Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Westerveld en Maatoug over kinderopvang voor speciaal onderwijs
Vragen van de leden Westerveld en Maatoug (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over kinderopvang voor speciaal onderwijs (ingezonden 21 oktober 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Paul (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 16 december
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 474.
Vraag 1
Bent u bekend met de zorgen van gemeenten zoals Leiden en Amsterdam over het gebrek
aan kinderopvang voor kinderen op het speciaal onderwijs? Hoe beoordeelt de regering
deze zorgen?1,
2
Antwoord 1
Wij vinden het belangrijk dat er voor elk kind een passende plek is in de kinderopvang.
Ook voor kinderen die meer ondersteuning nodig hebben.
We herkennen de zorgen van meerdere gemeenten zoals Leiden en Amsterdam, maar ook
van kinderopvangorganisaties, scholen en ouders. Diverse zorgen zijn in verschillende
gesprekken met diverse stakeholders en onderzoeken3 naar voren gekomen en deze nemen we serieus. Tegelijkertijd is het neerzetten van
kinderopvangaanbod met extra ondersteuning complex en vraagt dit om een stevige samenwerking
tussen kinderopvangorganisatie, gemeente en zorg- en/of onderwijspartijen.
We zien dat er mooie voorbeelden in de praktijk ontstaan. Zo ook in de gemeente Amsterdam
die budget gereserveerd heeft voor buitenschoolsopvang plus (bso+) om juist voor kinderen
die naar het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs gaan een passende plek
na schooltijd te bieden. De gemeente is tevreden over de organisaties die deze opvang
bieden. Hiermee zijn ook ouders geholpen: zij hoeven niet noodgedwongen te stoppen
met werken of minder te gaan werken.
Samen met de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport stimuleren we de doorontwikkeling
van inclusievere vormen van kinderopvang.4 We zetten in op kennisdeling en het makkelijker maken van samenwerking tussen de
verschillende sectoren. Er wordt momenteel een handreiking ontwikkeld voor gemeenten,
kinderopvangorganisaties en zorg- en onderwijspartijen. Hierin komen ook handvatten
en voorbeelden van hoe er meer bso bij scholen voor speciaal (basis)onderwijs gerealiseerd
kan worden. Zo hopen we dat steeds meer partijen hun rol pakken en hierin samen optrekken
en investeren. Zodat nog meer kinderen met een ondersteuningsbehoefte zich ook op
de opvang kunnen ontwikkelen en hun ouders kunnen werken. Hierover kunt u meer lezen
in de gezamenlijke beleidsreactie op het rapport Druk op de Keten die de Staatssecretaris
Jeugd, Preventie en Sport u mede namens ons toestuurt.
Vraag 2
Kunt u de wetsgeschiedenis op dit punt schetsen en daarbij in ieder geval de motie
van de leden Van Aartsen-Bos en de memorie van toelichting van de Wijziging van de
Wet op het primair onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met
buitenschoolse opvang betrekken?5,
6
Antwoord 2
In 2006 is de motie Van Aartsen/Bos aangenomen.7 Deze leden constateerden een groot spanningsveld tussen de arbeidstijden van werkende
ouders en de schooltijden van hun kinderen in het primair onderwijs, en dat zij daardoor
voor de opvang van hun kinderen aangewezen zijn op de voor- en naschoolse opvang.
In de motie werd verzocht de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat scholen
worden verplicht hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden, hetzij faciliteiten
te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te
geven. Om aan deze motie invulling te geven zijn de Wet op het primair onderwijs en
de Wet medezeggenschap gewijzigd. Hierdoor zijn scholen in het primair onderwijs nu
verantwoordelijk om buitenschoolse opvang te organiseren indien een of meer ouders
hierom verzoeken.8 Dit betekent dat zij voor- en naschoolse opvang moeten bieden, of het mogelijk maken
dat andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven. Het schoolbestuur
is dus niet verplicht dit zelf te organiseren. Buitenschoolse opvang is namelijk nadrukkelijk
geen vorm van onderwijs. Omdat er ten tijde van deze wijziging onvoldoende bekend
was over mogelijke problemen tussen de aansluiting van scholen en de opvang voor leerlingen
in het speciaal onderwijs is het speciaal onderwijs niet meegenomen in deze wijziging.
