Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Valstar over het bericht 'Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act'
Vragen van het lid Valstar (VVD) aan de Minister van Defensie over het bericht «Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act» (ingezonden 21 september 2023).
Antwoord van Minister Brekelmans (Defensie), mede namens de Staatssecretaris van Defensie
(ontvangen 8 januari 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025,
nr. 237.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Former Armed Forces personnel training foreign militaries
could be prosecuted under National Security Act»?1
Antwoord 1
Ja. Zeker omdat de beschreven veiligheidsrisico’s ook voor Nederland zouden kunnen
gelden. Het mitigeren van deze risico’s vinden wij van groot belang. In antwoord op
onderstaande vragen, lichten wij toe hoe dat gebeurt, zowel met behulp van eigen regelgeving
en werkwijzen als via het strafrecht bij vermoedelijke overtredingen.
Vraag 2 en 3
Bent u bereid met het Britse Ministerie van Defensie in contact te treden om te informeren
welke vormen van training geven precies strafbaar zijn gesteld onder de nieuwe National Security Act?
Kunt u deze bevindingen met de Kamer delen?
Antwoord 2 en 3
Ja, er is contact geweest met het Britse Ministerie van Defensie en de uitkomsten
daarvan zijn meegenomen in de eigen onderzoeken naar mogelijk aanvullende maatregelen
(zie hiervoor het antwoord op vraag 10 en 11). De National Security Act heeft de bepalingen
van de Official Secrets Act gemoderniseerd. Daarbij zijn tevens een aantal specifieke
strafbare feiten geïntroduceerd die zien op handelingen ten gunste, ten behoeve of
in opdracht van een buitenlandse mogendheid. Die feiten bestaan bijvoorbeeld uit het
voor, namens of in het belang van een vreemde mogendheid verschaffen van beschermde
informatie of commercieel vertrouwelijke informatie. Tevens is het faciliteren of
assisteren van een buitenlandse inlichtingendienst strafbaar gesteld als dat handelen
ten nadele is van de Britse nationale veiligheid.
Vraag 4
In hoeverre verschilt de reikwijdte van de aangescherpte Britse strafbaarstelling
van wat in Nederland strafbaar is als het delen van gerubriceerde informatie zoals
beschreven in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88?
Antwoord 4
Het zo veel als mogelijk beperken van de genoemde risico’s heeft in beide landen hetzelfde
grote belang. Het is echter lastig om buitenlandse en Nederlandse wetgeving te vergelijken.
Zo verschilt het Britse strafrecht van het Nederlandse en zijn ook de algemene beginselen
van beide rechtsstelsels verschillend. Met inachtneming daarvan is de aangescherpte
Britse strafbaarstelling in de praktijk vergelijkbaar met de huidige Nederlandse strafbaarstelling.
De reikwijdte van de Britse en Nederlandse strafbaarstelling zijn niet aantoonbaar
verschillend in materiële zin. De ongewenste activiteiten zijn in beide landen in
vergelijkbare mate strafbaar binnen de specifieke context van de beide rechtsstelsels.
De nadruk ligt daarbij in Nederland op de inhoud van de informatie en niet op de vorm,
zoals bijvoorbeeld een training. In het Nederlandse strafrecht valt overigens niet
alleen gerubriceerde informatie onder de geheimhoudingsplicht, maar nadrukkelijk ook
informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat het vertrouwelijk is.
Het vorige kabinet heeft wel met een aanvulling op het Wetboek van Strafrecht de strafbaarheid
van spionageactiviteiten uitgebreid. Uw Kamer stemde daarmee in op 14 mei jl. en deze
ligt momenteel voor in de Eerste Kamer. Deze wetsaanpassing biedt echter geen direct
aanknopingspunt voor de door u genoemde zeer ernstige incidenten die grote risico’s
voor de staatsveiligheid met zich meebrengen.
