Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lahlah over het bericht ‘Grondrechten onder druk: demonstratierecht splijt politiek en samenleving’
Vragen van het lid Lahlah (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Grondrechten onder druk: demonstratierecht splijt politiek en samenleving» (ingezonden 4 oktober 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 20 januari 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 391.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Grondrechten onder druk: demonstratierecht splijt politiek
en samenleving»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3 en 4
Wat is uw definitie van een vreedzame demonstratie? Hoe ziet u de balans tussen handhaving
van de openbare orde en het waarborgen van het recht op vreedzaam protest en hoe voorkomt
u dat vreedzaam protest ten onrechte als ordeverstorend wordt gekwalificeerd?
Deelt u de mening dat de vrijheid om te demonstreren nooit afhankelijk mag zijn van
de mate waarin het past binnen de over het algemeen gedeelde maatschappelijke consensus?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat juist ook ongemakkelijke, provocerende protesten hun
plek behouden binnen onze democratie?
Hoe gaat u uw voornemen invullen om scherper onderscheid te maken tussen vreedzaam
demonstreren en openbare ordeverstoringen? Wie bepaalt volgens u waar die grens ligt?
En hoe gaat u voorkomen dat het criterium van «openbare ordeverstoring» steeds vaker
en strakker wordt toegepast op protesten die politiek onwelgevallig zijn?
Antwoord 2, 3 en 4
Het kabinet wil kijken hoe er een scherper onderscheid gemaakt kan worden tussen vreedzaam
demonstreren en ordeverstorende acties. Het doel of de boodschap van een actie mogen
geen rol spelen bij de beoordeling van een demonstratie. De concrete uitwerking van
dit deel van het regeerprogramma zal mede gebaseerd worden op de uitkomsten van het
eerder aangekondigde onderzoek dat wordt uitgevoerd via het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Datacentrum (WODC).
Het demonstratierecht beschermt vreedzame demonstraties. Dat is een ruim begrip. Ook
demonstraties die tot een ernstige verstoring van de openbare orde of het verkeer
leiden kunnen vallen onder de reikwijdte van de bescherming van het demonstratierecht.2 Dit laat onverlet dat opgetreden kan worden tegen strafbare feiten die binnen de
context van een vreedzame demonstratie plaatsvinden, met dien verstande dat strafrechtelijk
optreden in lijn moet zijn met de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Voorbeelden van strafbare feiten zijn het niet opvolgen van een bevel van de politie
of demonstreren op een locatie waarvan de burgemeester op grond van de Wet openbare
manifestaties (WOM) heeft besloten dat dit verboden is.
Van een niet-vreedzame demonstratie is volgens de jurisprudentie van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) sprake indien organisatoren en deelnemers van
de demonstratie gewelddadige intenties hebben, oproepen tot geweld of anderszins de
grondslagen van een democratische samenleving verwerpen.
Het is aan de overheid om waar mogelijk te faciliteren dat een demonstratie kan plaatsvinden
op de plek waar, het tijdstip wanneer of de wijze waarop demonstranten zelf willen
demonstreren.3 De WOM biedt hiervoor duidelijke kaders. Tegelijkertijd acht ik het zeer onwenselijk
dat demonstraties tezamen gaan met wanordelijkheden, gevaarzettend handelen en het
overtreden van wet- en regelgeving. Het demonstratierecht mag van dit kabinet dan
ook geen vrijbrief zijn voor het doelbewust, stelselmatig overtreden van wet- en regelgeven
noch voor bewust ontwrichtende acties.
Vraag 5 en 7
Hoe wilt u de publieke discussie over het demonstratierecht en de balans tussen grondrechten
en het handhaven van de openbare orde bevorderen? Worden maatschappelijke organisaties
hierin meegenomen? Zo nee, bent u bereid hen hier wel bij te betrekken?
Wat vindt u ervan dat uit opinieonderzoek van EenVandaag4 blijkt dat de helft van de respondenten (49%) voor inperking van het demonstratierecht
is? Deelt u de opvatting dat het beschermen van uitingen die niet op steun kunnen
rekenen van een meerderheid in de samenleving de kern van het demonstratierecht vormt?
Waarom wel of niet?
Antwoord 5 en 7
Dergelijke opvattingen sterken mij wel in de noodzaak om het handelingsperspectief
te verstevigen om – waar dat nodig is – sneller en effectiever op te kunnen treden
tegen bewust ontwrichtende acties.
