongeoorloofd verzuim op
                  te heffen, en het onderzoek Impuls thuiszittersaanpak,6 dat meer oog bepleitte voor zorgelijk ziekteverzuim. Kan de regering uitleggen waarom
                  er niet méér is gebruik gemaakt van zulke (wetenschappelijke) kennis om zo het verzuim
                  beter tegen te kunnen gaan? De Raad van State vraagt of louter de categorisering in
                  de zeer ruime categorieën «geoorloofd» en «ongeoorloofd» een nuttig beeld zal geven
                  van de daadwerkelijke oorzaken van verzuim en gaf daarom in overweging om met het
                  onderwijsveld te onderzoeken welke categorieën nuttige en getrouwe informatie opleveren.
                  De regering gaat hierop in haar nader rapport niet in. Hoe reageert de regering op
                  de vraag van de Raad van State of de categorisering in enkel «geoorloofd» en «ongeoorloofd»
                  verzuim wel een nuttig beeld geeft van de oorzaken van verzuim?
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen ook waarom het wetsvoorstel zo
                  weinig rekening houdt met de contextverschillen tussen primair onderwijs en voortgezet
                  onderwijs. In het primair onderwijs heeft een leerkracht vaak een vaste groep leerlingen,
                  wat vroegtijdige signalering van verzuim makkelijker maakt. In het voortgezet onderwijs
                  kunnen docenten wel 400 leerlingen per week zien, en hebben mentoren vaak beperkte
                  contacttijd hebben met hun mentorleerlingen. Deze structurele verschillen bemoeilijken
                  het signaleren van (dreigend) verzuim. De Vereniging voor openbare en algemene toegankelijke
                  scholen, VOS/ABB, adviseert daarom expliciet rekening te houden met sectorspecifieke
                  verschillen en om beleid en ondersteuning dienovereenkomstig vorm te geven. Wat doet
                  de regering met dit advies?
               
De leden van de fractie van NSC hebben vragen over de nadere regels over informatieverstrekking
                  verzuim. Deze leden merken op dat de zin «deze algemene maatregel van bestuur zal
                  nadere regels bevatten over de categorisering van de informatieverstrekking over verzuim»
                  (p.20) tegenstrijdig is met de toezegging, elders in de memorie van toelichting, dat
                  «er...ook geen nieuwe categorieën [zullen] worden voorgeschreven in lagere regelgeving»
                  (p. 43). Kan de regering aangeven wat nu precies de eisen zijn ten aanzien van de
                  registratie van verzuim? En kan de regering aangeven of de delegatiebepalingen met
                  betrekking tot de gegevenslevering wel of geen nadere categorieën zullen introduceren?
                  Kortom, deze leden willen meer helderheid over welke gegevens scholen ingevolge het
                  wetsvoorstel zullen geacht worden te registreren en ook welke daarvan tot beschikking
                  van de Minister zullen staan.
               
De leden van de D66-fractie lezen in de probleemaanpak dat de regering registratie
                  van geoorloofd en ongeoorloofd verzuim als oplossing ziet voor het probleem van verzuim.
                  Deze leden vragen om reflectie van de regering op de Thuiszittersaanpak waaruit juist
                  blijkt dat de scheiding tussen geoorloofd en ongeoorloofd verzuim niet zo zwart-wit
                  is. Deelt de regering dit gegeven? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de opgeslagen
                  data van waarde is, indien dit onderscheid moeilijk te maken is? Zij merken op dat
                  de Raad van State vergelijkbare kritiek had, waarbij de Raad van State de vraag stelt
                  of deze categorisering wel een nuttig beeld zou geven van de oorzaken. Is de regering
                  in gesprek gegaan met het onderwijsveld om deze vraag te beantwoorden? Bovendien blijkt
                  uit verscheidene onderzoeken dat het juist te moeite waard is om dit onderscheid op
                  te heffen en te richten op aanwezigheid van leerlingen, hoe ziet de regering dat en
                  waarom is dit niet meegenomen in het voorstel?
               
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast in bredere zin een reflectie van de regering
                  op de leerplicht als onderdeel van het strafrechtelijk instrumentarium. Deze leden
                  zijn ervan overtuigd dat voor een groot deel van de leerlingen strafrecht niet aan
                  de orde is, maar juist moet worden ingezet op zo volwaardig mogelijke deelname aan
                  onderwijs.
               
In de memorie van toelichting lezen de leden van de BBB-fractie dat het delen van
                  data met samenwerkingsverbanden bijdraagt aan het voorkomen van verzuim, omdat de
                  samenwerkingsverbanden aan de hand van verzuimdata het regionale ondersteuningsaanbod
                  kunnen toetsen. De onderliggende aanname lijkt te zijn dat een sterker regionaal ondersteuningsaanbod
                  verzuim helpt te voorkomen Deze leden wijzen er echter op dat uit onderzoek blijkt
                  dat juist schoolnabije factoren, sociale veiligheid en verbondenheid met docenten
                  en medeleerlingen, cruciale beschermende factoren tegen schoolverzuim zijn.
               