Vraag 5
Bent u het met de stelling eens dat het voor de bewijsvoering eenvoudiger zou zijn
als het simpelweg verboden wordt militaire training aan krijgsmachten van landen op
een lijst van statelijke dreigingen te verstrekken, dan dat er bewezen moet worden
dat er gerubriceerde informatie is gedeeld tijdens een trainingsactiviteit in een
derde land waar Nederland mogelijk niet of maar beperkte justitiële samenwerking mee
heeft?
Antwoord 5
Het is niet op voorhand te zeggen dat het strafbaar stellen van alle militaire training
ongeacht inhoud de bewijsvoering eenvoudiger maakt. De huidige artikelen in het strafrecht
bieden voldoende handvatten om in de praktijk bij trainingen aan vijandelijke krijgsmachten
aangifte te doen. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht
en het Wetboek van Strafvordering en de nadruk ligt daarbij in Nederland, zoals gezegd,
op de inhoud van de informatie. Kortom, bij de verdenking van een dergelijke training,
oftewel verdenking van de overdracht van vertrouwelijke informatie, kan aangifte worden
gedaan.
Om medewerkers (militair en burger) die Defensie verlaten nadrukkelijker te informeren
over hun geheimhoudingsplicht na hun diensttijd en zo de bestaande wetgeving kracht
bij te zetten, zullen wij aanscherpingen van regelgeving doorvoeren en hierbij tevens
inzetten op gerichte beveiligingsbewustwordingscampagnes. We zullen ook ten aanzien
van niet-vertrouwelijke informatie in o.a. de Gedragsregels Defensie normerend vaststellen
dat (oud-)medewerkers van Defensie, naast de al geldende geheimhoudingsplicht, geen
kennis en ervaring die is opgedaan in dienst van het Nederlandse Ministerie van Defensie
delen met landen en bedrijven met een offensief cyberprogramma tegen Nederland en
de risicolanden zoals genoemd in het Besluit aanwijzing risicolanden defensiepersoneel2. Voor vastgestelde doelgroepen3 zal gaan gelden dat zij bij het verlaten van de dienst een specifieke zogenaamde
out-briefing krijgen, waarin zij expliciet op de geheimhouding zullen worden gewezen.
Wij zijn altijd bereid tot het uitbreiden van wetgeving, mits dit in de praktijk een
gewenst voordeel heeft. In dit geval is daar, mede vanwege de bestaande wet- en regelgeving,
op dit moment onvoldoende reden toe. Ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving
en bovenstaande adviezen is bovendien moeilijk te bepalen of een wettelijk instrument
het risico verder verkleint. Als een oud-Defensiemedewerker «kwaad» in de zin heeft,
gelden immers reeds de strafmaatregelen. In de uitwerking van de motie-Valstar (kenmerk
36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen
beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien vertrouwelijke informatie,
ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Ook het in die brief
gemelde aanvullende onderzoek naar juridische mogelijkheden heeft dit bevestigd (zie
het antwoord op vraag 10 en 11). Daarnaast is ook het aantal casus in Nederland, anders
dan bijvoorbeeld in Frankrijk, geen aanleiding om tot uitbreiding van de wet over
te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat de huidige wetgeving alsnog tekortschiet
en/of er een sterke toename is van de in het artikel geschetste casuïstiek, dan zijn
we zoals hierboven aangegeven bereid een uitbreiding van de wetgeving te heroverwegen.
Training geven aan een vijandelijke krijgsmacht door ex-militairen kan en mag niet
gebeuren. Er kan strafrechtelijk worden opgetreden als daarbij sprake is van overdracht
van gerubriceerde of vertrouwelijke kennis of informatie. Dat heeft ook een afschrikwekkende
werking. Waar mogelijk zoeken wij de samenwerking met bondgenoten om hierin gezamenlijk
op te treden, en kennis en ervaringen met elkaar te delen.
Vraag 6
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag vijf?
