Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over de effecten van invaren voor gewezen deelnemers
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de effecten van invaren voor gewezen deelnemers (ingezonden 2 december 2024).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 18 december
            2024).
         
Vraag 1
            
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk «Slapers worden wakker in een casino» van
               Adri van der Wurff in PensioenPro, dat gaat over de positie van gewezen deelnemers
               («slapers») in het nieuwe stelsel?1
Antwoord 1
            
Ja, daar heb ik kennis van genomen. De conclusie van Van der Wurff deel ik niet. Daarnaast
               wil ik opmerken dat het niet aan mij is om op individuele casussen in te gaan en daar
               een oordeel over te geven. De wet bevat diverse waarborgen voor evenwichtige besluitvorming
               tijdens de transitie. Zo is artikel 150l lid 1 Pensioenwet neergelegd dat in beginsel
               niet zal worden ingevaren indien dit onevenredig ongunstig is voor (gewezen) deelnemers,
               gepensioneerden of de werkgever. Daartoe worden om te beginnen in de arbeidsvoorwaardelijke
               fase de belangen van alle deelnemers (actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden)
               meegewogen om zo te komen tot een evenwichtige transitie. Vervolgens beziet het pensioenfonds
               in de implementatiefase of er geen sprake is van een onevenredig nadeel voor bepaalde
               groepen belanghebbenden. Indien er een onevenwichtig nadeel voor een groep belanghebbenden
               ontstaat, dan kan het pensioenfonds niet tot invaren overgaan. Tot slot is aanvullend
               een aantal collectieve waarborgen geïntroduceerd om de belangen van pensioen- en aanspraakgerechtigden
               bij de besluitvorming te borgen.
            
Vraag 2
            
Constaterende dat in het stuk staat dat er 8,3 miljoen «slaperspotjes» zijn, kunt
               u aangeven hoeveel slaperspotjes er precies zijn, welke totale pensioenvoorziening
               daarbij hoort in euro’s en hoe dit zich verhoudt tot de totale pensioenvoorziening
               in Nederland?
            
Antwoord 2
            
Uit gegevens van DNB blijkt dat er afgerond 8,4 miljoen gewezen deelnemers zijn. De
               gereserveerde technische voorziening voor slapers is € 240 miljard. De totale technische
               voorziening is € 1.350 miljard.2
Vraag 3
            
Bent u van mening dat het in de geest van de wet is om gepensioneerden en slapers
               te horen om zo evenwichtigheid te bevorderen, aangezien de Wet toekomst pensioenen
               en de bijbehorende memorie van toelichting hoorrecht introduceren voor gepensioneerden
               en slapers om zo de sociale partners tot een evenwichtige besluitvorming te laten
               komen?
            
Antwoord 3
            
Bij een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomst geldt dat deze eveneens
               doorwerking heeft in de rechtsverhouding van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
               In wet is daarom opgenomen dat sociale partners en pensioenuitvoerders de belangen
               van alle belanghebbenden (gepensioneerden en (gewezen) deelnemers) evenwichtig afwegen
               in de besluitvorming. Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn veelal minder
               betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe pensioenregeling en zij hebben geen
               formele positie bij de afspraken die sociale partners maken over het voornemen om
               de bestaande pensioenrechten in te varen in de nieuwe pensioenregeling. Om die reden
               is in de arbeidsvoorwaardelijke fase een hoorrecht ten aanzien van het transitieplan
               geïntroduceerd voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van pensioengerechtigden.
               Het hoorrecht vormt daarmee een extra waarborg voor de betrokkenheid van gewezen deelnemers
               en pensioengerechtigden in de arbeidsvoorwaardelijke fase.
            
Zoals bij de artikelsgewijze behandeling van de Wtp is aangegeven, ligt het initiatief
               om zich te verenigen tot een hoorrechtvereniging bij de gewezen deelnemers respectievelijk
               gepensioneerden.3 Pensioenfondsen zijn verplicht om op verzoek van gewezen deelnemers of van gepensioneerden
               mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers respectievelijk
               gepensioneerden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan,
               van een hoorrechtvereniging.
            