Het wetsvoorstel veronderstelt dat verbeterde verzuimregistratie automatisch zal leiden
                  tot een snellere signalering en effectieve interventie. De leden van de SP-fractie
                  vinden dit uitgangspunt te beperkt. Scholen moeten niet alleen verzuim registreren,
                  maar ook actief investeren in vroegtijdige signalering en preventie. Hoe gaat de regering
                  concreet maken hoe scholen ondersteund zullen worden bij het analyseren van risicofactoren
                  en het ontwikkelen van effectieve interventies? Verder vragen deze leden of de regering
                  bereid is om structurele samenwerking met jeugdzorg, maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg
                  te versterken, zodat verzuimsignalen tijdig en effectief kunnen worden opgevolgd.
               
De leden van de SP-fractie hechten grote waarde aan schoolnabije interventies. Deze
                  leden constateren echter dat scholen kampen met een hoge werkdruk en een tekort aan
                  personeel, waardoor zij onvoldoende capaciteit hebben om individuele leerlingen de
                  nodige ondersteuning te bieden. Zij vragen de regering hoe zij scholen concreet ondersteunt
                  bij het vormgeven van effectieve schoolnabije interventies en of extra middelen beschikbaar
                  worden gesteld om deze te realiseren.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen
                  heeft om een voorhangprocedure in te stellen voor de AMvB die nadere regels bevat
                  over de wijze van gegevenslevering, de bewaartermijn van deze gegevens en de wijze
                  van informatieverstrekking over verzuim. Is de regering bereid alsnog een voorhangprocedure
                  in te stellen, zodat de parlementaire controle kan worden vergroot?
               
3.3. Tijdig betrekken van de leerplichtambtenaar bij ongeoorloofd verzuim
               
Het wetsvoorstel wil regelen dat samenwerkingsverbanden, gemeenten en de Minister
                  inzicht krijgen in de prevalentie van verzuim op vestigingen van scholen, zo constateren
                  de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Trends en ontwikkelingen van het aantal jongeren
                  dat zorgwekkende patronen van geoorloofd dan wel ongeoorloofd verzuim laten zien,
                  kunnen aanwijzingen zijn voor de mate waarin in het samenwerkingsverband voorzien
                  wordt in een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen. Kan de regering
                  uitleggen hoe een samenwerkingsverband met geaggregeerde data van scholen écht inzicht
                  kan krijgen in het al dan niet het dekkend zijn van het samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen?
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat het delen van het geoorloofd verzuim met
                  de leerplichtambtenaren en het samenwerkingsverband niet langer deel is van onderhavig
                  wetsvoorstel. Zij vragen de regering naar de motivering hiervoor. Deze leden zien
                  meerwaarde in het herkennen van verzuimpatronen door een leerplichtambtenaar. Op welke
                  manier wordt dit nu ondervangen, bijvoorbeeld door scholen zelf?
               
De leden van de NSC-fractie lezen dat de regering in beginsel geen rol ziet voor de
                  leerplichtenambtenaar bij het voorkomen en verhelpen van zorgelijk geoorloofd verzuim.
                  Dat lijkt echter op gespannen voet te staan met wat er wordt gezegd over de taak van
                  de leerplichtambtenaar op pagina 20. Neem als voorbeeld de zin: «Met de objectieve
                  informatie over geoorloofd en ongeoorloofd verzuim kan leerplichtambtenaar scholen
                  beter ondersteunen in het voorkomen en verhelpen van verzuim.» Kan de regering hier
                  opheldering over geven?
               
De leden van de D66-fractie hebben vragen bij het «signaal zorgelijk verzuim». Welke
                  waarborgen hebben ouders en leerlingen ten aanzien van dit signaal? Welke rechtsbescherming
                  krijgen zijn en welke acties kunnen zij ondernemen indien er ten onrechte een dergelijk
                  signaal wordt gegeven? Deze leden vragen daarbij of de regering dragend het onderscheid
                  tussen een reguliere melding en een signaal kan motiveren. Zij vragen of de lezing
                  van Ouders & Onderwijs klopt, dat het signaal, ongeacht het aantal uur ongeoorloofde
                  afwezigheid, kan leiden tot strafrechtelijke handhaving en daarmee gelijk is aan een
                  melding bij de leerplicht. Kan de regering bevestigen dat dit niet het geval is?
               
Bovendien blijkt dat een signaal voor geoorloofd verzuim niet aan de orde is. Hoe
                  kijkt de regering hier in algemene zin naar? Ziet de regering niet juist een grote
                  kans voor leerplichtambtenaren om zich op te stellen als dienstbaar aan het leerrecht,
                  in plaats van handhavers van een plicht?
               
Tot slot op dit punt vragen de leden van de D66-fractie naar het verschil van inzicht
                  tussen de Raad van State en de regering met betrekking tot het regelen en definiëren
                  van het signaal zorgelijk verzuim in de wet. De regering voert hierbij aan dat de
                  schooleigen context te verschillend is om een uniforme definitie te geven. De leden
                  vragen of de regering met een aantal concrete voorbeelden kan motiveren welke contextverschillen
                  hier precies optreden en of deze open norm hiermee niet te open blijft voor invulling,
                  met risico voor de rechtspositie van ouders en leerlingen.
               
