Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde Agenda van de formele Telecomraad 6 december 2024 (Kamerstuk 21501-33-1096)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1099
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 december 2024
De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over:
– de brief van 20 november 2024 inzake de «Geannoteerde Agenda van de formele Telecomraad
6 december 2024» (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1096),
– de brief van 11 juni 2024 inzake het «Verslag formele Telecomraad 21 mei 2024»,
– het verslag van het schriftelijk overleg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1069),
– het verslag van een schriftelijk overleg inzake o.a. de «Geannoteerde agenda formele
Telecomraad 21 mei 2024» (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1069).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 november 2024 aan de Minister van Economische
Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd.
Bij brief van 2 december 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Palmen
Adjunct-griffier van de commissie, Muller
Vragen en opmerken van de Leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda van het
schriftelijk overleg inzake Telecomraad (formeel) d.d. 6 december 2024. Naar aanleiding
hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
Zij hebben in het eerdere schriftelijk overleg van 14 mei 2024 inzake de Telecomraad
21 mei 2024 aandacht gevraagd voor het onderdeel «Toegang tot netwerken voor concurrenten»,
wat voorkomt in de kabinetsappreciatie van het witboek «How to master Europese’s digital
infrastructure needs» (Kamerstuk 22 112, nr. 3924). In deze inbreng van het schriftelijk overleg werd ingegaan op de opmerking van het
kabinet dat het niet onwelwillend stond tegenover het afschaffen van bestaande wetgeving
die dominante telecomaanbieders of aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht verplicht
om concurrenten toe te laten op hun netwerk. In het verslag van het schriftelijk overleg
(Kamerstuk 21 501, nr. 33) lezen deze leden duidelijk terug dat het kabinet de insteek had om de in het witboek
geschetste ideeën omtrent toegangsregulering op Europees niveau als aanvulling te
zien op de bestaande toegangsregulering op nationaal niveau en niet als vervanging
daarvan, met de onderbouwing dat de bestaande wetgeving die dominante telecomaanbieders
of aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht verplicht om concurrenten toe te laten
op hun netwerk een belangrijke rol speelt om betaalbare en hoogwaardige dienstverlening
te waarborgen voor Europese consumenten, bedrijven en publieke instellingen. Dit heeft
met name betrekking op de vaste netwerken. In de brief van 20 november 2024 (Kamerstuk
21 501-33, nr. 1096), lezen deze leden dit, hetzij summier, terug in de opmerking dat een te eenzijdige
focus op het versterken van de positie van grote telecombedrijven juist ten koste
kan gaan van Europese innovatie en concurrentiekracht. Inmiddels staat vast dat de
eindgebruikersprijzen voor internet in Nederland bovengemiddeld hoog zijn. De tarieven
voor vast internet in Nederland liggen tot 54 procent hoger in vergelijking met het
Europese gemiddelde, blijkens een recent rapport van de Europese Commissie1. De leden van de PVV-fractie zouden gaarne van het kabinet vernemen op welke wijze
zij haar standpunt onder de aandacht gaat brengen en in hoeverre de rol van Nederland
doorslaggevend kan zijn. Kan geborgd worden dat Nederland als lidstaat op dit punt
autonoom kan blijven opereren en beslissen?
Antwoord
Nationale toezichthouders hebben de bevoegdheid om, wanneer zij vaststellen dat er
geen sprake is van effectieve concurrentie, verplichtingen op te leggen aan de dominante
telecomaanbieder(s). Het kabinet vindt het belangrijk dat deze mogelijkheid om in
te grijpen blijft bestaan. Nederland heeft dit standpunt consistent naar voren gebracht
in interacties met de Europese Commissie en lidstaten. Nederland heeft zich dan ook
ingespannen om in het kader van de Raadsconclusies, die naar verwachting tijdens de
Telecomraad van 6 december worden aangenomen, naar aanleiding van het witboek deze
zogenaamde «ex-ante» regulering te behouden. Het kabinet kan op dit moment niet vooruitlopen
op deze Raadsconclusies. Nederland gaat er van uit dat de Europese Commissie zich
rekenschap zal geven van het standpunt van Nederland en verwacht ook dat andere lidstaten
zich hier sterk voor zullen maken. Op dit moment ligt er nog geen concreet wetgevend
voorstel van de Commissie. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor het behoud van
ex-ante regulering. Wanneer de Commissie met een wetgevend voorstel komt zal het kabinet
via de gebruikelijke procedure van het BNC-fiche de appreciatie en de Nederlandse
inzet op dit voorstel met de Kamer delen. Onderdeel hierbij is ook dat kabinet toetst
of de EU mag optreden conform de EU-verdragen en of de EU handelt binnen de grenzen
van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld
om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Voorts lezen deze leden in de dezelfde brief van 20 november 2024 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1096) over de constatering van het kabinet inzake de opmars van met name Chinese bedrijven
in de International Telecommunications Union (ITU), waarbij zij steeds vaker leidend
zijn voor de te gebruiken standaarden. Verwezen wordt daarbij naar de Internationale
Cyberstrategie (ICS) 2023–2028 (Kamerstuk 26 643, nr. 1036). Hierin wordt onder andere verwezen naar de «5G-toolbox» van de Europese Unie. In
hoeverre is deze inmiddels geïmplementeerd in Nederland en zijn er lidstaten die dit
nog niet geïmplementeerd hebben?
Antwoord2
De EU 5G cyber security toolbox is een flexibel, op risico’s gebaseerd instrument
om 5G-cyberbeveiligingsuitdagingen tijdig en efficiënt aan te pakken. Hierbij wordt
rekening gehouden met de uiteenlopende nationale situaties van lidstaten, zoals de
desbetreffende marktstructuur, cyberbeveiligingscapaciteiten en het dreigingsbeeld.