In de memorie van toelichting is daarom opgenomen dat er onderzocht zou worden hoe
het speciaal onderwijs invulling kan geven aan deze verplichting.9 Over dit onderzoek leest u meer bij het antwoord op vraag 5.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de uitspraak in deze memorie van toelichting dat op het speciaal
onderwijs kinderen zitten met dusdanige beperkingen «dat de reguliere kinderopvang
niet altijd voldoende toegerust is om deze kinderen op te vangen»?
Antwoord 3
Deze uitspraak is vandaag de dag nog van toepassing. Kinderen die naar het speciaal
(basis)onderwijs gaan, gaan vaak niet naar de reguliere kinderopvang omdat hier niet
altijd de benodigde expertise en ondersteuning beschikbaar is. Er zijn echter wel
mooie voorbeelden en pilots van kinderopvang voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vraag 4
Is het nog steeds onvoldoende bekend «in hoeverre er voor wat betreft de aansluiting
tussen de scholen en de opvang problemen zijn voor ouders en kinderen», zoals in deze
memorie van toelichting staat?
Antwoord 4
Nee, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Vraag 5
Op welke manier is aan de toezegging, die in deze memorie van toelichting staat, voldaan
dat onderzocht zal worden hoe het speciaal onderwijs invulling kan geven aan deze
verplichting? Wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u bereid dit onderzoek
te actualiseren?
Antwoord 5
In 2007 hebben Sardes en de CED groep onderzoek gedaan naar de behoefte aan buitenschoolse
opvang (bso) voor kinderen uit het speciaal (basis)onderwijs en de uitvoeringspraktijk
daarvan. En naar welke (financiële) knelpunten een vorm van bso in de weg staan en
hoe de praktijk denkt over een verplichting.10 Het onderzoek laat zien dat er verschillende vormen van bso zijn waar kinderen met
een extra ondersteuningsbehoefte naartoe kunnen. Zowel reguliere vormen van opvang,
als opvang die aansluit bij de school voor speciaal (basis)onderwijs (vaak bso+ genoemd).
Succesfactoren die daarbij genoemd worden zijn: goed opgeleid personeel dat ervaring
heeft met de doelgroep, kleine groepen waarin ieder kind voldoende aandacht krijgt
en er rust gewaarborgd is, een goede ruimte zowel binnen als buiten en goede contacten
met ouders en school. Uit het onderzoek bleek ook dat de behoefte aan bso groter is
dan het op dat moment beschikbare aanbod (het ging in 2007 om 10.000 kinderen en jongeren
extra die naar bso zouden gaan als er goed aanbod was). En dat in sommige gevallen
men niet weet dat er aanbod beschikbaar is. De meeste ouders wilden dat hun kind naar
een reguliere bso dicht bij huis kan, zodat ze aansluiting hebben met kinderen uit
de buurt en/of naar dezelfde opvang kan als een broertje of zusje. Ook de experts
uit het onderwijsveld wensten, met een kleine meerderheid, vooral geïntegreerde vormen
van bso. Over de wettelijke verplichting was men verdeeld. Er werd onderschreven dat
leerlingen uit het speciaal (basis)onderwijs dezelfde garanties verdienen ten aanzien
van bso-aanbod. Maar niet iedereen vond dat dat deze verplichting bij de scholen belegd
zou moeten worden. De uitvoeringspraktijk is erg ingewikkeld voor scholen, zie daarvoor
ook het antwoord op vraag 6.