Uit onderzoek blijkt dat verzuimregistratie in de praktijk niet altijd accuraat of
                  volledig wordt uitgevoerd. De oorzaken hiervan zijn onder andere werkdruk, een tekort
                  aan kennis over de regelgeving en een gebrek aan samenwerking met leerplichtambtenaren.
                  De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij ervoor zorgt dat scholen daadwerkelijk
                  in staat worden gesteld om een sluitende verzuimregistratie te realiseren en hoe zij
                  voorkomt dat dit wetsvoorstel leidt tot extra administratieve lasten zonder daadwerkelijke
                  verbeteringen in de praktijk.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom
                  ze er niet voor kiest om het advies van de Raad van State over te nemen door te voorzien
                  in een wettelijke grondslag om een signaal van langdurig (geoorloofd) zorgelijk verzuim
                  door te kunnen geven aan de leerplichtambtenaar. Ook Ingrado wijst erop dat deze wettelijke
                  grondslag wel wenselijk zou zijn, aangezien diverse onderzoeken laten zien dat het
                  aantal kinderen dat geen onderwijs ontvangt terwijl ze wel ingeschreven zijn veel
                  groter is dan nu uit de jaarlijkse cijfers van de leerplichttelling blijkt. Tevens
                  wijst Ingrado er op dat de leerplichtambtenaar op deze manier ook beter preventieve
                  taken kan vervullen. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering ervoor heeft gekozen om
                  niet het advies van de Raad van State over te nemen om het signaal zorgelijk verzuim
                  in de tekst van de wet te regelen en te definiëren. Deze leden snappen hierbij de
                  overwegingen van de regering, maar vragen wel of de regering verwacht dat een gevolg
                  kan zijn dat scholen straks zeer uiteenlopende definities gaan hanteren en dus op
                  zeer verschillende gronden scholen straks het signaal ongeoorloofd zorgelijk verzuim
                  gaan afgeven. En zo ja, hoe beoordeelt de regering dat?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om verduidelijking over het verschil tussen
                  het afgeven van een «signaal» bij zorgelijk verzuim en het geven van een «melding»
                  van ongeoorloofd verzuim. Is de regering bereid om het onderscheid in de wet te verduidelijken?
               
3.4. Verbeteren procedure vrijstelling op grond van lichamelijke of psychische gronden
               
In het wetsvoorstel wordt ten aanzien van de vrijstellingsprocedure voor psychische
                  en lichamelijke gronden onder meer geregeld dat variatie mogelijk wordt in de duur
                  van de vrijstelling, zo lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. In de nieuwe
                  situatie wordt het zo geregeld dat een beroep op een vrijstelling kan worden gedaan
                  gedurende de periode waarin de jongere niet geschikt wordt geacht om tot een school of een instelling
                  te worden toegelaten blijkens de bij de kennisgeving overgelegde verklaring. Begrijpen
                  deze leden het goed dat in de nieuwe situatie vrijstellingen dus nog altijd kunnen
                  worden afgegeven voor de gehele leerplichtige periode? Wat zijn de gevolgen van het
                  wetsvoorstel voor huidige vrijstellingen op basis van lichamelijke of psychische ongeschiktheid,
                  in het bijzonder de gevallen waarin er een verklaring ligt dat de jongere nooit geschikt
                  zal zijn een school of een instelling te bezoeken? Dienen deze jongeren opnieuw de
                  vrijstellingsprocedure te doorlopen? Hoe wordt voorzien in betrokkenheid van leerlingen
                  en hun ouders in de vrijstellingsprocedure en het opstellen van het onderwijskundig
                  perspectief bij de vrijstellingsprocedure op lichamelijke of psychische gronden? Hoe
                  verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de maatregelen in en de doelstellingen van de Wet
                  versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs? Deze leden lezen
                  dat samenwerkingsverbanden een adviserende rol krijgen door dit wetsvoorstel. Is de
                  regering bekend met signalen dat samenwerkingsverbanden niet altijd neutraal adviseren
                  over vrijstellingen op financiële gronden?
               
In dit kader wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de regering ook op het
                  rapport van 3 februari 2025 van de vertrouwensinspecteurs van de Onderwijsinspectie
                  waaruit blijkt dat het aantal meldingen van pesten en geweld op scholen toeneemt.7 Deelt de regering de observatie van deze leden dat ook pesten, intimidatie en geweld
                  redenen zijn voor leerlingen om zich onveilig te voelen en dit in sommige gevallen
                  leidt tot (langdurig) verzuim? Zo ja, welke maatregelen treft de regering om te zorgen
                  dat de schoolomgeving veilig is voor álle leerlingen?
               