De implementatie van de 5G toolbox verschilt daarom per lidstaat. Ieder land maakt
hierin een zelfstandige afweging en hanteert eigen nationaal vastgestelde afwegingskaders.
Sinds de vaststelling van de 5G toolbox op 29 januari 20203 hebben de EU lidstaten stappen ondernomen om daarin vermelde beveiligingsmaatregelen
te implementeren. De voortgangsrapportage «Second report on Member States» progress in implementing the EU Toolbox on 5G Cybersecurity» van 15 juni 20234 geeft een geaggregeerd overzicht van de stand van zaken van de implementatie binnen
de EU. Sinds het verschijnen van deze rapportage hebben enkele lidstaten verdere stappen
gezet. Een deel van de lidstaten heeft nog geen maatregelen genomen tegen zogenaamde
high risk vendors, oftewel leveranciers die een hoog risico opleveren in de telecomnetwerken.
Dit is een belangrijke maatregel uit de 5G Toolbox. Naar aanleiding van de voortgangsrapportage
dringt de Commissie erop aan dat de lidstaten die de toolbox nog niet ten uitvoer
hebben gebracht, snel relevante maatregelen nemen, zoals aanbevolen in de EU-toolbox.
Nederland heeft in 20195 maatregelen genomen ter bescherming van mobiele telecomnetwerken. Zo moeten aanbieders
extra (technische en organisatorische) beveiligingsmaatregelen treffen, en mogen er
alleen vertrouwde leveranciers worden gebruikt in de kritieke onderdelen van het mobiele
netwerk. Dit geeft voor de Nederlandse situatie invulling aan de maatregelen uit de
5G toolbox.
Nederland blijft zich in EU-verband actief inzetten voor een gezamenlijke Europese
aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, onder andere door het uitwisselen van
risicoanalyses en het delen van oplossingsrichtingen binnen de NIB Samenwerkingsgroep6. Zoals ook in 2022 gecommuniceerd naar aanleiding van vragen van de leden van Dijk
en Rajkowski7 wordt binnen de EU op regelmatige basis de voortgang van de implementatie van nationale
maatregelen besproken en is er mogelijkheid om informatie uit te wisselen over risicoanalyses
en oplossingsrichtingen. Nederland neemt actief deel aan deze besprekingen. Hierin
staan we open voor eventuele verbetersuggesties, waarin vervolgens wel rekening gehouden
dient te worden met nationale bevoegdheden inzake nationale veiligheid.
Vragen en opmerken van de Leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor de
formele Telecomraad van 6 december 2024.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn allereerst verheugd te lezen dat Nederland
zich actief inzet voor een Europese aanpak van verslavende ontwerptechnieken in onlinediensten
en producten. Deze leden zijn van zins om hier de komende periode blijvend aandacht
voor te vragen. Kan de bewindspersoon aangeven wanneer het verwacht dat het non-paper
over het belang van de bescherming van kinderrechten in de digitale wereld wordt gepubliceerd?
Antwoord
In de zomer van 2024 is door de voormalige Staatsecretaris Binnenlandse Zaken (portefeuille
Koninkrijksrelaties en Digitalisering) een evenement op de Nederlandse Permanente
Vertegenwoordiging in Brussel georganiseerd om het belang van de bescherming van kinderrechten
in de digitale wereld binnen de Europese Unie onder de aandacht te brengen. De aanpak
van ontwerptechnieken in onlinediensten en producten is een van de onderwerpen waar
toen bij is stilgestaan. Dit evenement is georganiseerd in plaats van het versturen
van een non-paper waarin de Nederlandse prioriteiten op het gebied van de bescherming
van minderjarigen zouden worden opgenomen. Hiervoor is gekozen omdat het versturen
van een dergelijk non-paper niet opportuun werd geacht vanwege de demissionaire status
van het toenmalige kabinet.
In de missiebrief aan Commissaris McGrath voor Democratie, Justitie en de Rechtsstaat
heeft Commissievoorzitter Von der Leyen gewezen op de noodzaak om wetgeving te ontwikkelen
om onethische technieken en commerciële praktijken, zoals verslavend ontwerp van digitale
producten, aan te pakken. Mogelijk zal de Europese Commissie hiervoor een voorstel
doen in de vorm van een Digital Fairness Act. Het kabinet heeft reeds op Europees niveau aandacht gevraagd voor de aanpak van
het verslavend ontwerp en zal dit bij de Europese Commissie onder de aandacht blijven
brengen, zeker in aanloop van deze mogelijk nieuwe wetgeving. Op dit moment laat de
Staatsecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering een onderzoek uitvoeren naar
het Europees juridisch kader en naar welke aanvullingen en verbeteringen nodig zijn
om verslavend en misleidend ontwerp effectiever aan te pakken. Ik zal in samenwerking
met de Staatsecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering uw Kamer in de eerste
helft van 2025 nader informeren over de uitkomsten van de fitness check en de Nederlandse
inzet in aanloop naar een mogelijk voorstel van de Europese Commissie.
Zij lezen verder dat het kabinet de indruk heeft dat er geen sprake is van enig marktfalen
dat eventuele regulering van de pakketmarkt zou rechtvaardigen. Kan de bewindspersoon
aangeven waarom in Europees verband toch de noodzaak bestaat voor een onderzoek over
mogelijke regulering van de pakket- en bezorgmarkt? Kan de bewindspersoon aangeven
wanneer het Europese onderzoek wordt verwacht en, indien het onderzoek reeds is gepubliceerd,
aangeven of deze publicatie het standpunt van het kabinet heeft doen veranderen of
niet en wat de redenen daarvoor zijn?
