Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Paternotte en Sneller over de beantwoording van vragen over het bericht over gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten
Vragen van de leden Paternotte en Sneller (beiden D66) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de beantwoording van vragen over het bericht over gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten (ingezonden 2 december 2024).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 13 januari
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 829.
Vraag 1
Bent u van mening dat, alhoewel hogescholen en universiteiten in de eerste plaats
zelf gaan over de beveiliging en huisregels, deze regels zich wel binnen de kaders
van de grondrechten moet afspelen?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u van mening dat u een verantwoordelijkheid heeft in het waarborgen van deze
grondrechten, en in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid heeft om universiteiten
en hogescholen aan te spreken als zij buiten die kaders treden?
Antwoord 2
Ja, als Minister van OCW heb ik een stelselverantwoordelijkheid waarmee ik bewaak
en bevorder dat verschillende partijen in het stelsel (instellingen, toezichthouders)
de publieke taak van het hoger onderwijs realiseren. Hierbij wordt uiteraard van alle
instellingen verwacht dat zij zich aan alle relevante wet- en regelgeving houden en
dat de diverse toezichthouders optreden als instellingen zich buiten die kaders begeven.
Vraag 3
Bent u van mening dat het maken en rondsturen van foto’s van studenten die protesten
bijwonen, het afluisteren van bijeenkomsten en laten posten van bewakers bij bijeenkomsten
past binnen de kaders van de vrijheden van demonstratie, vergadering en meningsuiting
en het recht op privacy?
Antwoord 3
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen
ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden
en de raad van toezicht. Uiteraard moet het veiligheidsbeleid voldoen aan de geldende
wet- en regelgeving, ook ten aanzien van privacy. Als stelselverantwoordelijk Minister
heb ik geen bemoeienis met de instellingsspecifieke afwegingen die instellingen maken
bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid en de gesprekken die zij
met hun gemeenschap voeren over de voorwaarden voor het gebruik van faciliteiten op
de campus. Wanneer studenten en/of medewerkers van mening zijn dat het gevoerde veiligheidsbeleid
van de instelling niet bijdraagt aan de ervaren veiligheid of strijdig is met wet-
en regelgeving acht ik het van groot belang dat zij hierover in gesprek gaan met de
instelling, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, of hierover een klacht indienen.
Vraag 4
Hoe weet u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de insteek van besturen
van instellingen niet is bijeenkomsten, zoals besproken in de schriftelijke vragen
van het lid Beckerman, te beperken?1
Antwoord 4
In de diverse bestuurlijke overleggen naar aanleiding van de protesten in het voorjaar
heb ik uitgebreid met bestuurders gesproken. Zij zijn zich zeer bewust van hun complexe
taak om te zorgen voor een open en toegankelijke campus en tegelijk zorg te dragen
voor een veilige leer- en werkomgeving voor alle studenten, medewerkers en gasten.
Gezamenlijk hebben zij in hun «Richtlijn Protesten»2 aangegeven op welke wijze er geprotesteerd kan worden en hierin uitgesproken dat
zij het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering en betoging van
harte ondersteunen.
Vraag 5
Bestaan er richtlijnen voor onderwijsinstellingen voor de wijze waarop zij beveiliging
kunnen inrichten waarmee geen onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van
demonstratie, vergadering en meningsuiting?
Antwoord 5
Ja, hiervoor bestaan verschillende richtlijnen. Voor het ordelijk verloop van het
primaire proces van onderwijs en onderzoek – waar bijeenkomsten en vergaderingen zowel
in academisch als niet-academisch verband nadrukkelijk bij horen – stellen zij huisregels
op, nemen ordemaatregelen en treffen beveiligingsmaatregelen om zo voor iedereen een
prettige en veilige leer- en werkomgeving te creëren. De grondslag hiervoor ligt in
artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Voor de wijze waarop er gedemonstreerd kan worden hebben universiteiten en hogescholen
de «Richtlijn Protesten» opgesteld. Daarnaast stelt de wetgever via de Wet particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus3 specifieke eisen aan organisaties die door instellingen ingehuurd kunnen worden om
toe te zien op de naleving van de huisregels. Deze regulering is noodzakelijk vanwege
het belang van de betrouwbaarheid van het personeel van deze organisaties en bureaus,
een duidelijke en correcte presentatie tegenover opdrachtgevers en burgers en een
goede afstemming met het werk van de politie. Ook omdat het werk van deze organisaties
en bureaus aan bepaalde belangen of rechten van burgers kan raken, zoals het recht
op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van bewegen.