Erkent de regering ook dat sociale veiligheid alles te maken heeft met jezelf kunnen
                  zijn op school? Zo ja, hoe rijmt de regering dit wetsvoorstel met de geplande bezuinigingen
                  op LHBTI-beleid? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens
                  dat veel organisaties die op dit moment de subsidies van het Ministerie van OCW ontvangen,
                  juist ondersteunend zijn en scholen helpen om gesprekken te voeren met leerlingen
                  en het bevorderen van een veilige schoolomgeving? Kan zij garanderen dat organisaties
                  die zich richten op voorlichting en welzijn van leerlingen niet worden geraakt door
                  de subsidietaakstelling? Zo nee, welke organisaties krijgen minder subsidie en welke
                  concrete gevolgen heeft dit voor bijvoorbeeld het aantal scholen dat ze bezoeken of
                  het voorlichtingsmateriaal dat ze kunnen ontwikkelen? Hoe rijmt de regering deze gevolgen
                  met het doel van voorliggend wetsvoorstel?
               
Ten aanzien van 3.4.1 «Probleembeschrijving» het volgende. De leden van de NSC-fractie
                  lezen dat uit onderzoek van Regioplan blijkt dat de toename van vrijstelling op basis
                  van psychische of fysische gronden deels verklaard kan worden door 1) onvoldoende
                  kennis bij de arts over onderwijsmogelijkheden, en 2) de rigiditeit van de periode
                  waarvoor de vrijstelling wordt afgegeven. Het wetsvoorstel speelt daarop in. Deze
                  leden vragen hoe deze twee omstandigheden de toename van vrijstellingen verklaren.
                  Kan de regering uitleggen waarom zij dit als aannemelijke oorzaken ziet? Hadden artsen
                  eerder betere kennis van de onderwijsmogelijkheden? En was de periode van vrijstelling
                  voorheen dan niet rigide?
               
Ten aanzien van Probleemaanpak (3.4.2), eerste maatregel: betrekken onderwijskundig
                  perspectief» het volgende. De leden van de fractie van NSC begrijpen dat ingevolge
                  het wetsvoorstel een arts of psycholoog het samenwerkingsverband advies moet vragen
                  inzake het onderwijskundig perspectief. Zo nodig dient de arts of psycholoog daarbij
                  anonieme gegevens aan te dragen (in het geval de ouder en/of leerling geen toestemming
                  verleent tot het delen van persoonsgegevens). Iets dat ook later op pagina 33 wordt
                  herhaald met de zin «Immers, zonder toestemming worden geen persoonsgegevens gedeeld
                  en wordt slechts geadviseerd op anonieme, casuïstische basis». Het wetsvoorstel wekt
                  echter bij deze leden het beeld dat het aanleveren van deze anonieme gegevens geen
                  vereiste is. Kan de regering bevestigen dat bij het aanvragen van advies bij het samenwerkingsverband,
                  de arts of psycholoog niet verplicht is om anonieme gegevens aan te leveren nadat
                  ouders en/of kind geen toestemming verlenen tot het delen van persoonlijke gegevens?
               
De leden van de D66-fractie maken zich al geruime tijd zorgen over het aantal (onterechte)
                  vrijstellingen van de leerplicht. Zij zien te vaak dat kinderen die leerbaar zijn,
                  soms onder dwang, worden vrijgesteld en worden opgegeven door de overheid en scholen.
                  Deze leden vinden het goed dat er aanvullende maatregelen komen op dit vlak, maar
                  hebben daar enkele vragen bij.
               
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat in de nieuwe situatie vrijstellingen
                  nog steeds gegeven kunnen worden voor de gehele leerplichtige periode. Deze leden
                  vragen daarbij wat de gevolgen zijn voor jongeren die momenteel al zijn vrijgesteld
                  van de leerplicht, in het bijzonder wanneer jongeren al voor het geheel van de leerplicht
                  zijn vrijgesteld. Zij vragen wat precies het onderwijskundig perspectief behelst,
                  welke toetsingsgronden hiervoor zijn en of het samenwerkingsverband voldoende in staat
                  is om een neutraal advies te geven, gezien hun financiële belangen en de eerdere betrokkenheid
                  bij de ondersteuning (of het gebrek daaraan) van het kind.
               
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het risico op verwarring weegt
                  nu naast het bestaande ontwikkelingsperspectief een onderwijskundig perspectief wordt
                  geplaatst, terwijl beide onderwerpen aan elkaar raken. Heeft de regering overwogen
                  een andere term te introduceren om het onderscheid zo duidelijk mogelijk te houden?
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat nog steeds heel ruime mogelijkheden voorgesteld
                  worden door in algemene zin een verklaring te vragen van een arts, pedagoog of psycholoog.
                  De toelichting stelt vervolgens vast dat veel van deze deskundigen vaak niet goed
                  op de hoogte zijn van de mogelijkheden die het onderwijs biedt om maatwerk te bieden.
                  Deze leden vragen waarom de regering niet veel specifieker een groep deskundigen heeft
                  aangewezen die vertrouwd is met de situatie in het onderwijs.
               
