Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Flach over het intrekken van vergunningen bij onderbezetting van stallen
Vragen van het lid Flach (SGP) aan de Ministers van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de beantwoording van schriftelijke vragen over het intrekken van vergunningen bij onderbezetting van stallen (ingezonden 28 oktober 2024).
Antwoord van Minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) (ontvangen
6 januari 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 600.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State waarin het besluit van
een gemeente om geen ongebruikte vergunningruimte van een proefboerderij in te trekken
vernietigd is?1
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van de aangehaalde uitspraak. Deze uitspraak is, net als
de uitspraak die het lid Flach eerder aanhaalde, op 22 mei 2024 gedaan. In beide gevallen
oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
dat er, in afwijking van hetgeen de rechtbank stelt, wel aanleiding kan zijn om de
vergunning in te trekken. Aan de besluitvorming moet een belangenafweging vooraf gaan.
In een van de uitspraken2 oordeelt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders het besluit tot
afwijzing van het verzoek om de vergunning in te trekken, deugdelijk heeft onderbouwd.
De belangenafweging heeft dus plaatsgevonden en de Afdeling acht die ook overtuigend.
In de andere uitspraak3, over het proefbedrijf De Raamloop, heeft het college van burgemeester en wethouders
een vergelijkbaar besluit echter niet goed onderbouwd. Het college moet een nieuw
besluit nemen op het verzoek tot intrekking.
Vraag 2
Deelt u de zorg dat veehouders, nu de motiveringsplicht voor het niet intrekken van
ongebruikte vergunningruimte aangescherpt lijkt te zijn, afhankelijk worden van de
medewerking van het bevoegd gezag inzake het al dan niet intrekken van ongebruikte
vergunningruimte (die mogelijk in de toekomst weer nodig is), terwijl zij behoefte
hebben aan rechtszekerheid?
Antwoord 2
Ik vind dat een veehouders zekerheid aan hun vergunningen moeten kunnen ontlenen.
De motiveringsplicht voor het intrekken van ongebruikte vergunningsruimte is echter
niet aangescherpt. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk
is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Uit de een van
de twee uitspraken blijkt dat de motivering van het bevoegde gezag voldoende was om
de vergunning niet te hoeven wijzigen. En die goede motivering in de praktijk dus
mogelijk is.
Vraag 3
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veehouders door deze risico’s mogelijk
terughoudender worden met inzet op een lagere stalbezetting in het kader van bijvoorbeeld
het Beter Leven keurmerk of als tijdelijke maatregel in verband met de mestcrisis,
terwijl deze lagere stalbezetting bijdraagt aan beleidsdoelen?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Bent u alsnog bereid in gesprek te gaan met gemeenten om te zorgen voor voldoende
rechtszekerheid voor veehouders en te bezien of aanpassing van regelgeving nodig is?
Antwoord 4
Ik ben zeker bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over risico’s die verdere
doorontwikkeling van de veehouderij en daarmee het behalen van beleidsdoelen belemmeren.
Zoals ik al aangaf in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Flach over dit
onderwerp heb ik er vertrouwen in dat het bevoegd gezag een goed gemotiveerde en gedegen
belangenafweging zal maken4. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd
gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Daarom ga ik, eventueel samen met
mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en mijn collega van
Openbaar Vervoer en Milieu (OVM), in gesprek over vergunningen met de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de Omgevingsdienst NL om te bezien wat er nodig
is om in de praktijk de gewenste rechtszekerheid daarvan te borgen. Daarbij ga ik
er gezien de aangehaalde uitspraken van uit dat dit binnen het bestaande juridische
kader mogelijk moet zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.