Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang Subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028 (Kamerstuk 31293, nr. 764)
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 779
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 januari 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 20 november 2024 over de voorhang Subsidieregeling School en Omgeving
2025–2028 (Kamerstuk 31 293, nr. 764).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 december 2024 aan de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 15 januari 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
4
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
5
II
Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met wrevel kennisgenomen van de onderhavige
brief en de subsidieregeling.
De Subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025 schiep in artikel 6 nog duidelijkheid met de vermelding van een beschikbaar totaalbedrag
van € 563.103.423,– en een verdeling hiervan over categorie A- en B-vestigingen en
eenmalige subsidies voor de kosten van een lerende aanpak. Ditmaal volstaat de Staatssecretaris
in artikel 6 met bedragen die telkens worden aangeduid met «€ –,–». Kan de Staatssecretaris
verhelderen waar de Kamer precies «Ja» op zegt, als zij instemt met de subsidieregeling?
Deze leden vrezen dat de vaagheid over de bedragen betekent dat scholen veel kwetsbare
kinderen en jongeren straks ernstig in de steek moeten laten nu een Kamermeerderheid
het amendement van het lid Stultiens cum suis over middelen voor het terugdraaien
van voorgenomen bezuinigingen1 heeft afgewezen en daarmee heeft ingestemd met een drastische korting van € 115 miljoen
op deze subsidieregeling. Het is met reden dat de leden van de zwaar tillen aan deze
bezuiniging. Zij constateerden afgelopen jaren met waardering dat in verschillende
regio’s rijke schooldagen werden ingevoerd om de kansen van kwetsbare kinderen en
jongeren te vergroten: deze kregen daar een rijk programma met sport, dans, cultuur,
techniek, natuur, begeleiding en nabije zorg met een goede balans tussen inspanning
en ontspanning. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden juist in het belang
van kwetsbare kinderen en jongeren willen dat deze ontwikkeling van rijke schooldagen
op volle kracht zou doorzetten en op termijn verder zou uitbreiden in de rest van
het land. Deze leden begrijpen dat de Staatssecretaris zich nu gesteund weet door
een Kamermeerderheid van de regeringscoalitie aangevuld met de christelijke fracties,
die het overgrote deel van de bezuiniging overeind laat. Welke mogelijkheden ziet
de Staatssecretaris nog om binnen de grenzen van het fors beknotte totaalbedrag, de
schade te beperken voor betrokken kinderen en jongeren, die straks niet langer met een rijke schooldag hun kansen vergroten?
De Staatssecretaris verandert de doelgroep van de subsidieregeling van schoolvestigingen
met 10% van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscores in schoolvestigingen
met 5% van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscores. Kan de Staatssecretaris
toelichten wat deze wijziging naar verwachting betekent voor de omvang van de doelgroep
in termen van aantal schoolvestigingen en aantallen leerlingen met de hoogste relatieve
achterstandsscores die met het programma School en Omgeving worden bereikt?
Het regeerprogramma kondigt aan dat het programma School en Omgeving vanaf 2028 duurzaam
wordt en structureel wordt gefinancierd. De manier van financieren zou nog worden
uitgewerkt.2 Ook belooft het regeerprogramma het onderwijsveld duidelijkheid met lange termijndoelen,
consistente sturing en structurele financiering voor structurele taken. Begrijpen
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het goed dat de Staatssecretaris het programma
School en Omgeving erkent als een structurele taak? Betekent dit dat de structurele
financiering voor het programma dan gaat vallen onder de aanvullende bekostiging,
met lage administratieve lasten en gemiddelde uitvoeringskosten en het dus niet een zogenoemde gerichte bekostiging wordt, met gemiddelde administratieve lasten
en hoge uitvoeringskosten?
In de subsidieregeling zijn de bijlagen 1, 2, 3 en 4 bij artikel 3 vooralsnog helemaal
blanco gebleven. Wat is de reden hiervoor, wanneer zullen deze bijlagen nader worden
ingevuld en van welke aard zal dan per bijlage de inhoud zijn?
De Staatssecretaris schrijft dat zij voor Caribisch Nederland ook voor de periode
2025–2028 inzet op het programma School en Omgeving en de reeds gehanteerde aanpak
voortzet die aansluit bij de specifieke situatie op de eilanden. Kan de Staatssecretaris
verhelderen welke specifieke elementen de situatie op de eilanden specifiek maken
en op welke wijzen de gehanteerde aanpak hiermee rekening houdt?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Doelgroep
De leden van de VVD-fractie lezen dat de subsidieregeling School en Omgeving vernieuwd
is waarbij er prioriteit wordt gegeven aan de scholen met 5% van de leerlingen met
de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscores. Deze leden vragen om hoeveel scholen
het dan gaat en wat deze prioriteit concreet inhoudt. Geldt die prioritering alleen
in gevallen van overvraging van de regeling? Is het relatief aantal leerlingen met
een niet-Nederlandse culturele achtergrond een grond voor prioriteit op zichzelf of
komt deze boven op de achterstandsscores? Zij vragen tevens in hoeverre scholen met
hoge achterstandsscores met de voorgaande subsidieregelingen bereikt zijn en of daar
voortgang is geboekt in het wegwerken van achterstand. Heeft de Staatssecretaris het
idee dat met deze eerdere regelingen de kansengelijkheid onder kinderen is vergroot?