Antwoord
De indruk dat er geen sprake is van marktfalen vloeit voort uit het feit dat er op
de pakketmarkt sprake is van een aanbod van hoge kwaliteit tegen concurrerende prijzen.
Zeer recent is het onderzoek over de toekomst van de postmarkt gepubliceerd dat de
afgelopen periode in opdracht van de Europese Commissie is uitgevoerd8.
Elke vier jaar voert de Commissie een breed onderzoek naar de ontwikkelingen op de
post- en pakketmarkt. Daar kwam in 2022 een expliciete wens van lidstaten bij om de
Postrichtlijn te herzien. De Commissie zal het onderzoek gebruiken als basis voor
een evaluatie van de Postrichtlijn en mogelijk met voorstellen komen tot wijziging
van het wettelijk kader. Dit onderzoek is daarnaast één van de elementen die naast
het onderzoek van de ACM de basis biedt voor voorstellen van de Minister van Economische
Zaken in de loop van komend jaar.9
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het Ministerie van Economische Zaken
dit jaar gesprekken is gestart met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
om te verkennen of deze de rol van één loket voor de vergunningsprocedures van zeekabelconsortia
op zich kan nemen. Deze leden juichen een dergelijke stroomlijning van de procedure
van harte toe. Kunnen de bewindslieden aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien
van deze gesprekken met de RVO? Zijn zij bereid om deze loketfunctie op zich te nemen?
Wat is de planning ten aanzien van het openen van dit loket?
Antwoord
Het Ministerie van Economische Zaken is met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) overeengekomen dat per 1 januari 2025 een loketfunctie bij laatstgenoemde zal
worden ingericht voor ondersteuning bij vergunningsprocedures van zeekabelconsortia.
Dit loket kan consortia informeren en begeleiden bij het bepalen van geschikte locaties
voor aanlanding, aanvragen van de benodigde vergunningen bij de diverse overheidsinstanties
en kan als zodanig dus de rol op zich nemen die de Europese Commissie voor een coördinator
aanbeveelt. RVO heeft ruime ervaring met de procescoördinatie van ruimtelijke processen.
Zij lezen ook dat de Europese Commissie overweegt om een «blendingfaciliteit» in te
richten waarbij private financiering gecombineerd kan worden met publieke financiering
voor de aanleg van zeekabels. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen verder
dat het vorige kabinet geen budget had gereserveerd voor nationale cofinanciering
van zeekabelprojecten. Kunnen de bewindslieden aangeven of dit kabinet wél budget
heeft gereserveerd? Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van het belang
van zeekabels voor de nationale kenniseconomie? Wat is de mening van de bewindslieden
over het feit dat enkele (intercontinentale) zeekabels die Nederland rijk is over
enkele jaren «End of Life» zijn en vervangen dienen te worden? Maken de bewindslieden
zich zorgen over de mogelijke gevolgen voor onze kenniseconomie en de nationale soevereiniteit
als deze zeekabels niet tijdig vervangen worden? Vinden de bewindslieden dat de aanleg
van (intercontinentale) zeekabels volledig aan de markt overgelaten dient te worden?
Zijn de bewindslieden van mening dat er sprake is van marktfalen ten aanzien van onze
kenniseconomie en nationale soevereiniteit indien deze zeekabels niet door de markt
vervangen worden en, zo ja, op welke manier gaan de bewindslieden om met dit feit?
Antwoord
In de brief van 23 september 2024 (26 643 nr. 1222) over onderzeese datakabels is het grote belang van deze digitale infrastructuur
toegelicht. Sinds 2022 zet het Ministerie van Economische Zaken actief in op het aanlanden
van nieuwe zeekabels met de Zeekabel Coalitie. Nieuwe zeekabels dragen bij aan het
versterken van het digitaal vestigingsklimaat, doordat ze grotere volumes dataverkeer
kunnen vervoeren en zorgen voor hoogwaardige connectiviteit en meer redundantie in
de digitale infrastructuur. Het vervangen en uitbreiden van de Nederlandse zeekabelinfrastructuur
is dan ook als prioriteit aangemerkt in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie
(36 259, nr. 21). Uit onderzoek dat met de Kamer is gedeeld in de brief van 23 september blijkt dat
investering in nieuwe kabels gerechtvaardigd en noodzakelijk is om de toenemende groei
in bandbreedte te faciliteren en de digitale ambities van Nederland te realiseren.
Investeringen in digitale infrastructuur en dus ook zeekabels geschieden primair door
de markt, al dan niet aangevuld met Europese subsidies vanuit de Connecting Europe
Facility. De afgelopen jaren zijn er drie nieuwe zeekabels naar Nederland door marktpartijen
gerealiseerd en recent is het IOEMA-project aangekondigd. Er lijkt dus vooralsnog
geen sprake van marktfalen, maar waakzaamheid blijft geboden. Het kabinet blijft dit
nauwlettend volgen vanuit een faciliterende en stimulerende rol. Andere landen in
Noord- en West-Europa zetten de laatste jaren actief in op het realiseren van nieuwe
zeekabels. Om onze concurrentiepositie te behouden is het belangrijk dat Nederland
hier ook actief op blijft inzetten met de diverse acties die in de brief van 23 september
zijn toegelicht. Er is op dit moment geen budget gereserveerd voor nationale cofinanciering
van zeekabelprojecten. De Kamer zal nog nader worden geïnformeerd over de uitvoering
van de motie Kathmann (26643–1192) waarin het kabinet is verzocht om zich ten volste
in te zetten voor een Nederlandse aanlanding van de Far North Fiber in Nederland,
verschillende mogelijkheden van financiering samen met partijen uit de sector in kaart
te brengen.
