Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 638 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Nr. 5
                   VERSLAG
            
Vastgesteld 28 november 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
                  van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
                  voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
                  zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
                  genoegzaam voorbereid.
               
INHOUDSOPGAVE
I
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Ontvangen adviezen
2
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
2
ARTIKEL XXII (wijziging van de Vreemdelingenwet 2000)
3
ARTIKEL XXVII (wijziging van de Wet forensische zorg)
3
ARTIKEL XXIX (wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz))
4
I ALGEMEEN DEEL
               
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
                  van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel
                  en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (hierna: het
                  wetsvoorstel). Zij stellen nog enkele vragen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen naar een geactualiseerd overzicht van wetsvoorstellen
                  op het gebied van Justitie en Veiligheid die wel door beide Kamers zijn aangenomen
                  en in het Staatsblad zijn gepubliceerd, maar nog altijd niet in werking zijn getreden.1 Hierbij vragen deze leden ook naar een toelichting per wet waarom inwerkingtreding
                  nog niet heeft plaatsgevonden en op welke termijn inwerkingtreding is voorzien.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat het oorspronkelijke
                  artikel XXXVII van de versie van dit wetsvoorstel zoals dat was voorgelegd aan de
                  Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) inhield en waarom
                  het na het advies van de Afdeling is geschrapt.
               
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog
                  een aantal vragen.
               
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog
                  een aantal vragen.
               
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Deze leden hebben hier
                  nog een aantal vragen over.
               
1. Ontvangen adviezen
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingen onder artikel
                  V en artikel IX waarin de termen «scheidsmannen» en «goed huisvader» uit het Burgerlijk
                  Wetboek (BW) worden vervangen wegens een onnodige mannelijke connotatie. De regering
                  noemt expliciet het standpunt dat het niet opportuun was om deze wijziging mee te
                  nemen in een ander wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering kan toelichten hoe
                  dit standpunt zich verhoudt tot het standpunt van de toenmalige regering over de vervanging
                  van de term «moeder uit wie het kind is geboren» in de Wet Basisregistratie personen
                  door «de ouder uit wie het kind is geboren». Deze wijziging maakte aanvankelijk onderdeel
                  uit van een Verzamelwet, maar de toenmalige regering besloot middels een nota van
                  wijziging dit uit het wetsvoorstel te halen. De toenmalige regering hechtte eraan
                  dat een Verzamelwet enkel technische en beleidsneutrale wijzigingen zou bevatten.
                  De genoemde aanpassing had dan ook niet in de Verzamelwet opgenomen mogen worden.2 Deze leden vragen om een nadere toelichting hoe het standpunt van de huidige regering
                  zich verhoudt tot het standpunt van de vorige regering.
               
Los van de vraag welke concrete problemen voor mensen en de rechtspraktijk worden
                  opgelost met deze wetswijziging, achten de leden van de VVD-fractie het ook van belang
                  dat de regering motiveert waarom de ene genderneutrale wijziging technisch en beleidsneutraal
                  is, en de andere genderneutrale wijziging in de Basisregistratie Personen (BRP) dat
                  niet is. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
               
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
De leden van de BBB-fractie lezen dat in de verzamelwet wordt voorgesteld om een aantal
                  termen genderneutraal van aard te maken. Zo vraagt artikel IX om een voorgestelde
                  wijziging die ertoe strekt de term «goed huisvader», met een onmiskenbare, maar onnodige,
                  mannelijke connotatie te vervangen door een meer genderneutraal geformuleerd alternatief,
                  te weten de term «zorgvuldig en redelijk handelend persoon». Ook in artikel XLV onder
                  onderdeel D wordt de term «scheidsmannen», met een onmiskenbare, maar onnodige, mannelijke
                  connotatie vervangen door een meer genderneutraal geformuleerd alternatief, te weten
                  de term «arbiters». Deze leden horen graag van de regering wat hier de reden en het
                  nut van is. Is de regering bereid om te stoppen met het streven naar genderneutrale
                  termen in wet- en regelgeving?
               
