Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit Implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering (Kamerstuk 26485-437)
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 447
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 20 december 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 12 juni
                  2024 over het ontwerpbesluit Implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering (Kamerstuk
                  26 485, nr. 437).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 12 juli 2024 aan de Staatssecretaris van Justitie
                  en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 20 december 2024 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Pool
De griffier van de commissie, Brood
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Staatssecretaris
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
                  van het voorliggend besluit tot implementatie van de Europese richtlijn met betrekking
                  tot (de uitbreiding van) de verplichting voor ondernemingen om te rapporteren over
                  duurzaamheid. Deze leden zijn al zeer lang voorstander van een dergelijke verplichting.
                  Zij zouden in dit verband willen wijzen op het al in 2001 ingediende initiatiefvoorstel-Koenders
                  en Rabbae met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen (Kamerstuk 27 905). Dat wetsvoorstel behelsde dat internationaal opererende ondernemingen in hun jaarverslag
                  naast de financieel-economische gevolgen tevens rekenschap moesten afleggen over de
                  sociale, ecologische en ethische gevolgen van hun activiteiten. Evenmin als de genoemde
                  richtlijn en het nu voorliggende besluit legde het initiatiefwetsvoorstel het gewenste
                  maatschappelijk verantwoorde gedrag zelf vast, maar richtte het zich op de verslaglegging
                  ten aanzien van wat internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen werd genoemd.
                  Na de indiening van het initiatiefwetsvoorstel bleek echter al vrij snel dat er geen
                  maatschappelijk of politiek draagvlak voor het initiatiefwetsvoorstel was. Het initiatiefwetsvoorstel
                  is om die reden nooit tot een afronding gekomen. Het verheugt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                  dat de tijd daarna wel rijp is geworden om de rapportering over «duurzaamheidskwesties»
                  te verplichten. Deze leden hebben enkele vragen.
               
De richtlijn
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de richtlijn beoogt dat de status
                  van duurzaamheidsinformatie meer op één lijn komt te staan met de financiële informatie
                  in de jaarrekening. Wijkt de status van de duurzaamheidsinformatie in Nederlandse
                  wet- of regelgeving na de volledige implementatie van de richtlijn nog op enige manier
                  af van die van de financiële informatie? Zo ja, waarin zitten de verschillen dan nog
                  en waarom zijn die er?
               
Hoofdlijnen van het besluit
Lidstaatopties
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat een accountant een onderzoek
                     moet uitvoeren over de duurzaamheidsrapportering en dat die rapportering in het bestuursverslag
                     openbaar wordt gemaakt. De richtlijn biedt de optie om ondernemingen de keuzemogelijkheid
                     te geven om de opdracht voor dit onderzoek van de duurzaamheidsrapportering te geven
                     aan een andere accountant dan de accountant die de jaarrekening onderzoekt. Nederland
                     gaat deze optie in wet- en regelgeving opnemen. Deze leden menen dat het goed is als
                     een in duurzaamheidskwesties en -rapportage gespecialiseerde accountant die meer op
                     afstand van het financiële reilen en zeilen van de onderneming staat, het onderzoek
                     kan gaan doen. Uit de richtlijn volgt dat aandeelhouders die meer dan 5% van de stemrechten
                     hebben of het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen, het recht krijgen om
                     een andere accountant dan die de jaarrekening controleert voor de controle van de
                     duurzaamheidsrapportage te vragen. Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse drempel
                     die inhoudt dat 3% genoeg is om onderwerpen te agenderen? Kan in Nederland die 3%
                     om een andere dan de reguliere accountant vragen? Zo ja, gelden daarbij uitzonderingen
                     of bijzondere voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Deze leden zouden in dit verband willen
                     wijzen op de brief van Eumedion van 27 juni 2024 aan de vaste Kamercommissie voor
                     Justitie en Veiligheid. In die brief wordt onder andere gevraagd of op basis van het
                     bestaande agenderingsrecht aandeelhouders altijd het recht hebben om een ontwerpbesluit
                     ter goedkeuring door de algemene vergadering in te dienen en dat het bestuur van de
                     desbetreffende vennootschap dit ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering
                     dient op te nemen. En geldt dat ook als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend)
                     de raad van commissarissen bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan
                     de opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend?
                  
De richtlijn biedt de rapporteringsplichtige onderneming de mogelijkheid om bepaalde
                     informatie uit de duurzaamheidsrapportering weg te laten als die «openbaarmaking ernstige
                     schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming». In het voorliggend
                     besluit is deze mogelijkheid overgenomen. Begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                     het goed dat alleen in het geval er sprake is van «op ophanden zijnde ontwikkelingen
                     of zaken waarover onderhandelingen worden gevoerd» afgezien mag worden van openbaarmaking?
                     Zo ja, kan de Staatssecretaris aan de hand van enkele fictieve voorbeelden duidelijker
                     maken in welke omstandigheden van openbaarmaking afgezien zou mogen worden? En wie
                     controleert of het openbaar maken gezien die omstandigheden niet toch verplicht is?
                     En wie toetst of «de openbaarmaking ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële
                     positie van de onderneming»? Wordt na afloop van de ontwikkelingen of onderhandelingen
                     wel alles openbaar gemaakt? Zo nee, wanneer mag er dan nog meer afgezien worden van
                     openbaarmaking?
                  
Vennootschapsrechtelijke aspecten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het belang van de duurzaamheidsrapportering
                  zodanig groot is dat het wenselijk is dat net zoals bij de jaarrekening, de algemene
                  vergadering van aandeelhouders (AvA) ook de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Dit
                  past bovendien, zo menen deze leden, bij het uitgangspunt dat duurzaamheidsinformatie
                  meer op één lijn moet komen te staan met de jaarrekening. Toch meent de Staatssecretaris
                  dat het niet wenselijk is dat de AvA de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Als een
                  van de voornaamste argumenten hiertegen stelt de Staatssecretaris dat het niet wenselijk
                  is om verder te gaan dan de richtlijn en voorkomen moet worden dat er «een nationale
                  kop» zou ontstaan. Dat roept bij deze leden de vraag op of er andere EU-lidstaten
                  zijn waar de aandeelhoudersvergadering wel de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Welke
                  lidstaten zijn dat en welke overwegingen liggen daaraan bij die lidstaten ten grondslag?
                  Bovendien vragen deze leden waarom het voorleggen van de duurzaamheidsrapportage aan
                  de aandeelhouders bezwaarlijk zou zijn. Zij zijn van mening dat het toevoegen van
                  een extra agendapunt op de aandeelhoudersvergadering niet zal zorgen voor veel extra
                  administratieve lasten terwijl als de aandeelhouders de weg zouden moeten kiezen om
                  via het algemene agenderingsrecht de agendering van de duurzaamheidsrapportage af
                  te dwingen, dat wel voor meer administratieve lasten zal zorgen. Kan de Staatssecretaris
                  hier alsnog op ingaan? Klopt het dat een bestuur van een Nederlandse beursvennootschap
                  in beginsel verplicht is om een verzoek van aandeelhouders (mits dat voldoet aan de
                  kapitaaldrempel voor het agenderingsrecht) om de duurzaamheidsrapportage als stempunt
                  op de agenda van de jaarvergadering op te nemen te honoreren? Zo nee, wat klopt er
                  niet?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken voor het toesturen van het ontwerpbesluit Implementatie
                     richtlijn duurzaamheidsrapportering. Deze leden hebben de volgende vragen over het
                     ontwerpbesluit.
                  
De leden van de VVD-fractie merken op dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
                     na een eerder negatief advies (dictum 3) in september 2023 nu wederom adviseert: niet
                     indienen, tenzij met de adviespunten rekening wordt gehouden (dictum 3). Hoe kijkt
                     de Staatssecretaris ernaar dat het dictum na aanpassingen niet is gewijzigd?
                  
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de adviezen van het ATR maar beperkt zijn
                     verwerkt, ondanks dat al lang bekend is dat regeldruk voor MKB-ondernemers een probleem
                     is.
                  
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat het ATR adviseert om een MKB-toets
                     en een invoeringstoets te organiseren. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit advies
                     aan?
                  
De leden van de VVD-fractie maken zich daarnaast zorgen om de bedrijven die uitgezonderd
                     zijn van rapporteren. Bedrijven die wel verplicht zijn te rapporteren, kunnen in hun
                     informatiebehoefte toch een claim neerleggen bij de uitgezonderde bedrijven. Wat kan
                     de Staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat deze rapportageverplichting niet
                     terechtkomt bij de uitgezonderde bedrijven?
                  
De leden van de VVD-fractie weten dat de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD)
                     vooruitloopt op de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Is het
                     dan ook niet beter om te wachten op de CSDDD, aangezien deze de bedoeling heeft bedrijven
                     tot actie aan te zetten en de CSDD alleen tot rapporteren?
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het ontwerpbesluit over de implementatie
                     van duurzaamheidsrapportering. Deze leden hebben hierover verschillende vragen.
                  
Ten eerste hebben de leden van de D66-fractie vragen over het implementatieproces.
                     Deze leden verwijzen hiervoor ook naar het commentaar van Eumedion op het ontwerpbesluit.1 Kan de Staatssecretaris kort toelichten welk deel van de Corporate Sustainability
                     Reporting Directive (CSRD)-richtlijn met dit ontwerpbesluit wordt geïmplementeerd
                     en welk deel in een nog te publiceren implementatiewetsvoorstel? Zal het kunnen voorkomen
                     dat vergelijkbare bedrijven in eenzelfde sector onder verschillend regime – het ene
                     bedrijf onder het besluit, het andere bedrijf onder de wet – komen te vallen? En bestaat
                     daarmee de kans dat de verplichtingen op verschillende momenten voor verschillende
                     maar vergelijkbare bedrijven van toepassing zijn? Kan de Staatssecretaris toezeggen
                     om dat te voorkomen en ervoor te zorgen dat vergelijkbare bedrijven op hetzelfde moment
                     aan dezelfde verplichtingen zijn gebonden?
                  
Ten tweede hebben de leden van de D66-fractie inhoudelijke vragen over het ontwerpbesluit.
                     Deze leden lezen dat enkele stakeholders vragen hebben gesteld of kritiek hebben geuit
                     op het concept van dubbele materialiteit en hebben verzocht om dit bedrijfsvriendelijk
                     uit te leggen. Sommige partijen willen de dubbele materialiteit zelfs vervangen door
                     een enkelvoudige materialiteit, waarbij de sociaal-maatschappelijke materialiteit
                     niet meer gerapporteerd zou hoeven worden. De leden van de D66-fractie komt dat onwenselijk
                     voor. Hoewel deze leden het belang van behapbare regeldruk voor bedrijven erkennen,
                     zien zij dat de dubbele materialiteit een van de kernpunten van de CSRD-richtlijn
                     is dat echt een verschil kan gaan maken. Hoe gaat de Staatssecretaris dubbele materialiteit
                     uitleggen? Kan hij toezeggen dat dubbele materialiteit vanuit het belang van mens
                     en milieu uitgelegd zal worden? Hoe garandeert de Staatssecretaris dat enkele essentiële
                     punten om dubbele materialiteit vast te stellen, zoals schaal, reikwijdte, onherstelbaarheid
                     en waarschijnlijkheid, op zo’n manier worden ingevuld door bedrijven dat er een eerlijk,
                     bruikbaar en vergelijkbaar beeld ontstaat? Hoe voorkomt de Staatssecretaris ditzelfde
                     risico voor de definitie van «scope-3-impact» in de Klimaat-standaard E1 – waarbij
                     selectief zaken buiten de afbakening kunnen worden gehouden om zo de klimaatimpact
                     lager te houden? Hoe ziet het Europese krachtenveld ten aanzien van dubbele materialiteit
                     eruit? Kan de Staatssecretaris toezeggen om in Nederland en in Europa altijd tegenwicht
                     te bieden wanneer er landen of partijen zijn die afbreuk willen doen aan een mens-
                     en milieugerichte uitleg van dubbele materialiteit? En kan de Staatssecretaris toezeggen
                     om nooit in te stemmen met en altijd tegenwicht te bieden aan een enkelvoudige definitie
                     van materialiteit voor in een duurzaamheidsrapportage? Is de Staatssecretaris, in
                     algemene zin, van mening dat de CSRD-richtlijn en de Nederlandse implementatie daarvan
                     een positief tegenwicht zal bieden aan het kortetermijnrendementsdenken dat door (sommige)
                     aandeelhouders wordt gestuwd en waartoe bestuurders met een langetermijnvisie zich
                     lastig weten te verhouden? Geeft deze richtlijn in de ogen van de Staatssecretaris
                     een aanvullend mandaat aan bestuurders die maatschappelijke impact willen maken en
                     hun aandeelhouders hierin als belemmering aantreffen?
                  
De leden van de D66-fractie zien dat sommige bedrijven thans op een op zijn minst
                     twijfelachtige manier over duurzaamheid rapporteren. Zo prijst chemiebedrijf Bayer
                     neonicotinoïden (neuroactieve pesticiden) aan als een verbetering voor de verduurzaming
                     van de landbouwsector2, terwijl er sterke vermoedens zijn dat deze middelen de gezondheid van mensen schaden
                     en dit onbenoemd blijft. Hoewel de CSRD in dit geval nog niet van toepassing was,
                     verklaart het bedrijf zelf dat het reeds rapporteert volgens de vereisten van de CSRD
                     (Bayer Sustainability Report 2023, p. 39). Vindt de Staatssecretaris dat deze rapportage
                     voldoet aan de geest van de CSRD-richtlijn die stelt dat informatie neutraal, zonder
                     bias en gebalanceerd moet zijn? Zo ja, hoe apprecieert de Staatssecretaris het feit
                     dat deze twijfelachtige claims volgens de richtlijn een plaats hebben in de duurzaamheidsrapportage
                     en betekent dit dat er ruimte is voor verdere aanscherping van de richtlijn? Zo nee,
                     betekent dit dat dit soort claims onder de CSRD-richtlijn niet meer gemaakt zullen
                     kunnen worden? Welke sancties gelden als eenzelfde claim wel in een rapportage onder
                     de CSRD verschijnt? Dat het ook anders kan, laten enkele grote Nederlandse bedrijven
                     zien. Zo rapporteert ABN AMRO eerlijk over de negatieve externaliteiten van hun bedrijfsvoering,
                     bijvoorbeeld over de impact op onder andere klimaat, schaars water en luchtverontreiniging3. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris of deze vorm van
                     rapportage is wat hij voor zich ziet onder het besluit.
                  
De leden van de D66-fractie constateren dat enkele belangrijke elementen uit de duurzaamheidsrapportage
                     slechts vrijwillig zijn, zelfs als een onderwerp materieel bevonden wordt voor ondernemingen.
                     Het gaat bijvoorbeeld om transitieplannen voor biodiversiteit. Wat is de inzet van
                     Nederland geweest in het vaststellen van de vrijwillige elementen? Hoe apprecieert
                     de Staatssecretaris de vrijwilligheden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de
                     hoeveelheid vrijwilligheden in de rapportage ertoe kan leiden dat de duurzaamheidsrapportages
                     van verschillende ondernemingen lastiger te vergelijken worden? Ziet hij een risico
                     op greenwashing wanneer ondernemingen de voor hen welgevallige vrijwillige resultaten
                     wel opnemen, maar tegenvallende resultaten niet? Deelt de Staatssecretaris dat vooral
                     werkelijk duurzame (kleinere) ondernemingen hier het slachtoffer van zijn, omdat zij
                     niet goed kunnen aantonen dat zij duurzamer zijn dan hun (grotere) concurrent?
                  