Deze leden lezen over de plannen van het IOEMA-consortium om een datakabel aan te
leggen waarmee het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland, Denemarken en Noorwegen
met elkaar verbonden worden. Kunnen de bewindslieden aangeven wat de status is van
dit project? Is met zekerheid te zeggen dat deze zeekabel eveneens Nederland aandoet?
Kunnen de bewindslieden dezelfde vragen beantwoorden ten aanzien van de Far North
Fiber (FNF) kabel? Kunnen de bewindslieden aangeven wat volgens hen het belang is
van intercontinentale zeekabels en of er plannen zijn vanuit het kabinet om de aanleg
van deze intercontinentale zeekabels te stimuleren, los van de Zeekabelcoalitie en
het feit dat er gewerkt wordt aan één loket voor de vergunningsaanvraag?
Antwoord
IOEMA is een project waarmee de Zeekabel Coalitie contact heeft over aanlanding in
Nederland. Dit project voorziet een voorgenomen zeekabel door de Noordzee waarmee
het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland, Denemarken en Noorwegen met elkaar
verbonden worden. Op 29 mei 2024 heeft het consortium haar plannen officieel aangekondigd.
Daarin was één aanlanding in Nederland voorzien, bij Eemshaven. In september is een
tweede aanlanding in Nederland opgenomen in het projectplan, dit maal in het kustgebied
rond Rotterdam. Het feit dat twee aanlandingen zijn opgenomen in het projectplan betekent
nog niet dat met zekerheid gesteld kan worden dat dit zeekabelsysteem ook daadwerkelijk
(met deze route) gerealiseerd wordt. Het realiseren van een nieuwe kabel is een complex
proces, waarvoor diverse zaken succesvol moeten worden geregeld zoals vooronderzoeken,
vergunningen en financiering. Op dit moment wordt aan deze zaken gewerkt. Per 1 januari
zou via het loket bij RVO ondersteuning kunnen worden verleend bij een eventuele vergunningsprocedure
voor dit kabelsysteem.
Far North Fiber (FNF) is een plan voor een zeekabelsysteem tussen Japan en Europa
via het Arctisch gebied bij Noord-Amerika. Er is actief contact tussen de Zeekabel
Coalitie en het FNF-consortium. Het aanleggen van een dergelijk lange zeekabel met
veel verschillende aanlandpunten is een zeer complex proces, waarbij het projectplan
voortdurend aan verandering onderhevig is. De Zeekabel Coalitie blijft zich inzetten
voor een Nefderlandse aanlanding en blijft in nauw contact met het FNF-consortium.
Zodra er voldoende informatie bekend is zal verder gekeken worden voor welke financieringsmogelijkheden
FNF daadwerkelijk in aanmerking zou kunnen komen, in lijn met de motie-Kathmann.10 In ieder geval wordt daarbij onderzocht of financiering via Invest-NL mogelijk is
via een door de Europese Commissie in te richten blended facility waarover uw Kamer
in april is geïnformeerd.11 Zodra er voldoende duidelijkheid is, zal ik uw Kamer nader informeren.
Voor dit gehele zeekabelsysteem kan niet met zekerheid gezegd worden dat het gerealiseerd
wordt, al dan niet met aanlanding in Nederland. Het realiseren van een nieuwe kabel
is een complex proces, waarvoor diverse zaken succesvol moeten worden geregeld zoals
consortiumvorming, vooronderzoeken en financiering.
Naast de genoemde activiteiten voor het stimuleren van de aanleg van intercontinentale
zeekabels zet het Ministerie van Economische Zaken zich in Europees verband in voor
het aantrekken van bij voorkeur privaat kapitaal voor de aanleg van nieuwe zeekabelsystemen
die bijdragen aan de veiligheid en weerbaarheid van de Europese digitale infrastructuur.
In het geval van publieke EU-middelen dienen deze gevonden te worden binnen de in
de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en moeten deze
passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil daarnaast
niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen onder het volgend Meerjarig
Financieel Kader. In de Aanbevelingen over onderzeese communicatiekabels komt de Europese
Commissie met voorstellen voor het realiseren van kabelprojecten van Europees belang
(CPEI’S). Het kabinet denkt mee over hoe op Europees niveau invulling kan worden gegeven
aan deze voorstellen op een wijze die aansluit bij onze behoeften. Dit gebeurt in
lijn met het BNC-fiche dat hierover in april met uw Kamer is gedeeld.12
Zij lezen dat het kabinet jaarlijks gesprekken voert met andere lidstaten over, onder
andere, hun inkoopbeleid en het waarborgen van digitale open strategische autonomie.
Kunnen de bewindslieden aangeven welke lidstaten andere keuzes maken dan Nederland,
bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van de Europese (publieke) cloud providers
of het gebruik van open source software binnen de rijksoverheid? Wat zijn de bevindingen
van die lidstaten? Welke lessen trekken de bewindslieden uit dergelijke gesprekken
en zien zij mogelijkheden om in Nederland ook dergelijk beleid op te zetten ten aanzien
van strategische (digitale) autonomie?
Antwoord
Het belang van digitale (open strategische) autonomie, ook op het gebied van cloud,
wordt breed erkend binnen de Europese Unie, zoals blijkt uit de Raadsconclusies over
de toekomst van digitaal beleid. Ook het kabinet hecht hier veel waarde aan. We hebben
echter geen compleet overzicht paraat van alle keuzes en overwegingen die lidstaten
maken op de genoemde thema’s. Wat betreft de keuzes van andere lidstaten is wel bekend
dat er binnen veel landen discussie plaatsvindt over hoe men omgaat met public cloudgebruik.