Verminderen complexiteit
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regeling op een aantal punten is gewijzigd
om de complexiteit en administratieve lasten te verminderen. Deze leden vragen of
de Staatssecretaris kan aangeven waarom de vorige regeling moeilijk uitvoerbaar was.
Was het lagere aantal aanvragen in de regeling 2023–2025 hier een resultaat van? Zij
vragen de Staatssecretaris te duiden wat er nu precies is veranderd waardoor deze
regeling beter uitvoerbaar is geworden. Verwacht de Staatssecretaris dat er door het
vergemakkelijken van de regeling nu meer aanvragen gedaan gaan worden?
Inzet subsidie
De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten een belangrijke ondersteunende rol
vervullen bij het programma School en Omgeving. Deze leden vragen hoe deze ondersteuning
er concreet uitziet. Wordt er van deze gemeenten een actieve rol verwacht of is deze
vrijblijvend? De leden vragen voorts of de ervaringen van gemeenten en lokale partners
met vorige regelingen zijn geëvalueerd en wat hiervan de uitkomsten waren. Zijn deze
ervaringen meegenomen in het opstellen van de nieuwe regeling?
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen een voorschot ontvangen op de subsidie.
Deze leden vragen waarom voor deze nieuwe systematiek gekozen is. Zij constateren
voorts dat er gekozen is voor een correctie achteraf. Houdt de Staatssecretaris er
rekening mee dat er sprake zal zijn van een onderuitputting van de middelen? De leden
van de VVD-fractie zijn benieuwd waarom wel of niet. Wat waren de redenen voor onderuitputting
in de vorige regelingen en hoe is daarop geanticipeerd in deze nieuwe regeling? Deze
leden vragen tot slot of en welke mogelijkheden de Staatssecretaris heeft om tussentijds
te sturen op resultaten.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang van de Subsidieregeling
School en Omgeving 2025–2028 en hebben hierover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de NSC-fractie zien het als een goede zaak wanneer subsidiepotjes worden
omgezet naar structurele financiering voor het onderwijs. Deze leden zijn dan ook
blij met het besluit van de Staatssecretaris om de Subsidieregeling School en Omgeving
vanaf 2028 om te zetten in een structurele financiering. Wel zijn zij benieuwd hoe
de Staatssecretaris van plan is hieraan invulling te geven. Overweegt de Staatssecretaris
de subsidiemiddelen aan de lumpsum toe te voegen, zodat scholen over de besteding
ervan vrij kunnen beschikken of is haar voornemen juist om aan de in haar toelichting
genoemde oorspronkelijke twee bestemmingen van deze middelen vast te houden?
Het is wat de leden van de NSC-fractie betreft belangrijk dat de middelen die structureel
naar het onderwijs gaan vooraleerst ten goede komen aan de kwaliteit van het primaire
onderwijsproces. Dat biedt ook de beste garantie voor een optimale kansengelijkheid
onder onze jongeren. Deze leden willen daarom weten welke maatregelen de Staatssecretaris
neemt zodat deze extra structurele investeringen inderdaad aan de kwaliteit van het
primaire onderwijsproces ten goede zullen komen en niets anders.
De Subsidieregeling School en Omgeving zal tot 2028 doorlopen. De leden van de NSC-fractie
merken daarbij op dat in de voorgestelde regeling een prioritering is aangebracht
met betrekking tot de doelgroep die op de regeling aanspraak kan maken en dat, als
gevolg hiervan, scholen die nu de subsidie ontvangen deze in de toekomst mogelijk
niet meer zullen ontvangen. In de beslisnota wordt gewezen op de nadelige risico’s
die dit laatste met zich meebrengt. In deze nota wordt het risico genoemd dat reeds
gedane investeringen en opgebouwde ervaring door het wegvallen van de subsidiestroom
teniet worden gedaan. Hierbij wordt tevens opgemerkt dat het overgrote deel van de
scholen in Limburg, Flevoland, Groningen, Drenthe en Friesland, die ook het overgrote
deel van de scholen vormt waarmee het ministerie in het kader van de subsidieregeling
al vanaf het begin samenwerkt, buiten de nieuwe doelgroep vallen. Deze leden vragen
hoe de Staatssecretaris deze risico’s in haar uiteindelijke besluitvorming heeft meegewogen.