Vraag 6
Wat zijn de resultaten van de gesprekken die u als Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap hierover voert met de onderwijsinstellingen?
Antwoord 6
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben de nodige gesprekken gevoerd met bestuurders van
instellingen over de veiligheidssituatie op de campussen. Dit naar aanleiding van
ongeregeldheden rondom de protesten en de daadwerkelijke of potentiële gevolgen die
we zagen voor de veiligheid van personen, de gebouwen en voor de continuering van
onderwijs en onderzoek. Bij deze gesprekken zijn ook de politie, het openbaar ministerie,
de NCTV en het Ministerie van JenV betrokken geweest. Universiteiten en hogescholen
hebben hierdoor gestimuleerd een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang
met protesten op hun campussen. De toepassing van deze richtlijn is afhankelijk van
de specifieke situatie van het protest. Dit heeft ook bijgedragen aan een nauwere
samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de partijen binnen de lokale
driehoek ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Instellingen, politie en
justitie hebben bovendien opgetreden tegen personen, die uit waren op escalatie en
vernieling.
Vraag 7
Erkent u het risico dat publiek toegankelijke instellingen zoals onderwijsinstellingen
en ziekenhuizen in toenemende mate zelfstandig extra beveiligingsmaatregelen nemen
waarmee een inbreuk wordt gedaan op privacyrechten?
Antwoord 7
Het nemen van beveiligingsmaatregelen is een zelfstandige bevoegdheid van de verantwoordelijke
besturen van onderwijsinstellingen. Beveiligingsbeleid dient altijd plaats te vinden
binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de privacyrechten. Universiteiten
en hogescholen passen risicogericht veiligheidsbeleid toe, gebaseerd op risicoanalyses
waarbij zij de kosten en baten afwegen in relatie tot de maatschappelijke opdracht
tot het verzorgen van onderwijs en onderzoek. Instellingen onderhouden ook structurele
contacten met de lokale driehoek die waar nodig kan worden ingeschakeld. De complexiteit
van de veiligheidssituatie wisselt per instelling, en zelfs per gebouw of faciliteit,
denk aan het verschil tussen een onderzoeksfaciliteit met gevaarlijke apparatuur,
een bestuursgebouw met administratie, de fietsenstalling of een vergaderzaaltje voor
bijeenkomsten. Ik verwacht van besturen dat zij in hun zorg voor een veilige leer-
en werkomgeving hun beleid regelmatig evalueren en hierbij de eigen gemeenschap betrekken
via de medezeggenschap en de raden van toezicht en daarbij de geldende wet- en regelgeving
in acht nemen, inclusief de rechten en plichten die voortvloeien uit de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG).
Vraag 8 en 9
Erkent u dat er behoefte is aan duidelijke kaders voor welke maatregelen onderwijsinstellingen
en andere publieke instellingen mogen nemen om de veiligheid te waarborgen zonder
daarbij een onevenredige inbreuk te maken op de grondrechten?
Bent u van mening dat het beter is om hier duidelijke regels voor op te stellen dan
te wachten tot rechten geschonden worden en er meldingen gedaan moeten worden bij
de Autoriteit Persoonsgegevens of de stap naar de rechter moet worden gezet?
Antwoord 8 en 9
Ik ben van mening dat de geldende wet- en regelgeving voldoende duidelijke kaders
biedt om de veiligheid te waarborgen op onderwijsinstellingen zonder dat daarbij inbreuk
wordt gemaakt op grondrechten. Het is aan de instellingen om binnen deze kaders hun
veiligheidsbeleid vorm te geven en hierover het gesprek te voeren met de eigen gemeenschap.
Als er hierbij onduidelijkheden bestaan, fouten worden gemaakt of regels overtreden,
dan is het aan de leden van deze gemeenschap om dit kenbaar te maken bij de instelling
of bij een bevoegde autoriteit zoals de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.