De benadering varieert per lidstaat, afhankelijk van nationale prioriteiten, marktsituaties
en beleidskaders.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in de Political Guidelines en de Mission Letter
van Eurocommissaris Virkkunen verschillende relevante initiatieven aangekondigd, zoals
een niet-wetgevend initiatief voor een EU-breed cloudbeleid voor overheden en een
Cloud and AI Development Act. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen
in andere lidstaten met interesse, omdat ze inzichten kunnen bieden die relevant zijn
voor de Nederlandse context. Zo hebben we overleg met Frankrijk en Duitsland, in het
bijzonder over meer autonome werkplekken en het gebruik van open source daarbij.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verheugd met de inspanningen van Nederland
voor de oprichting van een European Digital Infrastructure Consortium. Kunnen de bewindslieden
aangeven wat de status van dit project is? Zijn de bewindslieden van plan om zich
hiervoor te blijven inzetten?
Antwoord
Nederland werkt nog steeds (samen met Duitsland, Frankrijk en Estland aan de oprichting
van European Digital Infrastructure Consortium (EDIC) ten behoeve van digitale gemeenschapsgoederen. De formele aanvraag bij de
Europese Commissie om deze EDIC te kunnen vestigen is nog niet gedaan. Momenteel wordt
de laatste hand gelegd aan de stukken die hiervoor vereist zijn. Nederland is aldus
nog steeds voornemens één van de oprichtingslanden te zijn.
Specifieke investeringen en uitgaven ten behoeve van de digitale gemeenschapsgoederen
worden op dit moment bezien in het kader van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie.
In de voorjaarsnota worden de definitieve uitgaven vastgesteld.
Tevens zijn deze leden zeer verheugd te lezen dat het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt of de open-source-oplossingen die door andere
lidstaten worden ontwikkeld om hun afhankelijkheid te verminderen ook in Nederland
kunnen worden toegepast. Kan de bewindspersoon aangeven wat de eerste inzichten zijn?
Kan de bewindspersoon ook aangeven of er naast onderzoek naar open-source-oplossingen
die door andere lidstaten worden ontwikkeld ook plannen zijn om zelf dergelijke open-source-oplossingen
te ontwikkelen? Indien dat niet het geval is, wil de bewindspersoon zich hiervoor
inspannen? We kijken uit naar een uitgebreide motivatie voor deze vragen.
Antwoord
De actuele status is dat er een technische Proof of Concept (levensvatbaarheidstest) is voorbereid die in januari van start gaat. In de voorbereiding
is samenwerking gezocht met Franse en Duitse overheden en ook Nederlandse overheidsorganisaties
zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de gemeente Amsterdam.
Eerste inzichten zijn op dit moment dat de bereidheid tot samenwerking groot is en
er interesse is vanuit andere overheidsorganisaties. De medewerkers die betrokken
zijn bij de Proof of Concept zijn uitgenodigd om medio december in Berlijn deel te nemen aan een projectathon13
met Franse en Duitse ontwikkelaars om de samenwerking vorm te geven.
Er zijn momenteel nog geen concrete plannen om de geteste oplossingen te beproeven
in een pilot of te gaan gebruiken. Er zijn ook geen plannen zelf open-source-oplossingen
te ontwikkelen op de schaal waarop genoemde landen dat doen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de mening van het kabinet dat
een eenzijdige focus op het versterken van de positie van grote telecombedrijven ten
koste kan gaan van Europese innovatie en concurrentiekracht. Kan de bewindspersoon
aangeven op welke vlakken hij ruimte ziet om te werken aan de doelstellingen die in
het witboek genoemd zijn (sterkere concurrentiekracht, meer investeringen, meer innovatie)
zonder daar grootschalige consolidatie voor in te hoeven zetten? Welke mogelijkheden
ziet de bewindspersoon bijvoorbeeld voor het verplicht opengooien van netwerken voor
andere telecomleveranciers of voor het scheiden van netwerken en telecomleveranciers
(vergelijkbaar met de energiemarkt)?
Antwoord
Nederland ziet het behoud van het concurrentiegerichte karakter van het huidige kader
als het meest effectieve instrument om de concurrentiekracht, investeringen en innovatie
binnen de telecomsector te bewaken. Daarnaast is het belangrijk om het technologische
fundament in de bredere context van de digitale infrastructuur te versterken in het
licht van toekomstig verdienvermogen en digitale open strategische autonomie. Het
kabinet sprak zijn steun uit voor dit onderdeel van het witboek. Nederland is op vele
manieren actief op het versterken van het technologische fundament van de digitale
infrastructuur, zoals bijvoorbeeld blijkt uit actieve deelname van Nederland in onder
andere IPCEI CIS en Gaia-X waarin wordt gewerkt aan projecten gericht op Europese
clouddiensten. Een ander voorbeeld is het Groeifondsproject rondom 6G, genaamd Future
Network Services. Ook het stimuleren van nieuwe zeekabels in het kader van de zeekabelcoalitie
is relevant in dit verband.
Het verplicht openstellen van netwerken voor andere telecomleveranciers in situaties
waarbij geen sprake is van een dominante positie acht ik op dit moment niet nodig
en wenselijk. Een dergelijk diep ingrijpen op de bedrijfsvoering van niet-dominante
telecomaanbieders kan veel negatieve consequenties hebben. Ook het scheiden van netwerken
en telecomdiensten (vergelijkbaar met de energiemarkt) is een zeer vergaande maatregel
die in de context van de Nederlandse telecommarkt niet voor de hand ligt.
