Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Erkens en Bontenbal over de opschaling van groene, blauwe en andere koolstofarme waterstof in Nederland
Vragen van de leden Erkens (VVD) en Bontenbal (CDA) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de opschaling van groene, blauwe en andere koolstofarme waterstof in Nederland (ingezonden 24 december 2024).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei) (ontvangen 14 januari 2025).
Vraag 1
Wat doet u om de opschaling van blauwe waterstof in Nederland te stimuleren?
Antwoord 1
Een belangrijk deel van het huidige waterstofbeleid helpt bij de ontwikkeling van
alle typen waterstof en is niet specifiek aan één type waterstof verbonden. Denk aan
het creëren van infrastructuur zoals een landelijk dekkend netwerk, importterminals
en waterstofopslag, maar ook aan het formuleren van waterstofwetgeving waarbij netbeheer,
toegang tot infrastructuur en toezicht een wettelijk kader krijgen. Ook het internationale
beleid gericht op het aantrekken van verschillende importstromen heeft als doel zowel
hernieuwbare als koolstofarme waterstofstromen aan te trekken. Het bezoek aan Denemarken
en Noorwegen eind vorig jaar is hier een voorbeeld van. Voor het verduurzamen van
bestaande waterstofproductie uit aardgas en voor restgassen is de CCS-categorie in
de SDE++ beschikbaar.
Ten aanzien van nieuwe initiatieven voor de productie en import van koolstofarme waterstof
uit aardgas via nieuwe installaties verkent het kabinet opties om barrières voor dergelijke
initiatieven weg te nemen. Zie daarvoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om te investeren in blauwe en andere vormen
van koolstofarme waterstof gegeven de achterblijvende investeringen in groene waterstof?
Antwoord 2
Zoals in het regeerprogramma afgesproken dient blauwe waterstof als tussenstap naar
hernieuwbare waterstof. In de Kamerbrief van 10 december 2024 «Voortgang waterstofbeleid»1 wordt dit nogmaals bevestigd. In het antwoord op vraag 1 is al aangegeven dat een
groot deel van het huidige waterstofbeleid neutraal is naar type waterstof en dat
investeringen in infrastructuur, internationaal beleid en wetgeving aan alle vormen
van waterstof bijdragen. Daarbij moet in acht worden genomen dat de waterstofmarkt
een internationale markt wordt, waarbij Nederland een hubfunctie kan ontwikkelen voor
buurlanden. De vraag uit buurlanden en met name Duitsland zal naar verwachting voor
een belangrijk deel uit koolstofarme waterstof bestaan.
Het faciliteren van koolstofarme waterstof kan helpen om broeikasgasemissiereductiedoelen
te behalen, voornamelijk door snellere en meer betaalbare verduurzaming van de industrie
en elektriciteitssector. Daarbij moet in acht worden genomen dat de ontwikkeling van
koolstofarme waterstof niet ten koste gaat van de ontwikkeling van hernieuwbare waterstof,
zoals beschreven in de Kamerbrief van 10 december 2024.
Vraag 3
Wat doet u om knelpunten in de opschaling van blauwe waterstof weg te nemen, bijvoorbeeld
wat betreft de benodigde infrastructuur en aanpassingen in wet- en regelgeving?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 10 december 2024 verkent het kabinet de opties
om de barrières voor nieuwe koolstofarme waterstofproductie en import weg te nemen.
Ontwikkelaars van koolstofarme waterstof uit fossiele stromen geven aan dat het bindende
Europese industriedoel voor hernieuwbare waterstof uit de herziene Europese richtlijn
(REDIII) schuurt met hun initiatieven.
Ten aanzien van de benodigde infrastructuur voor koolstofarme waterstof is er, zoals
aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 2, geen specifiek onderscheid tussen typen
waterstof.
Het kabinet zal daarnaast onderzoeken of en hoe bedrijven gefaciliteerd kunnen worden
bij het gezamenlijk inkopen van koolstofarme en hernieuwbare waterstof en hoe dit
kan bijdragen aan het sluiten van langetermijncontracten tussen toekomstige producenten
en afnemers van blauwe en andere vormen van koolstofarme waterstof.
Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gedelegeerde verordening voor een methodologie
die vaststelt in welke mate koolstofarme brandstoffen, waaronder waterstof, bijdragen
aan verminderde uitstoot van broeikasgassen. Afgelopen jaar is het concept hiervan
geconsulteerd. Het kabinet heeft zijn commentaar hierop aan de Commissie kenbaar gemaakt
en blijft hierover in gesprek met de Commissie. De gedelegeerde verordening zal onderdeel
uitmaken van het toekomstige beleid voor koolstofarme waterstof.
Vraag 4
Op welke wijze heeft u contact met de sector over de opschaling van blauwe waterstof?
Welke signalen ontvangt u vanuit de sector?
Antwoord 4
Het kabinet heeft op diverse wijzen contact: via bilaterale gesprekken, het nationaal
programma verduurzaming industrie, stakeholderssessies binnen het nationaal waterstofprogramma
en themasessies bij VNO-NCW. Daarbij wordt aangegeven dat er nog belemmeringen zijn
bij de ontwikkeling van koolstofarme waterstof. In dit verband worden wettelijke belemmeringen
vanuit Europese regelgeving genoemd. Daarnaast noemen sectorpartijen financiële belemmeringen,
want hoewel koolstofarme waterstof goedkoper te produceren is dan hernieuwbare waterstof,
is er nog wel sprake van een onrendabele top ten opzichte van aardgas. Een van de
grootste mogelijke toepassingen voor koolstofarme waterstof is daarbij de vervanging
van aardgas voor hoge temperatuurverwarming. Ook geven potentiële producenten van
koolstofarme waterstof aan dat tijdige toegang tot het elektriciteitsnet, CO2-opslag en -infrastructuur en waterstofinfrastructuur cruciaal is. Zij stellen dat
vraagzekerheid nodig is om investeringen voor productie-installaties te kunnen doen.
Potentiële investeerders in hernieuwbare waterstof geven aan dat beleid ten behoeve
van blauwe waterstof niet ten koste moet gaan van hernieuwbare waterstof.
Vraag 5
Hoe staat het met het afsluiten van langetermijnimportcontracten voor waterstof vanuit
Noorwegen?
Antwoord 5
Noorwegen zal op termijn een belangrijke producent van blauwe waterstof worden. Met
het bezoek aan Noorwegen afgelopen jaar is er een forse impuls gegeven aan het versterken
van de samenwerking. Er zijn daarbij meerdere «Memoranda of Understanding» afgesloten
tussen diverse stakeholders.
Voor het doen van grote investeringen zijn toezeggingen en langetermijncontracten
van bedrijven nodig. Deze toezeggingen moeten door private partijen worden gedaan.
Wellicht is het voor sommige bedrijven in Nederland niet mogelijk om zelfstandig lange-termijn
verplichtingen aan te gaan voor de inkoop van blauwe waterstof. Een van de ondertekende
MoU’s tijdens het bezoek aan Noorwegen is die van TNO en het Norwegian Research Centre
gericht op het verkennen van o.a. de haalbaarheid van de productie van blauwe waterstof
in Noord-Nederland en de ontwikkeling van een waardeketen voor productie en afname
van deze energiedrager in onze regio. Bij deze verkenning zijn partijen als Equinor,
Gasunie en EBN betrokken, waarbij ook gekeken wordt naar nut en noodzaak van het gezamenlijk
inkopen van koolstofarme en hernieuwbare waterstof om de business case voor blauwe
waterstof mogelijk te maken.
Vraag 6
De opschaling van groene waterstof verloopt langzamer dan verwacht, kunt u een update
maken van de verwachte investeringen in groene waterstof in Nederland? Wat dit betekent
voor de kostprijs van groene waterstof de aankomende jaren?
Antwoord 6
Zoals in de vraag aangegeven verloopt de opschaling van groene waterstof langzamer
dan verwacht. Over de gehele keten vallen de kosten hoger uit dan verwacht en heeft
de realisatie van belangrijke randvoorwaarden als infrastructuur en windparken vertraging
opgelopen.
