Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda voor de gecombineerde informele Raad Buitenlandse Zaken Handel en informele Raad Concurrentievermogen op 3 en 4 februari 2025 (Kamerstuk 21501-30-623)
2025D02453 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan
                  de Minister van Economische Zaken over de Geannoteerde agenda voor de gecombineerde
                  informele Raad Buitenlandse Zaken Handel en informele Raad Concurrentievermogen op
                  3 en 4 februari 2025 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 623).
               
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derksen
De griffier van de commissie,
Reinders
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
                  Geannoteerde Agenda. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn het eens met de Minister dat Nederland
                  een handelsland is en dat dit een belangrijke bijdrage levert aan de welvaart in Nederland.
                  Daarom heeft Nederland inderdaad belang bij een open en op regels gebaseerd handelssysteem,
                  mits dit systeem rekening houdt met arbeidsrechten, planetaire grenzen en belangen
                  van handelspartners. De WTO (World Trade Organization) zou een belangrijk instituut
                  kunnen zijn om dat handelssysteem op te zetten. President Trump is deze week uit de
                  WTO gestapt. China houdt zich ook lang niet altijd aan de regels van de WTO. Hoe gaat
                  de Minister om met het feit dat andere landen zich niet aan de regels van het op internationale
                  afspraken gebaseerde handelssysteem houden? Vindt de Minister het wel verstandig om
                  enkel in te blijven zetten op het hervormen van de WTO? Wat zouden naast het hervormen
                  van de WTO manieren kunnen zijn om steviger te staan tegen deze landen en hun oneerlijke
                  handelspraktijken?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven dat het combineren van industrie-
                  en handelsbeleid essentieel is, want de vrije markt gaat niet als vanzelf zorgen voor
                  een eerlijke economie waarin iedereen meeprofiteert, noch dat de mensheid binnen de
                  planetaire grenzen blijft. Het is dus goed dat de lidstaten industrie- en handelsbeleid
                  op elkaar af willen stemmen. Wat zijn volgens de Minister de belangrijkste aspecten
                  van industrie- en handelsbeleid die op elkaar afgestemd moeten worden? Zijn er verschillende
                  mogelijkheden hoe dit te doen? Wat zijn de voorkeursopties van de Minister? Mario
                  Draghi adviseert in zijn rapport over het Europese concurrentievermogen om de nadruk
                  te leggen op hoogtechnologische sectoren, schone technologieën en defensie. Is de
                  Minister het eens met de keuze voor deze sectoren? Zo niet, voor welke andere sectoren
                  wil de Minister (ook) kiezen of voor welke niet?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het antwoord van de Minister is
                  op de vraag die hij zelf stelt in de Geannoteerde Agenda, namelijk over wanneer er
                  wel en geen ruimte is voor gericht industriebeleid? Daarnaast lezen deze leden dat
                  de Minister kiest voor een ecoysteembenadering. Wat betekent een dergelijke benadering
                  voor het industrie- en handelsbeleid? Hoe stuurt deze benadering het beleid?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezer onder andere in de brief over het EU-concurrentievermogen
                  (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621), dat de arbeidsproductiviteit volgens de Minister moet groeien door de hoogproductieve
                  sectoren zoals de hightech te laten groeien. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                  zijn het hiermee eens, maar is de high-techsector in Nederland (met onder andere ook
                  de halfgeleiderindustrie) niet relatief groot in vergelijking met andere EU-lidstaten?
                  Deelt de Minister de mening dat een belangrijke reden voor de lagere groei in arbeidsproductiviteit
                  is dat er veel groei is geweest van relatief laagproductieve sectoren?
               