ARTIKEL XXII (wijziging van de Vreemdelingenwet 2000)
De leden van de BBB-fractie lezen dat de maximale duur van verblijf van vreemdelingen
                  in de vrije termijn wordt verhoogd van ten hoogste 180 dagen naar ten hoogste 360
                  dagen. Reden hiervoor is implementatie van Europese richtlijnen. Deze leden vragen
                  of de regering hier enkel Europese richtlijnen aan het implementeren is of dat de
                  regering het ook echt eens is met deze wijziging. In dit laatste geval, kan de regering
                  dit toelichten?
               
ARTIKEL XXVII (wijziging van de Wet forensische zorg)
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wijziging van
                  de Wet forensische zorg (Wfz) die ertoe strekt te voorzien in een specifiekere grondslag
                  voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of persoonsgegevens
                  van strafrechtelijke aard, ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor aansluitende
                  zorg. Deze leden stellen echter dat ook in andere wetten inmiddels is voorzien in
                  een wettelijke grondslag, maar vanuit de praktijk is gebleken dat eveneens de behoefte
                  is te voorzien in een specifiekere grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens
                  van strafrechtelijke aard. Het enkel regelen van de specifieke grondslag in de Wfz
                  is dan ook een gemiste kans. Kan de regering toelichten of er bereidheid is om ook
                  andere knelpunten in de gegevensdeling mee te nemen in de verzamelwet? Deze leden
                  denken dan bijvoorbeeld aan de uitvoering van de motie van de leden Michon-Derkzen
                  en Peter de Groot over een specifieke wettelijke grondslag voor woningcorporaties
                  voor het verwerken van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard (Kamerstuk 29 911, nr. 450)
               
De leden van de VVD-fractie stellen voorts dat er in het algemeen ook een grote behoefte
                  is aan betere uitwisseling van relevante persoonsgegevens tussen de opsporing, het
                  gevangeniswezen en terbeschikkingstelling (tbs). Welke maatregelen is de regering
                  voornemens op dit gebied te treffen en op welke termijn wordt de Kamer hierover nader
                  geïnformeerd?
               
De leden van de NSC-fractie constateren dat in het wetsvoorstel de Wfz wordt aangepast
                  waardoor het mogelijk wordt dat de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerkt, met inbegrip
                  van persoonsgegevens over gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard,
                  ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor aansluitende zorg. De Wfz verplicht
                  de zorgaanbieder zes weken voor afloop van een justitiële titel voorbereidingen te
                  treffen voor aansluitende zorg, als de zorgverlener of behandelaar van oordeel is
                  dat na afloop van de strafrechtelijke titel verdere zorg nodig is. Als de vervolgzorg
                  vrijwillig is, zal de forensisch patiënt doorgaans zijn toestemming geven voor het
                  verwerken van de hem betreffende persoonsgegevens. Deze toestemming is voor de zorgaanbieder
                  een grondslag voor het verwerken van de persoonsgegevens. Als de vervolgzorg echter
                  verplicht is, zal doorgaans geen sprake zijn van de toestemming van de forensisch
                  patiënt. Het voorgestelde artikel regelt dat de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerkt,
                  met inbegrip van (bijzondere) persoonsgegevens over gezondheid of persoonsgegevens
                  van strafrechtelijke aard, ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor aansluitende
                  zorg.
               