Voorts zijn deze leden benieuwd naar de antwoorden van de bewindslieden op de volgende
vragen: Kunnen de bewindslieden meer informatie geven over de planning voor de cyberbeveiligingsregels
voor 5G (5GEU)? Welke lidstaten hebben de 5G-toolbox van de EU nog niet geïmplementeerd?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de implementatie van de 5G-toolbox in Nederland?
Antwoord
Zie het antwoord op de tweede vraag van de leden van de PVV-fractie.
Voorts zijn zij benieuwd naar het volgende: kan de bewindspersoon aangeven wanneer
de Europese Commissie het voorstel voor de herziening van de Cyber Security Act (CSA)
zal uitbrengen? Kan de Minister meer informatie geven over de planning voor de cyberbeveiligingsregels
voor clouddiensten (European Cybersecurity Certification Scheme for Cloud Services,
EUCS) die het agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (ENISA) zal uitbrengen?
Kan de Minister meer informatie geven over de inhoud van de EUCS?
Antwoord
De Europese Commissie is gestart met de evaluatie van de Cyberbeveiligingsverordening
(Verordening (EU) 2019/881), conform artikel 67. De evaluatie beoordeelt de prestaties
van ENISA bij het vervullen van haar mandaat en taken, evenals de werking van het
Europese kader voor cyberbeveiligingscertificering. De studie loopt tot eind 2024
en zal input leveren voor de herziening van de CSA. Naar verwachting zal de Europese
Commissie in 2025 het voorstel voor de herziening van de Cyber Security Act uitbrengen.
De CSA voor cyberbeveiliging is op 27 juni 2019 in werking getreden met het doel de
EU grensoverschrijdende cyberaanvallen beter het hoofd kunnen bieden. De CSA is begin
2022 in Nederland geïmplementeerd in de uitvoeringswet Cyberbeveiligingsverordening.
RDI is aangewezen als de Nederlandse cybersecuritycertificeringsautoriteit (NCCA).
Certificering gebeurt op basis van vrijwilligheid. Afnemers kunnen bij hun inkoop
vragen naar deze certificering.
In het kader van de Europese Cyber Security Act wordt thans door de Europese Commissie
samen met het Europese cyberagentschap ENISA een EU Cybersecurity Certification Scheme
on Cloud Services (EUCS) uitgewerkt in de vorm van de zgn. Implementing act (uitvoeringshandeling).
Het doel daarvan is om zowel het beveiligingsniveau tegen cyberdreigingen te verhogen,
als ervoor te zorgen dat fabrikanten en dienstverleners niet in elke lidstaat afzonderlijk
een certificaat hoeven te behalen. De Europese regeling vervangt daarmee vergelijkbare
nationale certificeringen.
Het Europese Cloud cyberbeveiligingscertificeringschema EUCS wordt naar verwachting
in 2025 afgerond en gepubliceerd. Het schema zal een belangrijke rol spelen bij het
beoordelen en aantonen van de veiligheid van clouddiensten, hetgeen essentieel is
voor zowel gebruikers als leveranciers. De CSA en het EUCS bieden een krachtig instrumentarium
om de cyberveiligheid binnen de EU te versterken en de interne markt te harmoniseren.
Nederland is goed gepositioneerd om een leidende rol te blijven spelen, dankzij een
sterke expertise en internationale samenwerking.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de bewindspersoon voor onderhavige stukken en brieven
en hebben op dit moment geen verdere vragen.
Vragen en opmerken van de Leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda en hebben een aantal vragen.
Deze leden willen graag weten hoe het kabinet waarborgt dat de implementatie van EU-wetgeving,
zoals het «Digital Rulebook», aansluit bij nationale belangen zonder extra regeldruk
voor bedrijven te veroorzaken, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb).
Antwoord
Het kabinet neemt meerdere maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitvoering van het
«digital rulebook» in Nederland niet alleen aansluit bij de nationale belangen, maar
ook zo weinig mogelijk extra regeldruk oplevert.
Het kabinet spant zich in om de Europese Commissie ertoe te bewegen alleen nieuwe
(Europese) regels op te stellen wanneer dat echt nodig is. Wij pleiten bij de Europese
Commissie daarom voor een gedegen onderzoek voordat een nieuw voorstel wordt gepubliceerd.
Daarnaast zullen wij bij de onderhandelingen over een wetsvoorstel altijd het belang
van het MKB betrekken, bijvoorbeeld door regelmatig met hen te overleggen tijdens
het «Brusselse proces».
Bij de implementatie van Europese regelgeving heeft het kabinet aangegeven geen nationale
koppen te zullen toevoegen. Daarnaast wordt ook tijdens het implementatieproces overlegd
met stakeholders, waaronder het mkb. Ook implementatie van Europese regels wordt openbaar
geconsulteerd zodat iedereen input kan leveren.
Om ervoor te zorgen dat het duidelijk is wie aan welke regels moet voldoen, zet het
kabinet actief in op heldere communicatie over nieuwe digitale regelgeving. Zo heeft
het kabinet onlangs een beknopte «Gids AI-verordening» gepubliceerd.
Specifiek voor de AI-verordening draait in Nederland op dit moment een pilot voor
een regulatory sandbox. In de regulatory sandbox kunnen organisaties die vragen hebben over de toepassing van AI-verordening ondersteuning
en advies krijgen vanuit toezichthouders.
Deze leden vragen welke concrete stappen Nederland zet om de synergie tussen de digitale
en de duurzame transitie te bevorderen.
Antwoord
Op nationaal niveau is in juni van dit jaar het actieplan Duurzame Digitalisering
naar de Kamer gestuurd, waarin 44 concrete acties staan om zowel de digitale sector
te verduurzamen als andere sectoren duurzamer te maken aan de hand van digitalisering.