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie lezen allerlei maatregelen om de Europese en
                  Nederlandse industrie en bedrijven te behouden, op te bouwen en te laten groeien.
                  Een belangrijk instrument dat mist is het eisen dat producten (deels) van Europese
                  bodem komen zoals grote concurrenten China en de VS wel doen. Waarom is dat?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit het stuk over EU-concurrentievermogen
                  dat de Minister goed opgeleide mensen en voldoende innovatie en onderzoek belangrijk
                  vindt. Ook stelt de Minister dat het op peil brengen van die innovatie investeringen
                  iets van de langere termijn is. In reactie op de bezuinigingen van dit kabinet op
                  onderwijs, onderzoek en innovatie stelt VNO-NCW: «Op langere termijn maak je dit land
                  kapot als je te weinig investeert in onderzoek en innovatie». Waarom denkt de Minister
                  dat Nederland nog de tijd heeft om op «langere termijn» innovatie en onderzoek op
                  peil te brengen? Waarom zegt de Minister het ene, namelijk dat onderwijs, innovatie
                  en onderwijs belangrijk zijn, maar doet de Minister het andere, namelijk het bezuinigen
                  van miljarden op deze zelfde onderwerpen? Kan de Minister eenduidig aangeven wat nu
                  zijn prioriteiten zijn en de inzet van middelen hiermee laten stroken? Wat zijn de
                  gevolgen van de bezuinigingen, op korte en langere termijn, voor het Europese concurrentievermogen?
                  Wat kan de Minister de collega’s uit andere EU-lidstaten bieden als zowel op onderwijs,
                  innovatie en onderzoek binnen Nederland als ook op de EU-afdracht bezuinigd wordt?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister in lijn met het Draghi-rapport
                  stelt dat de belangrijkste interventies gericht moeten zijn op het aantrekken van
                  private financiering. Welke interventies gaat de Minister doen om dit te bereiken?
                  Hoe blijft dit niet hangen bij mooie woorden, maar zet de Minister dit om in daden?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie onderschrijven de inzet van de Minister om
                  de Nederlandse koploperspositie van ondernemers op het gebied van de grondstoffentransitie
                  te versterken. De Minister zet hier onder andere op in met beleid gericht op circulaire
                  plastics en duurzame koolstof. Maar de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen
                  of dit geen holle woorden zijn, aangezien de doelen hiervoor bij lange na niet gehaald
                  worden en de Minister weigert om maatregelen te nemen zodat de doelen wel gehaald
                  worden? In 2024 zijn meerdere bedrijven gericht op circulaire plastics failliet gegaan.
                  Waarom heeft de overheid toen niet ingegrepen? Zijn deze bedrijven niet cruciaal,
                  zeker in de nabije toekomst, om de doelen te halen?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de industriële productie in Nederland
                  terugloopt. Ondanks historisch hoge winsten zijn investeringen historisch laag volgens
                  het CBS. De Minister wil een duidelijk Europees kader ontwikkelen over wanneer er
                  wel en niet ruimte is voor gericht industriebeleid. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie
                  vinden dit echter te langzaam gaan, want de nood is hoog. Waarom ligt er nog geen
                  voorstel van de Minister over wat die industriepolitiek moet zijn? Vindt de Minister
                  bijvoorbeeld dat de EU in haar eigen staal moet voorzien? Vindt de Minister dat de
                  EU in haar eigen chemie moet voorzien? Zo ja, moet er dan niet gecoördineerd beleid
                  komen om te zorgen dat de EU dit de komende eeuw ook kan blijven doen? Waarom wel
                  of waarom niet?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen van de Minister dat zij de kapitaalmarktunie
                  wil afmaken. De Minister schrijft daarover dat de écht grote en benodigde stappen
                  al te lang uitblijven en dat dit onder meer komt omdat dergelijke maatregelen complexe
                  dilemma’s met zich meebrengen voor lidstaten, waarbij de belangen uiteen kunnen liggen.
                  Welke dilemma’s en belangen spelen er? Hoe gaat de Minister een doorbraak forceren?
                  Waar stapt de Minister over zijn schaduw heen om die doorbraak mogelijk te maken?
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat dubbele en onnodig
                  complexe rapportageverplichtingen worden geschrapt en vinden het goed om te lezen
                  dat hieraan gewerkt wordt. Kan de Minister objectiveren hoe het zit met deze regeldruk,
                  ook in vergelijking met andere landen? Wat vindt de Minister van de uitkomsten van
                  de EIB (European Investment Bank) investment survey hierover?1 Kan de Minister een inschatting maken van hoeveel het verminderen van onnodige en
                  tegenstrijdige regels gaat helpen in het verbeteren van de concurrentiekracht?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de onderhavige stukken behorend
                  bij de Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 februari 2025. Deze leden hebben
                  nog enkele vragen.
               