Ook vragen zij of de Staatssecretaris maatregelen overweegt zodat reeds gedane investeringen
en opgebouwde ervaring van scholen niet verloren gaan als gevolg van de aanscherping
van de doelgroep.
Tot slot, de leden van de NSC-fractie staan pal achter het bevorderen van de kansengelijkheid
van jongeren met een achterstandspositie. Wel vragen deze leden of het verdelen van
middelen op basis van relatieve achterstandsscores daarvoor het meest geschikte middel
is.
Jongeren met een onderwijsachterstand zouden allemaal een gelijke kans moeten hebben
om de voordelen te genieten van een verrijkte schooldag. Dat is het idee van kansengelijkheid.
Echter, door in de verdeling van de middelen te selecteren op relatieve achterstandsscores
op schoolniveau, wordt deze kans afhankelijk van de school waarop de jongere zit en
andere factoren waar hij weinig invloed op heeft (zoals het aantal leerlingen op de
school en het aandeel daarvan dat ook een voldoende onderwijsachterstand heeft). Daarmee
werkt deze manier van verdelen toch een belangrijke vorm van kansenongelijkheid in
de hand. Iets dat haaks staat op hetgeen de subsidie School en Omgeving beoogt. Deze
leden vragen hoe de Staatssecretaris tegen deze spanning aankijkt en of zij mogelijkheden
ziet tot een alternatieve prioritering te komen, een die meer recht doet aan de kansengelijkheid
die de subsidieregeling beoogt te bevorderen.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang Subsidieregeling
School en Omgeving 2025–2028. Deze leden hebben hier enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de BBB-fractie zijn bekend met de Subsidieregeling School en Omgeving
2025–2028 die zich richt zich op het bevorderen van kansengelijkheid door het ondersteunen
van scholen bij het aanbieden van een verrijkte schooldag; een programma bedoeld voor
scholen met relatief veel leerlingen met een onderwijsachterstand of een niet-Nederlandse culturele achtergrond. Deze leden lezen dat iedere aanvrager, indien het
subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, toereikend is, de mogelijkheid krijgt
om in maart 2026 het aantal aangevraagde klokuren of het aantal aangevraagde leerlingen
eenmalig tussentijds naar boven bij te stellen. Zij vragen hoeveel klokuren ontwikkelaanbod
scholen maximaal per week mogen aanbieden onder deze regeling. Daarnaast vragen deze
leden wat er gebeurt als een school minder dan 75% van de aangevraagde klokuren realiseert.
De leden van de BBB-fractie lezen dat activiteiten van de verrijkte schooldag extra
activiteiten zijn die gericht zijn op het compenseren van wat de doelgroep leerlingen
niet vanuit hun omgeving aangeboden krijgen. Activiteiten die niet structureel gericht
zijn op brede talentontwikkeling zijn uitgesloten van deze regeling. Deze leden vinden
deze omschrijving te vaag. Kan nader worden toegelicht wat niet is toegestaan om te
financieren met deze subsidie en hoe dit wordt gemonitord en geëvalueerd?
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie wat de belangrijkste wijzigingen zijn
ten opzichte van de regeling 2023–2025 met betrekking tot de vereenvoudiging. Eerder
bleken administratieve lasten en verantwoordingsvereisten een punt van zorg, vooral
voor kleinere scholen en coalities. Deze leden vragen of kan worden toegelicht in
hoeverre aanvragen en rapportages aanzienlijke tijdsinvesteringen vereisen.
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde
van inbreng.
Ten aanzien van het verdere proces wil ik u erop wijzen dat het later vaststellen
van de regeling dan de procedurevergadering op 23 januari leidt tot vertraging van
de beoogde inwerkingtreding van de regeling en scholen daarmee niet meer voor de start
van het nieuwe schooljaar zekerheid hebben of ze hun deelname aan School en Omgeving
kunnen continueren of voorbereiden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden verhelderd waar de Kamer
akkoord mee gaat als zij instemt met de subsidieregeling, gezien er geen subsidieplafonds
in de regeling staan vermeld.