Antwoord 6
Het Verenigd Koninkrijk acht het misdrijf zoals omschreven in vraag vijf bewezen als
kan worden aangetoond dat betrokkene het feit heeft gepleegd en daarbij wist of had
kunnen weten dat het handelen een gevaar voor de nationale veiligheid of nationale
belangen van het Verenigd Koninkrijk zou opleveren. Zie het antwoord op vraag 2 en
3 voor de wettelijke basis daarvan. Zoals in antwoord op vraag 4 gemeld is de aangescherpte
Britse strafbaarstelling in de praktijk vergelijkbaar met de huidige Nederlandse strafbaarstelling.
Vraag 7
Bent u het met de stelling eens dat, ook indien een voormalig militair niet actief
gerubriceerde tactieken en technieken deelt met een derde land, er toch sprake kan
zijn van ongewenste kennisoverdracht tijdens deelname aan trainingen van militairen
uit dat land? Erkent u dat dit bijvoorbeeld al kan gebeuren doordat Chinese piloten
kunnen oefenen tegen tegenstanders die in bepaalde situaties reageren zoals piloten
uit een NAVO-lidstaat getraind zijn dat te doen, in plaats van op de manier waarop
Chinese piloten zelf zijn opgeleid?
Antwoord 7
Defensie is zich er zeer wel van bewust dat er sprake kan zijn van ongewenste kennisoverdracht
bij het geven van trainingen door oud-militairen. Het beperken van deze risico’s is
van groot belang. Het is dus essentieel dat kwetsbare informatie op het juiste niveau
gerubriceerd wordt. Ook informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat
het vertrouwelijk is, valt nadrukkelijk onder de geheimhoudingsplicht. Dus ook bij
het delen van niet-gerubriceerde, maar wel vertrouwelijke informatie of kennis kan
aangifte worden gedaan.
Naast de strafbaarstelling zet Defensie bijvoorbeeld nu ook al in op de bewustwording
tijdens exit-gesprekken rondom het overdragen van gevoelige informatie. Bij einde
dienstverband dient men een verklaring omtrent verdere geheimhouding te ondertekenen,
waarin wordt aangegeven dat de geheimhouding ook na uitdiensttreding van kracht blijft.
Hierbij komt nu als aanvulling de out-brief voor doelgroepen die specifieke taken
uitvoeren binnen Defensie met een bijzonder hoog risicoprofiel. Ook worden de gedragsregels
aangepast en ingezet op specifieke bewustwording hierover. Dit betekent dat het delen
van informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt strafbaar blijft. Door de uit
dienst tredende medewerker hier nadrukkelijk op te wijzen beperkt Defensie het risico
op onbewust vertrouwelijke informatie delen. Dat geldt eveneens voor situaties waarbij
dit via derde landen gebeurt, zoals in het betreffende artikel waarnaar deze vragen
refereren. Indien blijkt dat (ex-)medewerkers van Defensie zich schuldig maken aan
ongewenste kennisoverdracht, kan aangifte worden gedaan om dergelijke ongewenste kennisoverdracht
te bestrijden.
Vraag 8
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag zeven?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 6.
Vraag 9
Waarom voert u zoals aangekondigd in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88 een onderzoek uit naar aanvullende mogelijkheden om het verzorgen van training door
(oud-)defensiemedewerkers die bepaalde functies hebben vervuld te voorkomen, als de
Nederlandse wet volgens uw analyse in datzelfde Kamerstuk al voldoende mogelijkheden
biedt om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie wordt gedeeld met onbevoegden?
Antwoord 9
Aanvullend onderzoek is uitgevoerd vanwege de ernst en het belang van onze nationale
veiligheid in combinatie met de internationale ontwikkelingen op wetgevingsgebied.
Als wetgeving voldoende mogelijkheden biedt om actief op te treden als vertrouwelijke
informatie wordt gedeeld met onbevoegden, wil dat niet zeggen dat er geen verbeteringen
mogelijk zijn. Het is van groot belang dat mensen beseffen dat vertrouwelijke informatie
lekken onacceptabel is. Zo nodig wordt daar op gehandhaafd. Zie ook het antwoord op
vraag 10 en 11.