De leden van de D66-fractie constateren tevens dat de European Financial Reporting
                     Advisory Group (EFRAG) een aanzienlijke rol heeft gehad in het adviseren van de Commissie
                     en het opstellen van de standaard en nog steeds heeft in het beantwoorden van vragen.
                     Wie vormen de EFRAG en in hoeverre voldoen deze partijen zelf aan een mens- en milieugerichte
                     werkwijze? In hoeverre acht de Staatssecretaris de EFRAG een neutrale adviesgroep
                     zonder commerciële belangen? Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij er in Europa
                     voor zal pleiten dat de besluitvorming transparanter wordt gemaakt en er meer balans
                     komt in inspraak en vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties en academische
                     instellingen? Staat de Staatssecretaris ervoor open om ook bestaande geaccrediteerde
                     (milieu)professionals het CSRD-deel van jaarverslagen te laten controleren, zodat
                     er enerzijds meer aanbod ontstaat van controleverleners en de compliancekosten lager
                     worden voor (MKB-)bedrijven en anderzijds de werklast onder accountants afneemt?
                  
Ten derde hebben de leden van de D66-fractie vragen over de uitvoering, controle en
                     naleving van de verplichtingen. Zij constateren dat er bedrijven zijn die zowel advies
                     op de duurzaamheidsrapportage kunnen geven als het goedkeuren van de rapportage kunnen
                     uitvoeren. Ziet de Staatssecretaris bij deze «twee-in-éénbedrijven» een risico op
                     belangenverstrengeling? Zo ja, hoe kan (de schijn van) belangenverstrengeling zo veel
                     mogelijk worden voorkomen? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de Autoriteit Financiële
                     Markten hierop toeziet en dit toelichten? Deze leden constateren dat de duurzaamheidsrapportage
                     – in tegenstelling tot het financiële verslag – niet ter stemming wordt gebracht in
                     de algemene vergadering en verwijzen ook hierbij naar het commentaar van Eumedion4. Waarom heeft de Staatssecretaris hiertoe besloten, terwijl verschillende organisaties
                     hebben aangegeven dit te wensen? Is een kwantitatieve inschatting van de eventuele
                     administratieve lasten die hieruit volgen, beschikbaar? Kan inzicht worden gegeven
                     in welke andere landen het duurzaamheidsverslag wel ter stemming wordt gebracht in
                     de Algemene Afdelingsvergadering? Ziet de Staatssecretaris in dat het agenderingsrecht
                     een onlogische route is om het duurzaamheidsverslag ter stemming te brengen?
                  
De leden van de D66-fractie constateren, tevens met verwijzing naar het commentaar
                     van Eumedion, dat uit de CSRD volgt dat aandeelhouders die (alleen of gezamenlijk)
                     meer dan 5% van de stemrechten of het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen,
                     het recht moeten hebben om voor een algemene vergadering een ontwerpresolutie in te
                     dienen waarin wordt gevraagd dat een andere externe accountant dan de externe accountant
                     die de jaarrekening controleert, een verslag opstelt over bepaalde elementen van de
                     duurzaamheidsrapportage en dat dit verslag ter beschikking wordt gesteld van de algemene
                     vergadering. Er wordt aangegeven dat deze bepaling uit de CSRD geen nadere implementatie
                     behoeft «omdat op grond van huidige artikelen 2:114a en 2:224a BW (Burgerlijk Wetboek)
                     een of meer aandeelhouders die drie procent (voor de naamloze vennootschap) respectievelijk
                     één procent (voor de besloten vennootschap) van het aandelenkapitaal vertegenwoordigen,
                     gerechtigd zijn om onderwerpen te agenderen». Betekent dit dat op basis van het bestaande
                     agenderingsrecht ex artikelen 2:114a en 224a BW aandeelhouders altijd het recht hebben
                     om een ontwerpbesluit ter goedkeuring (dat wil zeggen: ter stemming) door de algemene
                     vergadering in te dienen en dat het bestuur van de desbetreffende vennootschap deze
                     ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering dient op te nemen? Geldt
                     dit ook als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend) de raad van commissarissen
                     bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan de opdracht tot onderzoek
                     van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend? Het hiervoor genoemde recht dient ook
                     te gelden voor aandeelhouders van buitenlandse uitgevende instellingen die Nederland
                     als lidstaat van herkomst hebben en genoteerd zijn aan een Nederlandse effectenbeurs.
                     Moet het door de CSRD gewijzigde artikel 37, lid 3, Auditrichtlijn dan niet op zijn
                     minst in de Wet op het financieel toezicht worden geïmplementeerd? Zo nee, waarom
                     niet? En welke kapitaaldrempel geldt er in dat geval?
                  
De leden van de D66-fractie constateren ook dat het voor sommige ondernemers in de
                     keten, met name voor kleinschalige ondernemers buiten Europa zoals agrariërs, lastig
                     zal zijn om sommige data aan te leveren die bewijzen dat zij met oog voor mens en
                     milieu ondernemen. Hoe worden (grote) inkopende bedrijven geacht om hierin te ondersteunen?
                     Kan de Staatssecretaris garanderen dat de implementatie van de rapportageverplichtingen
                     er niet toe leidt dat bedrijven die onder de verplichting vallen, hun kleinere (kwetsbare)
                     toeleveranciers buiten Europa verruilen voor een andere partij? Ziet de Staatssecretaris
                     een risico in het naar beneden bijstellen van de huidige praktijk van ondernemingen,
                     omdat de CSRD-richtlijn voor een lagere standaard gaat? Een voorbeeld kan zijn dat
                     bedrijven bij S-2 «Werk in de waardeketen» hun eisen voor leefbaar lonen naar beneden
                     bijstellen naar een (veel lager) minimumloon, omdat er in de rapportagerichtlijn gesproken
                     wordt van «adequate lonen» in plaats van «leefbaar lonen». En hoe kijkt de Staatssecretaris
                     naar de extra regeldruk voor het MKB dat in 2026 moet rapporteren over 2025, in vergelijking
                     met de extra regeldruk voor grotere bedrijven? Is dit in balans? Zouden grotere bedrijven
                     hun best practices moeten delen met het MKB om de lasten te verlagen? Voor de CSRD
                     stimuleerde de overheid bedrijven met de Transparantie Benchmark en kreeg het beste
                     verslag een award, de Kristalprijs, waarmee goede praktijken worden gedeeld en in
                     de schijnwerpers komen te staan. Kan de Staatssecretaris verkennen in hoeverre hierop
                     een vervolg kan worden gegeven, zoals het non-profitinitiatief CSRD Awards, dat onder
                     meer door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Samenwerkende Registeraccountants
                     en Accountants-Administratieconsulenten ondersteund wordt?
                  
De leden van de D66-fractie menen dat de rijksoverheid altijd het goede voorbeeld
                     moet geven en zichzelf daarom duurzaamheidsrapportageverplichtingen zou moeten opleggen.
                     Is de Staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat de rijksoverheid zich wat betreft
                     de bedrijfsvoering vrijwillig zal committeren aan het (mutatis mutandis) uitvoeren
                     van onderhavige besluit? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid om, buiten het besluit
                     om, (onderdelen van) de rijksoverheid aan dezelfde standaard als de CSRD te houden?
                     En zou de Staatssecretaris nader kunnen toelichten welke mogelijkheden er zijn om
                     stichtingen die een duidelijk publiek belang of systeembelang vervullen, te motiveren
                     en stimuleren ook conform CSRD te rapporteren? En welke bereidheid bestaat om hier
                     stappen voor te ondernemen? Nu valt bijvoorbeeld het pensioenfonds van de overheid
                     zelf en een van de grootste beleggers ter wereld, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds,
                     buiten de transparantierichtlijn. Ook grote zorginstellingen en ziekenhuizen vallen
                     buiten de verplichting, terwijl zij wel grote klimaatimpact hebben.
                  
Ten vierde hebben de leden van de D66-fractie vragen over de controle en het beheer
                     van de duurzaamheidsrapportages. Wie zal de ingeleverde duurzaamheidsrapportages verzamelen
                     en beheren? In hoeverre is dit een betrouwbare, onafhankelijke partij? Wordt gegarandeerd
                     dat de data van de ondernemingen die rapporteren, altijd voor henzelf gratis toegankelijk
                     zullen blijven? Kan worden gegarandeerd dat de data van de ondernemingen die rapporteren,
                     nooit verkocht zullen worden?
                  
Tot slot merken de leden van de D66-fractie op dat het ontwerpbesluit zoals dat door
                     de Staatssecretaris is voorgelegd, een lang, moeilijk leesbaar document is. Deze leden
                     vragen de Staatssecretaris of hij denkt dat bedrijven met dit document uit de voeten
                     kunnen. Kan de Staatssecretaris toezeggen om ten behoeve van transparantie en de controlefunctie
                     van parlement en media volgende ontwerpbesluiten inzichtelijker op te stellen, bijvoorbeeld
                     door een inhoudsopgave toe te voegen?
                  
II. Reactie van de Staatssecretaris
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Ik dank de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, van de VVD en van D66 voor hun
                     vragen. Ik beantwoord die hieronder in de volgorde waarin ze zijn gesteld en doe dat
                     mede namens de Ministers van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
                     en van Financiën. Ook vermeld ik dat de leden van de vaste commissie van Justitie
                     en Veiligheid van de Tweede Kamer mij hebben verzocht de voorhangtermijn van het ontwerpbesluit
                     te stuiten, wat ik vanzelfsprekend respecteer.5 Tevens merk ik hier op dat er naar aanleiding van de voorhang commentaar is ontvangen
                     van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ).6 Verder heeft de Europese Commissie in augustus 2024 een FAQ gepubliceerd waarin zij
                     nadere technische toelichting geeft op een aantal bepalingen uit de CSRD.7 Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om naar aanleiding van het commentaar van de
                     RJ en de FAQ enkele redactionele en technische wijzigingen aan te brengen aan het
                     ontwerpbesluit en de nota van toelichting en is in de consultatieparagraaf van de
                     nota van toelichting en de artikelsgewijze toelichting uitgelegd wat er met dat commentaar
                     is gedaan. Daarbij is, mede naar aanleiding van het commentaar van de RJ, aan het
                     ontwerpbesluit de mogelijkheid toegevoegd voor dochtermaatschappijen om gebruik te
                     maken van de vrijstelling van de verplichting om een eigen duurzaamheidsrapportering
                     op te stellen, indien de moedermaatschappij een andere rechtspersoonlijkheid heeft
                     dan een vennootschap (d.w.z. een coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, commerciële
                     stichting of commerciële vereniging is)8 en zij vrijwillig alle eisen naleeft die het besluit stelt aan het opstellen, laten
                     onderzoeken door een audit en publiceren van een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering.
                     Zo komen coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen veel voor bij producenten
                     van zuivelproducten en verzekeringsmaatschappijen.
                  
Het ontwerpbesluit verplicht dergelijke rechtspersonen (wanneer zij niet een bank
                     of een verzekeringsmaatschappij zijn) niet tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportering,
                     ook niet na de hier bedoelde toevoeging aan het ontwerpbesluit. Met het mogelijk maken
                     van de vrijstelling wordt enkel bereikt dat dochtermaatschappijen van dergelijke moedermaatschappijen
                     dezelfde vrijstelling hebben als wanneer hun moedermaatschappij een vennootschap is.
                     Bovendien geldt de vrijstelling ook al ingevolge de richtlijn en het ontwerpbesluit
                     voor dochtermaatschappijen waarvan de moedermaatschappij niet onder het recht van
                     een lidstaat van de EU of EER valt, ongeacht de rechtsvorm van die moedermaatschappij.
                     In al die gevallen waarin de moedermaatschappij een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering
                     opstelt die voldoet aan de eisen van dit besluit en de ESRS (of aan equivalent verklaarde
                     standaarden), zijn haar dochtermaatschappijen vrijgesteld van het opstellen van een
                     duurzaamheidsrapportering voor de eigen onderneming. Dit geldt zowel indien de moedermaatschappij
                     in het derde land onder de verplichting van de artikelen 9 e.v. van het besluit valt,
                     als wanneer zij vrijwillig een duurzaamheidsrapportering opstelt.
                  
Zoals de RJ opmerkt, is het opmerkelijk als de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering
                     van een moedermaatschappij uit een derde land, ongeacht haar rechtsvorm, wel wordt
                     erkend, maar die van een rechtspersoon zoals de coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij
                     niet. Dit leidt niet alleen tot rechtsongelijkheid, maar ook tot een administratieve
                     lastenverzwaring. Als elke dochtermaatschappij die onder de verplichtingen van het
                     besluit valt, een afzonderlijke duurzaamheidsrapportering moet opstellen, terwijl
                     het duurzaamheidsbeleid waarover moet worden gerapporteerd, vooral voor de hele groep
                     wordt bepaald vanuit de moedermaatschappij, geeft een geconsolideerde rapportering
                     een beter beeld van de hele groep en bespaart het de dochtermaatschappijen de lasten
                     van het zelf opstellen van een duurzaamheidsrapportering.
                  
De richtlijn
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de status van de duurzaamheidsinformatie
                     in Nederlandse wet- of regelgeving na de volledige implementatie van de richtlijn
                     nog op enige manier afwijkt van die van de financiële informatie. Zo ja, dan vragen
                     zij waarin de verschillen dan nog zitten en waarom die er zijn.
                  
De implementatiewetgeving en de European Sustainability Reporting Standards (ESRS)9 zorgen ervoor dat de eisen die voor de duurzaamheidsrapportering gelden in detail
                     worden gespecificeerd. Dankzij deze standaardisatie zal de duurzaamheidsinformatie
                     beter vergelijkbaar, betrouwbaarder en voor gebruikers gemakkelijker te vinden en
                     te gebruiken zijn met behulp van digitale technologieën, zoals ook al geldt voor de
                     informatie in de jaarrekening. Daarmee wordt de status van die informatie meer op
                     één lijn gebracht met de financiële informatie in de jaarrekening. Het is inherent
                     aan de aard van de informatie dat, anders dan bij de financiële cijfers in de jaarrekening,
                     het bij belangrijke onderdelen van de duurzaamheidsinformatieniet alleen om cijfermatige
                     data gaat maar ook om tekst en uitleg over bijvoorbeeld de veerkracht, kansen, risico’s,
                     strategieën, doelstellingen en bedrijfsmodellen ten aanzien van duurzaamheidskwesties.
                     Vanuit dat perspectief bezien, zijn de financiële informatie en de duurzaamheidsinformatie
                     minder goed op één lijn te stellen. Daarnaast speelt de dubbelematerialiteitsanalyse
                     bij duurzaamheidsrapportering een belangrijke rol. Die maakt duidelijk welk effect
                     een onderneming heeft op de omgeving (impactmaterialiteit) en hoe duurzaamheidsaspecten
                     effect kunnen hebben op het succes van een onderneming (financiële materialiteit).
                     Verder kan als een verschil in status worden beschouwd dat de duurzaamheidsinformatie
                     niet door de algemene vergadering van aandeelhouders wordt vastgesteld, zoals de aan
                     het woord zijnde leden in hun laatste vraag zelf al aan de orde stellen. Ik verwijs
                     verder naar mijn reactie op die vraag. En tot slot kan worden genoemd dat het accountantsonderzoek
                     van de duurzaamheidsrapportering (het zogenaamd assurance-onderzoek) voorlopig wordt
                     uitgevoerd op basis van beperkte mate van zekerheid, welke op termijn na onderzoek
                     van de Europese Commissie uitgebreid kan worden naar dezelfde redelijke mate van zekerheid
                     waarmee ook het onderzoek van de jaarrekening wordt uitgevoerd. De reden hiervan is
                     dat de praktijk nog onvoldoende is ontwikkeld om redelijke zekerheid te bieden over
                     de gerapporteerde duurzaamheidsinformatie. Het is daardoor nog niet mogelijk om te
                     komen tot een gemeenschappelijk overeengekomen standaard voor de assurance-opdracht
                     met redelijke mate van zekerheid bij duurzaamheidsrapportering. De Europese Commissie
                     is in de richtlijn opgedragen te onderzoeken of een assurance-opdracht met een redelijke
                     mate van zekerheid haalbaar is voor de accountants en controleurs. Vervolgens zal
                     de Commissie uiterlijk 1 oktober 2028, rekening houdend met de uitkomsten van dat
                     onderzoek, assurancestandaarden voor een redelijke mate van zekerheid opstellen en
                     zal ze de datum bepalen waarop die in werking treden (artikel 26bis, derde lid, van
                     de Auditrichtlijn zoals gewijzigd door de CSRD).
                  