In 2008 heeft Sardes vervolgonderzoek gedaan.11 Hieruit kwam naar voren dat, ondanks dat scholen geen verplichting hebben om bso
aan te bieden, scholen langzaam begonnen met het organiseren van opvang na reguliere
schooltijd. Ongeveer 1 op de 6 scholen voor speciaal (basis)onderwijs bood destijds
bso aan. Verder maakte het merendeel van de kinderen en ouders gebruik van het speciale
aanbod van de school en niet de reguliere opvang dichtbij huis. Met als reden dat
het personeel daar toegerust is om opvang voor hun kind te verzorgen, maar ze vinden
het ook belangrijk dat hun kind niet ver hoeft te reizen van school naar bso. Een
groot verschil met het eerste onderzoek is dat ouders hier aangaven een voorkeur te
hebben voor bso in de wijk. De verwachting van de onderzoekers is dat de ouders uit
het onderzoek uit 2008 helaas in de praktijk hebben ervaren dat bso nabij thuis toch
niet passend is voor hun kind. Daarbij was het volgens de onderzoekers niet in te
schatten hoeveel extra vervoersbewegingen er bij komen als meer kinderen gebruik gaan
maken van bso.
Vorig jaar heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer het onderzoeksrapport Druk op
de Keten gestuurd.12 Gelijktijdig stuurt de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport u mede namens ons
een beleidsreactie op dit rapport. Dit onderzoek laat zien dat de druk op de gehele
keten van kinderopvang, onderwijs en zorg voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte
is toegenomen in de periode 2016–2019. Naast de cijfers die uit dit onderzoek naar
voren komen hebben we ook vanuit diverse gemeentes en andere partijen, zoals aangegeven
bij vraag 1, recente signalen ontvangen dat de druk in de afgelopen jaren verder is
toegenomen. Aangezien we door recente signalen een helder beeld hebben is aanvullend
onderzoek niet nodig.
Vraag 6
Wat voor afweging ziet u met betrekking tot een mogelijke verbreding van de wettelijke
plicht om buitenschoolse opvang te regelen voor het speciaal onderwijs c.q. speciale
scholen voor basisonderwijs, net zoals artikel 45, lid 2 van de Wet op het primair
onderwijs dit regelt voor basisscholen?
Antwoord 6
Het verbreden van een wettelijke plicht naar het speciaal onderwijs is complex en
vraagt veel van scholen. Daarbij wil ik allereerst benadrukken dat buitenschoolse
opvang geen vorm van onderwijs is en daarmee geen kerntaak van scholen is. In het
hoofdlijnenakkoord van dit kabinet is afgesproken dat de verbetering van de beheersing
van basisvaardigheden lezen, schrijven en rekenen de komende jaren centraal moet staan
in het onderwijs. We zetten hier daarom middelen voor in.
Tegelijkertijd zien we ook dat er een behoefte is aan meer en passend aanbod van opvang
voor de groep kinderen die extra ondersteuning nodig heeft. Daarom gaan we de komende
periode graag het gesprek aan met betrokken partijen over de knelpunten die er nu
zijn en hoe we die gezamenlijk weg kunnen nemen. We zullen de mogelijkheden van een
wettelijke verplichting als een van de opties bespreken en verkennen met het veld.
Daarbij zetten we in ieder geval nu al in op het stimuleren van meer aanbod via kennisdeling,
door de eerder genoemde handreiking. We betrekken daarbij ook de beweging richting
inclusief onderwijs. Er blijft daarmee altijd een vorm van speciaal onderwijs bestaan,
maar er zullen vanwege deze beweging ook steeds meer leerlingen gezamenlijk naar een
school in de buurt gaan. Het ligt dus ook voor de hand om te bezien wat dit betekent
voor het aanbod van buitenschoolse opvang.
Met betrekking tot een wettelijke verplichting zijn de volgende overwegingen in ieder
geval relevant:
1. Door een wettelijke plicht te introduceren voor het speciaal (basis)onderwijs komt
er niet automatisch of overal geschikt aanbod tot stand. Immers, dit aanbod moet nog
tot stand komen en een potentiële kinderopvangaanbieder zal extra expertise en ondersteuning
vanuit jeugdzorg moeten organiseren om een passend aanbod te kunnen bieden. Daarnaast
is het de vraag of dit zal leiden tot een beweging naar inclusievere kinderopvang
en onderwijs.
2. De scholen voor speciaal (basis)onderwijs kunnen dit niet zonder financiering. Op
dit moment is nog niet bekend hoeveel financiering dan nodig is. Door dit kabinet
zijn daar geen middelen voor vrijgemaakt.