Dit voorjaar maakt het kabinet de winnaars bekend van de tweede ronde van de OWE subsidieregeling
voor elektrolyse. Dat geeft meer inzicht in welke projecten naar verwachting de komende
jaren zullen gaan investeren, in aanvulling op de projecten die reeds subsidie hebben
ontvangen. Een aantal projecten dat subsidie heeft ontvangen in de eerste ronde van
de OWE heeft al een investeringsbesluit genomen.
Het kabinet bereidt samen met onderzoeksinstellingen en bedrijven verder onderzoek
voor naar de kostprijs van groene waterstof de komende jaren en hoe de kosten en risico’s
van elektrolyseprojecten sneller omlaag kunnen.
Vraag 7
Gegeven het bovenstaande zou een zware verplichting vanuit de REDIII onze industrie
nog verder op achterstand kan zetten, welke mogelijkheden zijn er op lidstaat-niveau
bij de implementatie van de REDIII om de doelen betaalbaarder te maken voor de industrie?
Antwoord 7
In het voorjaar geeft het kabinet meer duidelijkheid over de invoering en vormgeving
van de nationale jaarverplichting voor gebruik van hernieuwbare waterstof in de industrie.
De uitdaging is om tot een samenhangend pakket aan waterstofinstrumenten bestaande
uit productie- en vraagsubsidies en normering te komen dat de industrie ondersteunt
in de verduurzaming, dat het concurrentievermogen niet verder verslechtert en dat
tegelijkertijd wel voldoende bijdraagt aan het ontstaan van een markt voor hernieuwbare
waterstof.
De voorgenomen jaarverplichting wordt dus zo vormgegeven dat deze voor industriële
waterstofgebruikers draagbaar is. De consultatie van het voorstel voor de jaarverplichting
voor de industrie sloot op 12 december 2024. In dit voorstel is opgenomen dat 60%
van het waterstofgebruik voor de productie van ammoniak wordt uitgezonderd van de
jaarverplichting. Momenteel is ammoniakproductie de grootste industriële waterstofgebruiker.
Via maatwerkafspraken wordt daarnaast ingezet op andere routes om de ammoniakproductie
te verduurzamen. Het kabinet neemt de reacties uit de consultatie mee in de verdere
besluitvorming over de invoering en vormgeving van de jaarverplichting. Het speelveld
met andere Europese landen heeft daarbij nadrukkelijk de aandacht.
Via een vraagsubsidie wordt beoogd het restant van de lidstaatverplichting voor de
industrie in te vullen. Voor deze vraagsubsidie is een budget van € 767 miljoen beschikbaar.
Het kabinet verwacht in de eerste helft van 2025 een consultatie over de vraagsubsidie
te organiseren.
Het kabinet heeft contact met andere EU-lidstaten over de wijze waarop zij voornemens
zijn om de lidstaatverplichting te implementeren.
Vraag 8
Welke opties heeft Nederland voor het invullen van de jaarverplichting van de RED
III en wat mag er worden meegeteld in de berekeningen?
Antwoord 8
Het Europese bindende doel voor waterstofgebruik in de industrie uit REDIII schrijft
voor dat 42% van het waterstofgebruik in 2030 hernieuwbaar (RFNBO) moet zijn. In 2035
geldt een percentage van 60%. Deze doelen zijn opgelegd aan lidstaten. Nederland mag
zelf invullen hoe het deze doelen wil behalen. Dit kan bijvoorbeeld door verplichtingen
op te leggen bij industriële waterstofgebruikers, door subsidies te verstrekken of
een combinatie van beide. In de halfjaarlijkse Kamerbrieven over voortgang van het
waterstofbeleid geeft het kabinet de stand van zaken en de vervolgstappen weer om
te komen tot een samenhangend instrumentarium bestaande uit productie- en vraagsubsidies
en normeringen om onder meer bovengenoemde doelen te realiseren. De volgende Kamerbrief
staat gepland voor het tweede kwartaal van 2025.
In REDIII is opgenomen welke waterstofstromen mogen worden uitgezonderd van de noemer.