Hoofdlijnen van het besluit
Lidstaatopties
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwijzen naar de richtlijn en vragen hoe
                     het recht van aandeelhouders die meer dan 5% van de stemrechten hebben of het kapitaal
                     van de onderneming vertegenwoordigen, om een andere accountant dan die de jaarrekening
                     controleert voor de controle van de duurzaamheidsrapportage te vragen, zich verhoudt
                     tot de Nederlandse drempel die inhoudt dat 3% genoeg is om onderwerpen te agenderen.
                     Zij willen weten of in Nederland die 3% om een andere dan de reguliere accountant
                     kan vragen. Zo ja, dan vragen zij of daarbij uitzonderingen of bijzondere voorwaarden
                     gelden. Zo nee, dan vragen zij waarom niet. De aan het woord zijnde leden wijzen op
                     de brief van Eumedion van 27 juni 2024 aan de vaste Kamercommissie voor Justitie en
                     Veiligheid. Zij leggen daarmee de vraag voor of op basis van het bestaande agenderingsrecht
                     aandeelhouders altijd het recht hebben om een ontwerpbesluit ter goedkeuring door
                     de algemene vergadering in te dienen en dat het bestuur van de desbetreffende vennootschap
                     dit ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering dient op te nemen. En
                     zij vragen of dat ook geldt als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend) de raad
                     van commissarissen bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan de
                     opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend.
                  
Graag bevestig ik dat in Nederland aandeelhouders van een NV die meer dan drie procent
                     van het aandelenkapitaal vertegenwoordigen een ontwerpbesluit kunnen indienen voor
                     een algemene vergadering waarin wordt gevraagd dat een andere accountant dan degene
                     de jaarrekening controleert, (elementen van) de duurzaamheidsrapportering onderzoekt
                     en dat dit verslag aan de algemene vergadering wordt overgelegd. Overweging 75 van
                     de preambule van de richtlijn legt namelijk expliciet de koppeling tussen het recht
                     uit de richtlijn voor aandeelhouders om een dergelijk ontwerpbesluit in te dienen
                     en de drempel die in de lidstaat geldt voor het agenderingsrecht van aandeelhouders.
                     In het huidige eerste lid van de artikelen 2:114a en 2:224a BW wordt deze drempel
                     voor het agenderingsrecht gesteld op meer dan drie procent van het aandelenkapitaal
                     voor de NV respectievelijk meer dan één procent voor de BV.
                  
Bij het agenderingsrecht geldt in algemene zin als voorwaarde dat het de agendering
                     van onderwerpen betreft waarover de algemene vergadering bevoegd is te besluiten (aldus
                     het eerste lid van de artikelen 2:107 en 2:217 BW). Aan die voorwaarde is in het door
                     de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie genoemde geval voldaan. De algemene vergadering
                     is immers op basis van de artikelen 2:393 en 2:393a BW bevoegd tot het verlenen van
                     opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportering door de accountant. Indien
                     de raad van commissarissen in de statuten bevoegd is verklaard om de externe accountant
                     voor te dragen, doet dit nog steeds niet af aan de bevoegdheid van de algemene vergadering
                     om de opdracht te verlenen aan de accountant. Alleen als die daar niet toe overgaat
                     (of als er geen algemene vergadering is), komt de raad van commissarissen aan de orde
                     als het bevoegde orgaan. Dit is een bepaling van dwingend recht waar op basis van
                     artikel 2:25 BW niet van mag worden afgeweken in de statuten. Bovendien mag de aanwijzing
                     van een accountant volgens de artikelen 2:393 en 2:393a BW niet door een voordracht
                     worden beperkt. De bevoegdheid van de algemene vergadering om een ontwerpbesluit te
                     agenderen dat een andere accountant dan degene de jaarrekening controleert een verslag
                     opstelt over (elementen van) de duurzaamheidsrapportering en dit verslag aan de algemene
                     vergadering wordt overgelegd, blijft ook in het geval de raad van commissarissen bevoegd
                     is verklaard dus overeind. Het bestuur kan ten algemene alleen weigeren dergelijke
                     ontwerpbesluiten op de agenda te zetten voor zover agendering in de gegeven omstandigheden
                     naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (aldus de
                     algemene norm van artikel 2:8 BW).
                  
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen op de mogelijkheid om bepaalde informatie
                     uit de duurzaamheidsrapportering weg te laten als die «openbaarmaking ernstige schade
                     zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming». Zij vragen of er alleen
                     indien er sprake is van «op ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover onderhandelingen
                     worden gevoerd» afgezien mag worden van openbaarmaking. Indien dat het geval is, dan
                     vragen zij om aan de hand van enkele fictieve voorbeelden duidelijker te maken in
                     welke omstandigheden van openbaarmaking afgezien zou mogen worden. Zij vragen wie
                     controleert of het openbaar maken gezien die omstandigheden niet toch verplicht is
                     en wie toetst of «de openbaarmaking ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële
                     positie van de onderneming». Wordt na afloop van de ontwikkelingen of onderhandelingen
                     wel alles openbaar gemaakt, zo vragen zij. Zo nee, dan vragen zij wanneer er dan nog
                     meer afgezien mag worden van openbaarmaking?
                  
Het achterwege laten van informatie op grond van de door de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                     genoemde exceptie kan alleen in «uitzonderlijke gevallen» en deze exceptie is inderdaad
                     enkel van toepassing op ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover onderhandelingen
                     worden gevoerd (zie zo ook artikel 3, achtste lid, van het ontwerpbesluit waarin deze
                     exceptie geregeld is). Het bestuur dat beslist om die informatie achterwege te laten,
                     moet de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting zijn toegedaan dat de openbaarmaking
                     ervan ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming.
                     Tot slot mag het weglaten van de informatie niet in de weg staan aan een getrouw en
                     evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming
                     en van de effecten van haar activiteiten. Deze exceptie is zodoende met voldoende
                     waarborgen omkleed en zij sluit bovendien goed aan bij het huidige Nederlandse recht;
                     zij geldt sinds 2017 namelijk al voor de publicatie van niet-financiële informatie
                     (zie artikel 3, vierde lid, van het Besluit bekendmaking niet-financiële informatie)
                     en meer recent bij de publicatie van het verslag inzake de winstbelasting (artikel
                     9 van het Implementatiebesluit Richtlijn openbaarmaking winstbelasting). Daarnaast
                     geldt op grond van artikel 2:391, eerste lid, BW dat in het bestuursverslag aandacht
                     moet worden besteed aan de verwachte gang van zaken «voor zover gewichtige belangen
                     zich hiertegen niet verzetten».
                  
«Ophanden zijnde ontwikkelingen en zaken waarover onderhandelingen worden gevoerd»,
                     zullen naar hun aard doorgaans tijdelijke verschijnselen zijn, en de informatie die
                     op grond van deze exceptie tijdelijk wordt weggelaten, zal in dat geval nadat de onderhandelingen
                     zijn afgerond of de op handen zijnde ontwikkeling zich heeft voorgedaan, moeten worden
                     opgenomen in de (eerstvolgende) duurzaamheidsrapportering.
                  
Gebruik van deze exceptie kan aangewezen zijn in die gevallen waarin strategische
                     overwegingen het bestuur tot bijzondere voorzichtigheid manen, zoals plannen tot overneming
                     van andere ondernemingen waarvoor de onderhandelingen nog niet zijn gevorderd of voortijdige
                     bekendmaking van plannen tot het op de markt brengen van nieuwe (duurzame) producten.
                     Van een onderneming kan in dergelijke gevallen niet worden verwacht dat deze zodanig
                     concrete mededelingen doet dat concurrenten daardoor voortijdig over belangrijke informatie
                     kunnen beschikken. Zodra de onderhandelingen zijn afgerond of de nieuwe producten
                     op de markt zijn gebracht, zal de onderneming daarover alsnog moeten berichten.
                  
De beslissing om bepaalde informatie op grond van deze exceptie achterwege te laten,
                     wordt genomen door het bestuur, dat immers de duurzaamheidsrapportering opstelt. Het
                     bestuur dient daarin te vermelden of zij van deze exceptie gebruik heeft gemaakt (zie
                     ESRS E1, paragraaf 1 onder «Algemene grondslag voor het opstellen van de duurzaamheidsverklaring»).
                     De accountant zal het in zijn accountantsverklaring vermelden indien hem uit hoofde
                     van het onderzoek naar de duurzaamheidsrapportering is gebleken dat het achterwege
                     laten van de informatie niet overeenkomstig dit besluit (of de ESRS) is gebeurd of
                     indien de gronden op basis waarvan het bestuur heeft afgezien van het verstrekken
                     van informatie, onjuist zijn. Vervolgens wordt het bestuursverslag voorgelegd aan
                     de algemene vergadering (artikelen 2:101 en 210 BW). De aandeelhouders kunnen dus
                     eveneens vragen stellen wanneer zij van mening zijn dat het bestuur ten onrechte informatie
                     achterwege heeft gelaten. Verder heeft de AFM bevoegdheden ten aanzien van de toepassing
                     van de voorschriften voor het bestuursverslag en de duurzaamheidsrapportering van
                     beursondernemingen. Zij kan vragen om (openbare) verduidelijking van de toepassing
                     van de voorschriften en kan dus ook vragen stellen over het achterwege laten van bepaalde
                     informatie met een beroep op grond van deze exceptie. En tot slot heeft iedere belanghebbende
                     de bevoegdheid om op basis van artikel 2:447 e.v. BW een procedure voor de ondernemingskamer
                     van het gerechtshof Amsterdam te starten en de rechter te vragen om de onderneming
                     te bevelen de jaarrekening in te richten overeenkomstig door haar te geven aanwijzingen.
                     Ook daar kan dus de achterwege gelaten informatie ter discussie worden gesteld. De
                     ondernemingskamer heeft dan mogelijkheden om te voorkomen dat de concurrentiegevoelige
                     informatie alsnog in die procedure openbaar gemaakt moet worden, bijvoorbeeld door
                     de informatie alleen ter kennis van hemzelf of van hemzelf en de advocaten van partijen
                     te brengen, met een gebod tot geheimhouding, ook jegens hun cliënten.10
Vennootschapsrechtelijke aspecten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er EU-lidstaten zijn waar de aandeelhoudersvergadering
                     de duurzaamheidsrapportage vaststelt, welke dat zijn dat en welke overwegingen daaraan
                     bij die lidstaten ten grondslag liggen. Bovendien vragen deze leden waarom het voorleggen
                     van de duurzaamheidsrapportage aan de aandeelhouders bezwaarlijk zou zijn. Zij zijn
                     van mening dat het toevoegen van een extra agendapunt op de aandeelhoudersvergadering
                     niet zal zorgen voor veel extra administratieve lasten terwijl als de aandeelhouders
                     de weg zouden moeten kiezen om via het algemene agenderingsrecht de agendering van
                     de duurzaamheidsrapportage af te dwingen, dat wel voor meer administratieve lasten
                     zal zorgen. Zij vragen hierop in te gaan. Verder vragen zij of het klopt dat een bestuur
                     van een Nederlandse beursvennootschap in beginsel verplicht is om een verzoek van
                     aandeelhouders (mits dat voldoet aan de kapitaaldrempel voor het agenderingsrecht)
                     om de duurzaamheidsrapportage als stempunt op de agenda van de jaarvergadering op
                     te nemen te honoreren en zo nee, wat er niet klopt.
                  
Momenteel is een meerderheid van de lidstaten net als Nederland nog bezig met de implementatie
                     van de CSRD. Om deze reden is nog niet bekend in welke lidstaten de algemene vergadering
                     de duurzaamheidsrapportering zal vaststellen. Een inventarisatie onder de lidstaten
                     die hierover langs informele kanalen meer informatie konden geven, laat een verdeeld
                     beeld zien. De lidstaten Frankrijk, België, Zweden, Hongarije, Kroatië en Malta zullen
                     naar verwachting geen vaststelling van het bestuursverslag (met duurzaamheidsrapportering)
                     door de algemene vergadering vereisen. Duitsland en Estland daarentegen vereisen onder
                     hun huidige recht voor (beurs)vennootschappen al dat het bestuursverslag moet worden
                     vastgesteld door de algemene vergadering. Dat zal in die lidstaten naar verwachting
                     straks ook gelden voor de duurzaamheidsrapportering dat met de CSRD onderdeel van
                     het bestuursverslag zal worden.
                  
De algemene vergadering kan naar Nederlands recht alleen stemmen over onderwerpen
                     waarover zij bevoegd is te besluiten (zie hierover nader mijn antwoord hierboven op
                     de vraag van de leden over het agenderingsrecht). Aangezien de algemene vergadering
                     niet bevoegd is het bestuursverslag vast te stellen, kan zij de agendering daarvan
                     niet afdwingen door middel van haar agenderingsrecht. Het niet-voorleggen van de duurzaamheidsrapportering
                     is dus geen kwestie van administratieve lasten, maar van bevoegdheden. Het opnemen
                     van een dergelijke bevoegdheid in het wetsvoorstel staat op gespannen voet met het
                     uitgangspunt van zuivere implementatie van richtlijnen (geen nationale kop). Volgens
                     dat uitgangspunt moeten in een implementatieregeling geen andere regels worden opgenomen
                     dan noodzakelijk voor de implementatie. In de nota van toelichting bij dit ontwerpbesluit
                     heb ik aangegeven dat het een zorgvuldiger afweging vergt of de vaststelling van het
                     bestuursverslag door de algemene vergadering past binnen de zorgvuldige verdeling
                     van de bevoegdheden over de verschillende organen van de vennootschap, dan dit implementatietraject
                     toelaat (zie hiervoor paragraaf 5.4 van het algemeen deel van de nota van toelichting).
                     De duurzaamheidsrapportering gaat voor een belangrijk deel over het beleid en de strategie
                     ten aanzien van duurzaamheidskwesties. Het beleid en de strategie van de onderneming
                     zijn in het in Nederland geldende Rijnlands model primair aan het bestuur, onder toezicht
                     van de raad van commissarissen. De Hoge Raad heeft in het arrest Boskalis/Fugro geoordeeld
                     dat als een voorstel de bevoegdheid van het bestuur betreft (waaronder het beleid
                     en de strategie van de vennootschap), de aandeelhoudersvergadering ter zake geen competentie
                     heeft en het bestuur een voorstel alsdan niet in stemming hoeft te brengen.11 Het toekennen van een bevoegdheid aan de algemene vergadering om de duurzaamheidsrapportering
                     vast te stellen zou daarom een fundamentele verschuiving in deze bevoegdheidsverdeling
                     (kunnen) betekenen, die de reikwijdte van dit implementatietraject ver te buiten gaat.
                     Gelet hierop lijkt het in de rede te liggen om dit separaat nader te bezien nadat
                     ondernemingen enige ervaring hebben opgedaan met de CSRD.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
                     na een eerder negatief advies (dictum 3) in september 2023 nu wederom adviseert: niet
                     indienen, tenzij met de adviespunten rekening wordt gehouden (dictum 3). Zij vragen
                     hoe ik ernaar kijk dat het dictum na aanpassingen niet is gewijzigd.
                  
