Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Six Dijkstra en Kathmann over het bericht ‘Controversial ‘chat control’ back on EU agenda this week’
Vragen van de leden Six Dijkstra (Nieuw Sociaal Contract) en Kathmann (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Controversial «chat control» back on EU agenda this week» (ingezonden 6 september 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 29 november 2024).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 104.
Vraag 1
Bent u bekend met de inhoud van het voorstel tot chatcontrole dat op de agenda van
de Raad van de Europese Unie staat?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is u bekend wanneer dit voorstel in de Raad besproken en in stemming gebracht zal
worden?
Antwoord 2
Het voorstel van het Hongaarse voorzitterschap is voor het eerst op hoofdlijnen met
de lidstaten besproken tijdens de Coreper-vergadering van 4 september jl. Ten grondslag
aan deze bespreking lag een nota van het Voorzitterschap met daarin de kaders voor
het voorstel. De compromistekst van het voorstel is vervolgens op 9 september jl.
met de lidstaten gedeeld. Tot een vaststelling van een Algemene Oriëntatie is het
tot dusver nog niet gekomen. Het Hongaarse voorzitterschap streeft nog steeds naar
het bereiken van een algemene oriëntatie over deze Verordening. Om die reden is het
de verwachting dat het voorstel geagendeerd zal worden voor de JBZ-raad van 12 en
13 december.
Vraag 3
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van dit voorstel en van overige maatregelen
van chatcontrole waarbij end-to-endversleuteling generiek verzwakt of omzeild wordt?
Antwoord 3
Het kabinet erkent de urgentie van de bestrijding van kinderpornografisch materiaal
volledig en is voorstander van EU-regelgeving voor het tegengaan van de verspreiding
van kinderpornografisch materiaal. Deze opgave is ook opgenomen in het regeerprogramma
van het kabinet.
Binnen het EU-voorstel voor de CSAM-verordening staat een bepaling die het mogelijk
maakt om, als laatste redmiddel en als alle andere middelen onvoldoende resultaat
hebben opgeleverd, een detectiebevel aan een aanbieder van een tussenhandeldienst
of interpersoonlijke communicatiedienst op te leggen. Nederland heeft op dit punt
altijd gehandeld binnen het kader van de in 2022 aangenomen motie-Van Raan, die inhoudt
dat Nederland geen voorstellen ondersteunt die end-to-end encryptie onmogelijk maken.2
Ook stelde het kabinet eerder vast dat client-side scanning ten aanzien van berichtendiensten
die gebruik maken van end-to-end encryptie de enige technische manier is om, binnen
die diensten, het detectiebevel uit te voeren op een wijze die end-to-end encryptie
niet onmogelijk maakt. Dit standpunt en de onderbouwing is met uw Kamer gedeeld.3
Op 29 november jl. heb ik uw Kamer, naar aanleiding van de motie Kathmann c.s.,4 voorzien van een brief welke de uitgangspunten inzake de positie van Nederland voor
de onderhandelingen in Brussel, specifiek ten aanzien van het detectiebevel, bepaalt.
Met de informatie die nu voorhanden is, zal het kabinet geen voorstellen over verplichte
detectie ondersteunen die in de praktijk uitsluitend kunnen worden uitgevoerd door
middel van client-side scanning,vanwege de gevolgen voor de digitale weerbaarheid. Het kabinet concludeert dat voorstellen
voor verplichte detectie op dit moment niet ondersteund kunnen worden of nadere bestudering
vergen. De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele
grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim,
en de veiligheid van het digitale domein zijn op dit moment onvoldoende weggenomen.
De techniek is in ontwikkeling en er is nog weinig studie naar gedaan. Met het oog
op de noodzakelijke zorgvuldigheid is meer tijd nodig om het Nederlandse standpunt
op dit aspect nader te concretiseren en in te vullen.
Mocht de Verordening voor besluitvorming op de JBZ-Raad agenda van 12 en 13 december
a.s. blijven staan, dan zal Nederland de eerder ingenomen positie herhalen. Nederland
zal actief kenbaar maken zich te onthouden van stemming en daarmee worden gerekend
tot de landen die de algemene oriëntatie niet steunen.
Voor een uitgebreide toelichting over het kabinetsstandpunt bij dit voorstel en, in
het bijzonder over het zogeheten detectiebevel, verwijs ik naar de Kamerbrieven van
1 oktober 2024 en 29 november jl.