Vervolgens is het aan de verenigingen van gewezen deelnemers respectievelijk gepensioneerden
               om de sociale partners te informeren over het bestaan van de vereniging, zodat zij
               gehoord kunnen worden. De sociale partners zullen daartoe aangeven hoe het proces
               eruit ziet en het pensioenfonds verzoeken deze informatie beschikbaar te stellen,
               bijvoorbeeld via de website van het pensioenfonds, zodat het voor de verenigingen
               duidelijk is op welk moment zij zich uiterlijk bij de sociale partners moeten hebben
               gemeld. Kortom, het initiatief om gehoord te kunnen worden, ligt bij de gewezen deelnemers
               en gepensioneerden.
            
Indien sociale partners besluiten om het pensioenfonds te verzoeken om in te varen,
               dan besluit het pensioenfonds in beginsel tot invaren. Het pensioenfonds kan dit besluit
               pas nemen na opnieuw een evenwichtige belangenafweging te hebben gemaakt. Er mag geen
               sprake zijn van een onevenwichtig nadeel voor een groep belanghebbenden. Aanvullend
               worden de belangen van alle belanghebbenden geborgd door een adviesrecht van het verantwoordingsorgaan
               of een goedkeuringsrecht van het belanghebbendenorgaan. Ook hierin kunnen gewezen
               deelnemers plaats hebben. Bovendien kijkt ook het intern toezicht van een pensioenfonds
               kritisch naar de besluitvorming van het pensioenfonds, waarbij het intern toezicht
               bij het oordeel over de evenwichtige belangenafweging door het fonds nadrukkelijk
               toeziet op de besluitvorming bij invaren. Kortom, ook in deze fase van de besluitvorming
               zijn verschillende waarborgen opgenomen om de belangen van alle groepen deelnemers
               te borgen.
            
Vraag 4
            
Bent u van mening dat u als Minister bij het monitoren van de implementatie van de
               Wet toekomst pensioenen niet alleen moet kijken naar de toepassing van de wet (waar
               de betreffende toezichthouders en uiteindelijk de rechterlijke macht voor beschikbaar
               zijn), maar juist extra naar het naleven van de geest van de wet, omdat daar (behalve
               jurisprudentie achteraf) geen sterk toezicht op is?
            
Antwoord 4
            
Het streven om niet alleen naar de letter van de wet maar ook om in de geest van de
               wet te handelen, komt op verschillende terreinen tot uitdrukking. Zo zie ik dat sociale
               partners in veel gevallen bereid zijn om verenigingen, die in strikte zin niet voldoen
               aan de in de wet gestelde eisen, evengoed de mogelijkheid te bieden om het hoorrecht
               uit te oefenen. Het uitoefenen van het hoorrecht betekent dat de inbreng van deze
               verenigingen is meegewogen bij definitieve transitieplan. Het betekent niet dat dit
               per definitie tot aanpassingen van het transitieplan zal leiden. Sociale partners
               dienen immers alle belangen evenwichtig te wegen. Dat kan leiden tot inhoudelijk verschillende
               inzichten en andere afwegingen maken. Daarnaast gaven afgevaardigden van de pensioenfondsen
               tijdens een rondetafelgesprek dat ik met sociale partners, de ouderenbonden en pensioenfondsen
               heb gehad aan, de bereidheid te hebben om ook in de implementatiefase van de transitie
               hoorrechtverenigingen te blijven betrekken. Dit is geen wettelijke verplichting, maar
               sluit wel aan bij de geest van de wet om alle belanghebbenden te betrekken bij de
               pensioentransitie.
            
Vraag 5, 6 en 7
            
Acht u het in de geest van de wet dat, zoals in het stuk wordt beschreven uit de transitieplannen
               van de koplopers (het beroepspensioenfonds voor de loodsen, het Personeelspensioenfonds
               APG en het bedrijfstakpensioenfonds PWRI) waarin de sociale partners hun afstemming
               met groepen belanghebbenden verantwoorden, blijkt dat bij geen van de koplopers sprake
               is geweest van een afstemming met (vertegenwoordigers van) gewezen deelnemers?
            
In de drie betreffende transitieplannen wordt volgens het stuk verantwoord hoe het
               hoorrecht een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming van sociale partners: in een
               geval was dat de opmerking dat er maar weinig slapers waren, in het andere geval dat
               er geen vereniging van slapers was, in het derde transitieplan staat alleen dat deelnemers
               gehoord zijn; hoe verhouden dergelijke verantwoordingen zich naar uw oordeel tot de
               geest van de wet?
            