Vraag 10 en 11
Kunt u beschrijven wat het onderzoek behelst en welke hiaten u in de huidige praktijk
en wet- en regelgeving ziet die aanvullend onderzoek vragen om trainingen te voorkomen?
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de voortgang van dit onderzoek, of op zijn
minst over de opzet van het onderzoek?
Antwoord 10 en 11
Laat het duidelijk zijn dat het delen van vertrouwelijke informatie met vijandelijke
krijgsmachten onder geen beding geaccepteerd of getolereerd zal worden. In de brief
van 6 juli 2023 (36 200 X nr. 88) heeft het kabinet aangegeven dat er nu twee soorten maatregelen zijn om het risico
tegen te gaan dat (voormalig) Defensiepersoneel trainingen verschaft aan personeel
van andere strijdkrachten die een dreiging voor Nederland vormen. Ten eerste zijn
er preventieve maatregelen die ingezet kunnen worden voor vergroten van het beveiligingsbewustzijn
bij Defensiemedewerkers en ten tweede zijn er juridische maatregelen. De MIVD doet
verder actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan.
Zoals gemeld is onderzoek gedaan naar nadere mogelijkheden. Dat onderzoek bestond
uit twee delen. De kern van het eerste onderzoek is om te specificeren welke (functie-)groepen
werken met dusdanig risicovolle informatie en/of specifieke militaire kennis dat zij
voor een aanvullende out-briefing bij het beëindigen van het dienstverband in aanmerking
komen. Hoewel deze analyse nog loopt, kunnen wij aangeven dat er specifieke functies
zijn te identificeren die voor een aanvullende out-briefing in aanmerking kunnen komen.
Denk hierbij aan de doelgroepen zoals eerder genoemd., die specifieke taken uitvoeren
binnen Defensie met een bijzonder hoog risicoprofiel. Naar verwachting zal het onderzoek
en de verwerking daarvan in het beleid in eerste kwartaal van 2025 worden afgerond,
om dit vervolgens in het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en uitvoeringsbepalingen
op te nemen. Dit kan zonder wetgevingstraject. Een belangrijke categorie medewerkers,
de zogenaamde bijzondere functionarissen, is reeds geïdentificeerd en voor hen is
ondertussen ook al ingeregeld dat zij bij het verlaten van de organisatie, naast het
tekenen van de verplichte verklaring omtrent verdere geheimhouding, ook een out-briefing
krijgen.
Het tweede onderzoek richtte zich op extra juridische mogelijkheden, specifiek op
toetsing vooraf over vervolgwerkzaamheden van (oud-)defensiemedewerkers (militair en burger). Onderzocht is of aanvullende wetgeving van toegevoegde
waarde is om het in dienst treden bij nader te bepalen vreemde mogendheden, door nog
te bepalen categorieën oud-medewerkers van Defensie te verbieden en strafbaar te stellen,
al dan niet onder toepassing van een mechanisme van toestemmingsverlening. Er is onvoldoende
toegevoegde waarde daarvoor gebleken (zie antwoord vraag 5). Ook zou dit een omvangrijk,
meerjarig wetgevingstraject vergen en zorgen voor extra uitvoeringslast, terwijl momenteel
voor een oud-Defensiemedewerker die «kwaad» wil, reeds de bestaande strafmaatregelen
toepasbaar zijn. Vooraf een vergunning verplicht stellen (zoals de VS hanteert) geeft
inzicht maar kent ook uitvoeringsuitdagingen, bijvoorbeeld bij opvolgende wisselingen
van de werkomgeving van de (ex-)Defensiemedewerker (militair of burger) en dus ook
extra administratieve werklast. Wij zien geen hiaten in de huidige wetgeving.
Er worden maatregelen genomen om de beschreven risico’s te mitigeren en het bewustzijn
te vergroten. Hiervoor is op dit moment geen aanvullend wetgevingstraject benodigd.
Mocht in de toekomst blijken dat extra aanvullende wetgeving toch bijdraagt aan het
aantoonbaar verder kunnen mitigeren van het geschetste probleem dan zullen wij alsnog
een traject heroverwegen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.