In totaal is er circa € 1.076,8 miljoen beschikbaar voor de schooljaren 2025–2026
tot en met 2027–2028, dit betreft het beschikbare budget na aftrek van de bezuiniging
vanuit het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma, maar inclusief de structurele investering
van € 40 miljoen naar aanleiding van het amendement van het lid Bontebal c.s. over
het terugdraaien van een aanzienlijk deel van de onderwijsbezuinigingen3. Om het beschikbare budget voor School en Omgeving goed te verdelen over de schooljaren
gedurende de looptijd van de subsidie, wordt bekeken of het kasritme via de aankomende
voorjaarsnota kan worden aangepast. Dit bedrag betreft zowel de middelen voor de subsidieregeling
als de interdepartementale SPUK Kansrijke Wijk. In de subsidieregeling die in het
kader van de voorhangprocedure met uw Kamer is gedeeld, staan inderdaad nog geen subsidieplafonds
opgenomen. De reden hiervoor is dat op het moment van de voorhang nog door het kabinet
werd verkend of de interdepartementale SPUK Kansrijke Wijk vanuit het NPLV doorgang
zou vinden na 2025. Inmiddels heeft het kabinet besloten deze SPUK te verlengen. Coalities
in de focusgebieden van het NPLV konden tot en met eind december 2024 aangeven of
ze de middelen willen ontvangen via de SPUK Kansrijke Wijk of de subsidieregeling.
De middelen die via de SPUK aan coalities worden uitgekeerd, moeten van het subsidieplafond
worden afgetrokken. Omdat coalities tot en met eind 2024 de mogelijkheid hadden zich
hiervoor aan te melden, konden de subsidieplafonds ten tijde van verzending van de
regeling aan uw Kamer nog niet worden vastgesteld. Bij publicatie in de Staatscourant
in februari zullen de subsidieplafonds in de regeling zijn opgenomen.
De leden vragen welke mogelijkheden er nog zijn om met het huidige totaalbedrag de
schade te beperken voor betrokken kinderen en jongeren, die mogelijk straks niet langer
een verrijkte schooldag krijgen.
Het kabinet heeft in het regeerprogramma bepaald dat School en Omgeving wordt uitgevoerd
met prioriteit voor de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden
(leerlingen met de hoogste onderwijsachterstandsscore). Het beschikbare budget is
daarom in de eerste plaats bedoeld voor deze scholen. Uit ervaring blijkt dat mogelijk
niet alle scholen uit deze doelgroep een aanvraag zullen indienen. Daarom wordt de
aanmeldmogelijkheid opengesteld voor álle scholen met een onderwijsachterstandsscore.
Dit biedt mogelijkheden voor scholen die wel al een aanbod hebben opgezet onder de
subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025, maar niet tot de hoogste vijf procent
behoren. Bij overvraging van het totale budget, krijgen scholen uit de vijf procent
grootste achterstanden voorrang. De regeling School en Omgeving is bedoeld voor scholen
en er wordt daarom ook geselecteerd op schoolniveau. Het is onuitvoerbaar om met deze
regeling op individueel kindniveau de meest kwetsbare leerlingen te bereiken. In de
eerste plaats omdat het niet mogelijk is een School en Omgeving aanbod te organiseren
voor individuele leerlingen op een school. Daarnaast is het selecteren van individuele
kwetsbare leerlingen vanwege privacy redenen niet mogelijk. Met het programma School
en Omgeving blijven we inzetten op kennisdeling voor alle scholen die met een verrijkte
schooldag aan de slag zijn of willen.
Verder vragen de leden of kan worden toegelicht wat de wijziging van de doelgroep
betekent voor de omvang van de doelgroep.
Met de subsidieregeling 2023–2025 en de SPUK Kansrijke worden 902 schoolvestigingen
bereikt. Dit zijn zowel de vestigingen met tien procent van de leerlingen met de hoogste
relatieve achterstandsscores, als de scholen die eerder deel hebben genomen aan de
subsidieregeling School en Omgeving 2022–2023 maar buiten de tien procent doelgroep
vielen. Met deze conceptregeling wordt de regeling opengesteld voor alle vestigingen
met een relatieve onderwijsachterstandsscore waarbij de prioriteit uitgaat naar de
vestigingen met vijf procent van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscore,
de vijf procent doelgroep omvat 522 vestigingen.
Het is niet de verwachting dat alle vestigingen die tot de vestigingen met vijf procent
van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscores behoren een subsidie
zullen aanvragen of voor alle leerlingen een aanbod van tien uur zullen opzetten.
Op deze manier wordt ook scholen die buiten de hoogste vijf procent vallen, de mogelijkheid
geboden een aanvraag in te dienen en deel te nemen aan het programma. Indien het budget
wordt overvraagd, wordt er gerangschikt op basis van achterstandsscore. Zo verzekeren
we dat in de eerste plaats de scholen met de hoogste achterstandsscore een extra ontwikkelaanbod
kunnen bieden aan hun leerlingen.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vragen of wordt erkend dat het programma School
en Omgeving een structurele taak is en of de financiering structureel via aanvullende
bekostiging zal geschieden.