De uitvoering van deze acties wordt gedaan door betrokken departementen (EZ, KGG,
LVVN, IenW, BZK) en de digitale sector zelf, onder andere vertegenwoordigd door de
Nationale Coalitie Duurzame Digitalisering, waarin ook kennisinstellingen en andere
overheden zijn vertegenwoordigd.
In het najaar van 2025 wordt dit actieplan geëvalueerd en op basis van de evaluatie
daarna zal een vervolg actieprogramma worden opgesteld en naar de Tweede Kamer worden
gestuurd. Onderdeel van dit vervolg actieprogramma zijn concrete doelen en vervolgstappen
voor nog op te richten een Kenniscentrum Duurzame Digitalisering. Dit Kenniscentrum
versterkt en verbindt het bedrijfsleven, overheid en wetenschap en bevordert de synergie
tussen de digitale en duurzame transities.
Om de synergie tussen de digitale en duurzame transitie te bevorderen is het van groot
belang dat EU-lidstaten gezamenlijk optrekken om van elkaar te leren. In verschillende
EU-gremia wordt al van gedachten gewisseld over deze transities, bijvoorbeeld bij
programma's zoals Digital Europe, Horizon en CEF (Connecting Europe Facility). In internationaal verband neemt Nederland proactief deel aan de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waar wordt gewerkt aan het bevorderen
van een digitale en duurzame transitie door middel van het ontwikkelen van aanbevelingen
en meetstandaarden.
Zij vragen hoe Nederland waarborgt dat de Europese standaarden voor cyberveiligheid
en kunstmatige intelligentie (AI) aansluiten bij Nederlandse kernwaarden zoals privacy
en menselijke autonomie.
Antwoord
Op 20 november j.l. is de Cyber Resilience Act (CRA) opgenomen in het Publicatieblad van de EU. De CRA zal vanaf december 2027 volledig
van kracht worden, en voorziet in vereisten voor cybersecurity waar digitale producten
aan moeten voldoen voordat ze op de Europese markt worden gebracht. Nederland heeft
actief bijgedragen aan het wetstraject en kan zich goed vinden in de CRA.
Onder de CRA-vereisten waaraan digitale producten moeten voldoen vallen ook vereisten
die ten goede komen aan de privacy van gebruikers. Zo moet de fabrikant er voor zorgen
dat de vertrouwelijkheid van door het digitale product verwerkte gegevens is beschermd,
en dat alleen gegevens verwerkt worden die relevant zijn voor het functioneren van
het product (dataminimalisatie).
Om conformiteit met de CRA vast te kunnen stellen, geeft de Europese Commissie aan
een Europese standaardiseringsorganisatie de opdracht om normen te ontwikkelen. Nederlandse
partijen dragen actief bij aan dit traject. Zo levert de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur
(RDI) en het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) experts voor de standaardisatiewerkgroep
die de normen ontwikkelt.
Op 1 augustus 2024 is de AI-verordening in werking getreden en zal gefaseerd van kracht
worden. Het doel van de wet is dat AI-systemen die organisaties binnen de EU aanbieden
en gebruiken, veilig zijn en fundamentele rechten respecteren. Op basis van risicocategorieën
wordt duidelijk aan welke eisen hun systemen in Europa moeten voldoen. Deze globaal
omschreven eisen moeten worden uitgewerkt in Europese technische normen.
De AI-verordening is uniek vanwege de vraag om naast veiligheidsrisico’s, ook risico’s
voor fundamentele rechten zoals privacy en publieke waarden mee te nemen in de normen.
Dit vraagt naast technische ook om juridische en ethische expertise waardoor er niet
gemakkelijk gebruik gemaakt kan worden van (bestaande) internationale (ISO-)normen.
Momenteel worden de Europese normen geschreven met betrokkenheid van de ministeries
van EZ, BZK, JenV en VWS en andere publieke organisaties. Het Ministerie van EZ draagt
financieel bij aan de normcommissie AI & Big Data van de NEN onder meer om een actieve
en strategische inzet van Nederlandse partijen te ondersteunen en om Nederlandse belangen
te waarborgen in de ontwikkeling. Binnen de normcommissie is een aparte werkgroep
opgericht voor «Ethiek en fundamentele rechten» om ook strategisch en actief op deze
Nederlandse kernwaarden in te zetten binnen het Europese normalisatieproces.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet kan toelichten hoe het Europees
AI-bureau, dat toezicht houdt op AI-modellen, bijdraagt aan Nederlandse strategische
autonomie op digitaal gebied.
Antwoord
Het Europees AI-bureau houdt zich naast het toezicht op AI-modellen voor algemene
doeleinden ook bezig met (i) ondersteuning bij de geharmoniseerde implementatie van
de overige AI-verordening bepalingen, (ii) het versterken van de ontwikkeling en gebruik
van betrouwbare AI, en (iii) internationale samenwerking op het gebied van AI. Hiervoor
werkt dit bureau samen met andere instituties, experts en belanghebbenden. Hiermee
speelt het AI-bureau een essentiële rol in het vormen van een stevig Europees ecosysteem
van AI en de internationale positionering hiervan. Dit ecosysteem is van belang voor
de Nederlandse digitale open strategische autonomie.
Door toezicht op AI-modellen voor algemene doeleinden te houden voorkomt het AI-bureau
dat er onbetrouwbare of gevaarlijke AI-modellen op de Europese markt komen. Europese
organisaties die AI-modellen, of de systemen die daarop voortgebouwd zijn, gebruiken,
kunnen er daarmee op vertrouwen dat deze veilig zijn. Aangezien deze AI-modellen voor
algemene doeleinden in allerlei verschillende producten en processen belanden, is
het van groot belang dat de veiligheid en betrouwbaarheid hiervan gegarandeerd is.