Zoals ik eerder in uw Kamer heb aangegeven wil ik daarnaast een brede dialoog bevorderen
over de maatschappelijke effecten van de verschillende wijzen waarop in Nederland
gedemonstreerd wordt en het gewenste optreden van de overheid daarbij. Hoe ervaren
verschillende betrokkenen, zoals het lokaal gezag, deze maatschappelijke effecten
en welk optreden wordt door hen als wenselijk ervaren? Hoe vinden we een goed evenwicht
tussen het beschermen van het demonstratierecht en het beschermen van andere legitieme
belangen in onze samenleving, zoals het voorkomen van strafbare feiten, ontwrichtende
acties en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen? Over deze vragen
voer ik ook een open gesprek met onder andere demonstranten, burgemeesters, politie,
het Openbaar Ministerie, de Nationale ombudsman, maatschappelijke organisaties als
Amnesty International en andere ervaringsdeskundigen.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek
over of het huidige kader van het demonstratierecht nog voldoende aansluit bij de
actuele ontwikkelingen, gericht zal zijn op het versterken van het demonstratierecht
in plaats van het inperken daarvan?
Antwoord 6
Het onderzoek zal, met medenemen van actuele ontwikkelingen in binnen- en buitenland,
kijken naar de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van
alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijke kader. Het onderzoek richt
zich op twee typen situaties:
1. de categorie van ontwrichtende demonstraties: acties waarbij demonstranten de grenzen
van het recht opzoeken of zelfs overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht
te generen en/of besluitvorming af te dwingen, en
2. de categorie van demonstraties waarbij andere grondrechten of de nationale veiligheid
in het gedrang kunnen komen.
De verwachting is dat dit onderzoek zomer 2025 afgerond zal worden. Na publicatie
van het onderzoek wordt desgewenst voor uw Kamer een technische briefing verzorgd.
Over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen naar aanleiding daarvan
gaan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik met uw Kamer
in gesprek.
Vraag 8
Hoe wordt de politie ondersteund in hun taak om niet alleen de openbare orde, maar
ook het recht op demonstratie te handhaven? In hoeverre zijn extra middelen of trainingen
nodig om deze balans te waarborgen?
Antwoord 8
In het kader van de politietaak heeft de politie een belangrijke rol bij het in goede
banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen.
Het politieoptreden is gericht op de-escalatie en dialoog, waarvoor politiemedewerkers
worden opgeleid en getraind. Deze taak verricht de politie onder verantwoordelijkheid
van en in nauwe samenwerking met het bevoegd gezag: de burgemeester en de officier
van justitie. Demonstraties die uit de hand lopen en waar relschoppers aanwijzingen
van het lokaal gezag negeren dan wel bewust de wet overtreden vergen grootschalige
politie-inzet. Zoals de korpschef in haar dringende signaal eind vorig jaar aangaf
legt dit een grote fysieke en mentale druk op onze politiemensen en gaat de grootschalige
inzet daarnaast ten koste van andere taken van de politie. Denk bijvoorbeeld aan aanwezigheid
in de wijk en opsporing van ernstige strafbare feiten zoals zedendelicten, drugscriminaliteit
en online-criminaliteit. In de lokale driehoeken is de beschikbare politiecapaciteit
dan ook geregeld onderwerp van de integrale afweging die bij het faciliteren van demonstraties
worden gemaakt. Zoals wordt opgemerkt in de brief aan uw Kamer van 10 januari jl.
over actuele dilemma's over demonstreren in Nederland: het zou niet nodig moeten zijn
dat demonstraties zoveel vragen van onze politiemensen.
Vraag 9 en 10
Deelt u de zorgen dat strenge maatregelen zoals in Engeland een verstommend effect
kunnen hebben op het maatschappelijk debat in een democratische rechtstaat? Zijn er
concrete plannen om vergelijkbare maatregelen in Nederland te overwegen?
Hoe kijkt u naar de scherpe veroordeling van de Verenigde Naties (VN) van veroordelingen
van activisten in Engeland tot celstraffen van vijf jaar voor het blokkeren van wegen?
Kunt u reflecteren op de gevaren van zulke strenge maatregelen, en hierbij specifiek
ingaan op de risico’s van een potentieel «freezing» effect»?
Antwoord 9 en 10
In het eerdergenoemde onderzoek dat via het WODC zal worden uitgevoerd, wordt ook
betrokken hoe in andere Europese landen, waaronder Engeland, wordt omgegaan met het
demonstratierecht. Bij de beoordeling van de uitkomsten daarvan zal het kabinet ook
de aspecten zoals benoemd in de vraag meewegen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.