Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen die het lid Eerdmans over het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op 10 december 2024, waarin wordt gemeld dat de inflatie in november is gestegen naar 4,0 procent
Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Minister van Financiën over het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op 10 december 2024, waarin wordt gemeld dat de inflatie in november is gestegen naar 4,0 procent, hebben wij de volgende vragen (ingezonden 12 december 2024).
Antwoord van Minister Heinen (Financiën) (ontvangen 17 december 2024).
Vraag 1
Bent u ermee bekend dat volgens de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex
(HICP) de inflatie in Nederland in november 3,8 procent bedroeg, terwijl deze in de
eurozone 2,3 procent was?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Welke maatregelen worden genomen om de inflatie in Nederland meer in lijn te brengen
met het eurozone-gemiddelde?
Antwoord 2
De verschillen in inflatie tussen Nederland en het eurozone-gemiddelde zijn grotendeels
ontstaan vanuit een verschil in conjuncturele dynamiek: de vraag in de Nederlandse
economie is hoger en de arbeidsmarkt krapper. Door de relatief hoge loongroei en inflatie
nemen ook de huren relatief sterk toe. Ook de verhoging van indirecte belastingen
draagt tijdelijk bij aan het inflatieverschil. De overheid stuurt niet direct op inflatie.
Het beheersen van de inflatie is aan de Europese Centrale Bank, die zich richt op
de prijsstabiliteit in de eurozone als geheel. Waar van belang kijkt het kabinet naar
economische effecten van beleid en weegt dit mee in de besluitvorming.
Met begrotingsbeleid kan de overheid er aan bijdragen de economische conjunctuur te
dempen. In Nederland vindt dit plaats via het trendmatig begrotingsbeleid. Het kabinet
stelt bij start van de kabinetsperiode de inkomsten- en uitgavenkaders vast. Doordat
de inkomsten vervolgens meebewegen met de conjunctuur wordt de economie iets afgeremd
in goede tijden en (enigszins) gestimuleerd in slechte tijden. De gestelde uitgavenkaders
leiden ertoe dat er tijdens een economische neergang in principe, bij voldoende afstand
tot de Europese begrotingsnormen, niet aanvullend hoeft te worden bezuinigd, bij een
hoogconjunctuur wordt niet additioneel uitgegeven. Dit stabiliseert de economie en
daarmee dus ook de inflatie.
Tegelijkertijd is het huidige Nederlandse inflatieniveau inderdaad te hoog. Daarom
is begrotingsdiscipline van extra belang om, zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord,
de groei van de uitgaven, te beperken en kosten van beleidswijzigingen steeds te dekken.
Een hoger begrotingstekort zou de inflatie aanjagen, en dat is ongewenst. Daarom zet
dit kabinet in op begrotingsdiscipline, en een eerste stap in het op orde brengen
van de overheidsfinanciën. Ook in de toekomst zijn additionele maatregelen nodig om
te voldoen aan de Europese begrotingsnormen.
Vraag 3
Gezien het feit dat de ECB haar beleid afstemt op de gemiddelde inflatie in de Eurozone,
welke aanvullende beleidsmaatregelen ziet u als noodzakelijk om de Nederlandse inflatie
specifiek aan te pakken?
Antwoord 3
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Wat is de verwachte impact van de huidige inflatiestijging op de koopkracht van werkende
middeninkomens en welke maatregelen gaat u daartegen nemen?
Antwoord 4
In de raming van het CPB in augustus werd de koopkrachtstijging voor middeninkomens
(het derde kwintiel) geraamd op 2,7% in 2024, 0,2%-punt meer dan de geraamde mediane
koopkrachtstijging voor alle huishoudens. De geraamde inflatiecijfers waarop het koopkrachtbeleid
in augustus is gebaseerd, blijken goed te zijn overeengekomen met de werkelijkheid.
De gemiddelde inflatie voor 2024 t/m november is 3,3% (CPI). In de augustusraming
raamde het CPB een gemiddelde inflatie van 3,6% in 2024. De inflatie pakt dit jaar
dus hoogstwaarschijnlijk lager uit dan geraamd. Voor volgend jaar raamt het CPB een
inflatie van 3,2% (CPI). Of de recente ontwikkelingen in de inflatie volgend jaar
leiden tot een inflatiecijfer dat hoger is dan verwacht in de augustusraming kan nu
nog niet worden gezegd.