De middelen voor School en Omgeving zijn structureel. Op dit moment wordt de manier
van structurele financiering van School en Omgeving verder uitgewerkt. Financiering
van het programma via de onderwijsbekostiging is één van de opties die wordt verkend.
Ik zal uw Kamer hier in de eerste helft van 2025 over informeren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom de bijlagen 1, 2, 3 en 4 vooralsnog
helemaal blanco zijn gebleven en van welke aard deze inhoud zal zijn.
In de bijlagen staan de schoolvestingen per sector die in aanmerking komen voor subsidie
gerangschikt op de relatieve onderwijsachterstandsscore. De reden dat de bijlagen
ten tijde van verzending van de regeling aan uw Kamer nog blanco waren, is dat op
het moment van de voorhang nog door het kabinet werd verkend of de interdepartementale
SPUK Kansrijke Wijk vanuit het NPLV doorgang zou vinden na 2025. Inmiddels heeft het
kabinet besloten deze SPUK te verlengen. Coalities in de focusgebieden van het NPLV
konden tot en met eind december 2024 aangeven of ze de middelen willen ontvangen via
de SPUK Kansrijke Wijk of de subsidieregeling. Scholen die middelen ontvangen via
de SPUK Kansrijke Wijk, worden uitgesloten van de subsidieregeling. De definitieve
lijsten met scholen die in aanmerking komen voor subsidie konden daarom pas na deze
uitvraag worden opgesteld.
Als laatste vragen de leden of kan worden verhelderd welke specifieke elementen de
situatie in Caribisch Nederland specifiek maakt en op welke wijzen de gehanteerde
aanpak hiermee rekening houdt.
Vanuit verschillende ministeries wordt ingezet op het vergroten van de kansen van
kinderen en jongeren in Caribisch Nederland (CN). Zo zet het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) al enkele jaren in op een structureel en divers activiteitenaanbod
voor kinderen vanaf 13 jaar. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de schaalgrootte
van CN. We hebben er daarom voor gekozen om de middelen voor School en Omgeving in
CN te bundelen met de beschikbare budgetten van VWS. Door deze beschikbaar te stellen
aan de Openbaar Lichamen kunnen zij een integraal en breed activiteitenaanbod bieden
aan de kinderen en jongeren op de eilanden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel scholen met de prioritering op de vestigingen
met vijf procent van de leerlingen met de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscore
kunnen deelnemen aan de regeling. Bovendien vragen zij hoe dit werkt voor scholen
die worden geselecteerd op basis van het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse
culturele achtergrond.
Vanuit het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma is er een prioritering aangebracht
die zich richt op de schoolvestigingen met vijf procent van de leerlingen met de hoogste
relatieve onderwijsachterstandsscores. Het gaat om 522 vestigingen. Deze leerlingen
hebben het meeste baat bij een buitenschools ontwikkelaanbod. De aanvraagmogelijkheid
voor de regeling wordt opengesteld voor alle scholen met een relatieve achterstandsscore.
In de praktijk betekent dit dat alle scholen met een relatieve achterstandsscore kans
maken op subsidie, echter wordt er bij overvraging van het budget gerangschikt naar
scholen met de hoogste achterstandsscores. Deze krijgen in dat geval voorrang.
De prioritering vanuit het regeerprogramma geldt ook voor scholen die worden geselecteerd
op basis van het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond.
In het gespecialiseerd onderwijs bestaat de onderwijsachterstandsscore niet. Daarom
wordt een alternatieve indicator gebruikt, waarbij wordt gekeken naar het aantal leerlingen
met een niet-Nederlandse culturele achtergrond (CUMI). Ook hier wordt geprioriteerd
op de scholen met vijf procent van de leerlingen met de hoogste relatieve CUMI-score.
Bij overvraging wordt ook hier gerangschikt naar relatieve CUMI-score, waarbij de
scholen met de hoogste scores subsidie toegekend krijgen.
De leden vragen in hoeverre scholen met hoge onderwijsachterstandsscores met de voorgaande
subsidieregelingen bereikt zijn en of daar voortgang is geboekt in het wegwerken van
achterstanden en of de kansengelijkheid is vergroot.