Hoe beoordeelt u het ontbreken van vertegenwoordigers van slapers in de transitieplannen
               in het licht van de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen?
            
Antwoord 5, 6 en 7
            
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangeven, is het aan de gewezen deelnemers om
               zich te verenigen en zich tijdig bij de sociale partners te melden om het hoorrecht
               uit te kunnen oefenen. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom zij zich niet hebben
               verenigd, zoals ook blijkt uit de recent door Ipsos I&O uitgevoerde flitspeiling naar
               de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht.4 Daarbij wil ik benadrukken dat het feit dat vertegenwoordigers van gewezen deelnemers
               geen gebruik hebben gemaakt van hun hoorrecht, niet wil zeggen dat hun belangen niet
               zijn meegewogen. Om te beginnen worden de belangen van gewezen deelnemers, andere
               aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden vertegenwoordigd door de werknemersorganisaties.
               Deze organisaties zullen dan ook rekenschap moeten geven van de impact die afspraken
               mogelijk hebben op gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.
               Een verantwoording van de evenwichtigheid van de gemaakte afspraken landt in het transitieplan,
               en indien verenigingen zich hebben gemeld dan zal dat zijn nadat deze verenigingen
               over het transitieplan zijn gehoord. Vervolgens zal het pensioenfondsbestuur bij de
               opdrachtaanvaarding een evenwichtige belangenafweging maken. En ook bij de beoordeling
               door de fondsorganen worden de belangen van gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
               en pensioengerechtigden meegenomen. Vertegenwoordigers namens de gewezen deelnemers
               en pensioengerechtigden hebben immers de mogelijkheid om zitting te nemen in de pensioenfondsbesturen
               en fondsorganen.
            
Vraag 8, 9 en 10
            
Kunt u bevestigen, zoals in het stuk benoemd, dat slapers in een slechtweerscenario
               (5%-percentiel) 26%, 35% respectievelijk 36% verliezen ten opzichte van het pensioen
               in een verwacht scenario (mediaan) en dat de sociale partners bij de betreffende fondsen
               (Loodsen, APG respectievelijk PWRI) dit acceptabel vinden?
            
Kunt u bevestigen dat blijkt dat voor slapers een grotere mogelijke daling worden
               verwacht dan voor andere deelnemers in de betreffende voorbeelden, en dat in alle
               gevallen dit gerechtvaardigd wordt met de veronderstelling dat die slapers elders
               inmiddels pensioen opbouwen?
            
Bent u van mening dat dit lijkt te impliceren dat sociale partners of niet op de hoogte
               zijn van het goed gedocumenteerde verschijnsel «zelfstandige zonder pensioen», of
               dat zij welbewust een aanname noemen die de mogelijke achteruitgang voor de slapers
               moet rechtvaardigen?
            
Antwoord 8, 9 en 10
            
Het is, zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, niet aan mij om op individuele
               casussen in te gaan en daar een oordeel over te geven; sociale partners gaan over
               de invulling van hun pensioenregeling. In algemene zin geldt dat sociale partners
               alle keuzes, overwegingen, berekeningen en oordelen die ten grondslag liggen aan de
               gemaakte afspraken in het kader van de transitie weergeven in het transitieplan. Het
               transitieplan bevat daarmee de verantwoording waarom gekozen is voor de betreffende
               invulling van de pensioenregeling en dat er sprake is van een evenwichtige overstap.
               Tegelijk hebben sociale partners, zoals in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 aangegeven,
               in het transitieplan ook rekening gehouden met de belangen van gewezen deelnemers.
            
Vraag 11
            
Hoe kijkt u aan tegen de bovenstaande aanname en kunt u reflecteren op het feit dat
               een dergelijke rechtvaardiging blijkbaar voor De Nederlandsche Bank (DNB) geen aanleiding
               is geweest tot het vragen om aanpassing?
            