Voor 2025 en de jaren erna neemt het kabinet een aantal maatregelen ter verbetering
van de koopkracht van huishoudens. Het kabinet zet in op een forse lastenverlichting
via de tarieven in de inkomstenbelasting, en ondersteunt daarbij lage en lage middeninkomens
met een intensivering van het kindgebonden budget en de huurtoeslag.
Vraag 5
Welke specifieke bedrijfssectoren in Nederland ondervinden de grootste prijsdruk en
welke stappen worden ondernomen om te zorgen dat zij niet naar het buitenland vertrekken?
Antwoord 5
De kostenstructuur van bedrijven verschilt zowel tussen als binnen sectoren, en er
is hier geen volledige en recente informatie over voorhanden. Er is recente informatie
beschikbaar over de loonontwikkeling in verschillende cao’s (collectieve arbeidsovereenkomsten),
maar de impact daarvan op een bedrijf hangt weer af van het aandeel loonkosten in
de totale kosten en van de verhouding tussen de loongroei en de productiviteitsgroei.
De cao-data geven dus geen volledig beeld van de prijsdruk van bedrijfssectoren. Bovendien
worden cao’s op verschillende momenten afgesloten, waardoor de loonontwikkeling in
de ene sector een ander verloop kent dan de loonontwikkeling in een andere sector.
Het ligt voor de hand dat wanneer de prijsdruk gevolgen heeft voor de internationale
concurrentiepositie van bedrijven dit een belangrijke factor zal zijn in de loonvorming.
De winstquote voor de economie als geheel, een maatstaf voor de het aandeel van de
winst in de totale toegevoegde waarde, is gestegen sinds 20202, en sneller dan in de eurozone als geheel.3 Recentelijk is de winstquote iets gedaald, maar ligt deze nog boven het niveau van
2020 en ook nog boven die in de eurozone als geheel.4 Hogere bedrijfswinsten leverden een belangrijke bijdrage aan de inflatie in 2022
en 2023, vanaf de tweede helft van 2023 is de bijdrage van lonen het grootst.5
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord een aantal maatregelen afgesproken om
Nederland aantrekkelijk te houden voor bedrijven. De lasten op arbeid worden verlaagd,
zodat werken meer gaat lonen. Het kabinet geeft directe lastenverlichting aan ondernemers
via het in stand houden van de inkoopfaciliteit binnen de dividendbelasting, en het
terugdraaien van lastenverzwaringen van het vorige kabinet in de mkb-winstvrijstelling
en energiebelasting. Daarnaast worden de belastingen in box 2 verlaagd en de renteaftrekbeperking
in de vpb verhoogd.
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat het huidige begrotingstekort en de overheidsuitgaven onbedoeld
bijdragen aan een verdere toename van de inflatie en welke maatregelen neemt u om
dit te veranderen?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 2. Een toenemend begrotingstekort kan leiden tot een opwaartse
druk op de prijzen. Daarom is het belangrijk om de door het kabinet afgesproken budgettaire
kaders te handhaven en de begrotingsdiscipline te herstellen. Het kabinet zet hier
een eerste stap, maar we zijn er dan nog niet. Ook met het oog op de langetermijnopgaven
is het belangrijk dat het begrotingstekort wordt beperkt. Daarom heeft het kabinet
besloten om vanaf 2027 de uitgavengroei structureel te beperken, onder meer via een
taakstelling voor de Rijksoverheid zelf.
Vraag 7
Hoe groot is het risico dat de inflatie in Nederland zich verankert in de verwachtingen
van werknemers en bedrijven?
Antwoord 7
Op de krappe Nederlandse arbeidsmarkt geldt het risico dat inflatie langzamer afneemt
omdat werknemers hun reële inkomensverlies willen herstellen en bedrijven hun marges
willen verdedigen. De lonen reageren vertraagd op inflatie. De reële lonen zijn nog
niet op het niveau van vóór de sterk toegenomen inflatie sinds 2021. Ook is er nog
steeds sprake van een krappe arbeidsmarkt. Dat verklaart waarom de loongroei momenteel
hoger is dan de inflatie. Deze loongroei is bovendien positief voor de koopkracht.