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering de verschillende belangen weegt
                  die bij het beslissen over een vrijstelling aan de orde zijn. De toelichting geeft
                  aan dat het advies van het samenwerkingsverband aanwezig moet zijn om voor volledige
                  informatie te zorgen. Waarom wordt dit dan niet verplicht gesteld? En hoe reageert
                  zij op de kritiek dat het samenwerkingsverband als belanghebbende bij het al dan niet
                  afgeven van een vrijstelling niet te veel invloed mag hebben?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of er ook met artsen is gesproken
                  over het feit dat zij voortaan het onderwijskundig perspectief van de jongere moeten
                  meenemen in hun oordeel over de geschiktheid van de jongere om toegelaten te worden
                  tot een school. Hoe kijken artsen vanuit hun expertise naar het voorstel en welke
                  aandachtspunten heeft de regering hieruit meegenomen?
               
4. Toepassing Caribisch Nederland
               
Enkele bepalingen over de informatieverstrekking over verzuim zullen ten aanzien van
                  Caribisch Nederland pas op een later moment in werking treden, zo lezen de leden van
                  de GroenLinks-PvdA-fractie. De scholen op Caribisch Nederland zijn namelijk nog niet
                  aangesloten bij het Register onderwijsdeelnemers (ROD) en dit wordt nu geregeld in
                  een ander traject. Deze bepalingen zullen daarom op een later moment in werking treden,
                  ná de aansluiting op het ROD. Hoeveel tijd zal er naar verwachting nodig zijn voor
                  het proces om DUO-gegevens van leerlingen en studenten uit Caribisch Nederland te
                  laten opnemen in het ROD en voor de noodzakelijke stappen die de drie openbare lichamen
                  moeten zetten voordat het onderdeel over de informatieverstrekking verzuim in werking
                  kan treden op de BES-eilanden? Welke consequenties zal het CXC-onderwijssysteem van
                  Saba en Sint-Eustatius precies hebben voor de manier waarop de categorisering van
                  de gegevens in het ROD gestalte krijgt?
               
5. Gegevensverwerking en privacyaspecten
               
De leden van de NSC-fractie lezen bij Proportionaliteit en subsidiariteit dat de levering van kleine aantallen aan de Minister door scholen belangrijk is om
                  te voorkomen dat er al te grote discrepanties ontstaan tussen de geaggregeerde data
                  en de realiteit. Tegelijkertijd lezen ze hier en elders dat het in veel gevallen echter
                  om grote aantallen zal gaan. Kortom, de geaggregeerde gegevens die de Minister krijgt
                  aangereikt dankzij dit wetsvoorstel zullen vaak minder bruikbaar zijn dan wenselijk.
                  Kan de regering op dit punt reflecteren en aangeven of het wetsvoorstel in het licht
                  hiervan wel voldoende doeltreffend en dus proportioneel zal zijn?
               
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat naar aanleiding van het advies
                  van de Raad van State de wijze van doorlevering van gegevens niet is opgenomen in
                  de wet, in tegenstelling tot de verzuimregistratie zelf. Hiermee kan mogelijk onduidelijkheid
                  ontstaan tussen de gegevens noodzakelijk voor registratie en doorlevering. Kan de
                  regering hierover duidelijkheid verschaffen?
               
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering in de delegatiegrondslagen met
                  betrekking tot de informatieverstrekking, in tegenstelling tot in eerdere versies
                  van het wetsvoorstel, subdelegatie mogelijk maakt.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat scholen geen
                  gegevens mogen delen over vormen van geoorloofd verzuim.
               
5.1. Maatregelen en gegevensverwerking
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat in het wetsvoorstel geen
                  nieuwe verplichtingen zijn opgenomen ten opzichte van de reeds bestaande wettelijke
                  eisen aan de verzuimregistratie. Ook worden geen nieuwe categorieën voorgeschreven
                  in lagere regelgeving. De Raad van State adviseerde echter om de hoofdelementen van
                  het verzuimbeleid, zoals verzuimregistratie en de doorlevering van gegevens, op te
                  nemen in de wet zelf, in plaats van in lagere regelgeving (AMvB). Dit is voor de wijze
                  van doorlevering van gegevens niet gebeurd. Door deze pas nader uit te werken in lagere
                  wetgeving blijft een aantal verplichtingen onbepaald en is niet duidelijk hoe de waarborgen
                  met betrekking tot de privacy er uit gaan zien. Welke overwegingen liggen hieraan
                  ten grondslag? Op welke wijze zullen leerplichtambtenaren, scholen en andere partners
                  worden geschoold op het meer data-gestuurd naar verzuim kijken, zoals het wetsvoorstel
                  beoogt, opdat zij op een juiste wijze gebruik maken van de beschikbare data?
               
5.2. Verbeteren procedure vrijstelling op grond van lichamelijke of psychische gronden
               
Wat betreft het verbeteren van de procedure vrijstelling op lichamelijke of psychische
                  gronden vinden de leden van de CDA-fractie het een goede zaak dat het onderwijskundig
                  perspectief van de jongere wordt meegenomen. Indien er persoonsgegevens worden uitgewisseld
                  ten behoeve van de advisering van het samenwerkingsverband, dient de arts hiervoor
                  toestemming te vragen aan de jongere of diens ouders. Deze leden begrijpen dit wel
                  maar als ouders en/ of jongere hier geen toestemming voor geeft wat betekent dit vervolgens
                  voor het vervolg van de procedure inzake de aanvraag van een vrijstelling? Het gaat
                  er toch juist om het onderwijskundig perspectief mee te nemen? Dit is immers het doel
                  van dit deel van de wetswijziging. En kan het niet geven van toestemming niet een
                  onderdeel van het probleem zijn?
               