Deze leden lezen dat er een discussie over geleidelijke integratie van kandidaat-lidstaten
                  in (gedeelten van) de Europese interne markt op de agenda staat. Belangrijke sectoren
                  in deze kandidaat-lidstaten zijn onder andere landbouw, diensten (transport en toerisme,
                  maar voor Servië ook ICT) en industrieën zoals ijzerlegeringen en chemie, zo wordt
                  in de geannoteerde agenda geschetst. Wat is volgens de Minister, per EU-kandidaat
                  lidstaat waarover wordt gesproken, het competitieve voordeel van de betreffende kandidaat-lidstaat?
                  Zijn er, naar verwachting van de Minister, Nederlandse sectoren die onder druk komen
                  te staan door de verwachte integratie van deze kandidaat-lidstaten tot de interne
                  markt en zo ja, hoe wil de Minister met deze op handen zijnde verandering voor de
                  Nederlandse economie omgaan?
               
Daarnaast dient geleidelijke integratie tot de interne markt volgens de Minister te
                  passen binnen de kaders van de betreffende associatieakkoorden, zo weet de fractie
                  van de VVD. De leden van de VVD-fractie zijn hier voorstander van. Zijn er aanwijzingen
                  dat de integratie van EU-kandidaat-lidstaten tot de interne markt niet volgens betreffende
                  associatieakkoorden of andere afspraken verloopt en zo ja, hoe gaat de Minister hiermee
                  om?
               
De Europese Commissie werkt aan een omnibusvoorstel, wat inhoudt dat het verschillende
                  regelgeving wil integreren in één pakket aan regelgeving, zodat regeldruk voor met
                  name bedrijven wordt teruggedrongen. Tot nu toe zijn de leden van de VVD-fractie nog
                  niet op de hoogte van verdere invulling van dit omnibusvoorstel. Mocht de Minister
                  verder informatie over dit voorstel hebben, dan zouden deze leden deze graag ontvangen.
                  Voor deze leden is het terugdringen van de regeldruk voor bedrijven een speerpunt.
               
Integratie van kandidaat-lidstaten tot de Europese interne markt kan Nederlandse bedrijven
                  betere toegang geven tot productiematerialen, lezen deze leden. Om welke verbeterde
                  toegang tot kritieke grondstoffen gaat het hier?
               
Tot slot is de verwachting dat op 26 februari 2025 de Clean Industrial Deal door de Europese Commissie wordt gepresenteerd. Wat zal naar verwachting van de Minister
                  de inhoud (of op zijn minst: de hoofdlijnen) van deze Clean Industrial Deal zijn?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Geannoteerde
                  Agenda en hebben naar aanleiding hiervan nog de volgende vragen.
               
De leden van de NSC-fractie vragen of beide betrokken Ministers namens Nederland zullen
                  deelnemen aan deze gecombineerde informele Raad. Tevens vragen deze leden waar de
                  discussie in de Raad over de samenhang tussen Europees handels- en industriebeleid
                  zich in het bijzonder op zal richten.
               
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het handelsbeleid volgens de Minister concreet
                  onderdeel kan uitmaken van het Europees industriebeleid. Wat betekent dit voor de
                  houding van de Minister ten aanzien van handelsakkoorden met derde landen?
               
De leden van de NSC-fractie vragen hoe Nederland inzet op de ontwikkeling van een
                  vijfde vrijheid binnen de interne markt. Tevens vragen zij hoe dit bijdraagt aan het
                  versterken van technologische onafhankelijkheid en het verkleinen van afhankelijkheden
                  in strategische waardeketens zoals halfgeleiders?
               
De leden van de NSC-fractie vragen tevens welke concrete stappen binnen de Raad voor
                  Concurrentievermogen worden gezet om het EU-leiderschap op het gebied van kunstmatige
                  intelligentie en halfgeleiders te versterken en hoe positioneert Nederland zich hierin?
                  Daarnaast willen deze leden weten hoe Nederland de standaardisatie van duurzaamheidsrapportages
                  binnen de EU bevordert om administratieve lasten te verlichten.
               
De leden van de NSC-fractie wijzen op de hoge energieprijzen en prijsvolatiliteit
                  in de EU. Hoe ondersteunt Nederland het gebruik van Power Purchase Agreements (PPA’s)
                  en andere lange termijnoplossingen binnen de energietransitie?
               
De leden van de NSC-fractie vragen wat de inzet van Nederland is om energieprijzen
                  te stabiliseren en investeringen in duurzame energie-infrastructuur te versnellen?
                  Zijn er concrete maatregelen die Nederland binnen de EU voorstelt om investeerders
                  aan te trekken voor groene energieprojecten?
               
De leden van de NSC-fractie vragen hoe Nederland ervoor zorgt dat de integratie van
                  kandidaat-lidstaten in de interne markt niet ten koste gaat van de naleving van EU-regelgeving
                  en de economische stabiliteit. Hoe wordt hierbij gezorgd voor evenwicht tussen economische
                  voordelen en naleving van normen?
               