Vanwege de hoge vraag kunnen bedrijven daarnaast hun winstmarges op peil houden. Dit
is terug te zien in de ramingen van het CPB6 en DNB.7 Indien dit samenspel tussen lonen en winsten tot een langdurige periode van hoge
inflatie leidt, bestaat het risico dat hoge inflatie zich verankert in de verwachtingen
van werknemers en bedrijven. Hierbij geldt wel dat de loongroei achter de rug lijkt
en dat de gemiddelde loonafspraak in recent afgesloten cao’s onder het niveau van
eerder dit jaar ligt.8
Vraag 8
Wat zijn de mogelijke negatieve gevolgen van verankerde inflatie voor de concurrentiepositie
van Nederland op de middellange en lange termijn en wat zijn uw plannen om dat te
voorkomen?
Antwoord 8
Een structureel hogere inflatie op middellange termijn, mocht die zich voordoen, kan
zorgen voor toenemende productiekosten van Nederlandse bedrijven ten opzichte van
buitenlandse bedrijven. Dit kan nadelig uitpakken voor de concurrentiepositie van
Nederlandse bedrijven. In dat geval kan dit leiden tot lagere economische groei en
kan dit ook gevolgen hebben voor de loongroei, waarmee de prijsdruk in Nederland af
zou kunnen nemen.
Het kabinet streeft ernaar het verdienvermogen van Nederland te versterken en werkt
aan een concurrerende economie die schokken kan opvangen. Daarnaast werkt het kabinet
met sectoren aan een productiviteitsagenda. Op 13 december heeft de Minister van Economische
Zaken uw Kamer over de uitwerking van deze productiviteitsagenda geïnformeerd.9
Vraag 9
Zijn er concrete gesprekken gaande met sociale partners om tijdens loononderhandelingen
rekening te houden met inflatie, ontslagen en saneringen door stijgende arbeidskosten?
Antwoord 9
Uiteraard wordt in de vele contacten met sociale partners ook gesproken over de sociaaleconomische
situatie. Maar het is aan sociale partners om over arbeidsvoorwaarden te onderhandelen
en cao’s af te sluiten. Het kabinet speelt hierin geen rol. Cao-partijen kunnen het
beste beoordelen of er ruimte is voor loonsverhoging. Zij weten immers wat er speelt
in de desbetreffende sector en zijn op de hoogte van de financiële ruimte die er is.
Daarbij houden zij ook rekening met inflatie en eventuele gevolgen van stijgende arbeidskosten.
Vraag 10
Welke aanvullende beleidsmaatregelen zijn nodig om de uitdaging van vergrijzing, structurele
arbeidskrapte aan te pakken zonder de inflatie verder aan te wakkeren?
Antwoord 10
Het kabinet verwacht dat door demografische veranderingen, zoals de vergrijzing en
de ontgroening, de schaarste van arbeid ook in de toekomst een grote uitdaging blijft.
De groei van de economie wordt in toenemende mate afhankelijk van de groei van de
arbeidsproductiviteit. De stagnatie van de potentiële beroepsbevolking betekent ook
dat we niet alleen naar het verhogen van het arbeidsaanbod moeten kijken, maar ook
naar het verminderen van de arbeidsvraag.10 Om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen, zonder de inflatie verder aan te wakkeren,
zal de overheid moeten bijdragen aan een lagere vraag naar arbeid. Met het terugbrengen
van het aantal ambtenaren en externe inhuur bij de Rijksoverheid zet het kabinet een
belangrijke eerste stap. Daarnaast kijkt het kabinet naar het indirecte effect van
beleid op de arbeidsvraag. Zodoende wordt in het licht van krapte het huidige overheidsbeleid
doorgelicht.
Ten slotte draagt begrotingsdiscipline bij aan houdbare overheidsfinanciën, een lagere
arbeidsvraag en een lagere inflatie. Daarom werkt het kabinet aan het structureel
verlagen van de groei van de overheidsuitgaven, allereerst door te kijken naar de
Rijksoverheid zelf. Dit leidt tot een lagere uitgavengroei vanaf 2027. Het kabinet
zet een eerste stap, maar ook in de toekomst zijn additionele maatregelen nodig om
te voldoen aan de Europese begrotingsnormen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.