5.3. Levering geaggregeerde gegevens hoofd aan Minister
               
De Raad van State adviseerde om de hoofdelementen van het verzuimbeleid, zoals verzuimregistratie
                  en de doorlevering van gegevens, op te nemen in de wet zelf, in plaats van in lagere
                  regelgeving (AMvB). Kan de regering aangeven waarom ze hier niet voor gekozen heeft,
                  zo vragen de leden van de CDA-fractie.
               
6. Verhouding tot hoger recht
               
De leden van de NSC-fractie lezen onder Constitutionele toetsing dat het wetsvoorstel is getoetst aan de Grondwet en dat in het bijzonder is gekeken
                  naar artikel 23 van de Grondwet. Zij merken op dat de toelichting hier behoorlijk
                  summier en abstract is. Kan de regering hier een uitgebreidere toelichting op geven
                  en bijvoorbeeld aan de hand van voorbeelden illustreren hoe «met het oog op deze grondrechten...op
                  elk van de geregelde onderdelen het minst ingrijpende middel [is] gekozen»?
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de toelichting slechts summier getoetst
                  wordt aan constitutionele kaders. De regering heeft eerder toegezegd om nadrukkelijk
                  en uitvoerig aandacht te besteden aan constitutionele aspecten.8 In dit verband zou ook uitdrukkelijk aandacht besteed moeten worden aan de privacy.
                  Deze leden vragen of de regering een meer expliciete weging kan geven van de grondrechten
                  die aan de orde zijn.
               
7. Gevolgen
               
7.1. Gevolgen voor het doenvermogen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat ervaring met de plicht voor scholen
                  om wettelijk verzuim te melden bij leerplicht, leert dat scholen dit vaak (veel) te
                  laat doen. Wat is daarvan de reden? Hoe kan de regering straks tijdigheid van het
                  signaal aan de school- of jeugdarts garanderen?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel geen wijzigingen
                  beoogt ten aanzien van de rechtsbescherming voor personen die een beroep doen op een
                  vrijstelling op lichamelijke of psychische gronden. Dit betekent dat er, indien het
                  beroep op de vrijstelling niet slaagt, sprake is van een overtreding van de Leerplichtwet
                  1969. Een ouder of diens kind kan vervolgens in een strafrechtelijke procedure opkomen
                  tegen de beslissing van de gemeente, tegen de verklaring van de arts of tegen het
                  advies over het onderwijskundig perspectief van het samenwerkingsverband. Daarnaast
                  kan de ouder een civiele procedure aanhangig maken tegen de gemeente. De leden hebben
                  behoefte aan inzicht in de aantallen rechterlijke procedures die nu worden gevoerd
                  rondom vrijstellingsprocedures, dat wil zeggen strafrechtelijke procedures in gevallen
                  waarin een beroep op vrijstelling niet slaagt en civiele procedures wanneer een ouder
                  het niet eens is met de uitkomst van een vrijstellingsprocedure. Verwacht de regering
                  een effect van dit wetsvoorstel op dit aantal? Hoe beoordeelt de regering het doenvermogen
                  van ouders in vrijstellingsprocedures en eventueel daaropvolgende juridische procedures?
                  Welke voorzieningen en informatie staan hen ter beschikking?
               
De leden van de NSC-fractie lezen dat het wetsvoorstel zodanig is aangepast dat de
                  gevolgen voor de regeldruk tot een «minimum» zijn beperkt. Gezien het hier om een
                  relatieve kwantificering gaat, kunnen deze gevolgen evenwel nog steeds aanzienlijk
                  zijn. Kan de regering specificeren wat voor wijzigingen er zijn aangebracht in het
                  wetsvoorstel om de regeldruk te minimaliseren?
               
Over het kopje «Scholing» vragen de leden van de NSC-fractie het volgende. De toename
                  van de regeldruk zou met name liggen in de extra vereisten die het wetsvoorstel stelt
                  aan het verzuimbeleid en het in lijn brengen met de werkprocessen. De verwachting
                  is dat scholen hieraan gemiddeld 16 uur extra inzet aan kwijt zijn. Het wetsvoorstel
                  laat veel ruimte als het gaat om de precieze invulling van de zes onderdelen van het
                  verzuimbeleid. Kan de regering aangeven waarop dit gemiddelde van 16 uur is gebaseerd?
               
Het analyseren van de oorzaken van verzuim, alsmede het voortdurend monitoren en periodiek
                  evalueren van het verzuimbeleid – noodzakelijke voorwaarden voor een voortvarend verzuimbeleid
                  – zijn tijdsintensieve taken. Het wetsvoorstel laat weliswaar ruimte om slechts op
                  zeer minimale basis aan deze voorwaarden te voldoen. Het is echter niet ondenkbaar
                  dat scholen zich omwille van de effectiviteit van het verzuimbeleid genoodzaakt zullen
                  zien om (veel) meer dan het wettelijk minimale te doen. Heeft de regering in de beoordeling
                  van de regeldruk hiermee rekening gehouden?
               