Graag verduidelijk ik dat het ATR in september 2023 advies heeft uitgebracht na een
                     adviesaanvraag over het wetsvoorstel ter implementatie van de CSRD en in januari 2024
                     een advies heeft uitgebracht naar aanleiding van een adviesaanvraag over het onderhavige
                     ontwerpimplementatiebesluit.12 De CSRD wordt namelijk geïmplementeerd door enerzijds het onderhavige besluit dat
                     de rapportageverplichting voor ondernemingen bevat en anderzijds door een wetsvoorstel
                     met (voornamelijk) regels voor accountants en accountantsorganisaties die de duurzaamheidsrapportering
                     moeten controleren.
                  
De aanbevelingen van het ATR van september 2023 zijn verwerkt in de bij het wetsvoorstel
                     horende memorie van toelichting zoals die in juni 2024 voor adviesaanvraag aan de
                     Raad van State is gestuurd. Voor zover de aanbevelingen van het ATR in dat advies
                     samenhangen met de rapportageverplichting is verwezen naar de toelichting op het implementatiebesluit.13 De aanbevelingen van het ATR van januari 2024 zijn betrokken bij het onderhavige
                     ontwerpbesluit zoals dat bij uw Kamer is voorgehangen. Zie daarvoor nader het antwoord
                     op de vraag van de leden van de VVD-fractie hieronder.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de adviezen van het ATR maar beperkt zijn
                     verwerkt, ondanks dat al lang bekend is dat regeldruk voor MKB-ondernemers een probleem
                     is. En zij vragen hoe ik aankijk tegen het advies van het ATR om een MKB-toets en
                     een invoeringstoets te organiseren.
                  
Het kabinet heeft gevolg gegeven aan verscheidene aanbevelingen van het ATR die het
                     onderhavige ontwerpbesluit betreffen, waaronder aan de aanbevelingen die ondersteuning
                     aan het MKB betreffen. Hieronder licht ik per aanbeveling van het ATR toe welke maatregelen
                     zijn of worden genomen door het kabinet of tot welke aanpassingen van de nota van
                     toelichting bij het ontwerpbesluit de aanbeveling heeft geleid.
                  
(i) Het ATR adviseert om inzichtelijk te maken in welke mate de verplichte duurzaamheidsrapportages
                     worden geacht bij de dragen aan het verwezenlijken van de doeleinden van het duurzaamheidsbeleid.
                  
Deze aanbeveling is geadresseerd in paragraaf 5.1 van de nota van toelichting bij
                     het ontwerpbesluit. Ter ondersteuning van nut en noodzaak van de CSRD is daarbij verwezen
                     naar het Impact Assessment van de Europese Commissie en op meerdere onderzoeken en
                     SER-adviezen die hebben uitgewezen dat voor effectieve gedragsverandering verplichtende
                     maatregelen, waaronder rapportering, een essentieel onderdeel zijn van een beleidsmix
                     op maatschappelijk verantwoord ondernemen, die bijdraagt aan de Sustainable Development
                     Goals en daarmee aan duurzame ontwikkeling wereldwijd.
                  
(ii) Het ATR adviseert om het bedrijfsleven zoveel mogelijk te faciliteren bij het
                     vervullen van hun rapportageverplichtingen (onder meer door het faciliteren van sectorinitiatieven).
                  
Het kabinet ontplooit – in samenwerking met VNO-NCW/MKB NL, de SER, de NBA en MVO
                     Nederland – verscheidene initiatieven om het bedrijfsleven te faciliteren bij hun
                     rapportageverplichtingen, zowel gericht op rapportageplichtige ondernemingen als MKB-ondernemingen
                     die zich in de waardeketen bevinden van rapportageplichtige ondernemingen. Het kabinet
                     licht het bedrijfsleven voor over de CSRD, onder andere via de websites van de Kamer
                     van Koophandel (KvK) en het Ondernemersplein14, en is voornemens dit verder uit te breiden door meer praktische voorlichting beschikbaar
                     te stellen. Het kabinet is voornemens om deze taak te beleggen bij het MVO steunpunt
                     van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
                  
Zo heeft het kabinet een opdracht verstrekt aan de Stichting Projecten MKB-Nederland
                     (onderdeel van VNO-NCW/MKB NL) om branches te ondersteunen bij het implementeren van
                     de CSRD, om zo de sectorale samenwerking te versterken. In dat kader organiseert en
                     ontwikkelt die stichting samen met de SER en de NBA themabijeenkomsten voor branches
                     organiseren, online Q&A-sessies, een informatiepakket voor branches en een stakeholderbijeenkomst.15 Daarnaast moedigt het kabinet eigen initiatieven van brancheverenigingen aan, bijvoorbeeld
                     het door BOVAG gelanceerde CSRD-Brancheformat voor Mobiliteit. In het kader van samenwerking
                     tussen bedrijven rond de duurzaamheidsrapportering wordt verder gewezen op het informele
                     oordeel dat de ACM op 14 augustus 2024 heeft gegeven naar aanleiding van de vraag
                     van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) of banken mogen samenwerken om hun
                     duurzaamheidsrapportages op te stellen en beter vergelijkbaar te maken. Op initiatief
                     van de NVB werken banken samen aan een dataproject, waarin zij uitleg geven over duurzaamheidseisen
                     waarover zij moeten rapporteren, zoals over de gegevens die nodig zijn, en bezien
                     welke rekenmethodes geschikt en betrouwbaar zijn om te gebruiken. De ACM ziet daarin
                     geen bezwaren. De ACM vindt daarbij van belang dat de samenwerking geschiedt op basis
                     van vrijwilligheid en dat iedere bank die wil meedoen, kan aansluiten. Ook is van
                     belang dat de banken geen concurrentiegevoelige informatie uitwisselen en dat zij
                     de gezamenlijke uitleg van ESG-eisen baseren op objectieve bronnen die zij vermelden
                     in het dataschema. Hierdoor is sprake van een transparant proces. Verder stelt elke
                     bank zelf de eigen rapportage op en beslist zelf over welke ESG-criteria zij rapporteert.
                     De banken zijn daarbij vrij om van de gezamenlijke uitleg in het dataschema af te
                     wijken.
                  
Deze sectorinitiatieven zijn zeer welkom en kunnen zowel ondernemingen als accountants
                     helpen om de rapportageverplichting zo efficiënt mogelijk op te pakken. Dit kan voor
                     individuele bedrijven, waaronder MKB-ondernemingen die zich in de waardeketen bevinden
                     van rapportageplichtige ondernemingen, een belangrijke steun zijn.
                  
Verder heeft het kabinet een aanvraag ingediend voor het Technical Support Instrument
                     Flagship «Improving Sustainability Reporting for Businesses» van de Europese Commissie.
                     Het doel van dit project is om lidstaten te ondersteunen bij het vergroten van de
                     capaciteit van bedrijven om het bestaande en toekomstige EU-kader voor duurzaamheidsverslaglegging,
                     dat voortvloeit uit de CSRD, uit te kunnen voeren. Het kabinet zal onder de vleugels
                     van dit traject, samen met andere lidstaten, werken aan ondersteuning aan MKB-ondernemingen
                     die zich in de waardeketen bevinden van rapportageplichtige ondernemingen en het verduidelijken
                     en faciliteren van databronnen voor datapunten onder de ESRS.
                  
(iii) Het ATR adviseert om een MKB-toets en een invoeringstoets te organiseren om
                     na te gaan of en zo ja welke problemen de rapporteringsregels voor de klanten en toeleveranciers
                     van grote bedrijven opleveren.
                  
Het Ministerie van Economische Zaken heeft in april een MKB-toets uitgevoerd ten aanzien
                     van de vereenvoudigde standaarden die op vrijwillige basis door niet-beursgenoteerde
                     kleine en middelgrote ondernemingen kunnen worden gebruikt (de zogenaamde ESRS VSME).
                     Over deze standaarden is in de eerste helft van dit jaar geconsulteerd door EFRAG.
                     De resultaten van de MKB-toets zijn in die consultatie ingebracht. De MKB-toets was
                     ook bedoeld om een beeld te krijgen in hoeverre de deelnemende MKB’ers al rapporteren
                     over duurzaamheid en verzoeken krijgen uit de waardeketen voor duurzaamheidsinformatie.
                     Deze inzichten zijn gebruikt voor het ontwikkelen van een aanpak om het bedrijfsleven
                     te ondersteunen. Belangrijke inzichten uit de MKB-toets zijn dat sommige bedrijven
                     al informatie verzoeken voor het aanleveren van duurzaamheidsinformatie terwijl andere
                     bedrijven dat nog niet hebben ontvangen, de deelnemende bedrijven het lastig vinden
                     om te laten zien dat de aangeleverde data betrouwbaar is, en zij zich afvragen of
                     bestaande certificeringen en keurmerken kunnen worden gebruikt onder de CSRD. Deze
                     inzichten heeft het Ministerie van Economische Zaken gebruikt bij de voornoemde aanvraag
                     voor het Technical Support Instrument Flagship «Improving Sustainability Reporting
                     for Businesses».
                  
Bij wijze van invoeringstoets naar de effecten voor het MKB zal het Ministerie van
                     Economische Zaken onderzoek laten doen (op basis van de inzichten uit de MKB-toets)
                     naar de indirecte effecten van de CSRD op MKB-ondernemingen die zich in de waardeketen
                     bevinden van rapportageplichtige ondernemingen en de mogelijke obstakels die zij ervaren
                     bij het beantwoorden van dataverzoeken voortkomend uit de CSRD. Zie over dit onderzoek
                     ook het antwoord op de volgende vraag van de leden van de VVD-fractie.
                  
(iv) Het ATR adviseert om de regeldrukkosten voor bedrijven in beeld te brengen en
                     op te nemen in de toelichting bij het voorstel, waarbij onderscheid wordt gemaakt
                     tussen MKB-ondernemingen, zzp’ers en grote ondernemingen. Het ATR stelt dat een inschatting
                     voor de specifiek Nederlandse situatie ontbreekt en adviseert om in de toelichting
                     de regeldruk niet te relateren aan de omzet, maar aan de winstgevendheid van het betreffende
                     bedrijfsleven.
                  
Zoals in paragraaf 4.4 van het algemeen deel van de nota van toelichting is aangegeven,
                     is de berekening van de kosten van het bedrijfsleven een genuanceerd verhaal. De enige
                     MKB-ondernemingen die onder de rapporteringsverplichting vallen, zijn een paar kleine
                     en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen (waarbij micro-beursgenoteerde ondernemingen
                     zijn uitgezonderd). Zzp’ers zijn geheel uitgezonderd, omdat zij onder geen enkele
                     verplichting tot openbaarmaking van jaarverslaggeving vallen. De lasten van ondernemingen
                     die in de waardeketen van de rapporteringsplichtige ondernemingen vallen, zijn niet
                     meegenomen, omdat zij niet onder de verplichtingen van de richtlijn vallen. Zoals
                     EFRAG ook heeft aangegeven, is nog niet bekend hoe rapporteringsplichtige ondernemingen
                     zullen omgaan met het ophalen van informatie uit de keten.16 Om dit in kaart te brengen zal het kabinet onderzoek laten doen naar de effecten
                     op ondernemingen in de keten (zie onder ii). Ook verwijs ik naar de maatregelen die
                     hierboven onder punt ii zijn vermeld om ondernemingen in de keten te ondersteunen.
                  
Voor wat betreft de grote ondernemingen (dat wil zeggen de grote vennootschappen die
                     een duurzaamheidsrapportering moeten opstellen), wordt door de RJ en de SER ingeschat
                     dat het in Nederland om tussen de 3000 en 6000 ondernemingen zal gaan.17 Gezien het grote onderscheid dat er is tussen deze ondernemingen – een chemie- of
                     levensmiddelenconcern zal een veel uitgebreidere duurzaamheidsrapportering hebben
                     dan een dienstverlener – is de inschatting van de gemiddelde kosten dermate grofmazig,
                     dat er geen reden is te veronderstellen dat die voor de Nederlandse situatie anders
                     zal zijn dan de Europese Commissie en EFRAG hebben berekend. Dat geldt ook voor een
                     berekening op basis van de winst. In de nota van toelichting zoals bij uw Kamer voorgehangen
                     ben ik bij de berekening van de lasten om die reden uitgegaan van de gemiddelde kosten
                     voor ondernemingen zoals door de Europese Commissie en EFRAG berekend (zie over deze
                     inschattingen paragraaf 4.4 van het algemeen deel van de nota van toelichting). Overigens
                     heb ik de lastenberekening in de nota van toelichting voor de volledigheid uitgebreid
                     door, kort gezegd, in een tabellarisch overzicht de kosteninschatting van EFRAG te
                     vermenigvuldigen met het aantal door de RJ en SER geschatte Nederlandse ondernemingen
                     die onder de regeling vallen. Herhaald zij dat zoals het ATR zelf ook aangeeft in
                     zijn advies, de richtlijn volledig geïmplementeerd moet worden en dat het bij dit
                     besluit gaat om één-op-één-implementatie (dat wil zeggen dat dit besluit geen nationale
                     koppen bevat). Daar waar de richtlijn opties biedt, zijn die overgenomen indien ze
                     kunnen leiden tot lastenverlichting (zie paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de
                     nota van toelichting). Alle lasten vloeien dus rechtstreeks uit de richtlijn zelf
                     voort.
                  
De leden van de VVD-fractie maken zich daarnaast zorgen om de bedrijven die uitgezonderd
                     zijn van rapporteren. Bedrijven die moeten rapporteren, kunnen in hun informatiebehoefte
                     volgens deze leden toch een claim neerleggen bij de uitgezonderde bedrijven. Zij vragen
                     wat er gedaan kan worden om ervoor te zorgen dat deze rapportageverplichting niet
                     terechtkomt bij de uitgezonderde bedrijven.
                  
De richtlijn en daarom ook het ontwerpbesluit verplichten de rapporterende ondernemingen
                     om in de duurzaamheidsrapportering informatie op te nemen die zij moeten opvragen
                     uit de waardeketen. Er zijn in het ontwerpbesluit twee maatregelen opgenomen die zowel
                     de rapporterende ondernemingen als de ondernemingen in de waardeketen meer tijd bieden
                     om een werkwijze te ontwikkelen om de gewenste informatiestroom vanuit de keten naar
                     de rapporterende ondernemingen op gang te krijgen. Ten eerste, indien de informatie
                     over de waardeketen gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de rapportageverplichting
                     niet of niet volledig beschikbaar is, dan kan de rapporterende onderneming volstaan
                     met uit te leggen welke inspanningen zij heeft geleverd om de informatie te verkrijgen,
                     waarom zij daarin niet is geslaagd en hoe zij die in de toekomst wel denkt te kunnen
                     verkrijgen. Ten tweede is in artikel 29ter, vierde lid, van de richtlijn opgenomen
                     dat de eisen die de Commissie in de duurzaamheidsstandaarden stelt aan het niveau
                     van informatie dat ondernemingen moeten uitvragen bij de ondernemingen in hun waardeketen,
                     niet verder mogen gaan dan wat de standaarden die de Europese Commissie aan het voorbereiden
                     is voor kleine en middelgrote (beurs)vennootschappen. Daarnaast kan de rapporterende
                     onderneming de ondernemingen in haar waardeketen ook helpen om de juiste informatie
                     aan te leveren. Zij heeft die informatie mogelijk zelf ook moeten achterhalen, of
                     er zijn in haar waardeketen ondernemingen die de informatie hebben aangeleverd en
                     die hun kennis en ervaring met het verzamelen ervan kunnen delen ten behoeve van andere
                     ondernemingen in de waardeketen.
                  
Verder ontplooit de overheid, in samenwerking met diverse organisaties, initiatieven
                     om het MKB dat zich in de waardeketen bevindt te ondersteunen, zoals ik heb aangegeven
                     in het antwoord op de vorige vraag van de leden van de VVD-fractie. Ik verwijs naar
                     hetgeen in onderdeel ii van dat antwoord is genoemd. Daarnaast start het Ministerie
                     van Economische Zaken een onderzoek naar de indirecte effecten van de CSRD op het
                     MKB. Doel van het onderzoek is om te komen tot acties en aanbevelingen om zo het MKB
                     te ondersteunen bij het voldoen aan verzoeken voor duurzaamheidsdata die zij krijgen
                     van rapportageplichtige ondernemingen. Dit onderzoek zal in 2025 worden opgeleverd
                     en openbaar worden gemaakt. Op basis van het onderzoek bepaalt het kabinet welke verdere
                     stappen nodig zijn.
                  