Daarnaast ondersteunt het AI-bureau op Europees niveau de verdere implementatie van
de AI-verordening, waardoor er een duidelijk geharmoniseerd kader van regelgeving
ontstaat waarbinnen AI-systemen op de Europese markt gebracht mogen worden. Niet-Europese
ontwikkelaars van AI-modellen en AI-systemen die deze producten op de markt willen
brengen, moeten ook aan deze regels voldoen. Hiermee zet Europa de standaard voor
veilige AI-ontwikkeling. Dit wordt verder bestendigd door het werk van het AI-bureau
op internationaal niveau om tot wereldwijde afspraken hierover te komen en de Europese
belangen hierin vertegenwoordigd te laten zijn.
De Nederlandse digitale open strategische autonomie wordt verder door het AI-bureau
versterkt via de investerings- en innovatieprogramma’s die het AI-bureau vanuit de
Commissie uitrolt. Voorbeelden hiervan zijn de Testing and Experimentation Facilities (TEFs), de AI-fabrieken onder het EuroHPC netwerk en het GenAI4EU-initiatief. Hiermee krijgt
het Europese ecosysteem voor betrouwbare AI een impuls
Deze leden vragen welke maatregelen het kabinet neemt om ervoor te zorgen dat Nederlandse
AI-startups optimaal gebruik kunnen maken van Europese initiatieven, zoals de European
High Performance Computing Joint Undertaking (EuropHPC JU).
Antwoord
Sinds 2021 biedt Nederland cofinanciering voor de deelname van Nederlandse organisaties,
waaronder AI-startups, aan projecten die gefinancierd worden door de gemeenschappelijke
onderneming EuroHPC14. Voor de Onderzoek & Innovatie-projecten die op Europees niveau in de EuroHPC Governing
Board (waar Nederland ook lid van is) worden vastgesteld, wordt per keer bekeken of
deelname van Nederland past binnen de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen
en of het aansluit bij lopend beleid en lopende investeringen. Hierbij wordt de behoefte
van het Nederlandse veld ook meegewogen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert Nederlandse organisaties,
waaronder AI-startups over kansen bij Europese initiatieven, waaronder EuroHPC. Naast
het bieden van voorlichting ondersteunt en adviseert RVO op verzoek bij aanvragen
voor deelname aan Europese initiatieven.
Naast de inzet van RVO zijn verschillende publiek-private partners in Nederland actief
om innovatief mkb, waaronder AI-startups, te informeren en te ondersteunen bij internationale
mogelijkheden voor samenwerking en financiering, zoals de Nederlandse AI Coalitie
(NLAIC) met zeven regionale AI-hubs, het investeringsprogramma AiNed, TechLeap en
de European Digital Innovation Hubs (EDIHs). Het kabinet zet in op het versterken
van het Nederlandse AI-ecosysteem door de toegang tot supercomputers, hoogwaardige
kennis en data verder te faciliteren, voor onderzoekers en bedrijven, waaronder AI-startups.
Zij vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat de verdeling van supercomputer-rekentijd eerlijk
en transparant gebeurt, met speciale aandacht voor kleinere bedrijven?
Antwoord
Toegang tot supercomputersystemen is afhankelijk van het toegangsbeleid en aandachtsgebied
dat voor elke systeem wordt bepaald. Bijvoorbeeld het EuroHPC-programma kent verschillende
type toegangscalls voor rekentijd, die zijn ingericht om tegemoet te komen aan de
behoeften van de potentiële gebruikers. Bij deze calls wordt gekeken naar het ingediende
voorstel om daarmee een eerlijke verdeling te maken. Ook kleinere bedrijven kunnen
via deze calls toegang aanvragen tot EuroHPC-supercomputers, net als onderzoekers.
Het toegangsbeleid voor zogenaamde nieuwe AI-fabrieken is nog onderwerp van discussie
binnen de Governing Board van het EuroHPC Joint Undertaking. De AI-fabrieken zien
daarbij kleinere bedrijven en startups wel expliciet als belangrijke doelgroep.
Voor het kabinet is het belangrijk dat er speciale aandacht is voor toegang voor (innovatieve)
mkb-bedrijven, met zo min mogelijk administratieve lasten en kosten bij het aanvragen
van rekenkracht.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het kabinet de balans tussen Europese harmonisatie
en nationale beleidsautonomie op het gebied van digitale innovatie en cyberveiligheid
ziet.
Antwoord
Wetgeving zoals de Cyber Resilience Act (CRA) draagt bij aan een veiliger Europees digitaal ecosysteem, en daarmee ook aan
cyberveiligheid in Nederland.
De CRA maakt dat iedereen die een digitaal product koopt op de interne markt ervan
uit kan gaan dat het product aan essentiële vereisten voor cyberveiligheid voldoet.
Dat geeft op een goede manier invulling aan de Nederlandse Cybersecuritystrategie
(NLCS) en de Strategie Digitale Economie (SDE), waarin het verhogen van de veiligheid
van digitale producten een belangrijke prioriteit is.
Wetgeving als de CRA geldt voor het aanbieden van producten op de gehele interne markt,
en kan daarom alleen in geharmoniseerde vorm succesvol zijn. Dat laat onverlet dat
bedrijven en overheden er voor kunnen kiezen innovatieve producten of diensten te
ontwikkelen c.q. deze aan te schaffen die aan een hoger niveau van cyberveiligheid
voldoen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.P.H. Palmen, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken -
Mede ondertekenaar
S.R. Muller, adjunct-griffier