3. Vervoer van en naar de kinderopvang is niet gemakkelijk te organiseren.
De afstand van thuis naar school en de reistijd kunnen erg verschillen. Veel leerlingen
worden ’s ochtends opgehaald en thuisgebracht door taxivervoer en op verschillende
tijdstippen op school afgezet. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het
leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten en wordt bekostigd uit het gemeentefonds.
Op basis van de huidige regeling13 hoeven alleen de kosten te worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning
van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Als
de leerlingen niet alleen van en naar school, maar ook van en naar de opvang moeten
worden gebracht moeten aanvullende afspraken gemaakt worden. Het is niet in te schatten
hoeveel en welke extra vervoersbewegingen er dan bij komen. Daarom is het ook niet
mogelijk om een inschatting te geven van de kosten. Daarnaast is het nu al vaak ingewikkeld
genoeg om voldoende vervoer te organiseren door een tekort aan taxichauffeurs. Ook
zou het kunnen betekenen dat de kinderen na hun schooldag nog langer onderweg zijn
naar de kinderopvang of naar huis doordat andere kinderen op verschillende locaties
moeten worden afgezet.
Vraag 7 en 8
Deelt u de opvatting dat het juist voor kinderen op het speciaal onderwijs van belang
is dat de kinderopvang goed is geregeld?
Acht u het wenselijk om kinderen uit het speciaal onderwijs hetzelfde wettelijke recht
op kinderopvang te geven als kinderen in het reguliere onderwijs? Bent u het ermee
eens dat idealiter de kinderopvang ook zo inclusief mogelijk wordt, zodat kinderen
met en zonder beperking elkaar al op jonge leeftijd tegenkomen?
Antwoord 7 en 8
Ieder kind verdient goede kinderopvang, ook kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
Wij streven er naar dat de kinderopvang idealiter zo inclusief mogelijk wordt in de
toekomst. Dit sluit ook aan bij de doelstellingen van de Nationale strategie voor
implementatie van het VN-verdrag Handicap waarvan op dit moment de werkagenda wordt
gemaakt. Hoe we dit kunnen bereiken zullen we de komende periode, samen met het veld,
nader uitwerken.
Vraag 9
Op welke manier kan een dergelijke wettelijke verplichting worden vormgegeven?
Antwoord 9
De afwegingen, die ik u bij vraag 6 heb geschetst, dienen gemaakt te worden om te
bepalen of een wettelijke verplichting wenselijk en haalbaar is. Bij de gesprekken
met het veld is het een mogelijkheid om een wettelijke verplichting als een van de
opties te bespreken en verkennen.
Vraag 10
Wat voor oplossing ziet u (nog meer) voor kinderen die niet terecht kunnen bij een
kinderdagcentrum of de kinderopvang vanwege de benodigde zorg?
Antwoord 10
Voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte die naar het speciaal (basis)onderwijs
gaan is er soms ook gespecialiseerd aanbod vanuit een (jeugd)zorgaanbieder mogelijk.
Daarnaast zien we op dit moment in het hele land veel goede voorbeelden van samenwerking
tussen scholen, kinderopvang en zorgpartijen, zodat kinderen met een ondersteuningsbehoefte
ook zoveel mogelijk naar een reguliere kinderopvang met extra ondersteuning (vaak
plusopvang genoemd) kunnen gaan. Dit wordt nu vaak in kleinere groepen met extra ondersteuning
en expertise geboden. Ook nu al zijn hier dus mogelijkheden voor, en die willen we
stimuleren, bijvoorbeeld via het delen van kennis en goede voorbeelden middels de
handreiking die wordt ontwikkeld.
Vraag 11
Bent u bereid om met betrokken partijen in gesprek te gaan over de mogelijkheden om
kinderopvang voor kinderen in het speciaal onderwijs wettelijk te verankeren?
Antwoord 11
Ja. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Vraag 12
Bent u bereid om met betrokken partijen in gesprek te gaan over de mogelijkheden om
kinderopvang voor kinderen in het speciaal onderwijs beter te faciliteren en te stimuleren?
Antwoord 12
Ja. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.