De leden van de VVD-fractie weten dat de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD)
                     vooruitloopt op de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) en vragen
                     of het niet beter is om te wachten op de CSDDD, aangezien deze de bedoeling heeft
                     bedrijven tot actie aan te zetten en de CSDD alleen tot rapporteren.
                  
Ik begrijp de vraag zo dat de leden van de VVD-fractie met de CSDD doelen op de CSRD.
                     De implementatiedeadline van de CSRD is verlopen op 6 juli 2024. De Richtlijn (EU)
                     2024/1760 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid
                     (CSDDD)18 moet uiterlijk 26 juli 2026 in nationale wetgeving worden omgezet. Om redenen van
                     gemeenschapstrouw dient iedere richtlijn onverwijld te worden uitgevoerd. Er is daarom
                     geen ruimte om het onderhavige besluit uit te stellen tot de implementatiewetgeving
                     van de CSDDD in werking treedt. De implementatietermijn van de CSRD zou in dat geval
                     met zeker twee jaar worden overschreden, wat zeer waarschijnlijk zal leiden tot een
                     inbreukprocedure tegen Nederland door de Europese Commissie en een veroordeling tot
                     een dwangsom of boete. Bovendien is de rapportering over de passende zorgvuldigheid
                     ten aanzien van duurzaamheidskwesties slechts één onderdeel van de rapporteringsverplichtingen
                     uit de CSRD (zie artikel 3, derde lid, onderdeel f, van het ontwerpbesluit), zodat
                     ik ook geen inhoudelijke redenen zie om te wachten op de implementatie van de CSDDD.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie verwijzen naar het commentaar van Eumedion op het ontwerpbesluit19 en vragen kort toe te lichten welk deel van de richtlijn met dit ontwerpbesluit wordt
                     geïmplementeerd en welk deel in een implementatiewetsvoorstel. Zij vragen of het zal
                     kunnen voorkomen dat vergelijkbare bedrijven in eenzelfde sector onder verschillend
                     regime – het ene bedrijf onder het besluit, het andere bedrijf onder de wet – komen
                     te vallen, zodat de verplichtingen op verschillende momenten voor verschillende maar
                     vergelijkbare bedrijven van toepassing zijn. Zij vragen of kan worden toegezegd om
                     dat te voorkomen en ervoor te zorgen dat vergelijkbare bedrijven op hetzelfde moment
                     aan dezelfde verplichtingen zijn gebonden.
                  
In hoofdlijnen implementeert het ontwerpbesluit artikel 1 (wijziging van de Jaarrekeningrichtlijn
                     2013/34/EU) van de richtlijn en implementeert het wetsvoorstel de artikelen 2 (wijziging
                     van de Transparantierichtlijn 2004/109/EG) en 3 (wijziging van de Auditrichtlijn 2006/43/EG)
                     van de richtlijn. Het ontwerpbesluit bevat de voorschriften over de duurzaamheidsrapportering
                     zelf: wie moeten rapporteren, wat moeten zij rapporteren, waar moeten ze dat doen
                     en welke uitzonderingen er zijn. Verder is in het ontwerpbesluit geregeld dat er een
                     assurance-onderzoek door een accountant moet plaatsvinden en wat de assuranceverklaring
                     van de accountant inhoudt. Het wetsvoorstel betreft de regels voor accountants en
                     accountantsorganisaties die een assurance-onderzoek van die duurzaamheidsrapportering
                     uitvoeren: aan welke extra eisen moeten accountants voldoen, op welke wijze moeten
                     accountantsorganisaties het assurance-onderzoek in hun interne organisatie doorvoeren,
                     en de uitbreiding van het toezicht van de AFM, alsmede het tuchtrecht voor accountants.
                     Daartoe worden voornamelijk de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet op het
                     accountantsberoep aangepast. Ook implementeert het wetsvoorstel de voorschriften over
                     het (via de website) algemeen verkrijgbaar stellen van informatie door uitgevende
                     instellingen (beursondernemingen), die voortvloeien uit de wijziging van de Transparantierichtlijn.
                     Dit betreft zowel de verklaring van de uitgevende instelling dat de duurzaamheidsrapportering
                     conform de daarvoor geldende standaarden is opgesteld, als de uitbreiding van de jaarlijkse
                     verslaggeving, die door de uitgevende instelling algemeen verkrijgbaar moet worden
                     gesteld, met de duurzaamheidsrapportering. Deze transparantieverplichtingen in de
                     Wet op het financieel toezicht gelden voor alle uitgevende instellingen met Nederland
                     als lidstaat van herkomst. Tot slot is hier van belang te vermelden dat ook enkele
                     bepalingen uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het jaarrekeningenrecht
                     worden aangepast. Die wijzigingen zijn vooral het gevolg van de invoering van een
                     assuranceverklaring en van de mogelijkheid voor de algemene vergadering van aandeelhouders
                     om voor het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsinformatie een andere accountant
                     aan te wijzen dan de accountant die de jaarrekening onderzoekt. Verder komt in het
                     BW de mogelijkheid te vervallen voor ondernemingen die een duurzaamheidsrapportering
                     moeten opstellen, om gebruik te maken van de vrijstelling om het bestuursverslag (waarin
                     de duurzaamheidsrapportering immers is opgenomen) niet bij het handelsregister te
                     deponeren maar daarvan zelf op verzoek afschrift te verstrekken aan eenieder die dat
                     wenst. Ook de verplichting tot openbaarmaking van het bestuursverslag met duurzaamheidsrapportering
                     op de website van de betrokken ondernemingen, is in het BW opgenomen. Tot slot is
                     de jaarrekeningprocedure bij de ondernemingskamer van het Hof Amsterdam uitgebreid
                     met de mogelijkheid de ondernemingskamer de vragen de onderneming te bevelen om de
                     duurzaamheidsrapportering in te richten overeenkomstig de regelgeving, als naar de
                     mening van verzoeker de inhoud van die rapportering niet juist of niet volledig is.
                  
Uit dit overzicht blijkt dat het wetsvoorstel en het ontwerpbesluit in beginsel afzonderlijke
                     onderdelen regelen en er geen gevaar dreigt dat vergelijkbare bedrijven onder een
                     verschillend regime komen te vallen en dat de verplichtingen op verschillende momenten
                     voor verschillende, maar vergelijkbare bedrijven van toepassing zijn. Bovendien kan
                     ik de leden van de D66-fractie melden dat het besluit en de wet op hetzelfde moment
                     in werking zullen treden, zodat er geen onduidelijkheid kan ontstaan over het ingaan
                     van de verplichtingen uit het besluit en die uit de wet.
                  
De leden van de D66-fractie vragen hoe ik de dubbele materialiteit ga uitleggen en
                     of ik kan toezeggen dat dubbele materialiteit vanuit het belang van mens en milieu
                     uitgelegd zal worden.
                  
Graag bevestig ik dat de dubbele materialiteit de kern van de CSRD is (en daarmee
                     ook van dit implementatiebesluit).20 De onderneming moet rapporteren over de impact van duurzaamheidsfactoren op de onderneming
                     en over de impact van de onderneming op de omgeving (mens en milieu). Hoe de dubbele
                     materialiteitsanalyse moet worden doorlopen, is opgenomen in de ESRS.21 De ESRS zijn opgenomen in een uitvoeringsverordening, die rechtstreeks toepasselijk
                     is in elke lidstaat.22 De ESRS worden niet geïmplementeerd in nationale wetgeving en de uitleg daarvan is
                     niet aan mij maar uiteindelijk voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese
                     Unie. Om ondernemingen in de praktijk te ondersteunen bij het doorlopen van het proces
                     van de dubbele materialiteitsanalyse hebben zowel de AFM als EFRAG best practices
                     en handvatten gepubliceerd.23
De leden van de D66-fractie vragen voorts hoe ik garandeer dat enkele essentiële punten
                     om dubbele materialiteit vast te stellen, zoals schaal, reikwijdte, onherstelbaarheid
                     en waarschijnlijkheid, op zo’n manier worden ingevuld door bedrijven dat er een eerlijk,
                     bruikbaar en vergelijkbaar beeld ontstaat. En zij vragen hoe ditzelfde risico wordt
                     voorkomen voor de definitie van «scope-3-impact» in de Klimaat-standaard E1 – waarbij
                     selectief zaken buiten de afbakening kunnen worden gehouden om zo de klimaatimpact
                     lager te houden.
                  
Voor alle standaarden en alle rapportage-eisen en datapunten binnen iedere ESRS moet
                     de onderneming een materialiteitsanalyse uitvoeren (behalve voor de rapportage-eisen
                     vermeld in de standaard «Algemene toelichtingen»). De materialiteitstoets bevordert
                     de kwaliteit van verslaggeving omdat de onderneming zich bij de verslaggeving kan
                     focussen op de voor haar relevante, en daarmee meest impactvolle activiteiten. Rapportage-eisen
                     die onder materialiteit vallen, zijn echter niet vrijwillig, zo benadruk ik. De ESRS
                     schrijven namelijk voor dat ondernemingen een robuuste materialiteitsanalyse moeten
                     uitvoeren die ervoor moet zorgen dat alle informatie die noodzakelijk is om aan de
                     doelstellingen en vereisten van de CSRD te voldoen, zullen worden gerapporteerd.24
Een duurzaamheidsthema is materieel uit oogpunt van impact wanneer het betrekking
                     heeft op de materiële, daadwerkelijke of potentiële, positieve of negatieve impacts
                     van de onderneming op mens of milieu op korte, middellange en lange termijn. Om de
                     materialiteit van negatieve impact vast te stellen, kijkt de onderneming naar de waarschijnlijkheid
                     dat een risico voorkomt en de ernst van de negatieve impact. Ernst beoordelen doet
                     de onderneming door te kijken naar de schaal, reikwijdte en onomkeerbaarheid. Schaal
                     verwijst hierbij naar de heftigheid van het negatieve gevolg. Reikwijdte ziet toe
                     op het bereik van het gevolg, bijvoorbeeld het aantal mensen dat wordt getroffen.
                     Onomkeerbaarheid verwijst naar de grenzen aan de mogelijkheden om de situatie van
                     de getroffen personen of het milieu te herstellen naar de situatie voorafgaand aan
                     de negatieve impact. Vervolgens dient de onderneming waarschijnlijkheid tegen ernst
                     af te zetten om inzicht te krijgen welke negatieve impacts sowieso materieel zijn
                     en mogelijk materieel. Ernst gaat vóór waarschijnlijkheid en weegt dus zwaarder.
                  
Voor daadwerkelijke positieve impacts is materialiteit gebaseerd op de schaal en reikwijdte
                     van de impacts. Bij potentiële positieve impacts is de materialiteit gebaseerd op
                     de schaal, reikwijdte en waarschijnlijkheid van de impacts.
                  
De materialiteitsanalyse bij ondernemingen vindt aldus op een consistente wijze plaats.25 Bovendien verricht de accountant onderzoek naar de wijze waarop de onderneming de
                     zogenoemde dubbele-materialiteitsanalyse heeft opgezet en uitgevoerd. Een voorbeeld
                     waar een accountant naar kijkt is of een bedrijf de juiste stakeholders geselecteerd
                     heeft als onderdeel van haar materialiteitsanalyse. Een manier waarop een accountant
                     dat bijvoorbeeld doet is door te kijken naar de waardeketen van een bedrijf, en na
                     te gaan of alle belangrijke stakeholders betrokken zijn in de materialiteitsanalyse.
                     Daarbij wordt ook gekeken of stakeholders die direct of indirect negatieve impact
                     ervaren van de activiteiten van een bedrijf hierin zijn meegenomen.26
Voor de rapportage over scope 3-emissies geldt weliswaar dat het alleen verplicht
                     is om te rapporteren over de scope 3-emissies die voor de onderneming een prioriteit
                     zijn, de voorgeschreven methode moet waarborgen dat sprake is van een robuuste analyse
                     (vgl. Rapportage-eis E1–6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies).
                     De onderneming moet passende schattingen gebruiken en uitgaan van de vijftien categorieën,
                     zoals onderscheiden door het Greenhouse Gas (GHC) Protocol, een internationale standaard
                     voor de accounting en rapportage van broeikasgassen. Zij moet vervolgens prioriteren
                     op basis van omvang en andere criteria zoals financiële uitgaven, invloed, verbonden
                     transitierisico’s en -kansen of opvattingen van stakeholders. Dit kan per onderneming
                     leiden tot een andere uitkomst welke emissies worden gerapporteerd, maar moet wel
                     leiden tot een eerlijk en bruikbaar beeld. De onderneming moet bovendien overzicht
                     bieden van het proces dat is gevolgd om prioriteiten te stellen. Net als bij de voornoemde
                     materialiteitsanalyse voert de accountant een beoordeling uit op het proces van deze
                     analyse.
                  
De leden van de D66-fractie vragen verder hoe het Europese krachtenveld ten aanzien
                     van dubbele materialiteit eruit ziet. Zij vragen of kan worden toegezegd om in Nederland
                     en in Europa altijd tegenwicht te bieden wanneer er landen of partijen zijn die afbreuk
                     willen doen aan een mens- en milieugerichte uitleg van dubbele materialiteit en om
                     nooit in te stemmen met en altijd tegenwicht te bieden aan een enkelvoudige definitie
                     van materialiteit voor in een duurzaamheidsrapportage.
                  
Met de leden van de D66-fractie is het kabinet zoals hiervoor vermeld het eens dat
                     dubbele materialiteit de kern van de CSRD is. Deze opvatting wordt overigens ook in
                     Europa breed gedeeld. Zo zijn er geen lidstaten geweest die bezwaar hebben gemaakt
                     tegen de uitvoeringsverordening die in 2023 door de Europese Commissie is vastgesteld
                     met daarin de ESRS (waarin het voornoemde proces van dubbele materialiteit is verankerd).27 Een voorstel voor enkelvoudige definitie van materialiteit, zo daarvan sprake zou
                     zijn, zal het kabinet niet steunen, kan ik de leden van de D66-fractie verzekeren.
                  
De leden van de D66-fractie vragen in algemene zin of de CSRD-richtlijn en de Nederlandse
                     implementatie daarvan een positief tegenwicht zal bieden aan het kortetermijnrendementsdenken
                     dat door (sommige) aandeelhouders wordt gestuwd en waartoe bestuurders met een langetermijnvisie
                     zich lastig weten te verhouden. Zij vragen of deze richtlijn in mijn ogen een aanvullend
                     mandaat geeft aan bestuurders die maatschappelijke impact willen maken en hun aandeelhouders
                     hierin als belemmering aantreffen.
                  