De leden van de NSC-fractie vragen wat naar verwachting van de Minister de hoofdlijnen
                  zijn van de voorstellen op het terrein van het Europees concurrentievermogen (Competitiveness
                  Compass, Clean Industrial Deal, omnibuspakket) die de komende weken door de Europese
                  Commissie zullen worden gepresenteerd? Tevens vragen zij wat de Nederlandse inzet
                  is geweest voor de inhoud van deze voorstellen? Tevens vragen deze leden wat de Nederlandse
                  inzet is voor de gezamenlijke verklaringen voor de beleids- en wetgevingsprioriteiten
                  voor komend jaar en voor 2025–2029.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda. Zij hebben
                  een vraag over het samenbrengen handels- en industriebeleid ter versterking van het
                  industriële ecosysteem en diens positie op de wereldmarkt. Deze leden vragen de Minister
                  welke sectoren hij als strategisch beschouwt. Wat betekent de inzet op Europees industriebeleid
                  voor de maatwerkaanpak van de Minister? Gaat de Minister financiële steun verlenen
                  aan bedrijven die niet passen binnen de strategie? Zo ja, graag een reflectie van
                  de Minister. Voorts vragen deze leden om een reflectie van de Minister op de inzet
                  op een combinatie van een sterke verwevenheid tussen onderzoek, industrie en overheid,
                  in relatie tot de keuzes die de Minister maakt ten aanzien van de bezuiniging op onderzoek
                  en onderwijs.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde
                  Agenda. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
               
De leden van Volt-fractie hebben met veel interesse de eerste dagen van Trump’s presidentschap
                  gevolgd. Deze leden zijn bezorgd over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten en
                  de gevolgen die dat heeft voor de Europese en Nederlandse economie. Zo heeft het kabinet-Trump
                  zich teruggetrokken uit het OESO-verdrag met betrekking tot de minimumwinstbelasting,
                  het klimaatakkoord en lezen de leden dat er een «External Revenue Service» komt. Hierover
                  hebben zij enkele vragen. Kan de Minister een reflectie geven op de zogenoemde External
                  Revenue Service? Wat zullen de consequenties hiervan zijn voor het Nederlands en Europees
                  bedrijfsleven? Met betrekking tot de minimumwinstbelasting zien de leden van de Volt-fractie
                  dat er een vermenging is van buitenlandbeleid en economisch beleid. Zo suggereerde
                  de Vice President Vance dat zij hun steun aan de NAVO zullen heroverwegen, mocht de
                  EU bepaalde Amerikaanse bedrijven zoals X belasten via bijvoorbeeld de Digital Service
                  Act. Kan de Minister hierop reflecteren en wat het kabinetsbeleid is hierop? Kan de
                  Minister ook een reflectie geven op het gebruik van bepaalde pressiemiddelen zoals
                  de steun voor de NAVO in ruil voor een gunstigere behandeling van de Amerikaanse belangen?
                  Hoe gaat de Minister zich hier in Europees en nationaal verband tegen weren?
               
De leden van de Volt-fractie zijn ook bezorgd over de tegenstrijdige houding van het
                  kabinet omtrent de het kabinet-Trump. Zo hoorden deze leden in de uitzending van Nieuwsuur
                  van maandag 20 januari op de vraag: «we weten al wel dat Trump liever zakendoet met
                  losse landen dan als de EU als geheel ... biedt dat kansen voor Nederland?» De Minister
                  van Economische zaken zei hier terecht dat handelspolitiek een bevoegdheid is van
                  de EU, maar de Minister van Buitenlandse handel en ontwikkelingshulp zei het volgende:
                  «we trekken in eerste instantie wel gezamenlijk als EU op». Kan de Minister aangeven
                  wat er bedoeld wordt met «in eerste instantie». Is de Minister het met de leden van
                  de Volt-fractie eens dat het opzetten van bilaterale gesprekken over handel of economische
                  samenwerking de positie van de EU en uiteindelijk de Nederlandse positie kan ondermijnen?
                  Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat we als EU niet uit elkaar worden gespeeld door
                  het kabinet-Trump? Deelt de Minister de mening dat een sterk, eensgezind en solidair
                  Europese Unie bestand is tegen de mogelijke negatieve economische invloeden en inmenging
                  van het kabinet-Trump? Zo ja, wat gaat de Minister doen om de EU sterk, eensgezind
                  en solidair te houden? Zo niet, waarom niet?
               