Antwoord 11
            
Pensioenfondsen zullen aan de toezichthouder moeten kunnen onderbouwen op welke wijze
               is voldaan aan de verplichting tot evenwichtige belangenafweging en hoe het pensioenfonds
               voorkomt dat het invaren voor (een deel van) de deelnemers tot onevenredig nadeel
               leidt. De evenwichtige belangenafweging is een open norm die zich richt tot het pensioenfonds.
               Bij de toetsing van een open norm zoals de evenwichtige belangenafweging betrekt DNB
               de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds en weegt deze omstandigheden mee
               bij de beoordeling of aan de norm is voldaan.
            
Vraag 12
            
Kunt u bevestigen dat in het artikel het concept-transitieplan van Pensioenfonds Gasunie
               wordt aangehaald en dat daarin wordt beschreven dat gewezen deelnemers tot 35 jaar
               de kans lopen om hun totale aanspraak bij het fonds kwijt te raken?
            
Antwoord 12
            
Het transitieplan betreft het eindresultaat van de overleggen tussen de sociale partners
               in de arbeidsvoorwaardelijke fase van de pensioentransitie. Daarbij houden sociale
               partners ook rekening met de belangen van gewezen deelnemers. Het is aan de sociale
               partners om rekening te houden met de verschillende wijzen waarop gewezen deelnemers
               hun loopbaan wel of niet kunnen voortzetten zoals beschreven in antwoord 8, 9 en 10,
               en hun keuzes hierin te onderbouwen en te verantwoorden. Met de Wtp zijn de kaders
               waarbinnen de afspraken gemaakt dienen te worden, vastgelegd. Ik ga als Minister niet
               in op de inhoud van specifieke transitieplannen en keuzes die decentrale partijen
               daarin maken. In algemene zin gaat het bij gewezen deelnemers tot 35 jaar veelal om
               beperkte aanspraken. In een slecht weer scenario kan hogere blootstelling aan beleggingsrisico
               dan leiden tot lagere resultaten. In een goed weer scenario leidt dit juist tot hogere
               resultaten.
            
Vraag 13 en 14
            
Wat vindt u van dit soort dalingen van pensioenuitkomsten van gewezen deelnemers na
               overgang naar het nieuwe stelsel?
            
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Wet toekomst pensioenen en met name het invaren
               van de opgebouwde rechten dergelijke uitkomsten mogelijk maakt?
            
Antwoord 13 en 14
            
Bij de in kaart gebrachte scenariobedragen (optimistisch, verwacht en pessimistisch
               economisch scenario) gaat het niet om situaties die zich daadwerkelijk voordoen, maar
               om projecties van verwachte pensioenbedragen bij ongewijzigd beleid. Deze scenariobedragen
               maken daarmee inzichtelijk wat de deelnemer in de verschillende economische scenario’s
               kan verwachten. Mocht een dergelijk scenario echter de praktijk lijken te worden (dus
               voor een relatief lange periode achterelkaar een zeer gunstige of zeer ongunstige
               economische ontwikkeling) dan is het aan sociale partners om te bezien of gegeven
               het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld. Ook kan overwogen worden om anders
               te gaan beleggen. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat zowel in de arbeidsvoorwaardelijke
               fase door de sociale partners, als in de implementatiefase door het pensioenfondsbestuur
               de evenwichtigheid van de transitie dient te worden beoordeeld.
            
Vraag 15
            
Acht u de voorwaarden in de wet (zoals slechts een hoorrecht in plaats van een sterker
               instemmingsrecht) voldoende nu blijkbaar door sociale partners dergelijke uitkomsten
               acceptabel geacht worden?
            
Antwoord 15
            
Arbeidsrechtelijk ligt het primaat voor het opstellen van arbeidsvoorwaarden bij de
               sociale partners. Dat het hoorrecht als extra waarborg is geïntroduceerd acht ik ook
               gezien de opzet zoals ik zojuist heb aangegeven een redelijke waarborg. Daarnaast
               moet niet vergeten worden dat de waarborgen ook robuust zijn verankerd in de implementatiefase,
               mede gelet op de rol van het verantwoordingsorgaan (VO) en het belanghebbendenorgaan
               (BO). Het VO/BO is niet alleen deskundig en betrokken, maar kent in haar geleding
               onder andere een vertegenwoordiging vanuit gepensioneerden alsook gewezen deelnemers.
            
Vraag 16
            
Kunt u de vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 16
            
Ja. Een aantal vragen is vanwege de inhoudelijke samenhang gezamenlijk beantwoord.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.