Met de voorgaande subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025 zijn in totaal 811 scholen
bereikt, waarvan 607 schoolvestigingen behoren tot de vestigingen met tien procent
van de leerlingen met de hoogste relatieve achterstandsscores. Hoewel het programma
School en Omgeving pas twee schooljaren loopt, wijzen eerste onderzoeksresultaten
uit dat het programma positieve effecten met zich meebrengt. Zo behalen scholen in
Rotterdam Zuid die al langer extra leer- en ontwikkeltijd bieden hogere onderwijsresultaten
dan je op basis van de leerlingpopulatie zou verwachten.4 Daarnaast laten eerste lokale onderzoeken zien dat dit extra aanbod leidt tot meer
binding met de school, waardoor leerlingen een hoger welbevinden hebben en gemotiveerder
zijn.5 Hiermee zorgt de extra ontwikkeltijd ervoor dat de reguliere lessen meer effect hebben,
en de extra inzet op basisvaardigheden effectiever wordt. Uit onderzoek blijkt namelijk
dat hoe hoger het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen is, hoe effectiever
het onderwijs.6
Coalities hebben ruimte om met hun aanbod in te spelen op de lokale context, waardoor
het aanbod landelijk divers is en de effecten per regio kunnen verschillen. De extra
leertijd in Rotterdam zorgt er bijvoorbeeld voor dat jongeren school als een fijne
plek ervaren en er ook meer tijd doorbrengen.7 Een positief gevolg hiervan is dat ze minder snel in aanraking komen met ondermijnende
activiteiten. Het aanbod in de provincie Groningen leidt ertoe dat kinderen meer vertrouwen
hebben in hun toekomst. Het betrekken van vakmanschap onder en na schooltijd zorgt
ervoor dat het arbeidsmarktperspectief van deze jonge generatie Groningers wordt verbreed.8
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regeling op een aantal punten is gewijzigd
om de complexiteit en administratieve lasten te verminderen. De leden vragen waarom
de vorige regeling moeilijk uitvoerbaar was en of het lagere aantal aanvragen en de
onderuitputting in de regeling 2023–2025 hier een resultaat van was. Ook vragen de
leden wat er precies is veranderd waardoor de regeling beter uitvoerbaar is geworden
en of de verwachting is dat hierdoor ook meer aanvragen gedaan gaan worden.
In totaal heeft ongeveer 60 procent van de scholen in de doelgroep voor de regeling
2023–2025 een aanvraag ingediend. De redenen voor scholen om geen aanvraag te doen
waren divers: de krappe tijd om de aanvraag in te dienen, de complexiteit van de regeling,
onduidelijkheid over de vraag of de middelen structureel of incidenteel waren, onbekendheid
met het programma en de stevige resultaateisen waren genoemde redenen. Dit zijn tevens
redenen voor de onderuitputting in de vorige regeling. Ten opzichte van deze regeling,
is de regeling 2025–2028 daarom op een aantal punten aangepast om te zorgen voor een
betere uitvoerbaarheid.
De grootste verandering ziet op de controle of het aantal leerlingen waarvoor is aangevraagd
ook daadwerkelijk deelneemt. Scholen dienen bij de verantwoording van de subsidie
nu vooral aan te tonen dat zij het aantal aangevraagde uren hebben gerealiseerd. Wel
geldt een inspanningsverplichting voor het bereiken van het aantal leerlingen waarvoor
is aangevraagd. Op deze manier garanderen we dat scholen zich inzetten voor het bereiken
van het aantal leerlingen waarvoor het aanbod is georganiseerd, maar worden ze niet
meer financieel afgerekend op het moment dat het door omstandigheden niet is gelukt
al deze leerlingen daadwerkelijk te laten deelnemen. Dit vermindert tevens sterk de
administratieve lasten. Naast deze verandering komt in de regeling het onderscheid
tussen categorie A en B te vervallen, waardoor de regeling versimpeld wordt en er
voor alle subsidieontvangers dezelfde voorwaarden gelden. Bovendien is het aanvraagproces
voor de regeling versimpeld, wat het indienen van een aanvraag vergemakkelijkt. Verder
ontvangen subsidie-aanvragers eerder dan vorige keer de beschikking dan wel afwijzing,
waardoor zij eerder duidelijkheid krijgen. De verwachting is dat er door deze aanpassingen
aan de regeling meer aanvragen worden ingediend.
De leden vragen hoe de ondersteunende rol van gemeenten er concreet uitziet en of
er een actieve rol wordt verwacht of dat deze vrijblijvend is. Ook vragen zij of de
ervaringen van gemeenten en lokale partners met vorige regelingen zijn geëvalueerd
en wat hiervan de uitkomsten waren, en of deze ervaringen meegenomen zijn in het opstellen
van de nieuwe regeling.