De leden van de NSC-fractie merken op dat de wijziging de verwerking van persoonsgegevens
                  raakt en dat de Afdeling heeft geadviseerd dit onderwerp niet te regelen in het voorliggende
                  wetsvoorstel, omdat het een verdergaande, meer dan «beperkte» inhoudelijke afweging
                  van de wetgever vereist en daarom niet past bij het karakter van een verzamelwet.
                  De Afdeling geeft aan dat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens een inmenging
                  is op de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet) en dat zo’n inmenging een
                  dragende motivering en een nadere afweging vereist die zich niet verhoudt tot het
                  karakter van een verzamelwet. Omdat verwerking van persoonsgegevens betreffende gezondheid
                  of van strafrechtelijke aard in beginsel verboden is (tenzij wettelijke uitzondering),
                  moet volgens de Afdeling duidelijk worden gemaakt wat de precieze grondslag is voor
                  de verwerking van de persoonsgegevens en om welke wettelijke uitzonderingen het gaat,
                  zodat duidelijk is welke rechtvaardiging er is voor de verwerking. Ook moet duidelijk
                  worden gemaakt welke waarborgen er zijn bij strafrechtelijke gegevens en bij bijzondere
                  persoonsgegevens om de positie van betrokkenen te beschermen. Deze leden lezen dat
                  de regering in het nader rapport heeft aangegeven dat het voorgestelde artikel strekt
                  tot het expliciteren van een reeds bestaande grondslag (artikel 2.6 Wfz) voor de verwerking
                  van (bijzondere) persoonsgegevens en dat de wijziging daarom past binnen het karakter
                  van een verzamelwet. Valt de situatie waarvoor de wijziging wordt voorgesteld, namelijk
                  de situatie waarin voorbereidingen moeten worden getroffen voor aansluitende zorg,
                  onder die bestaande grondslag? Indien dat het geval is, kan de regering toelichten
                  of met de bestaande grondslag in combinatie met de voorgestelde explicitering is voldaan
                  aan de voorwaarden die de Afdeling in het advies noemt, namelijk een dragende motivering
                  en een nadere afweging, een duidelijk onderbouwde rechtvaardiging en duidelijk gemaakte
                  waarborgen? Kan de regering dat onderbouwen?
               
ARTIKEL XXIX (wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz))
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor verzoeken tot afwijzing van een homologatieverzoek
                  op dit moment de hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van de waarde
                  van de vordering of het aandelenbelang van de schuldeiser of aandeelhouder die zich
                  tegen de homologatie van het akkoord verzet. Op basis van welke wettelijke grondslag
                  gebeurt dat op dit moment? En om hoeveel verzoeken gaat het per jaar sinds de inwerkingtreding
                  van de Wet homologatie onderhands akkoord (Whoa)?
               
De leden van de SP-fractie zien dat op onderdeel D, de regering ervoor kiest de griffierechten
                  te verlagen in zaken buiten faillissement zoals bedoeld in de Faillissementswet met
                  als reden dat te hoge griffierechten belemmerend werken voor bedrijven en schuldeisers
                  als zij een procedureverzoek bij de rechtbank doen. Deze leden begrijpen deze redenering
                  maar zien tegelijkertijd dat deze werkelijkheid des te meer geldt voor burgers die
                  procedures starten. Dat laat deze leden achter met de vraag waarom dit nu enkel op
                  dit terrein gebeurt. Deelt de regering de mening dat te hoge griffierechten voor eenieder
                  een belemmerende werking hebben en wellicht nog meer bij burgers die in algemene zin
                  minder vermogend zijn dan schuldeisers en bedrijven? Komt er op termijn nog een wetsvoorstel
                  naar de Kamer voor de verlaging van de griffierechten op verschillende rechtsgebieden?
               
De leden van de SP-fractie constateren voorts dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr)
                  aangeeft dat de verlaging van de griffierechten nu voorzien bij de Algemene wet bestuursrecht
                  (Awb) ook zouden moeten worden toegepast in de Wgbz, omdat deze overlap hebben voor
                  wat betreft het bestuursrecht. De regering geeft aan dit nog nader te moeten onderzoeken.
                  Waarom is dit niet tegelijkertijd onderzocht? Waarom zou deze wijziging zogezegd de
                  doelstelling van dit verzamelwetsvoorstel te boven gaan, aangezien de regering er
                  ook in dit wetvoorstel voor kiest de griffierechten specifiek bij de Awb te verlagen?
               
De voorzitter van de commissie, Pool
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.