De onderhavige rapportering maakt duurzaamheidskwesties transparant. Die duurzaamheidskwesties
                     hebben betrekking op kansen en risico’s die gevolgen kunnen hebben voor de winstgevendheid
                     en daarmee voor de toekomst van de onderneming. Dergelijke rapporteringsverplichtingen
                     dwingen ertoe na te denken over langetermijnkwesties. Aldus kan duurzaamheidsrapportering
                     volgens overweging 12 van de preambule van de CSRD een basis vormen voor een betere
                     dialoog en communicatie tussen ondernemingen en hun belanghebbenden, en kan duurzaamheidsrapportering
                     ondernemingen helpen hun reputatie te verbeteren. De vraag of deze rapporteringsverplichtingen
                     een aanvullend mandaat genoemd kunnen worden, is moeilijk te beantwoorden, maar aan
                     de hand van deze rapportering is het voor het bestuurders die maatschappelijke impact
                     willen maken in ieder geval gemakkelijker om aan te tonen aan hun aandeelhouders dat
                     het daadwerkelijk noodzakelijk is om vanwege die maatschappelijke impact van de onderneming
                     en haar activiteiten meer te kijken naar de langere termijn in het beleid van de onderneming.
                     De duurzaamheidsrapportering laat zien waar de risico’s zitten die directe gevolgen
                     kunnen hebben voor de cijfers in de jaarrekening. Als bijvoorbeeld een onderneming
                     afhankelijk is van bepaalde grondstoffen en de beschikbaarheid of de zuiverheid daarvan
                     wordt bedreigd door een groeiende kans op een milieuramp, dan moeten daarvoor mogelijk
                     voorzieningen worden getroffen in de jaarrekening voor investeringen in maatregelen
                     die die grondstoffen moeten beschermen. Dan wordt het voor aandeelhouders die zich
                     minder aan de langere termijn gelegen laten liggen aanschouwelijk dat dit ook hun
                     financiële belangen kan aantasten en mogelijk zelfs op de korte termijn.
                  
De leden van de D66-fractie zien dat sommige bedrijven thans op een volgens deze leden
                     op zijn minst twijfelachtige manier over duurzaamheid rapporteren. Zo prijst chemiebedrijf
                     Bayer neonicotinoïden (neuroactieve pesticiden) aan als een verbetering voor de verduurzaming
                     van de landbouwsector28, terwijl er volgens deze leden sterke vermoedens zijn dat deze middelen de gezondheid
                     van mensen schaden en dit onbenoemd blijft. Zij vragen of deze rapportage voldoet
                     aan de geest van de CSRD-richtlijn die stelt dat informatie neutraal, zonder bias
                     en gebalanceerd moet zijn en zo ja, hoe het feit dient te worden geapprecieerd dat
                     deze claims volgens de richtlijn een plaats hebben in de duurzaamheidsrapportage en
                     of dit betekent dat er ruimte is voor verdere aanscherping van de richtlijn. Zo niet,
                     dan vragen zij of dit betekent dat dat dit soort claims onder de CSRD-richtlijn niet
                     meer gemaakt zullen kunnen worden. Zij vragen welke sancties gelden als eenzelfde
                     claim wel in een rapportage onder de CSRD verschijnt. De aan het woord zijnde leden
                     verwijzen naar ABN AMRO, die naar de mening van deze leden eerlijk rapporteert over
                     de negatieve externaliteiten van hun bedrijfsvoering, bijvoorbeeld over de impact
                     op onder andere klimaat, schaars water en luchtverontreiniging29. Deze leden vragen een reactie of deze vorm van rapportage is wat ik voor mij zie
                     onder het besluit.
                  
Vooropgesteld zij dat ik niet inga op de jaarverslaggeving van individuele ondernemingen;
                     het is niet aan mij om die te beoordelen. De richtlijn gaat er niet over of dergelijke
                     claims een plaats hebben in de duurzaamheidsrapportering. De duurzaamheidsrapportering
                     gaat volgens de richtlijn en de ESRS over het bieden van transparantie. De richtlijn
                     schrijft bijvoorbeeld voor dat een beschrijving moet worden gegeven van de belangrijkste
                     feitelijke of potentiële negatieve effecten van haar producten (artikel 19bis, tweede
                     lid, onderdeel f, onder ii, zie artikel 3, derde lid, onderdeel f, onder 2°, van het
                     ontwerpbesluit). In de ESRS is dit nader uitgewerkt. Dat betekent in het kader van
                     de onderhavige vraag bijvoorbeeld dat de onderneming informatie rapporteert «over
                     productie, gebruik, distributie, commercialisering en invoer/uitvoer van zorgwekkende
                     stoffen en zeer zorgwekkende stoffen als zodanig, in mengsels of in voorwerpen».30 Wat zorgwekkende en zeer zorgwekkende stoffen zijn, is gedefinieerd in de bijlage
                     bij de ESRS31 en daarbij wordt verwezen naar stoffen die voldoen aan criteria die zijn vastgelegd
                     in EU-regelgeving. Zo is duidelijk waarover gerapporteerd moet worden en is er sprake
                     van vergelijkbaarheid tussen de duurzaamheidsrapporteringen van verschillende ondernemingen.
                     Verder moet de onderneming een toelichting geven bij «de algemene benadering die de
                     onderneming volgt voor het identificeren en beheersen van materiële daadwerkelijke
                     en potentiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers wat betreft (…) bv. gezondheid».32 De onderneming moet daarbij een korte beschrijving geven van de soorten consumenten
                     en eindgebruikers die het betreft en vermelden «of het gaat om (…) consumenten en/of
                     eindgebruikers van producten die inherent schadelijk zijn voor de mens en/of risico’s
                     op chronische ziekte doen toenemen».33 Een ander onderdeel van de rapportering is het beschrijven van de maatregelen om
                     feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken of te beëindigen
                     (artikel 3, derde lid, onderdeel f, onder 3° van het ontwerpbesluit). In dat verband
                     dient een onderneming aan te geven wat zij heeft gedaan om het gebruik van bepaalde
                     stoffen te verminderen of te beëindigen. Het op de markt brengen van een product met
                     minder zorgwekkende stoffen dan het eerdere product, kan in zo’n geval worden gemeld
                     in de duurzaamheidsrapportering.
                  
De richtlijn gaat dus niet over het al dan niet kunnen maken van claims door bedrijven
                     over hun producten. Ook is de duurzaamheidsrapportering geen wetenschappelijke studie
                     naar de samenstelling van de producten van de desbetreffende onderneming. Wel schrijven
                     de ESRS diverse malen voor dat er gebruik gemaakt moet worden van maatstaven of doelen
                     die «wetenschappelijk onderbouwd»34 zijn. Ook moet de onderneming bijvoorbeeld bij haar rapportage over de doelen voor
                     materiële duurzaamheidsthema’s die zij voor het beoordelen van de gemaakte voortgang
                     heeft bepaald, de vraag betrekken «of de doelen van de onderneming met betrekking
                     tot milieuthema’s gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs».35 Verder wordt er in de ESRS op diverse plaatsen niet alleen voorgeschreven om aan
                     te sluiten bij bestaande EU-regelgeving zoals hiervoor bedoeld, maar ook om aan te
                     sluiten bij andere algemeen erkende standaarden of richtlijnen (zoals de Science-Based
                     Targets Initiative for Nature (SBTN) uit de Initial Guidance for Business, september
                     202036) of om de eigen data af te zetten tegen toepasselijke benchmarks37. Dit voorkomt vrijblijvendheid in de rapportering.
                  
Zoals opgemerkt, is de duurzaamheidsrapportering bovendien onderworpen aan een assurance-onderzoek
                     door de accountant. De accountant dient een assuranceverklaring met een beperkte mate
                     van zekerheid op te stellen bij de duurzaamheidsrapportering. Dat komt erop neer dat
                     de accountant verklaart dat er geen aangelegenheid onder zijn aandacht is gekomen
                     op grond waarvan hij veronderstelt dat de informatie over de duurzaamheidsrapportering
                     niet overeenstemt met de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften.38
Dit alles overziend, ben ik van mening dat er geen behoefte is aan aanscherping van
                     de richtlijn. Voor die vraag is het nu te vroeg. Het pakket voorschriften van de richtlijn
                     tezamen met de ESRS is zeer omvangrijk en dient nu door de praktijk opgepakt en toegepast
                     te worden. De Commissie zal de richtlijn voor 30 april 2029 evalueren en ook de ESRS
                     worden iedere drie jaar geëvalueerd. Dan zal worden bezien of aanpassing, zoals aanscherping,
                     nodig is.
                  
De leden van de D66-fractie constateren dat enkele belangrijke elementen uit de duurzaamheidsrapportage
                     slechts vrijwillig zijn, zelfs als een onderwerp materieel bevonden wordt voor ondernemingen.
                     Zij wijzen daarbij op de transitieplannen voor biodiversiteit. Zij vragen wat de inzet
                     van Nederland is geweest in het vaststellen van de vrijwillige elementen en hoe ik
                     de vrijwilligheden apprecieer. Zij vragen of ik de mening deel dat de hoeveelheid
                     vrijwilligheden in de rapportage ertoe kan leiden dat de duurzaamheidsrapportages
                     van verschillende ondernemingen lastiger te vergelijken worden. Zij vragen of er een
                     risico bestaat op greenwashing wanneer ondernemingen de voor hen welgevallige vrijwillige
                     resultaten wel opnemen, maar tegenvallende resultaten niet. Verder vragen zijn of
                     ik de mening deel dat vooral werkelijk duurzame (kleinere) ondernemingen hier het
                     slachtoffer van zijn, omdat zij niet goed kunnen aantonen dat zij duurzamer zijn dan
                     hun (grotere) concurrent.
                  
Het toenmalige kabinet heeft in de reactie op de consultatie van de Europese Commissie
                     over de ESRS aangegeven dat de omzetting door de Commissie van enkele verplichte datapunten
                     uit de concept-ESRS die door EFRAG waren opgesteld in vrijwillige datapunten ongewenst
                     was.39 Het ging daarbij onder meer om het opstellen van een transitieplan voor biodiversiteit.
                     Voor deze benadering was te weinig draagvlak onder de Europese Commissie en andere
                     EU-lidstaten en deze is dus geen onderdeel van de definitieve ESRS geworden. Hoewel
                     vrijwillige datapunten afbreuk kunnen doen aan de vergelijkbaarheid van rapporteringen,
                     staat daar tegenover dat ondernemingen zich ermee kunnen onderscheiden wanneer ze
                     ook de vrijwillige datapunten meenemen in hun rapportering. Dat kan hen aantrekkelijker
                     maken voor investeerders en andere stakeholders. Met het omzetten in vrijwilligheid
                     heeft de Commissie recht willen doen aan klachten uit de consultatie over de administratieve
                     lasten die voor het bedrijfsleven voortvloeien uit deze rapporteringsverplichting.
                     Wanneer ondernemingen de voor hen welgevallige vrijwillige resultaten wel opnemen,
                     maar tegenvallende vrijwillige resultaten niet, is dat niet meteen greenwashing. Wie
                     een vrijwillig datapunt opneemt, is immers niet verplicht om dan ook alle vrijwillige
                     datapunten mee te nemen. Ten aanzien van het wel opgenomen vrijwillige datapunt dient
                     de onderneming dan wel alle voorgeschreven informatie te geven.
                  
Het kabinet ziet niet goed in dat vooral werkelijk duurzame (kleinere) ondernemingen
                     hier het slachtoffer van zouden zijn, omdat zij niet goed zouden kunnen aantonen dat
                     zij duurzamer zijn dan hun (grotere) concurrent. De duurzaamheidsrapportering is alleen
                     verplicht voor kleinere ondernemingen als zij, kort gezegd, beursgenoteerd zijn. Daarenboven
                     zullen er voor deze groep afzonderlijke standaarden komen, waarbij rekening is gehouden
                     met hun capaciteiten en kenmerken en met de schaal en complexiteit van hun activiteiten.
                  
De leden van de D66-fractie vragen wie de EFRAG vormen en in hoeverre deze partijen
                     zelf voldoen aan een mens- en milieugerichte werkwijze. Zij willen weten in hoeverre
                     ik de EFRAG een neutrale adviesgroep zonder commerciële belangen acht. Zij vragen
                     of ik kan toezeggen er in Europa voor te zullen pleiten dat de besluitvorming transparanter
                     wordt gemaakt en er meer balans komt in inspraak en vertegenwoordiging van maatschappelijke
                     organisaties en academische instellingen.
                  
EFRAG is een vereniging naar Belgisch recht die onder aansporing van de Europese Commissie
                     in 2001 is opgericht ter gelegenheid van de invoering van de internationale jaarrekeningstandaarden
                     (IAS en IFRS) voor de geconsolideerde jaarrekening van beursvennootschappen in de
                     EU. Zij dient het algemeen belang door de Commissie te adviseren over de toepassing
                     van die standaarden in de EU. In de richtlijn is de Commissie opgedragen om bij de
                     vaststelling van de standaarden voor de duurzaamheidsrapportering rekening te houden
                     met het technische advies van EFRAG (wijziging van artikel 49 van de Jaarrekeningrichtlijn
                     in de richtlijn). Daarbij worden diverse eisen gesteld aan dat advies. Zo moet het
                     tot stand zijn gekomen «volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante
                     wijze, met deskundigheid en een evenwichtige deelname van relevante belanghebbenden,
                     en met voldoende overheidsfinanciering om de onafhankelijkheid te waarborgen». EFRAG
                     heeft daartoe en afzonderlijke pijler voor de CSRD-standaarden in haar organisatie
                     ingericht. De belangrijkste onderdelen daarvan zijn de EFRAG Sustainability Reporting
                     Board (SRB) en de EFRAG Sustainability Reporting Technical Working Group (SR TEG).
                     De EFRAG SRB is verantwoordelijk voor het voorstel voor de ESRS en voor het advies
                     aan de Europese Commissie. Zij bestaat uit maximaal 22 leden die worden benoemd door
                     de algemene vergadering van EFRAG. Acht leden behoren tot de categorie EU-stakeholder
                     organisaties. Dat zijn de overkoepelende organisaties in de EU voor accountants, banken,
                     verzekeraars, financieel analisten, investeerders en bedrijven. Negen leden behoren
                     tot de categorie nationale organisaties. Dat zijn de nationale standard setters, waaronder
                     de Nederlandse Raad voor de Jaarverslaggeving. Tot slot behoren vijf leden tot de
                     categorie maatschappelijke organisaties. Dat is een groep van zeven NGO’s (waaronder
                     bijv. Publish What You Pay en het Wereldnatuurfonds), twee consumentenorganisaties,
                     een vakbondsorganisatie en een academische organisatie.40 Al deze organisaties zijn EFRAG-leden en vormen tezamen ook de algemene vergadering.
                     De voorzitter van de EFRAG SRB is benoemd door de Commissie na raadpleging van het
                     Europees parlement en de Raad. Daarnaast hebben acht EU-instellingen en autoriteiten
                     ieder een waarnemer met spreekrecht, waaronder de European Union Agency for Fundamental
                     Rights, de European Environment Agency en het EC Platform on Sustainable Finance.
                  
De EFRAG SR TEG levert de input voor de adviezen aan de EFRAG SRB. De EFRAG SR TEG
                     verzamelt informatie via expertwerkgroepen en adviespanels en stelt op basis daarvan
                     concepten op. De 22 leden van de EFRAG SR TEG zijn aangewezen door de EFRAG SRB, waarbij
                     er een optimale balans dient te zijn tussen professionele achtergrond, nationaliteit
                     en gender. Ieder lid dient een hoog niveau van expertise en ervaring te hebben. De
                     oproepen voor kandidaten worden jaarlijks openbaar gedaan. De leden staan vermeld
                     op de website van EFRAG, met een beschrijving van hun achtergrond.41 Daarnaast zijn de Commissie en zes EU-organisaties waarnemers, waaronder de Europese
                     Centrale Bank, de European Securities and Markets Authority en het Committee of European
                     Auditing Oversight Bodies.
                  
EFRAG heeft «Due Process Procedures»42 vastgesteld waarin uitgebreid is vastgelegd hoe zij te werk gaat. Vergaderingen van
                     EFRAG SRB en EFRAG SR TEG zijn publiek toegankelijk via een webcast en zijn gedurende
                     een jaar terug te kijken en te beluisteren. De agenda’s van de vergaderingen worden
                     gepubliceerd en er wordt maandelijks een samenvatting van de conclusies gepubliceerd.
                     Over de adviezen die EFRAG over de ESRS opstelt, wordt een openbare consultatie gehouden.
                     Over de eerste set standaarden die inmiddels in werking zijn getreden, zijn in de
                     consultatie meer dan 750 reacties ontvangen. Bovendien zijn in diverse lidstaten bijeenkomsten
                     georganiseerd om de conceptstandaarden te bespreken.
                  