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd dat het kabinet zich inzet voor het verminderen
                  van regeldruk voor bedrijven en ondernemers zodat ruimte ontstaat voor innovaties
                  die kunnen bijdragen aan een duurzamere toekomst en dat zij een leidende rol willen
                  nemen in de EU. Hierover wel enkele vragen. Kan de Minister al aangeven hoe hij de
                  regeldruk willen verminderen? Ziet de Minister harmonisatie als een middel om meer
                  regeldruk te verminderen? Zo niet, waarom niet? In dat kader vragen de leden zich
                  af of het 28e regime hierin een rol kan spelen? Bijvoorbeeld op het gebied van insolventie- of
                  belastingwetgeving, kan de Minister hierop reflecteren en de mogelijke voordelen en
                  nadelen van het 28e regime onder elkaar zetten? De leden van de Volt-fractie zien in de creatie van een
                  rechtsvorm voor bedrijven ook mogelijkheden om de regelgeving te verminderen, een
                  rechtsvorm zoals de EU-Inc. Kan de Minister aangeven hoe de motie Dassen/Inge van
                  Dijk over overleg met de Eurocommissaris over manieren waarop startups minder regeldruk
                  kunnen ervaren met nieuwe rechtsvormen als de Innovative European Company of EU-Inc
                  (Kamerstuk 36 600 XIII, nr. 41). Kan de Minister hier ook de voordelen en mogelijke nadelen van schetsen en is hij
                  voornemens om in dit kader ook een voortrekkersrol te nemen?
               
De leden van de Volt-fractie hebben daarnaast met interesse kennisgenomen van de beleidsreactie
                  op de evaluatie van het durfkapitaalinstrumentarium. Zij zijn verheugd om te lezen
                  dat de Minister het besluit heeft genomen om het grootste deel van deze instrumenten
                  met vijf jaar te verlengen. Deze leden lezen echter ook in de voornoemde beleidsreactie
                  dat, ondanks de constatering dat het durfkapitaalinstrumentarium effectief heeft bijgedragen
                  aan het wegnemen van knelpunten in de financieringsmarkt, Nederland nog steeds slecht
                  scoort op het gebied van valorisatie en financiering van startups en scale-ups. De
                  inzet van deze instrumenten in de strategie tot 2025 is dus niet voldoende gebleken
                  en in plaats van intensivering heeft de Minister ervoor gekozen om het aanbod kleiner
                  te maken door het schrappen van de Groeifaciliteit (GF); ondanks de aanbeveling om
                  de regeling in andere vorm door te zetten. Deze leden hebben daar een aantal vragen
                  over. Kan de Minister een indicatie geven van hoe zij het probleem van achterblijvende
                  valorisatie en financiering in Nederland gaan verhelpen? Acht de Minister het in kader
                  van internationaal concurrentievermogen wenselijk om achter te blijven lopen op valorisatie
                  en financiering? Heeft de Minister in beeld wat de macro-economische risico’s zijn
                  van een verslechterde toegang tot kapitaal voor scale- en startups in combinatie met
                  een ontoereikend valorisatieproces?
               
Daarnaast lezen de leden van de Volt-fractie in de beleidsreactie op de evaluatie
                  van het durfkapitaalinstrumentarium dat de Groeifaciliteit (GF) per 1 januari 2025
                  beëindigd is, zoals ook al benoemd in de vorige alinea. De reden van de Minister om
                  de GF stop te zetten wijst op het feit dat het aantal aanvragen sinds 2014 is gedaald
                  van twintig naar zes in 2023. De Minister leidt hieruit af dat het marktfalen bij
                  de doelgroep van de GF minder evident is en dat dat komt doordat de markt zich sterk
                  ontwikkeld heeft. De evaluatie van de GF wijst echter, naast marktgroei, op een andere
                  verklaring van de daling van aanvragen, namelijk een gebrek aan bekendheid van de
                  regeling en hoge administratieve lasten. De aanbeveling is dan ook om de GF in andere
                  vorm door te zetten, mede door de positieve resultaten die reeds geboekt zijn met
                  de regeling. In plaats van de bekendheid van de regeling te vergroten of minder complex
                  in de uitvoering te maken, heeft de Minister besloten om de regeling stop te zetten.
                  In het kader van onlangs aangenomen en positief geapprecieerde motie-Dassen over verkennen
                  welke opties de overheid heeft om garanties te bieden aan scale-ups (Kamerstuk 33 009, nr. 154) hebben deze leden daar een aantal vragen over. Waarom heeft de Minister er niet
                  voor gekozen de regeling bekender te maken of in andere vorm aan te bieden? Hoe wil
                  de Minister invulling geven aan de voornoemde motie over garantstelling voor scale-ups?
                  Is de Minister van mening dat een soortgelijke regeling wel zou werken voor scale-ups
                  en niet voor het brede Mkb? En als een soortgelijke regeling dan in andere vorm, namelijk
                  minder complex in de uitvoering, wordt aangeboden aan scale-ups, is de Minister dan
                  van mening dat deze regeling niet breder getrokken kan worden naar het totale Mkb?
               