De Europese Commissie heeft in september 2024 aanvullende richtsnoeren gepubliceerd
die lidstaten helpen bij de implementatie van REDIII. Zoals ook in antwoord op vraag
7 gemeld, heeft het kabinet aanvullend voorgesteld om waterstofgebruik voor ammoniakproductie
voor 60% uit te zonderen (onder de voorgenomen Nederlandse jaarverplichting) door
te verwijzen naar de overwegingen in REDIII die ten grondslag liggen aan de RFNBO-doelen
voor de industrie. Tot slot zal het kabinet de reacties op de consultatie van het
voorstel voor de jaarverplichting voor de industrie bestuderen om te bezien of er
gronden zijn om andere waterstofstromen uit te zonderen van de noemer, voor zover
dat past binnen het kader van REDIII.
Vraag 9
Nederland kiest er als enige lidstaat voor om het nationale doel wat binnen de RED
III wordt gesteld, op te leggen aan onze bedrijven, waarom kiest u hiervoor? Wat betekent
dit voor het vestigingsklimaat?
Antwoord 9
Zoals in vraag 7 aangegeven, houdt het kabinet bij het ontwerp van de jaarverplichting
rekening met het speelveld met andere Europese landen en is er contact met mijn collega’s
van andere EU-lidstaten.
Zoals toegelicht in het voorstel van de jaarverplichting draagt de overheid een groot
deel bij aan de meerkosten van de inzet van hernieuwbare waterstof in de industrie
tot en met 2030. Afhankelijk van de hoogte van de jaarverplichting – er zijn twee
ingroeipaden geconsulteerd van 8% en 24% in 2030 – draagt de overheid circa 75% tot
90% van de meerkosten bij via productie- en vraagsubsidies. Naast de uitwerking van
een vraagsubsidie-instrument verkent het kabinet de mogelijkheden tot vraagstimulering
verderop in de ketens om meer trekkracht te genereren. Dit sluit aan bij de oproep
die 77 partijen (brancheverenigingen en bedrijven) recent hebben gedaan aan het adres
van Eurocommissaris Wopke Hoekstra.
Vraag 10
Hoe kijkt u naar de potentie weggelegd voor paarse waterstof?
Antwoord 10
Waterstof geproduceerd uit nucleaire energie kan op termijn een bijdrage leveren aan
een klimaatneutrale energiehuishouding in Nederland. Door de omzetting van nucleaire
elektriciteit naar koolstofarme gassen via elektrolyse kan nucleaire energie breder
worden ingezet in sectoren die niet gemakkelijk te verduurzamen zijn met elektriciteit
(zware mobiliteit, hoge temperatuurwarmte). Daarnaast zijn gassen beter op te slaan
en goedkoper te transporteren dan elektriciteit. Naar verwachting zal de productie
van waterstof door nucleaire installaties het eerst plaatsvinden in landen met een
groot bestaand nucleair productiepark, zoals Frankrijk.
Vraag 11
Bent u bereid om een onderzoek uit te zetten naar de mogelijke kostencompetitiviteit
van paarse waterstof ten opzichte van andere kleuren?
Antwoord 11
Het kostenverschil tussen waterstof uit kernenergie en andere typen waterstof zal
met name worden bepaald door de kosten van de gebruikte energiebronnen. Omdat naar
verwachting het nog relatief lang duurt voordat nucleaire installaties in Nederland
actief kunnen produceren (ten minste 2035 en verder) vergt dat aannames over lange
termijnprijzen van o.a. aardgas en hernieuwbare elektriciteitsproductie. Hiervoor
gelden grote onzekerheidsmarges.
Canada en het Verenigd Koninkrijk zijn al verder met haalbaarheidsstudies en kostenvergelijkingen
voor waterstof uit kernenergie. Het kabinet is met deze landen en internationale organisaties
als het IAEA in gesprek om van hun onderzoek te leren en zal de Kamer op de hoogte
brengen van de uitkomsten. Op basis van deze opbrengst zal het kabinet bezien hoe
invulling te geven aan een onderzoek voor de Nederlandse context.
Vraag 12
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat over waterstof,
groen gas en andere energiedragers beantwoorden?
Antwoord 12
Ja
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.