EFRAG kan dan ook beschouwd worden als een neutrale en deskundige adviseur. Dat heeft
                     EFRAG bewezen gedurende de twintig jaar dat ze heeft geadviseerd over de internationale
                     jaarrekeningstandaarden en dat heeft ze onder de gegeven omstandigheden (de termijn
                     waarbinnen de standaarden ontworpen moesten worden was bijzonder kort) ook bewezen
                     in het kader van de duurzaamheidsrapportering. De samenstelling is zodanig gevarieerd
                     dat er een evenwichtige vertegenwoordiging van de belanghebbenden is betrokken en
                     dat er vooral veel deskundigheid is. De leden die vanuit het bedrijfsleven zijn betrokken,
                     kunnen dan ook hun eventuele commerciële belangen niet laten overheersen. Ook hun
                     inbreng is noodzakelijk vanwege hun deskundigheid en omdat het de bedrijven zijn die
                     uiteindelijk de duurzaamheidsrapportering moeten opstellen.
                  
De vraag in hoeverre deze partijen die onderdeel uitmaken van EFRAG zelf voldoen aan
                     een mens- en milieugerichte werkwijze, is lastig te beantwoorden. De leden van de
                     EFRAG SRB opereren in het algemeen belang. De leden van de EFRAG SR TEG formuleren
                     eveneens hun voorstellen enkel op basis van hun eigen professionele oordeel, argumenten
                     en technische analyses. Zij zitten er dus niet in de eerste plaats als vertegenwoordiger
                     van hun organisatie. Daarnaast heeft het grootste deel van de organisaties waar die
                     leden of waarnemers werken of die zij vertegenwoordigen, nog geen bestuursverslag
                     dat rapporteert over de duurzaamheidskwesties. Dat zijn geen ondernemingen die onder
                     de verplichtingen van de richtlijn of van de eerdere verplichtingen van de rapportering
                     over niet-financiële informatie vallen. Voor een deel zijn het bovendien organisaties
                     die niet veel meer zijn dan vergadergremia, waar bijv. de toezichthouders van de EU-lidstaten
                     bij elkaar komen.
                  
Gezien het hele proces rond het tot stand komen van het advies van EFRAG, zoals de
                     openbare vergaderingen, de consultatie over de ontwerpstandaarden en de evenredige
                     betrokkenheid uit de relevante gremia, zie ik geen noodzaak om in Europa te pleiten
                     voor meer transparantie in besluitvorming en meer balans in inspraak en vertegenwoordiging
                     van maatschappelijke organisaties en academische instellingen. Wel zal het kabinet
                     altijd kritisch blijven ten aanzien van de adviezen van EFRAG en ten aanzien van de
                     governance van de EFRAG-organisatie.
                  
De leden van de D66-fractie informeren of ik ervoor open sta om ook bestaande geaccrediteerde
                     (milieu)professionals het CSRD-deel van jaarverslagen te laten controleren, zodat
                     er enerzijds meer aanbod ontstaat van controleverleners en de compliancekosten lager
                     worden voor (MKB-)bedrijven en anderzijds de werklast onder accountants afneemt.
                  
De richtlijn bevat een optie om in plaats van een accountant een geaccrediteerde onafhankelijke
                     verlener van assurancediensten aan te wijzen om de duurzaamheidsrapportering te onderzoeken.
                     Deze lidstaatoptie kan leiden tot verbreding van de auditmarkt en bedrijven een ruimere
                     keuze bieden voor de assurance-opdrachten van hun duurzaamheidsrapportering. De richtlijn
                     bepaalt dat aan onafhankelijke verleners van assurancediensten gelijkwaardige eisen
                     worden gesteld als aan accountants en accountantsorganisaties. Dit vereiste is lastig
                     binnen de korte implementatietermijn door te voeren in wetgeving.43 De wetgeving waarin het raamwerk aan eisen voor accountants(organisaties) in Nederland
                     is vastgelegd, is complex, bestaande uit toezichtwetgeving voor accountantsorganisaties,
                     wetgeving voor het accountantsberoep en tuchtrecht voor het handelen van accountants.
                     Bovendien worden de beroepsregels uitgewerkt door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie
                     van Accountants (NBA). Dit raamwerk is niet eenvoudig van toepassing te verklaren
                     op een andere beroepsgroep, zeker indien die geen onderdeel is van de beroepsvereniging
                     voor accountants. Gezien de korte implementatiedeadline is het niet realistisch om
                     een gelijkwaardig systeem, inclusief toezicht, te introduceren voor onafhankelijke
                     verleners van assurancediensten. Daarom wordt ervoor gekozen nu geen gebruik te maken
                     van de lidstaatoptie. Dit biedt tijd om te onderzoeken of en hoe er op dusdanige wijze
                     gebruik kan worden gemaakt van de lidstaatoptie dat de kwaliteit van het assurance-onderzoek
                     van de duurzaamheidsrapportering voldoende is geborgd en ook overigens wordt voldaan
                     aan de kaders van de richtlijn.
                  
De leden van de D66-fractie constateren dat er bedrijven zijn die zowel advies op
                     de duurzaamheidsrapportage kunnen geven als het goedkeuren van de rapportage kunnen
                     uitvoeren en zij vragen of er bij deze «twee-in-éénbedrijven» een risico op belangenverstrengeling
                     bestaat. Zo ja, dan willen zij weten hoe (de schijn van) belangenverstrengeling zo
                     veel mogelijk kan worden voorkomen. Zij vragen of kan worden bevestigd dat de Autoriteit
                     Financiële Markten hierop toeziet en zij vragen dit toe te lichten.
                  
De Nederlandse wet- en regelgeving kent verschillende voorschriften die de onafhankelijkheid
                     en integriteit van de accountant en accountantsorganisatie waarborgen en belangenverstrengeling
                     tegengaan. Deze voorschriften gaan ook gelden voor het verrichten van assurance-onderzoeken
                     van duurzaamheidsrapportering. Zo zien de artikelen 19 en 25a van de Wet toezicht
                     accountantsorganisaties (Wta) specifiek op de onafhankelijkheid van accountants en
                     accountantsorganisaties en artikel 21 Wta op de integere bedrijfsuitoefening door
                     een accountantsorganisatie. Ook mag de aan de accountantsorganisatie te betalen vergoeding
                     voor een wettelijke controle niet afhankelijk zijn van aanvullende diensten die de
                     accountantsorganisatie aan de cliënt verleent (artikel 29 Besluit toezicht accountantsorganisaties).
                  
Verder kan nog worden gewezen op het implementatiewetsvoorstel waarin geregeld wordt
                     dat er een verbod geldt voor een accountantsorganisatie die een assurance-onderzoek
                     van duurzaamheidsrapportering van een organisatie van openbaar belang verricht, om
                     andere diensten voor die organisatie van openbaar belang te verrichten (zie het voorgestelde
                     artikel 24e Wta). De volledige scheiding tussen controle- en adviesdiensten voor accountantsorganisaties
                     die wettelijke controles verrichten bij organisaties van openbaar belang, zoals voorgeschreven
                     in het bestaande artikel 24b Wta, geldt hierdoor ook voor de assurance van duurzaamheidsrapportering.
                  
De AFM houdt toezicht op de naleving van de vereisten in de Wet toezicht accountantsorganisaties
                     en het Besluit toezicht accountantsorganisaties en zal ook toezicht houden op de naleving
                     van deze voorschriften met betrekking tot het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering.
                  
De leden van de D66-fractie constateren dat de duurzaamheidsrapportage – in tegenstelling
                     tot het financiële verslag – niet ter stemming wordt gebracht in de algemene vergadering
                     en verwijzen ook hierbij naar het commentaar van Eumedion44. Zij willen weten waarom hiertoe is besloten, terwijl verschillende organisaties
                     hebben aangegeven dit te wensen. Zij informeren of een kwantitatieve inschatting van
                     de eventuele administratieve lasten die hieruit volgen, beschikbaar is. Zij vragen
                     of inzicht kan worden gegeven in welke andere landen het duurzaamheidsverslag wel
                     ter stemming wordt gebracht in de Algemene Afdelingsvergadering. Zij vragen of ik
                     inzie dat het agenderingsrecht een onlogische route is om het duurzaamheidsverslag
                     ter stemming te brengen. De leden van de D66-fractie vragen verder of aandeelhouders
                     op basis van het bestaande agenderingsrecht ex artikelen 2:114a en 224a BW altijd
                     het recht hebben om een ontwerpbesluit ter goedkeuring (dat wil zeggen: ter stemming)
                     door de algemene vergadering in te dienen en dat het bestuur van de desbetreffende
                     vennootschap deze ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering dient op
                     te nemen. Verder informeren zij of dit ook geldt als in de statuten is bepaald dat
                     (uitsluitend) de raad van commissarissen bevoegd is om een externe accountant voor
                     te dragen waaraan de opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend.
                  
Hiervoor verwijs ik graag naar het antwoord op dezelfde vragen van de leden van de
                     GroenLinks-PvdA-fractie hierboven over het agenderingsrecht en over het verplichten
                     tot vaststelling van de duurzaamheidsrapportering door de algemene vergadering.
                  
De leden van de D66-fractie stellen dat het recht voor een algemene vergadering om
                     een ontwerpresolutie in te dienen waarin wordt gevraagd dat een andere externe accountant
                     dan de externe accountant die de jaarrekening controleert, een verslag opstelt over
                     bepaalde elementen van de duurzaamheidsrapportage en dat dit verslag ter beschikking
                     wordt gesteld van de algemene vergadering, ook dient te gelden voor aandeelhouders
                     van buitenlandse uitgevende instellingen die Nederland als lidstaat van herkomst hebben
                     en genoteerd zijn aan een Nederlandse effectenbeurs. Zij vragen of het door de CSRD
                     gewijzigde artikel 37, lid 3, Auditrichtlijn dan niet op zijn minst in de Wet op het
                     financieel toezicht moet worden geïmplementeerd en zo niet, waarom niet en welke kapitaaldrempel
                     er in dat geval geldt.
                  
Het valt buiten de Nederlandse rechtsmacht om eisen in onze wetgeving te stellen aan
                     de gang van zaken in de algemene vergadering van aandeelhouders van buitenlandse uitgevende
                     instellingen (d.w.z. uitgevende instellingen die zetel hebben in een ander land) maar
                     Nederland als lidstaat van herkomst hebben en genoteerd zijn aan een Nederlandse effectenbeurs.
                     Dat valt namelijk onder het recht van het land waar de desbetreffende uitgevende instelling
                     haar zetel heeft. Graag verduidelijk ik verder dat noch het door de CSRD gewijzigde
                     artikel 37, derde lid, van de Auditrichtlijn, waaraan de leden van de D66-fractie
                     refereren, noch het agenderingsrecht (zoals dat in Nederlands volgt uit de artikel
                     2:114a en 2:224a BW) van toepassing is op dergelijke buitenlandse uitgevende instellingen.
                     Afzonderlijke implementatie in de wet, naast het in het BW geldende agenderingsrecht,
                     is daarom niet nodig.
                  
De leden van de D66-fractie constateren ook dat het voor sommige ondernemers in de
                     keten, met name voor kleinschalige ondernemers buiten Europa zoals agrariërs, lastig
                     zal zijn om sommige data aan te leveren die bewijzen dat zij met oog voor mens en
                     milieu ondernemen. Zij informeren hoe (grote) inkopende bedrijven worden geacht om
                     hierin te ondersteunen. Zij vragen of kan worden gegarandeerd dat de implementatie
                     van de rapportageverplichtingen er niet toe leidt dat bedrijven die onder de verplichting
                     vallen, hun kleinere (kwetsbare) toeleveranciers buiten Europa verruilen voor een
                     andere partij.
                  
Het kabinet deelt de visie dat het niet het gevolg van de CSRD zou moeten zijn dat
                     bedrijven een kleinere (kwetsbare) toeleverancier buiten de EU zouden inruilen voor
                     een andere, enkel omdat die toeleverancier niet aan bepaalde informatieverzoeken zou
                     kunnen voldoen. Er zijn in het ontwerpbesluit mede om die reden twee maatregelen opgenomen
                     die zowel de rapporterende ondernemingen als de ondernemingen in de waardeketen meer
                     tijd bieden om een werkwijze te ontwikkelen om de gewenste informatiestroom op gang
                     te krijgen. Ik verwijs daarvoor naar de maatregelen die zijn opgenomen in het antwoord
                     op de vragen hierboven van de leden van de VVD-fractie over de verplichtingen van
                     het MKB in de waardeketen.
                  
Naast hetgeen in dat antwoord naar voren is gebracht, wijs ik er nog op dat op grond
                     van de ESRS bij de rapportering over de waardeketen het concept van «redelijke inspanning»
                     van belang is. Bedrijven kunnen gebruik maken van schattingen in plaats van informatie
                     over de waardeketen te moeten verzamelen bij leveranciers of partners, als ze na redelijke
                     inspanningen geen primaire waardeketen-informatie hebben verkregen. Hierbij kan worden
                     gedacht aan schattingen, sectorgegevens en andere informatie uit indirecte bronnen.45 Wat een redelijke inspanning is, wordt volgens de Europese Commissie in haar in augustus
                     2024 gepubliceerde FAQ bij de CSRD onder meer beïnvloed door de omvang en middelen
                     van de toeleverancier in de waardeketen waarvan informatie wordt verwacht. Met name
                     MKB-ondernemingen (uit landen buiten de EU) hebben mogelijk niet de nodige middelen
                     om eenvoudig en snel de informatie te verstrekken die relevant kan zijn voor de rapporterende
                     onderneming. Wanneer de toeleverancier in de waardeketen een MKB-onderneming is, is
                     het volgens de Europese Commissie redelijker dat de rapporterende onderneming gebruikmaakt
                     van schattingen.46
Ik kan mij tot slot ook voorstellen dat als rapporterende ondernemingen tevreden zijn
                     over bepaalde bedrijven in de waardeketen, zij die bedrijven zoveel mogelijk zullen
                     proberen te helpen met het aanleveren van de benodigde informatie, in plaats van deze
                     bedrijven te verruilen voor een andere partij louter om redenen van de duurzaamheidsrapportering.
                     Dat is ook in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake
                     maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen), die gericht zijn op het
                     aanwenden van invloed door bedrijven om hun ketens te verduurzamen en op het voorkomen
                     van onverantwoorde terugtrekking uit risicovolle gebieden.47
De leden van de D66-fractie vragen of er een risico is te zien in het naar beneden
                     bijstellen van de huidige praktijk van ondernemingen, omdat de CSRD-richtlijn voor
                     een lagere standaard gaat. Zij noemen een voorbeeld dat bedrijven bij S-2 «Werk in
                     de waardeketen» hun eisen voor leefbaar lonen naar beneden bijstellen naar een (veel
                     lager) minimumloon, omdat er in de rapportagerichtlijn gesproken wordt van «adequate
                     lonen» in plaats van «leefbaar lonen».
                  
Ik deel de zorgen van de leden van de D66-fractie niet. De CSRD (en de uitwerking
                     daarvan in de ESRS) sluit uitdrukkelijk aan op andere verbintenissen en doelstellingen
                     die de EU en Nederland hebben onderschreven, zoals het Klimaatakkoord van Parijs,
                     de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), de Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling,
                     de VN-Principes voor Bedrijfsleven en Mensenrechten (UNGP’s of Ruggie Principes),
                     de Principes voor Verantwoord Beleggen en de Global Compact van de VN, de OESO-richtlijnen
                     en de Tripartiete Verklaring inzake Multinationale Ondernemingen en Sociaal Beleid
                     van ILO. Verder wijs ik de leden van de D66-fractie erop dat in ESRS S2 Werknemers
                     in de waardeketen gesproken wordt over «leefbaar loon» – een bekend begrip uit de
                     SDG’s – en niet over «adequate lonen».
                  
