Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober (ingezonden 11 oktober 2024).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 2 december
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 346.
Vraag 1
Bent u bekend met de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten
en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de constatering dat het hoger onderwijs, gelet op het beeld uit deze studie,
kennelijk niet in staat is de basale veiligheid van alle studenten te waarborgen?
Hoe reageert u op de bevinding dat een substantieel deel van de Joodse studenten zelfs
te maken heeft met intimidatie, pesterijen en haatzaaiende uitingen?
Antwoord 2
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Helaas is dit niet overal
het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten. De afgelopen maanden heb
ik gesprekken gevoerd met Joodse studenten over hun ervaringen. Mede door deze gesprekken
weet ik dat er inderdaad studenten zijn die zich onprettig of soms zelf onveilig hebben
gevoeld op de universiteit of hogeschool. Hun verhalen en zorgen gaan mij aan het
hart. Antisemitisme mag op geen enkele plek voorkomen en de onderwijsinstelling is
daarop geen uitzondering. Onderwijsinstellingen zijn bij uitstek de plek waar men
met elkaar het gesprek voert en elkaars standpunten uitdaagt, ook op het scherpst
van de snede. Daarbij is er geen enkele plaats voor racisme, discriminatie of antisemitisme.
Dat er zich toch incidenten voordoen is diep triest.
De studie, gebaseerd op kwalitatief onderzoek, biedt belangrijke en tot zorg stemmende
inzichten. Het is – zoals de onderzoekers zelf ook aangeven – tegelijkertijd van belang
om hieraan geen algemene conclusies over de basale veiligheid van de gehele studentengemeenschap
te ontlenen. Instellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om een prettige
en veilige leer- en werkomgeving voor iedereen te creëren. De veiligheid van eenieder
binnen de onderwijsgemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen
om hun veiligheidsbeleid hierop in te richten en ik blijf hier onverminderd aandacht
voor vragen. Ik weet ook dat bestuurders hier volop mee bezig zijn. Ik ondersteun
en stimuleer hen hierbij.
Vraag 3
In hoeverre zijn de klachten en incidenten uit dit onderzoek te herkennen in de informatie
die de instellingen zelf rapporteren als het gaat om de veiligheid van Joodse studenten?
Is binnen de instellingen een toereikende systematiek van signalering en behandeling
van misstanden aanwezig die recht doet aan deze problematiek?
Antwoord 3
Er is geen rapportageverplichting voor instellingen om informatie aan mijn ministerie
te leveren over de veiligheid van studenten. Ik kan daarom de klachten en incidenten
uit het onderzoek niet relateren aan informatie van de instellingen. Ook zijn er begrenzingen
vanuit onder meer vertrouwelijkheid en privacywetgeving aan de informatie die instellingen
zelf over specifieke groepen studenten kunnen verzamelen. Het is niet toegestaan en
bovendien niet wenselijk dat instellingen in geval van een klacht van een student,
diens nationaliteit of geloofsovertuiging zouden registreren. Wel wordt er door de
instellingen gewerkt aan monitoring van sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers
(zie verder mijn antwoord op vraag 6). Ook werk ik momenteel aan de uitvoering van
de motie van het lid Martens-America, die ziet op het rapporteren aan de Kamer over
situaties waarin onderwijsinstellingen niet vrij, veilig of toegankelijk zijn. Voor
de kerst zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Daarnaast is aan de Kamer toegezegd
om de bestuursafspraak over het besteden van aandacht aan sociale veiligheid in de
jaarverslagen aan te scherpen. Ik ben hierover in gesprek met de Vereniging Hogescholen
(VH) en Universiteiten van Nederland (UNL).
Ten aanzien van systematiek van signalering en behandeling van misstanden kan ik uw
Kamer melden dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van mijn
ministerie naar de inrichting en werking van de meld- en klachtvoorzieningen binnen
het hbo en wo. Daarbij zal specifiek gekeken worden naar het handelingsperspectief
in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme, bijvoorbeeld bij doorverwijzing
naar de strafrechtketen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van
2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over
wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
Vraag 4
In hoeverre zijn de zorgen over de veiligheid van Joodse studenten in de afgelopen
periode onderwerp van gesprek geweest tussen studentenraden en instellingen? Heeft
u over deze zorgen gesproken met studentenorganisaties?
Antwoord 4
De studentenraden zetten zich in om alle signalen over sociale onveiligheid te bespreken
met bestuurders. Ik stimuleer raden ook om opgevangen signalen over antisemitisme
bespreekbaar te maken. Met Joodse studenten ben ik in gesprek om inzicht te krijgen
in hun ervaringen binnen instellingen. Ook spreekt mijn ministerie in relatie tot
de demonstraties met studentenorganisaties ISO en LSVb over o.a. het gevoel van veiligheid
van diverse, ook niet-Joodse studenten. Ik blijf dit soort gesprekken voortzetten.