Een lokale coalitie bestaat altijd uit minimaal een schoolvestiging, een gemeente
en een lokale partij. Het gaat hier immers om een brede maatschappelijke opgave en
vraagt om een integrale aanpak. Om de verbinding tussen school, thuis en omgeving
te versterken is samenwerking tussen lokale partijen en betrokkenheid van de gemeente
daarom noodzakelijk. Er zijn naast de minimale inrichtingseis van een coalitie van
een school, gemeente en één lokale partij, geen eisen gesteld aan de exacte vormgeving
van de samenwerking. Dat is aan de coalities zelf. Zo kan de gemeente meedenken over
welke lokale organisatie een goede bijdrage kan leveren aan het buitenschoolse aanbod
en dit ook verbinden met hun verantwoordelijkheden binnen het sociaal domein. De samenwerking
met gemeenten en lokale partners wordt gemonitord. De tweede rapportage, waarvan dit
expliciet een onderdeel is, wordt naar verwachting dit voorjaar met uw Kamer gedeeld.
Eerste resultaten laten zien dat het verschilt per coalitie hoe de gemeente haar rol
vervult, afhankelijk van wat passend is voor de lokale context. Zo zijn er gemeenten
die het aanbod co-financieren, maar ook gemeenten die juist meer een meedenkende rol
hebben. En voor de gemeenten van de vijf coalities die deelnemen aan de SPUK Kansrijke
wijk geldt dat zij ook de financiële middelen ontvangen.
De leden vragen waarom voor een verantwoordingssystematiek gekozen is waarbij een
correctie achteraf wordt uitgevoerd.
De gehanteerde verantwoordingssystematiek waarbij de subsidie achteraf definitief
wordt vastgesteld zorgt voor een rechtmatige subsidieverstrekking. Scholen ontvangen
bij het indienen van een juiste subsidieaanvraag een volledig voorschot. Achteraf
wordt gecontroleerd of er daadwerkelijk een aanbod door de school is gerealiseerd
voor het aantal aangevraagde uren. Indien het aantal gerealiseerde uren minder is
dan 75 procent dan waarvoor is aangevraagd, wordt er naar rato teruggevorderd. Deze
controle is niet vooraf uit te voeren.
De leden vragen of rekening wordt gehouden met eventuele onderuitputting van de middelen
en welke mogelijkheden er zijn om tussentijds te sturen op resultaten.
De genoemde aanpassingen in de regeling 2025–2028 ten opzichte van de regeling 2023–2025
leiden naar verwachting tot meer en uitgebreidere aanvragen van scholen. Op deze manier
zullen naar verwachting meer scholen voor meer leerlingen een buitenschools ontwikkelaanbod
kunnen organiseren. Bovendien worden scholen die tot de vijf procent doelgroep behoren
middels gerichte communicatie aangemoedigd om deel te nemen. Het is echter niet te
voorspellen of alle middelen volledig worden uitgeput. Indien het beschikbare budget
niet volledig wordt aangevraagd, krijgen deelnemende scholen de kans om het aantal
uren na het eerste schooljaar naar boven bij te stellen. Op deze manier kunnen scholen
groeien in het aanbod, nadat is geïnvesteerd in het opzetten van een verrijkte schooldag.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie zijn benieuwd hoe invulling wordt gegeven aan de omzetting
van de subsidieregeling School en Omgeving naar structurele financiering vanaf 2028.
Daarnaast vragen de leden welke maatregelen genomen worden zodat deze extra structurele
investeringen aan de kwaliteit van het primaire onderwijsproces ten goede zullen komen.
Op dit moment wordt de manier van structurele financiering van School en Omgeving
verder uitgewerkt en worden verschillende opties verkend. Ik zal uw Kamer hier in
de eerste helft van 2025 over informeren. Zoals ook toegelicht in het antwoord op
de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie krijgen kinderen en jongeren
met het extra aanbod van School en Omgeving meer tijd om zich te ontwikkelen in de
basisvaardigheden terwijl ze tegelijkertijd hun belevingswereld verbreden. Ook zorgt
het voor een hoger welbevinden van leerlingen en voelen zij zich gemotiveerder en
meer betrokken bij school. Daarmee komen deze structurele investeringen ook ten goede
aan de kwaliteit van het primaire onderwijsproces.
De leden vragen hoe de risico’s die gepaard gaan met de inperking van de doelgroep
zijn meegewogen in de besluitvorming. Ook vragen zij of er maatregelen worden overwogen
zodat reeds gedane investeringen en opgebouwde ervaringen van scholen niet verloren
gaan als gevolg van de aanscherping van de doelgroep.