Daarnaast wil ik benadrukken dat de CSRD en de ESRS zelf geen inhoudelijke normen
                     stellen voor duurzaamheid, ze schrijven voor om transparant te zijn over de naleving
                     van door andere wet- en regelgeving gestelde normen. Ze doen dus ook geen afbreuk
                     aan reeds voor ondernemingen geldende normen. De CSRD en de ESRS bevatten bijvoorbeeld
                     geen verplichtingen ten aanzien van de hoogte van het loon dat ondernemingen aan hun
                     werknemers moeten uitkeren, maar zij vereisen wel dat ondernemingen rapporteren of
                     hun werknemers «al dan niet een leefbaar loon volgens toepasselijke benchmarks betaald
                     krijgen» (zie aldus ESRS S1–10 – Leefbare lonen). De transparantie wordt hierdoor
                     vergroot.
                  
De leden van de D66-fractie vragen hoe ik kijk naar de extra regeldruk voor het MKB
                     dat in 2026 moet rapporteren over 2025, in vergelijking met de extra regeldruk voor
                     grotere bedrijven en of dit in balans is. Zij vragen of grotere bedrijven hun best
                     practices zouden moeten delen met het MKB om de lasten te verlagen.
                  
Het is van belang om op te merken dat het MKB dat vanaf boekjaar 2026 (dus voor het
                     eerst in 2027) een duurzaamheidsrapportering moet opstellen en openbaar maken, kort
                     gezegd, enkel beursgenoteerde ondernemingen betreft. Wat betreft hun geconsolideerde
                     jaarrekening moet dit MKB aan dezelfde regels voldoen als de grote beursgenoteerde
                     multinationals (op basis van de internationale jaarrekeningstandaarden IAS/IFRS),
                     maar aan hun duurzaamheidsrapportering worden beperktere eisen gesteld. De Europese
                     Commissie is momenteel bezig met de voorbereiding van de standaarden die zij speciaal
                     dient op te stellen voor die MKB beursgenoteerde ondernemingen. Daarbij dient zij
                     rekening te houden met de capaciteiten en kenmerken van die ondernemingen en met de
                     schaal en complexiteit van hun activiteiten. Er wordt dus gewerkt aan een speciaal
                     op deze groep toegesneden set ESRS-standaarden, zodat de regeldruk voor hen beter
                     in balans is. En omdat de verplichting voor deze groep aanvangt na twee jaar waarin
                     de grote beursgenoteerde ondernemingen en vervolgens ook de andere grote ondernemingen
                     hebben moeten rapporteren, zal de MKB-groep zeker kunnen profiteren van de ervaring
                     die dan inmiddels in twee jaar is opgedaan. Bovendien gebeurt het delen van best practices
                     ook nu al. De AFM heeft in 2023 en 2024 in haar rapporten «CSRD: geen tijd te verliezen!»48 respectievelijk »10 Navigatiepunten CSRD – Dubbele Materialiteit»49 verscheidene best practices opgenomen die zij nu al ziet in de bestuursverslagen
                     van beursgenoteerde ondernemingen. Ook EFRAG heeft verschillende praktijkvoorbeelden
                     gedeeld in haar rapport «Implementation of ESRS: Initial Observed Practices from Selected
                     Companies» van juli 2024.50 Een verzameling van deze en andere rapporten met best practices is te vinden op de
                     website van de SER.51
De leden van de D66-fractie verwijzen naar de Transparantie Benchmark en de Kristalprijs,
                     waarmee goede praktijken werden gedeeld en in de schijnwerpers kwamen te staan. Zij
                     vragen te verkennen in hoeverre hierop een vervolg kan worden gegeven, zoals het non-profitinitiatief
                     CSRD Awards, dat onder meer door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants
                     en Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten ondersteund
                     wordt.
                  
Het kabinet onderstreept het belang van good practices. Zoals hierboven is toegelicht
                     in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over het ATR-advies, is
                     een opdracht verstrekt aan Stichting Projecten MKB-Nederland om branches te ondersteunen
                     bij het implementeren van de CSRD. Onderdeel van deze ondersteuning is het delen van
                     best practices. Ook de CSRD Awards dragen bij aan het delen van kennis en good practices
                     over de CSRD, en het kabinet juicht de CSRD Awards van harte toe. Het initiatief tot
                     deze award, die op 12 november 2024 voor het eerst zal worden uitgereikt tijdens een
                     nieuw jaarlijks duurzaamheidscongres, kan bijdragen aan het delen van best practices.
                  
In 2023 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat de Kristalprijs
                     en Transparantiebenchmark in 2023 stopgezet, omdat in de loop der jaren meer (internationale)
                     duurzaamheidsbenchmarks zijn ontstaan, waardoor de doeltreffendheid en gebruik door
                     bedrijven van de Transparantiebenchmark is afgenomen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.52 De Transparantiebenchmark was een tweejaarlijkse meting die in kaart bracht hoe transparant
                     het Nederlandse bedrijfsleven was met betrekking tot hun maatschappelijke verslaggeving.
                     De Transparantiebenchmark vormde de basis voor de Kristalprijs die werd uitgereikt
                     aan het bedrijf met het meest vernieuwende, transparante verslag. De Transparantiebenchmark
                     is gelanceerd in 2004 en heeft vooral in de beginperiode een belangrijke bijdrage
                     geleverd in het agenderen van duurzaamheid. De Transparantiebenchmark was een van
                     de eerste monitors die zich richtte op de (transparantie van) duurzaamheidsbeleid
                     binnen bedrijven. Uit onderzoek van Ecorys volgde dat er verschillende andere (internationale)
                     benchmarks beschikbaar zijn, waar meer waarde aan gehecht wordt door stakeholders
                     (zoals de Corporate Human Rights Benchmark (CHRB) en de Dow Jones Sustainability Index).
                     Het is daarom belangrijk dat een eventueel vervolg op de Kristalprijs en Transparantiebenchmark
                     effectief en proportioneel is. Het kabinet zal samen met stakeholders verkennen wat
                     de beste manier is om good practices verder onder de aandacht te brengen.
                  
De leden van de D66-fractie vragen of ik kan toezeggen dat de rijksoverheid zich wat
                     betreft de bedrijfsvoering vrijwillig zal committeren aan het (mutatis mutandis) uitvoeren
                     van onderhavige besluit. Zo niet, dan willen zij weten of ik bereid ben om, buiten
                     het besluit om, (onderdelen van) de rijksoverheid aan dezelfde standaard als de CSRD
                     te houden.
                  
Het belang van de voorbeeldrol van de rijksoverheid ten aanzien van de maatschappij
                     en het bedrijfsleven wordt erkend, evenals het belang van betrouwbare en transparante
                     duurzaamheidsrapportage. Daarom vindt er reeds rijksbrede duurzaamheidsrapportage
                     plaats via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) en ook departementaal via
                     duurzaamheidsverslagen. Voor de JBR heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
                     (BZK) daarbij de afgelopen jaren reeds het Global Reporting Initiative omarmd. Vanuit
                     de voorbeeldrol van de rijksoverheid en in lijn met eerdere inspanning om betrouwbaardere
                     en transparantere duurzaamheidsrapportages te creëren, onderzoekt de Minister van
                     BZK momenteel in welke mate de rijksoverheid zelf kan voldoen aan de CSRD.
                  
De leden van de D66-fractie vragen nader toe te lichten welke mogelijkheden er zijn
                     om stichtingen die een duidelijk publiek belang of systeembelang vervullen, te motiveren
                     en stimuleren ook conform CSRD te rapporteren en welke bereidheid hiertoe bestaat.
                     Zij verwijzen naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, grote zorginstellingen en
                     ziekenhuizen die buiten de verplichting vallen, terwijl zij wel grote klimaatimpact
                     hebben.
                  
Stichtingen vallen niet onder het bereik van de CSRD. De verschillende sectoren waarin
                     stichtingen een publiek belang dienen of een systeembelang vervullen, lopen te veel
                     uiteen om in algemene zin iets te kunnen zeggen over het motiveren of stimuleren van
                     deze stichtingen om de CSRD (vrijwillig) toe te passen. Voor de specifieke sectoren
                     waarnaar de leden van de D66-fractie verwijzen geldt het volgende.
                  
Voor pensioenfondsen, waaronder het ABP, geldt momenteel al de Verordening 2019/2088
                     over duurzaamheid in de financiële dienstensector (de SFDR).53 Op grond van de SFDR dienen pensioenfondsen inzicht te verschaffen over hun ESG-risico’s,
                     -beleid en -resultaten. Er geldt dus al een transparantieverplichting voor deze partijen
                     en om die reden, ligt het niet in de rede pensioenfondsen ook nog eens te motiveren
                     en stimuleren conform de CSRD te rapporteren. Voor hun verslaggeving kunnen deze vermogensbeheerders
                     overigens straks wel gebruik maken van de hiervoor genoemde CSRD-rapportages, om te
                     voldoen aan hun eigen SFDR-verplichtingen.
                  
In de zorgsector zijn circa 45 grote zorgaanbieders, waaronder ziekenhuizen, GGZ-instellingen
                     en verpleeghuizen, een BV. Zij vallen daarmee onder de reikwijdte van de CSRD en moeten
                     dus een duurzaamheidsrapportering conform de CSRD opstellen. Grote zorgaanbieders
                     die niet onder de reikwijdte van de CSRD vallen, omdat zij de rechtsvorm van een stichting
                     hebben, hoeven dit niet, maar zijn op grond van de Regeling openbare jaarverantwoording
                     WMG wel gehouden om in hun bestuursverslag te rapporteren over niet-financiële prestatie-indicatoren,
                     met in begrip van milieu en personeelsaangelegenheden. Deze groep kan bij het invullen
                     van deze verplichting gebruik maken van de CSRD. Bovendien zullen zij te maken krijgen
                     met het aanleveren van duurzaamheidsinformatie aan bijvoorbeeld zorgverzekeraars,
                     banken, farmaceuten en bedrijven uit de medische technologie die zelf een CSRD-rapportageverplichting
                     hebben. Deze verzoeken kunnen grote zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van
                     de CSRD vallen, motiveren en stimuleren om in hun eigen bestuursverslag conform de
                     CSRD te gaan rapporteren, zodat zij eenvoudig daaruit kunnen putten. Voor grote zorgaanbieders
                     met de rechtsvorm stichting blijft rapporteren conform de CSRD evenwel een vrijwillige
                     keuze, omdat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook de administratieve
                     lasten die uit de CSRD voor de zorgsector zouden voortvloeien zo beperkt mogelijk
                     wil houden.
                  
De leden van de D66-fractie vragen wie de ingeleverde duurzaamheidsrapportages zal
                     verzamelen en beheren en in hoeverre dit een betrouwbare, onafhankelijke partij is.
                     Zij willen weten of wordt gegarandeerd dat de data van de ondernemingen die rapporteren,
                     altijd voor henzelf gratis toegankelijk zullen blijven en dat de data van de ondernemingen
                     die rapporteren, nooit verkocht zullen worden.
                  
De duurzaamheidsrapportering is onderdeel van het bestuursverslag dat middelgrote
                     en grote ondernemingen (en ook kleine beursvennootschappen, banken en verzekeraars)
                     jaarlijks moeten opstellen. Ondernemingen moeten het bestuursverslag met daarin de
                     duurzaamheidsrapportering kosteloos openbaar maken op hun website. De onderneming
                     dient daarnaast het bestuursverslag, samen met de jaarrekening en de overige gegevens,
                     naar het handelsregister te sturen om deze documenten openbaar te maken (artikel 2:394
                     BW). Beursvennootschappen moeten hun jaarverslaggeving algemeen verkrijgbaar stellen
                     (via hun website) en toegankelijk houden voor het publiek voor een periode van ten
                     minste tien jaar. Zij moeten de gegevens ook deponeren bij de AFM, die de gegevens
                     opneemt in haar openbare register. Beursvennootschappen zenden hun vastgestelde jaarrekening,
                     het bestuursverslag en overige gegevens aan de AFM. Binnen drie dagen stuurt de AFM
                     deze jaarverslaggeving door naar het handelsregister (artikel 5:25o Wet op het financieel
                     toezicht). In het handelsregister bij de Kamer van Koophandel wordt de jaarverslaggeving
                     openbaar gemaakt en is zij toegankelijk voor eenieder tegen een geringe vergoeding.
                     Daar blijven de stukken gedurende zeven jaar bewaard. De Kamer van Koophandel is een
                     zelfstandig bestuursorgaan onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische
                     Zaken.
                  
Primair worden de jaarstukken bij het handelsregister openbaar gemaakt ter bevordering
                     van de rechtszekerheid in het economisch verkeer (artikel 2a Handelsregisterwet).
                     Wat betreft de verkoop van de gegevens in het handelsregister verwijs ik naar artikel
                     2b van de Handelsregisterwet, die als een van de wettelijke doelen voor het verstrekken
                     van gegevens uit het handelsregister, de gegevensverstrekking ter bevordering van
                     de economische belangen benoemt. Dat is een ruime omschrijving. Er zijn ondernemingen
                     die commercieel gebruik maken van informatie in het handelsregister en in jaarrekeningen.
                     Het gaat dan bijvoorbeeld om kredietbeoordelaars, die de informatie uit de jaarrekeningen
                     verzamelen om hun cliënten te kunnen informeren over de kredietwaardigheid van ondernemingen
                     die een lening hebben aangevraagd. Iedereen kan bij de gegevens in het handelsregister,
                     zodat zogenaamde doorverkoop alleen zinvol is als het gaat om bulkinformatie of indien
                     de gegevens met andere informatie wordt gecombineerd of verrijkt. Of commerciële partijen
                     ook interesse zullen tonen in de informatie in de duurzaamheidsrapportering, moet
                     worden afgewacht. Bij het hergebruiken van gegevens uit het bestuursverslag geldt
                     daarbij dat moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Wet hergebruik overheidsinformatie
                     en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het bestuursverslag blijft in het
                     handelsregister gedurende zeven jaar voor eenieder beschikbaar. Daarnaast behoudt
                     de onderneming in haar eigen administratie vanzelfsprekend haar eigen gegevens die
                     zij heeft verzameld in het kader van de duurzaamheidsrapportering.
                  
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of ik denk dat bedrijven met dit document
                     uit de voeten kunnen. Zij vragen om toe te zeggen om ten behoeve van transparantie
                     en de controlefunctie van parlement en media volgende ontwerpbesluiten inzichtelijker
                     op te stellen, bijvoorbeeld door een inhoudsopgave toe te voegen.
                  
Ik besef dat het een ingewikkelde regeling is, maar ik heb er vertrouwen in dat de
                     ondernemingen, accountants en andere betrokkenen met de regeling en de toelichting
                     uit de voeten kunnen. Er wordt ook veel gedaan om ondernemingen te helpen, zowel vanuit
                     de overheid als vanuit organisaties en het bedrijfsleven (zie ook het antwoord op
                     de vraag van de leden van de VVD-fractie over het ATR-advies). Ten algemene kan ik
                     geen toezeggingen doen om in de toekomst besluiten inzichtelijker te maken door bijvoorbeeld
                     een inhoudsopgave toe te voegen. Per besluit moet worden bezien of dat soort toevoegingen
                     werkbaar en noodzakelijk zijn. Wel zullen naar aanleiding van deze vraag, in de versie
                     van het onderhavige ontwerpbesluit die naar de Afdeling advisering van de Raad van
                     State wordt gestuurd, de artikelen worden voorzien van een opschrift, zodat in één
                     oogopslag duidelijk is waar het artikel over gaat. Dat maakt het besluit inzichtelijker
                     en overzichtelijker.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 A.M. Brood, griffier