Vraag 5
Deelt u de suggestie van de onderzoekers dat instellingen sterkere, meer ondersteunende
maatregelen moeten nemen om antisemitisme op de campus te bestrijden? Welke maatregelen
staat daarbij voor u centraal?
Antwoord 5
De verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving ligt primair bij de
instellingen. Met de instellingen voer ik het gesprek over hoe zij omgaan met protesten
en de impact daarvan op de (ervaren) veiligheid van alle studenten en medewerkers,
waaronder de Joodse. Dit rapport zal ik in dat gesprek betrekken.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten
van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen.
Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte
om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk
programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen
van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de
bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers
in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten,
hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties
ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen
de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in
het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding.
Aanvullend op de integrale aanpak sociale veiligheid zijn in april jongstleden en
in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 extra maatregelen aangekondigd
in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hbo en wo. Zo wordt in het onderzoek
naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen
van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025
verwacht. Ook wordt met vertrouwenspersonen en andere functionarissen rondom sociale
veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan
met antisemitisme en wordt er voor vertrouwenspersonen in het hbo en wo een handreiking
ontwikkeld over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Ik wil bezien hoe bovengenoemde
maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen.
Vraag 6 en 7
Hoe zorgt u ervoor dat de instellingsmonitor sociale veiligheid met spoed geïmplementeerd
wordt, zoals afgesproken in het bestuursakkoord uit 2022? Vindt u ook dat incidenten,
net als in het middelbaar beroepsonderwijs, op gelijke wijze met gelijke categorieën
geregistreerd zouden moeten worden door instellingen?
Onderkent u dat het gelet op de aard van de problematiek niet toereikend is om instellingen
in algemene zin te laten registreren en rapporteren over discriminatieklachten? Bent
u voornemens ook specifiek te kijken naar de registratie van antisemitische incidenten
in het kader van het wetsvoorstel over sociale veiligheid?
Antwoord 6 en 7
In het Bestuursakkoord 2022 is afgesproken dat de instellingen zorgen voor een monitor
van ervaren sociale veiligheid. De VH en UNL hebben het programma Integrale Veiligheid
Hoger Onderwijs (IV-HO) opdracht gegeven om deze monitor vorm te geven, waarna een pilot is uitgevoerd.
Hieruit voortvloeiend wordt momenteel gewerkt aan een sectorbeeld van sociale veiligheid
in het hbo en wo. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH en UNL de resultaten
geaggregeerd op sectorniveau opleveren. Zij gaan ervan uit dat dit eerste sectorbeeld
in het voorjaar van 2025 beschikbaar is. In mijn periodieke gesprekken met de VH en
UNL heb ik aandacht voor de ontwikkeling van de monitor. Ik zal daarbij tevens met
hen in gesprek gaan over de mogelijkheden die zij zien om de ervaren veiligheid van
Joodse studenten en medewerkers hierin mee te nemen. Hoewel ik van mening ben dat
het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat
zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen
die er zijn vanuit privacywetgeving.
Het wetsvoorstel voor de zorgplicht sociale veiligheid wordt momenteel voorbereid.
Daarbij wordt onder andere gekeken naar de zorgplicht in het funderend onderwijs.
De zorgplicht in het funderend onderwijs kent een registratieplicht. Ik verken de
mogelijkheden om een vergelijkbare registratieplicht voor veiligheidsincidenten in
het vervolgonderwijs in te voeren. Ik neem de antisemitische incidenten zeer serieus
en ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel over zorgplicht onderzoeken of het
wenselijk, werkbaar en proportioneel is om een registratieplicht voor antisemitische
incidenten mee te nemen.
Vraag 8
Bent u bereid een stuurgroep antisemitisme in het hoger onderwijs in te richten met
experts ten aanzien van sociale veiligheid en antisemitisme? Hoe voorziet u erin dat
instellingen gebruik maken van de expertise van de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding?
Antwoord 8
Zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme zal onder verantwoordelijkheid
van de Minister van JenV de Taskforce Bestrijding Antisemitisme worden opgericht die
voorstellen doet voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Met de
oprichting wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Stoffer2.
De Nationaal coördinator antisemitismebestrijding (NCAB) heeft onderwijs als belangrijke
pijler in haar werkplan opgenomen. In gesprekken met onderwijsinstellingen, VH en
UNL zal ik de rol van de NCAB als adviseur, aanjager en verbinder benoemen en de wijze
waarop de NCAB van nut kan zijn voor onderwijsinstellingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.