Verder hebben de leden met interesse de monitor ondernemingsklimaat 2024 gelezen,
                  waarin wederom naar voren is gekomen dat een goede kennisinfrastructuur in Nederland
                  één van de belangrijkste factoren is voor een goed ondernemingsklimaat. Onder kennisinfrastructuur
                  wordt verstaan universiteiten, hogescholen, (regionale) ecosystemen, innovatiesamenwerkingen,
                  etc. Dit zijn zaken waar het kabinet voornemens is sterk op te bezuinigen. Daarover
                  de volgende vragen. Is de Minister bewust van het feit dat met de kortingen op hoger
                  onderwijs en wetenschap de kwaliteit van het ondernemingsklimaat in Nederland sterk
                  zal afnemen? Is de Minister het met de leden van Volt eens dat de Nederlandse kennispositie
                  erg waardevol is voor nationale- en internationale bedrijven? Zo ja, waarom kiest
                  zij er dan voor om hier sterk op te bezuinigen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister
                  ingaan op de mogelijke gevolgen van deze bezuinigingen voor het toekomstig verdienvermogen
                  van Nederland?
               
De leden van de Volt-fractie hebben tevens kennisgenomen van de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen
                  en hebben met interesse gelezen over de concrete inzet van het kabinet op het thema
                  interne markt en mededinging. De Minister geeft hier echter aan dat de houding tegenover
                  staatssteun in beginsel terughoudend is, maar ruimte biedt om de steunkaders op een
                  fit for purpose wijze uit te breiden. De leden van Volt zijn bezorgd dat hierdoor een ongelijk Europees
                  speelveld ontstaat. De Volt-fractie is ervan overtuigd dat staatssteun en gerichte
                  sturing alleen waardevol kan zijn op Europees niveau, omdat anders een interne concurrentie
                  gestimuleerd wordt en als gevolg een race to the bottom aangejaagd wordt. Waarom kiest
                  de Minister niet voor een Europees staatssteun-beleid? Deelt de Minister de mening
                  dat een nationalistische aanpak op het gebied van staatssteun voor ongeregeldheden
                  binnen de Europese economie zal zorgen in tijden dat de Europese Unie juist een verenigd
                  machtsblok moet vormen? Zo ja, wat zijn de plannen van de Minister dan om staatsteun
                  binnen de Europese Unie te coördineren? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de Volt-fractie lezen dat de Minister van Economische Zaken onlangs heeft
                  verkondigd dat additionele publieke investeringen geen doel op zichzelf moeten zijn,
                  maar alleen noodzakelijk in gevallen van oneerlijke concurrentie of marktfalen. De
                  theorie van het marktfalen schiet echter tekort om vorm te kunnen geven aan succesvol
                  transitiebeleid. Wanneer er grote veranderingen nodig zijn binnen een economie moet
                  er geen beleid gevoerd worden om de status quo te behouden, maar moeten er keuzes
                  gemaakt worden om economische actoren te sturen naar een nieuw economisch evenwicht.
                  Sturing op onze industrieën en sectoren middels publieke investeringen om het concurrentievermogen
                  van Europa te verbeteren is een noodzakelijkheid en vereist het volmaken van de Europese
                  kapitaalmarktenunie. Is de Minister het met de Volt-fractie eens dat marktfalen niet
                  meer de belangrijkste overweging moet zijn in de keuze om publieke investeringen te
                  mobiliseren, maar dat er met deze investeringen gestuurd moet worden op een nieuwe
                  economie? Zo ja, waarom blijft de Minister stellig tegen het gebruik van Eurobonds
                  en andere vormen van publieke middelen? Zo nee, waarom niet?
               
II Antwoord/Reactie van de Minister
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken - 
              
                  Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.