7.2. Gevolgen voor de regeldruk
               
In de memorie van toelichting erkent de regering dat dit wetsvoorstel leidt tot een
                  eenmalige extra inzet om aan de voorschriften over het verzuimbeleid te voldoen. Deze
                  extra inzet wordt becijferd op gemiddeld 16 uur per school. Waarop is de verwachting
                  van de eenmalige extra inzet van 16 uur per school gebaseerd en hoe is deze 16 uur
                  berekend, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA. Welke gevolgen heeft
                  deze extra inzet voor de administratieve regeldruk? Volgens de memorie van toelichting
                  voldoet een groot deel van de scholen al (deels) aan de voorschriften van het verzuimbeleid.
                  Hoe heeft de regering dit kunnen vaststellen en wat is in dit verband «een groot deel»?
                  De budgettaire effecten van de extra 16 uur inzet moeten opgevangen worden binnen
                  de bestaande budgetten. Waarop baseert de regering de veronderstelling, dat het wetsvoorstel
                  geringe budgettaire effecten zal hebben en dat deze extra taken opgevangen kunnen
                  worden binnen bestaande budgetten?
               
Het verbaast de leden van de BBB-fractie dat de huidige regels en verplichtingen rond
                  verzuimregistratie in de praktijk niet altijd worden nageleefd. Deze leden vragen
                  daarom of het opleggen van nóg meer regels wel tot betere registratie en een betere
                  aanpak van verzuim leidt. Het is van belang om eerst te analyseren waarom bestaande
                  regels onvoldoende worden nageleefd.
               
Onduidelijk is of de omvang van de lasten voor een betere verzuimregistratie proportioneel
                  is in verhouding tot het doel van de maatregelen. Daarbij dient te worden meegewogen
                  dat de werkdruk en de registratieverplichtingen in het onderwijs al groot zijn. In
                  het kader van de berekening van administratieve lasten noemt de memorie van toelichting
                  ook de (eenmalige) aanpassing van leerling administratiesystemen bij scholen en DUO,
                  zonder in te gaan op de gevolgen voor het moment van inwerkingtreding (per sector).
                  Kan de regering toelichten waarom zij de gevolgen voor de regeldruk proportioneel
                  vindt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
               
7.3. Financiële gevolgen
               
Volgens de regering kent het wetsvoorstel waarschijnlijk slechts zeer geringe budgettaire
                  effecten die primair, voortgezet onderwijs en mbo opvangen binnen de bestaande budgetten.
                  De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering om een nadere onderbouwing
                  van deze veronderstelling. Voor het verbeteren van de registratie van verzuim zijn
                  middelen beschikbaar. Dit betreft € 1,0 miljoen in 2024 en € 0,5 miljoen structureel
                  vanaf 2025. Naar welke organisatie(s) gaan deze middelen?
               
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel leidt tot meer regeldrukkosten,
                  soms oplopend tot € 6,5 miljoen per jaar. Scholen en instellingen ontvangen geen aanvullende
                  bekostiging hiervoor. Toch zit er aan het voorstel € 1,0 miljoen in 2024 en € 0,5
                  miljoen structureel verbonden. Deze leden vragen waar deze middelen voor bestemd zijn.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er middelen beschikbaar zijn voor de
                  registratie van verzuim, ook voor 2024. Betekent dit dat de eenmalige € 1,0 miljoen
                  niet meer beschikbaar is? Waarom is er niet voor gekozen om dit geld beschikbaar te
                  stellen bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel? Tevens vragen deze leden voor
                  welke organisaties deze middelen beschikbaar zijn.
               
8. Uitvoering, toezicht en handhaving
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben ervan kennisgenomen dat de Inspectie
                  van het Onderwijs in juni 2023 met betrekking tot een eerdere versie van het wetsvoorstel
                  een uitvoeringstoets heeft verricht, waarbij deze signaleerde dat duidelijk moet worden
                  gemaakt wat de frequentie zal zijn van de gegevensdeling met de samenwerkingsverbanden
                  en hierover de samenwerkingsverbanden te consulteren, scholen niet kunnen weten wat
                  goed verzuimbeleid is, aangezien er sprake is van richtinggevende kaders en er nog
                  veel nader moet worden bepaald en onduidelijk is hoe de inspectie informatie ontvangt
                  over het geaggregeerde verzuim per school, bestuur of samenwerkingsverband. Kan de
                  regering puntsgewijs ingaan op de inhoudelijke opmerkingen van de inspectie in de
                  uitvoeringstoets en uiteenzetten op welke wijze deze in de uiteindelijke versie van
                  het wetsvoorstel zijn meegenomen?
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat er een uitvoeringstoets is gedaan door
                  de Inspectie van het Onderwijs. Zij vragen de regering nader in te gaan op de rol
                  die de Inspectie op dit moment heeft in het systeem van schoolverzuim en hoe dat met
                  onderhavig wetsvoorstel gewijzigd wordt. Deze leden vragen de regering voorts of de
                  Inspectie ook een rol heeft in het toezien op de registratie van schoolverzuim en
                  hoe zij dit toezicht vormgeeft.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat ouders zorgen houden over de mogelijkheid
                  van een signaal zorgelijk verzuim en het delen van verzuimgegevens, mede met het oog
                  op mogelijke strafrechtelijke consequenties. Door het ontbreken van duidelijke kaders
                  kunnen grote verschillen ontstaan tussen scholen en dat leidt tot (rechts)onzekerheid.
                  Deze leden vragen hoe de regering hier meer houvast wil bieden.
               
9. Advies en consultatie
               
9.1. Internetconsultatie
               
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA signaleren dat bij de internetconsultatie
                  de reacties voor een aanzienlijk deel kritisch waren. Uit de memorie van toelichting
                  blijkt niet duidelijk in hoeverre de laatste versie van het wetsvoorstel is besproken
                  met onder meer koepels, scholen/instellingen, ouders, leerlingen, docenten en uitvoeringsorganisaties
                  en wat hun oordeel was over de uitvoerbaarheid in de praktijk. Heeft de regering,
                  gelet op de lange voorbereidingstijd met betrekking tot dit wetsvoorstel en de wijzigingen
                  die in het uiteindelijke wetsvoorstel zijn aangebracht, in de periode na advisering
                  door de Raad van State nog overleg gevoerd met bijvoorbeeld koepels, scholen/instellingen,
                  ouders, leerlingen, docenten en uitvoeringsorganisaties en zo ja, wat is hun oordeel
                  over uitvoerbaarheid in de praktijk van de maatregelen in het wetsvoorstel?
               
Voor de leden van de fractie van NSC is het van het grootste belang dat in de vorming
                  van beleid de burger en diens belangen (weer) centraal staan. Deze leden merken op
                  dat bij de internetconsultatie door respondenten is voorgesteld het kind te betrekken
                  bij het onderwijskundig perspectief. De regering geeft slechts aan dat dit voorstel
                  niet is overgenomen. Tegelijkertijd heeft de Wet versterking positie ouders en leerlingen
                  in het passend onderwijs (die deels per 1 januari 2025 en deels per 1 augustus 2025
                  in werking treedt) juist tot doel om de positie van ouders en leerlingen te versterken
                  en biedt leerlingen bijvoorbeeld een hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief.
               
Deze leden vragen zich af hoe nu wordt voorzien in betrokkenheid van leerlingen en
                  hun ouders in de vrijstellingsprocedure en het opstellen van het onderwijskundig perspectief
                  bij de vrijstellingsprocedure op lichamelijke of psychische gronden. Kan de regering
                  daarop een antwoord geven? En kan zij uitleggen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt
                  tot de maatregelen in en de doelstellingen van de Wet versterking positie ouders en
                  leerlingen in het passend onderwijs?
               
9.2. ATR-advies
               
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) had in oktober 2022 als eindoordeel dat
                  het voorstel beter niet kon worden ingediend.9 De regering meent nu hiermee rekening te hebben gehouden en de voorgestelde maatregelen
                  te hebben aangepast. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of het ATR
                  dit inmiddels ook zo ziet.
               
De ATR adviseert om nader uiteen te zetten of en in hoeverre scholen over voldoende
                  mensen en middelen beschikken om aan de extra registratieverplichtingen te voldoen,
                  zo lezen de leden van de NSC-fractie. Deze leden vragen hierover het volgende. De
                  regering stelt dat scholen over voldoende mensen en middelen zullen beschikken om
                  aan de extra registratieverplichtingen te voldoen. Het argument dat ze hiervoor geeft
                  is dat onder huidige wetgeving scholen daartoe ook al verplicht zijn. Deze leden merken
                  op dat uit het feit dat scholen reeds een juridische verplichting hebben het niet
                  volgt dat ze voldoende mensen en middelen hebben om die verplichting na te komen.
                  Is de regering het daarmee eens?
               
De leden van de NSC-fractie merken bovendien op dat, afgaande op deze memorie van
                  toelichting, veel scholen juist onvoldoende zicht hebben op verzuim en deze dus onvoldoende
                  registreren. Deze leden vragen of dit er niet op zou kunnen wijzen dat scholen inderdaad
                  onvoldoende mensen en middelen hebben om zelfs al aan de huidige registratieverplichtingen
                  te voldoen. Heeft de regering deze mogelijkheid onderzocht?
               
II ARTIKELSGEWIJS DEEL
               
Artikel I, onderdeel B
De regering presenteert als bijna vanzelfsprekend dat ook het niet-bekostigde onderwijs
                  aan de nieuwe verplichtingen moet gaan voldoen. De leden van de SGP-fractie wijzen
                  erop dat tot op heden bewust is afgezien van het toepassen van de bepalingen van de
                  Leerplichtwet op deze scholen. Zij vragen de regering toe te lichten waarom die overwegingen
                  nu niet meer van belang zouden zijn.
               
De voorzitter van de commissie, Bromet
De griffier van de commissie, Verhoev
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 M. Verhoev, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