Vraag 4
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot artikel 10 van de Grondwet: het recht
op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Antwoord 4
Artikel 10 van de Grondwet waarborgt de persoonlijke levenssfeer van individuen. Hoewel
het recht op privacy fundamenteel is, is het niet onbeperkt. Beperkingen op dit recht
zijn toegestaan wanneer deze bij wet worden vastgesteld en noodzakelijk zijn voor
een legitiem doel, zoals de bestrijding van criminaliteit of de bescherming van kinderen,
en voldoen aan de algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en de specifieke
eisen die de Grondwet stelt.
Voor wat betreft privacy-inbreuken zal Nederland geen voorstellen ondersteunen die
verplichte detectie in de privécommunicatie van alle burgers inhouden, conform het
verzoek aan de regering dat is neergelegd in de voornoemde motie Kathmann c.s.
De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele
grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim,
en de veiligheid van het digitale domein, zijn op dit moment onvoldoende weggenomen
om met de Verordening in te kunnen stemmen.
Vraag 5
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot artikel 13 van de Grondwet: het recht
op eerbiediging van het telecommunicatiegeheim?
Antwoord 5
De doelstelling van artikel 13 Grondwet betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid
van de communicatie. Deze bescherming houdt in dat de overheid en andere partijen
niet zonder wettelijke grond en zonder rechterlijke toestemming, of (in het belang
van de nationale veiligheid) machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen,
privécommunicatie mogen onderscheppen, monitoren of doorzoeken. Die bescherming geldt
met én zonder encryptie: ook als de inhoud van communicatie niet versleuteld is, mag
die niet zomaar worden bekeken. Encryptie is een technische manier om de inhoud van
de communicatie te beschermen tegen inzage door anderen, naast andere manieren om
je daartegen te beschermen.
Net als bij artikel 10 van de Grondwet (recht op privacy) staat ook bij artikel 13
Grondwet de vraag centraal in welke mate de staat inbreuk kan maken op dit recht ten
behoeve van een legitiem doel, zoals de bestrijding van online kindermisbruik. Beperking
van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald met machtiging van de
rechter of, in het belang van de nationale veiligheid, door of met machtiging van
hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
Ook hiervoor geldt dat de zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding
zijnde fundamentele grondrechten op dit moment onvoldoende weggenomen.
Vraag 6
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het standpunt van het Hof van Justitie
van de Europese Unie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig
kan zijn?5
Antwoord 6
Zoals benoemd in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik
bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems.6
,
7 Het Europese Hof gaf hierin aan dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten
veralgemeend toegang kunnen krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet]
worden beschouwd als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op
eerbiediging van het privéleven zoals door artikel 7 van het EU-Handvest gewaarborgd».
Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde
berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelden in deze zaak.
Vraag 7
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het standpunt van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens, namelijk: «Wetten en wetsvoorstellen waarbij chatdiensten
worden verplicht om toegang tot end-to-end versleutelde data te geven, wat kan leiden
tot het verzwakken van encryptie, is niet proportioneel en heeft geen plaats in een
democratische samenleving»?8
Antwoord 7
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van eerdere
Kamervragen, waar wordt ingegaan op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland en hoe deze uitspraak zich verhoudt tot het standpunt van het kabinet.9
Vraag 8
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het proportionaliteitsbeginsel uit artikel
3:4 van de Algemene wet bestuursrecht?
Antwoord 8
Het proportionaliteitsbeginsel uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
vereist dat een bestuursorgaan bij het nemen van besluiten een evenwichtige belangenafweging
maakt en dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding
tot het doel dat ermee wordt gediend. Op het kabinetsstandpunt als zodanig is de Awb
niet van toepassing en het hoeft dan ook niet te voldoen aan de eisen van artikel
3:4, eerste lid, Awb.
Voor zover de vraag is of het kabinetsstandpunt evenredig is, benadruk ik nogmaals
dat het kabinet van mening is dat op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat
over de impact van het detectiebevel. De zorgen van het kabinet over de bescherming
van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de
privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale
domein, zijn op dit moment onvoldoende weggenomen om met het voorstel in te kunnen
stemmen.
Vraag 9
Wilt u deze vragen afzonderlijk, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 9
Het is helaas niet gelukt om uw Kamer binnen de termijn van een beantwoording op deze
vragen te voorzien.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.