Het kabinet heeft in het regeerprogramma bepaald dat School en Omgeving wordt uitgevoerd
met prioriteit voor de scholen met de vijf procent van de leerlingen met de hoogste
onderwijsachterstandsscore. Het beschikbare budget is daarom bedoeld voor deze scholen,
maar uit ervaring blijkt dat mogelijk niet alle scholen uit deze doelgroep een aanvraag
zullen indienen. Daarom wordt de aanmeldmogelijkheid opengesteld voor álle scholen
met een onderwijsachterstandsscore. Dit biedt mogelijkheden voor scholen die wel al
een aanbod hebben opgezet onder de subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025,
maar niet tot de hoogste vijf procent behoren. Bij overvraging van het totale budget,
krijgt de vijf procent voorrang. Bovendien blijven we inzetten op kennisdeling voor
alle scholen die met een verrijkte schooldag aan de slag zijn of willen opzetten,
zodat opgedane ervaring niet verloren gaat. Voorbeelden hiervan zijn landelijke en
regionale bijeenkomsten, het blijven uitwisselen van kennis en ervaringen in leergemeenschappen
voor projectleiders en het maken van handreikingen.
De leden van de NSC-fractie vragen zich af of het verdelen van middelen op basis van
relatieve achterstandsscores het meest geschikte middel is om kansengelijkheid te
bevorderen. Bovendien vragen de leden zich af of er mogelijkheden zijn om tot een
alternatieve prioritering te komen die volgens hen meer recht doet aan de kansengelijkheid
die de subsidieregeling beoogt te bevorderen.
De aanmeldmogelijkheid voor de subsidieregeling wordt opengesteld voor álle scholen
met een relatieve onderwijsachterstandsscore. Op deze manier maken alle scholen met
leerlingen met kans op onderwijsachterstanden een kans om deel te nemen aan de subsidieregeling.
De beschikbare middelen zijn echter beperkt, daarom prioriteert dit kabinet op de
scholen met de vijf procent leerlingen met de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscore.
Er is gekozen voor het gebruik van de relatieve onderwijsachterstandsscore in plaats
van de absolute score, omdat een correctie op basis van schoolgrootte ervoor zorgt
dat ook kleine scholen, veelal in rurale gebieden, een eerlijke kans maken op deelname
aan de subsidieregeling en niet worden achtergesteld door hun kleine leerlingaantal.
Op deze manier worden gelijkere kansen voor alle scholen gecreëerd om deel te nemen
aan het programma.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel klokuren ontwikkelaanbod scholen maximaal
per week mogen aanbieden onder deze regeling en vragen zij wat er gebeurt als een
school minder dan 75% van de aangevraagde klokuren realiseert.
Scholen kunnen subsidie aanvragen voor een aanbod van minimaal vier klokuren en maximaal
tien klokuren per leerling per week. Indien een school minder dan 75 procent van de
aangevraagde klokuren realiseert, wordt er naar rato teruggevorderd over het ontvangen
subsidiebedrag.
De leden vragen of nader kan worden toegelicht wat niet is toegestaan om te financieren
met deze subsidie en hoe dit wordt gemonitord en geëvalueerd.
Vanuit de subsidieregeling is het niet toegestaan om activiteiten die betrekking hebben
op trainingen voor de eindtoets of examentraining of buitenlandse reizen te financieren.
De reden hiervoor is dat dit geen structurele activiteiten ter bevordering van brede
talentontwikkeling zijn. Huiswerkbegeleiding of structurele activiteiten ten behoeve
van cognitieve ontwikkeling kunnen wel onderdeel zijn van het buitenschoolse aanbod.
Coalities dienen bij de aanvraag een plan van aanpak in waarin beschreven staat welke
activiteiten zij van plan zijn aan te bieden. Aan het einde van de gehele subsidieperiode
leveren coalities een eindverslag in waarin ze terugblikken op welk aanbod is gerealiseerd.
Tot slot wordt het programma landelijk gemonitord waarin de uitwerking van de subsidieregeling
wordt gevolgd.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie wat de belangrijkste wijzigingen zijn
ten opzichte van de regeling 2023–2025 met betrekking tot de vereenvoudiging en of
kan worden toegelicht in hoeverre aanvragen en rapportages aanzienlijke tijdsinvesteringen
vereisen.
Zoals kan worden gelezen in de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie, betreffen
de veranderingen onder andere de controle op het aantal deelnemende leerlingen en
het versimpelde aanvraagproces, waardoor scholen aanzienlijk minder administratieve
lasten zullen ervaren door deelname aan de subsidieregeling. Verder is in de regeling
2025–2028 een aanvullend budget voor kleine scholen beschikbaar gesteld, omdat signalen
vanuit de huidige regeling er op wezen dat kleine scholen relatief meer moeite hadden
met het bekostigen van een buitenschools aanbod. Gezien het versimpelde aanvraag-
en verantwoordingsproces, is de verwachting dat de ervaren administratieve last wordt
verminderd. Vanuit de voorwaarden van de subsidieregeling wordt rekening gehouden
met een gemiddelde tijdsinvestering van 30 uur verspreid over de gehele subsidieperiode
van drie schooljaren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier