Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de pensioenen van politieke ambtsdragers in het nieuwe pensioenstelsel (Kamerstuk 32043-651)
32 043 Toekomst pensioenstelsel
28 479 Rechtspositie van politieke ambtsdragers
Nr. 669 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 november 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de brief van 3 juni 2024 over de pensioenen van politieke ambtsdragers in het
nieuwe pensioenstelsel (Kamerstuk 32 043, nr. 651).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 september 2024 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 28 november 2024 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de noodzaak van de voorgestelde
maatregelen.
In antwoord op die vraag is de noodzaak van de voorgestelde maatregelen volgens het
kabinet gelegen in het uitgangspunt van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) om bestaande
en toekomstige pensioenaanspraken onder te brengen in het nieuwe pensioencontract.
Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer de Wtp aangenomen. Bij deze gelegenheid is in
deze Kamer unaniem een motie aanvaard waarin het kabinet is opgeroepen om de pensioenen
van politieke ambtsdragers binnen afzienbare tijd binnen de kaders van de Wtp vorm
te geven
Het ligt vervolgens in de rede dat politieke ambtsdragers voor al hun pensioenen worden
ondergebracht in de verplichtstelling van de ABP-regeling: de Algemene pensioen- en
uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) volgt al decennia de pensioenregeling
voor het overheidspersoneel, voorzitters (zoals burgemeesters) zijn al sinds jaar
en dag ondergebracht bij ABP en tot slot hebben ook de Eerste en de Tweede Kamer zich
hierover positief uitgesproken in een motie (Kamerstukken II 2000/01, 26 043, nr. 25). Bovendien worden op dezelfde wijze als voor alle werknemers die onder de Wtp vallen
ook alle pensioenaanspraken van degenen die hebben besloten tot invoering van het
nieuwe pensioenstelsel (bewindspersonen en Tweede Kamerleden) overgezet naar het nieuwe
pensioen-stelsel. Het kabinet voorkomt op deze wijze een uitzonderingspositie voor
politieke ambtsdragers (Tweede Kamerleden, bewindspersonen en dagelijks bestuurders
van de decentrale overheden).
Voorts vragen deze leden of er ook een mogelijkheid is om de ABP-premieregeling na
te bootsen zonder over te stappen op kapitaaldekking.
Het kabinet vindt dat er te veel bezwaren kleven aan de mogelijkheid om de ABP-premieregeling
na te bootsen. Voor politieke ambtsdragers die hun pensioen ontlenen aan de Appa geldt
dat zij nu materieel al dezelfde pensioenregeling hebben als overheids- en onderwijswerknemers.
Maar in tegenstelling tot de overheids- en onderwijswerknemers voor wie kapitaaldekking
al verplicht is, worden de pensioenuitkeringen niet uit een pensioenfonds betaald
maar uit de begrotingen van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. In de Wtp
en het daaruit voortvloeiende nieuwe pensioencontract is begrotingsfinanciering niet
meer mogelijk. De nieuwe ABP-premieregeling nabootsen, zoals die onder de Wtp luidt,
zonder over te stappen op kapitaaldekking is dus feitelijk niet mogelijk.
Met een dergelijke nabootsvariant zonder kapitaaldekking zou niet formeel maar wel
materieel worden aangesloten bij het rijksbeleid, namelijk alle opgebouwde pensioenen
overzetten naar het nieuwe pensioenstelsel («invaren, tenzij ...»). De Appa blijft
dan in deze variant een sui generis wettelijke regeling die niet onder de Pensioenwet
(Pw) en de Wet toekomst pensioenen (Wtp) valt. De huidige Appa-wet moet in deze variant
zodanig worden gewijzigd dat de Appa-pensioenregeling in lijn wordt gebracht met het
ABP-reglement onder het nieuwe pensioencontract van de Wtp. Dat zou betekenen dat
de huidige pensioenaanspraken zouden moeten worden omgezet naar «op papier» individuele
pensioenvermogens in het nieuwe pensioenstelstel waarbij wel de begrotingsfinanciering
intact zou blijven. Ook nieuwe pensioenopbouw zou in deze opzet begrotingsgefinancierd
blijven.
De administratie van de persoonlijke pensioenvermogens, het bijhouden van inleg, het
beleggen van de vermogens en het toewijzen van financiële en biometrische rendementen
op basis van leeftijdsafhankelijke blootstelling naar beschermings- en overrendement
vraagt vakwerk van de professionele pensioenuitvoerders. Het is praktisch en financieel
ondoenlijk administratiesystemen die dit simuleren op te zetten voor de betrokken
overheidsinstellingen waarin ook fictieve, van ABP-beleggingsresultaten afgeleide
rendementen zouden moeten worden bijgeschreven. Hierbij is van belang dat in de aard
van de nieuwe pensioenregelingen op basis van het daadwerkelijk behaalde fondsrendement
rendementen worden toegedeeld. Zonder een te beleggen kapitaal is het financieren
van deze bijschrijvingen uit begrotingen kostbaar, zeer onvoorspelbaar en met onzekerheden
omkleed voor de begrotingen van overheidsinstellingen.
Doordat er in deze variant geen sprake is van een centrale administratie en financiering
(bij ABP) zou de noodzaak van waardeoverdrachten binnen de overheidssfeer blijven
bestaan bij mobiliteit van een ambtsdrager tussen overheidsorganisaties.
Wanneer in de toekomst de (fiscale) pensioenwetgeving en/of het ABP-pensioenreglement
wordt gewijzigd, dan vergt dat telkenmale periodiek onderhoud van de Appa-wetgeving.
Oftewel; bij iedere wijziging van de ABP-pensioenreglement zou een ingewikkeld wetstraject
moeten worden gestart.
Gelet op bovenstaande overwegingen ligt het volgens het kabinet voor de hand de pensioenen
van politieke ambtsdragers, die immers ook werkzaam zijn in het overheidsdomein, nu
te incorporeren in de nieuwe premieregeling voor overheids- en onderwijswerknemers
binnen de wettelijke kaders van de Wtp. Het kabinet acht in het kader van het nieuwe
pensioenstelsel de enige realistische optie alle eerder opgebouwde pensioenaanspraken
van politieke ambtsdragers door middel van een collectieve waardeoverdracht onder
te brengen in de nieuwe pensioenregeling van het ABP (Kamerstukken II 2013/24 32 043, nr. 651 p. 2–3).
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen voorts wat de extra kosten zouden zijn
van overstappen zoals voorgesteld, maar zonder de bestaande aanspraken in te varen.
In deze variant zullen er geruime tijd van dubbele lasten zijn omdat twee verschillende
financieringssystemen gelijktijdig naast elkaar blijven bestaan. Daardoor is er sprake
van een langdurige financieringshobbel van beide genoemde financieringsmethodieken.
In de eerste plaats blijven in dat geval de pensioenbetalingen voor wat betreft de
lopende en opgebouwde aanspraken die tot 1 januari 2028 zijn opgebouwd vanuit de begroting
gefinancierd. Daarvoor worden daarenboven de uitvoeringslasten voor de administratie
en uitbetaling van deze aanspraken gecontinueerd. Een decentrale uitvoering is minder
efficiënt dan een centrale pensioenadministratie. Voor de in de Appa achtergebleven
pensioenaanspraken kan daarenboven niet worden geprofiteerd van het fondsrendement.
In de tweede plaats betreft het de nieuwe aanspraken die vanaf de overgangsdatum 1 januari
2028 bij ABP opgebouwd gaan worden op basis van het nieuwe ABP-pensioenreglement.
Deze aanspraken komen ten laste van pensioenfonds ABP. Daarvoor moet gelijk vanaf
1 januari 2028 de benodigde volledige pensioenpremie aan ABP worden afgedragen.
Er is dus vanaf 1 januari 2028 sprake van dubbele lasten van enerzijds doorlopende
wettelijke Appa-pensioenuitkeringen en anderzijds de verplichte afdracht aan ABP van
een werkgevers- en werknemersdeel van de pensioenpremie. Dit zijn overigens geen extra
kosten. De Appa-pensioenbetalingen lopen immers zeer geleidelijk terug door het overlijden
van pensioengerechtigden en omdat er geen nieuwe begrotingsgefinancierde aanspraken
meer ontstaan. Daardoor kan geleidelijk de pensioenpremie uit de afname van de pensioenbetalingen
worden gefinancierd. Na het bereiken van een omslagpunt is de omvang van de dalende
pensioenuitkeringen hoger dan de af te dragen pensioenpremie.
Het naast elkaar in stand houden van twee verschillende regelingen leidt ook hier
tot hogere uitvoeringslasten.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen daarnaast hoe het kabinet van plan
is de deelnemers in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa)-pensioenregeling
te betrekken bij de besluitvorming rond het al dan niet invaren, aangezien in de Wet
toekomst pensioenen (Wtp) is voorgeschreven dat sociale partners hierover beslissen
en daarover in gesprek gaan met deelnemers.
De Wtp is niet van toepassing op de overgang van de pensioenen van politieke ambtsdragers
die vallen onder de Appa naar het nieuwe pensioenstelsel. De overgang van de Appa-deelnemers
naar het nieuwe pensioenstelsel zal in de in de kabinetsbrief aangekondigde wetswijziging
worden geregeld. Deze bepalingen zullen zoveel als mogelijk in lijn worden gebracht
met de Wtp. Daarbij zal ook de betrokkenheid van de pensioendeelnemers worden meegenomen.
Alle arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers zijn opgenomen in wet- en regelgeving.
Voor de totstandkoming van deze arbeidsvoorwaardelijke aanspraken vindt geen voorafgaand
arbeidsvoorwaardenoverleg plaats. Er zijn immers geen sociale partners voor politieke
ambtsdragers aanwijsbaar die in een dergelijk arbeidsvoorwaardenoverleg een pensioenregeling
kunnen vaststellen. De wetgever is verantwoordelijk voor de wettelijke arbeidsvoorwaardelijke
aanspraken van politieke ambtsdragers, dus ook voor het wettelijk kader voor de pensioenen
van politieke ambtsdragers. Het is van belang dat voor de Appa-deelnemers, slapers
en gepensioneerden niet de sociale partners maar de wetgever in de komende Aanpassingswet
Appa concretiseert wat wordt verstaan onder een evenwichtige overgang en welke doelstellingen
daarbij worden gehanteerd. Omdat de Appa-regeling nu al het ABP-reglement volgt, ligt
het in de rede dat de Appa-overgang zal worden geënt op de ABP-overgangssystematiek.
Daarenboven zullen bij de aanstaande wijzigingen in de wet- en regelgeving de koepelorganisaties
en de relevante beroepsverenigingen al in een vroeg stadium worden betrokken via het
Overleg rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. Ook worden deze organisaties
bij wijzigingen in de regelgeving ook nog formeel geconsulteerd. Deze organisaties
betrekken hun achterban bij deze wijzigingen.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aan het kabinet om de stappen
voor overgang van de Appa-pensioenen naar het nieuwe stelsel nogmaals onder elkaar
te zetten en daarbij in te gaan op de volgende vragen. Klopt het dat éérst de huidige
pensioenen afgefinancierd worden, dat wil zeggen dat overgegaan wordt van een omslag-
naar een kapitaaldekkingsstelsel, waarna vervolgens de bestaande aanspraken op basis
van de uitkeringsregeling worden omgezet in een premieregeling (het invaren)? Was
het niet eenvoudiger geweest om eerst de Appa-pensioenen af te financieren en op te
nemen in het ABP, om vervolgens samen met de rest van het ABP in te varen?
De Appa-pensioenen overdragen aan ABP is een complexe operatie die zorgvuldige voorbereiding
en aandacht vraagt, zowel bij ABP als bij de betrokken overheidsinstellingen. Voor
het gevraagde stappenplan verwijst het kabinet kortheidshalve naar bijlage 2 bij de
kabinetsbrief (Kamerstukken II 2013/24 32 043, nr. 651).
Uiteraard gaat op dit moment veel tijd, aandacht en energie naar de transitie van
de nu al bij ABP ondergebrachte pensioenen naar de nieuwe regeling. Dat betekent dat
het ook uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om nog voor die ABP-transitie de Appa-pensioenen
in hun huidige vorm al onder te brengen bij ABP. Ook is het onderbrengen van de Appa-pensioenen
op hetzelfde moment dat de transitie bij ABP plaatsvindt een te groot operationeel
risico dat ook de huidige ABP-deelnemers zou kunnen raken. Bovenstaande betekent dat
de Appa-pensioenen bij ABP worden ondergebracht op het moment dat daar al sprake is
van de nieuwe solidaire premieregeling. Het voornemen voor de overdracht van Appa-pensioenen
is 1 januari 2028.
In feite zijn de affinanciering en het omzetten van de uitkeringsregeling naar de
nieuwe premieregeling twee operaties die vrijwel gelijktijdig plaatsvinden. De waarde
van de pensioenaanspraken wordt bepaald op basis van de bestaande Appa-regeling en
de rekenregels uit de wet. Deze worden omgezet naar de nieuwe regeling zoals die geldt
bij ABP. Dat betekent dat voor de Appa-pensioenen dezelfde toedelingen worden gedaan
als voor het ABP pensioen bij de transitie, bijvoorbeeld de leeftijdsafhankelijke
compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Ook wordt aan de in te
brengen waarde, zoals gebruikelijk bij collectieve waardeoverdrachten, de waarde van
de bij het nieuwe fonds bestaande reserves toegevoegd, zoals bijvoorbeeld de solidariteitsreserve.
Deze waarde wordt in dit geval door de overheidsinstellingen gefinancierd en ingebracht
bij ABP zodat voor de Appa-pensioenen vanaf dat moment de nieuwe ABP-pensioenregeling
van toepassing is, net als voor de reguliere deelnemers.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ook of het klopt dat alléén wordt gefinancierd
op basis van de bestaande aanspraken en de dekkingsgraad van ABP, waarna het reguliere
invaarproces (inclusief vullen van een solidariteitsreserve en het toekennen van compensatie
wegens het afschaffen van de doorsneepremie en eventuele inhaalindexatie) wordt doorlopen.
Deze leden vragen voorts of het kabinet kan bevestigen dat het Rijk en decentrale
overheden niet gaan bijdragen aan compensatie bovenop het affinancieren van bestaande
aanspraken en dat politieke ambtsdragers daarmee niet voorgetrokken worden ten opzichte
van gewone deelnemers die overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel.
In het kader van het volgen van de ABP-regeling, krijgen APPA-deelnemers op basis
van dezelfde afspraken pensioenvermogens toegewezen als de reguliere deelnemers van
ABP. Daar waar er voor de reguliere ABP-deelnemers al een fondsvermogen is waaruit
bijvoorbeeld solidariteitsreserve, compensatie doorsneesystematiek en (inhaal)indexatie
kan worden gefinancierd, zal voor APPA-deelnemers dit nog op het moment van overgang
door de overheidsinstellingen als onderdeel van de waardeoverdracht worden gefinancierd.
Daarbij is de basis inderdaad de dekkingsgraad en bijbehorende vermogensverdeling
bij de transitie van de reguliere ABP-pensioenen. Er is dus geen sprake van «voortrekken»
door een extra werkgeversbijdrage voor bijvoorbeeld compensatie doorsneesystematiek.
Dat deze compensatie op het moment van overgang moet worden gefinancierd heeft uitsluitend
te maken met het feit dat dan pas wordt overgegaan op kapitaaldekking.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat bedoeld wordt met «voort te borduren
op de dan voor ABP vervallen indexatiewijzen» tijdens de overgangsperiode tussen naar
verwachting 1 januari 2027 en 1 januari 2028 waarin de oude Appa-regeling nog van
kracht is, maar de ABP-aanspraken per 1 januari 2027 al ingevaren zijn.
In antwoord op deze vraag lijkt het goed te verhelderen dat het kabinet hier wijst
op de periode van één jaar tussen de transitiedatum van de ABP-pensioenregeling (per
1 januari 2027) en het daarin onderbrengen van de Appa-pensioenen (per 1 januari 2028).
Zodra de ABP-pensioenen zijn ingevaren, bestaat het huidige ABP-pensioenreglement
niet meer, waarnaar de wettelijke Appa-pensioenregeling op een aantal punten verwijst.
Met de transitie van het ABP per 1 januari 2027 vervalt een aantal periodiek vast
te stellen grootheden of parameters, die nog wel nodig zijn om de hoogte en aanpassing
van de Appa-pensioenen te bepalen. Dit voortborduren zal naar verwachting in de praktijk
als volgt worden vormgegeven. De pensioenaanspraken in de Appa volgen in de huidige
situatie onverkort het ABP-pensioenreglement op de volgende punten:
– De indexatie van de pensioenaanspraken
ABP indexeert nu de pensioen voorwaardelijk aan de hand van de consumentenprijsindex.
Voorwaarde is dat de financiële situatie van ABP voldoende is. Dat is het geval als
de beleidsdekkingsgraad (gemiddelde dekkingsgraad van de laatste 12 maanden) per 31 oktober
van het voorafgaande jaar minimaal 110% is. De mogelijkheid bestaat dat dit gegeven
niet meer beschikbaar is op 31 oktober 2026 omdat ABP naar verwachting op 1 januari
2027 overgaat naar de nieuwe pensioenregeling. Dat betekent dat de indexatie per 1 januari
2027 niet meer op de gebruikelijke manier kan plaatsvinden. Daar moet in het wetsvoorstel
een passende oplossing voor worden gevonden.
– De hoogte van de franchise.
ABP past de hoogte van de franchise aan als de hoogte van de AOW voor gehuwden wijzigt.
Deze werkwijze kan in 2027 ook voor de franchise voor de Appa worden gevolgd.
– Het opbouwpercentage.
Dit percentage wijzigt normaal gesproken alleen bij aanpassing van de pensioenregeling,
het opbouwpercentage voor 2026 kan ook in 2027 worden gehanteerd.
– De hoogte van de werknemerspremie
Op de bezoldiging van politieke ambtsdragers wordt een inhouding verricht waarvan
het percentage gelijk is aan de werknemerspremie van het ABP-pensioen. Omdat voor
de Appa-pensioenopbouw de premie feitelijk los staat van de daadwerkelijke kosten
van de pensioenopbouw, kan hier nog wel worden aangesloten bij de ABP-werknemerspremie
voor 2027.
Bovenstaande werkwijze voor de overgangsperiode in het pensioenjaar 2027 moet nog
worden uitgewerkt in het aanstaande wetsvoorstel dat de overgang van de Appa-pensioenen
naar het ABP gaat regelen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn voorts benieuwd naar verdere aanpassingen
aan het huidige stelsel van sociale zekerheid voor politieke ambtsdragers. Hoewel
deze leden snappen dat het nieuwe pensioenstelsel zoals het kabinet schrijft op zichzelf
geen reden is voor het doorvoeren van andere aanpassingen, zijn zij van mening dat
het ook geen reden is om géén verbeteringen door te voeren, met als doel de complexiteit
te verminderen en de sociale zekerheid voor ambtsdragers meer aan te laten sluiten
bij het stelsel voor werknemers.
Het voornemen van het kabinet is om in het wetsvoorstel – vanwege de samenhang met
het bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidspensioen in het ABP-reglement – de arbeidsongeschiktheidsregeling
in de Appa zelf aan te passen. Daarenboven wordt de pensioenregeling in de Appa beëindigd
en ondergebracht in de verplichtstelling van de pensioenregeling voor overheids- en
onderwijswerknemers. Dit zijn voor de komende jaren ingrijpende en complexe wijzigingen
voor het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Het ligt daarom nu voor het
kabinet niet voor de hand om ook het verdere sociale zekerheidsstelsel voor politieke
ambtsdragers tegelijkertijd ingrijpend te wijzigen.
Hoe staat het kabinet bijvoorbeeld tegenover het opnemen van volksvertegenwoordigers
waarbij de vergoeding voor de werkzaamheden geen hoofdinkomen vormt (zoals gemeenteraadsleden)
in de ABP-verplichtstelling die volgt uit de Wet privatisering ABP (WPA)?
Het kabinet blijft bij het eerder ingenomen standpunt om volksvertegenwoordigers – waarbij
de vergoeding voor de werkzaamheden geen hoofdinkomen vormt – geen pensioenvoorziening
toe te kennen. Dat betekent dat het kabinet niet van plan is deze groep in de verplichtstelling
van het ABP op te nemen.
Op 13 april 2004 adviseerde weliswaar de Adviescommissie beloning en rechtspositie
ambtelijke en politieke topstructuur (commissie-Dijkstal) – gezien de wens tot uniformiteit
en consistentie van rechtspositieregelingen – ook Eerste Kamerleden, commissarissen
van de Koningin, burgemeesters, raads- en statenleden onder de pensioen- en uitkeringsregeling
van de Appa te brengen. Het kabinet nam daarop het standpunt in «dat alle functies
waarbij men functioneert in het politieke domein en het democratische krachtenveld
en waarbij de bezoldiging uit die functie het hoofdinkomen vormt, onder de werking
van de Appa moeten vallen.» (Kamerstukken II 2005/06, 30 424, nr. 3, blz. 5).
Het voorstel van de commissie om ook Eerste Kamerleden, raads- en statenleden in de
Appa onder te brengen, nam het kabinet echter niet over. Argumentatie was dat het
lidmaatschap van de Eerste Kamer, de gemeenteraad of provinciale staten wordt gezien
als een nevenfunctie die in principe naast een reguliere dienstbetrekking wordt vervuld.
Staten- en raadsleden zijn dus over het algemeen niet primair afhankelijk van het
inkomen uit hun politieke ambt. Daarom is voor leden van de Eerste Kamer en decentrale
volksvertegenwoordigers bepaald dat zij een vast bedrag per jaar ontvangen waarmee
zij zelf aanvullende voorzieningen kunnen treffen voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom
en overlijden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen vervolgens wat de budgettaire gevolgen
van een dergelijke maatregel zijn.
Uitgaande van het nieuwe pensioenstelsel en gezien het aantal raads-, staten- en algemeen
bestuursleden van de waterschappen en de hoogte van de ABP pensioenpremie (circa 27%)
zijn de budgettaire effecten voor provincies, gemeenten en waterschappen aanzienlijk.
Een eerste indicatieve berekening voor statenleden laat een premielast zien van € 2,85 miljoen
op een loonsom van € 13,6 miljoen. Daar staat een besparing van € 1,1 miljoen tegenover
omdat het vaste bedrag kan komen te vervallen voor aanvullende voorzieningen voor
arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden. De uitvoeringslasten voor overheidsinstellingen
en ABP/APG zijn daarenboven groot vanwege de vele periodieke mutaties in een volatiel
deelnemersbestand als gevolg van verkiezingen, tussentijds aftreden en de relatief
beperkte duur van de pensioenopbouw.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het klopt dat de voorgestelde
Appa-aanpassingen wel degelijk nopen tot het wijzigen van de arbeidsongeschiktheidsregeling
voor politieke ambtsdragers, of ziet het kabinet dit als optioneel.
Politieke ambtsdragers zijn uitgesloten van de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers
zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Uitkeringsaanspraken zijn
voor politieke ambtsdragers opgenomen in de Appa. Er kan in de huidige Appa pas recht
ontstaan op een uitkering wegens invaliditeit nadat de reguliere uitkering na aftreden
of ontslag is geëindigd. Indien op dat moment algemene invaliditeit is aangetoond,
bestaat er recht op een voortzetting van de uitkering op grond van de invaliditeit.
De hoogte van deze uitkering is afhankelijk van het laatst verdiende inkomen en de
mate van invaliditeit. Er is geen aanspraak op een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen
bij ABP.
Op basis van het huidige pensioenreglement van ABP geldt voor overheids- en onderwijswerknemers
een bovenwettelijk ABP arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP) als aanvulling op een
uitkering op grond van de Wia. Zonder dit Wia-uitkeringsrecht als basis bestaat er
geen recht op AAOP. De huidige arbeidsongeschiktheidsregeling in de Appa wijkt dus
af van het arbeidsongeschiktheidsregime van overheids- en onderwijswerknemers (Wia-uitkering
met een bovenwettelijke aanvulling via het arbeidsongeschiktheidspensioen van ABP).
Nu het de bedoeling is politieke ambtsdragers volledig aan te laten sluiten bij de
pensioenregeling van ABP, is het de vraag of ook politieke ambtsdragers gebruik kunnen
gaan maken van het bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidspensioen AAOP.
Het kabinet wil daarom de huidige Appa-uitkering wegens algemene invaliditeit zo veel
mogelijk in lijn brengen met de Wia-systematiek zodat ook politieke ambtsdragers na
de overdracht van de pensioenregeling van politieke ambtsdragers naar ABP gebruik
kunnen gaan maken van het aanvullende ABP-arbeidsongeschiktheidspensioen. In de Appa-uitkeringsregeling
moet hiertoe de systematiek van de Wia worden geïntroduceerd. Dat heeft tot gevolg
dat niet pas na afloop van de reguliere Appa-uitkering een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid
kan worden toegekend maar al eerder en dan in plaats van het reguliere uitkeringsrecht.
Er moet nog wel een oplossing worden gevonden voor de loondoorbetalingsverplichting
voor werkgevers bij ziekte die voorafgaat aan het recht op een Wia-uitkering. Een
dergelijke loondoorbetaling is niet wenselijk bij zieke politieke ambtsdragers. Het
is immers van belang bij een politiek ambt dat bij duurzame arbeidsongeschiktheid
wegens ziekte snel in de opvolging kan worden voorzien.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het kabinet kan toelichten
hoe zij het tijdspad van het inrichten van een uitkeringsregeling die aansluit bij
de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor zich ziet.
Zij vragen voorts in hoeverre dit samenvalt met het aanpassen van de pensioenregeling
voor politieke ambtsdragers.
De uitkeringsregeling die aansluit bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA) neemt het kabinet op in hetzelfde wetsvoorstel als het aanpassen
van de pensioenregeling voor politieke ambtsdragers. Beoogde inwerkingtreding is dan
1 januari 2028.
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de budgettaire
consequenties van het overstappen naar een kapitaalgedekte premieregeling. Ten eerste
verzoeken zij om een overzicht met hoeveel premie er per jaar is geïnd en hoeveel
pensioen is uitgekeerd, voor de afgelopen tien jaar en per bestuurslaag.
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. In de eerste plaats wordt er in de huidige
Appa-pensioenregeling geen premie geïnd. Op de bruto bezoldiging van een deelnemer
aan de Appa-pensioenregeling wordt op basis van artikel 106 of 160 van de Appa een
inhouding verricht die gelijk is aan de werknemerspremie van de ABP-pensioenregeling.
Deze inhouding wordt niet opzij gezet voor opbouw of uitbetaling van pensioenaanspraken.
De inhouding leidt slechts tot lagere uitgaven aan bezoldiging van politieke ambtsdragers.
De pensioenuitkeringen per overheidsinstelling zijn evenmin beschikbaar. Het Rijk
en individuele provincies, gemeenten en waterschappen betalen uit de eigen begroting
de pensioenuitkeringen en zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Een centrale
pensioenadministratie voor de Appa ontbreekt. Vandaar dat een overzicht van pensioenbetalingen
over de laatste tien jaar niet beschikbaar is. Het kabinet verricht momenteel een
onderzoek waarbij dergelijke gegevens zullen worden verzameld voor het jaar 2024.
Ten tweede vragen deze leden vragen of het kabinet ook kan aangeven hoeveel premie
naar verwachting geïnd zal worden door elke bestuurslaag na overstap naar het nieuwe
stelsel in verschillende scenario’s.
De indicatieve premielast (werkgevers + werknemers) na overstap naar het nieuwe pensioenstelsel
van in totaal € 45 miljoen euro bedraagt circa per bestuurslaag (premiestelling 2023):
Rijk
€ 5,3
Provincies
€ 1,9
Gemeenten
€ 36,5
Waterschappen
€ 1,3
Na de overgang van ABP naar het nieuwe pensioenstelsel naar verwachting per 1 januari
2027 gaat er een nieuwe pensioenpremie voor overheidswerkgevers en -werknemers gelden
welke door sociale partners in de Pensioenkamer wordt vastgesteld. Dan kan ook preciezer
dan nu het effect worden bezien op de benodigde premieafdracht voor politieke ambtsdragers
bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel met ingang van de gekozen overdrachtsdatum.
Een andere vraag is of decentrale bestuurslagen zelf de kosten van het affinancieren
moeten dragen indien de getroffen voorzieningen ontoereikend zijn, of dat het Rijk
daaraan bij zal dragen als dat nodig is. Voorts vragen zij – indien dat laatste het
geval is – om hoeveel geld gaat het in de verschillende scenario’s, en in hoeverre
is hiervoor al geld gereserveerd op de begroting van het Rijk.
De financiering van de begrotingsgefinancierde Appa-pensioenen geschiedt per overheidsinstelling.
Op grond van het Besluit begroting en verantwoording zijn provincies, gemeenten en
waterschappen gehouden voor pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers te reserveren
of een toereikende voorziening te treffen. Het kan zijn dat deze reservering of voorziening
niet (geheel) toereikend is, bijvoorbeeld door de rekenregels van het ABP voor de
collectieve waardeoverdracht. Er resteert er nog enige tijd tot de beoogde overgangsdatum
(1 januari 2028) voor betrokken overheidsinstelling om de voorziening of reservering
aan te vullen. Het ligt niet in de rede dat het Rijk hiervoor een bijdrage verleent
omdat van oudsher zowel meerkosten als besparingen van Appa-pensioenen doorwerken
in de begrotingen van de decentrale overheden.
Als een overheidsinstelling in het verleden in het geheel geen voorziening of reservering
heeft getroffen, is een bijdrage van het Rijk niet uitlegbaar naar overheidsinstellingen
die wel in het verleden op de voorgeschreven wijze de voorziening jaarlijks op peil
hebben gehouden. Het Ministerie van BZK attendeert provincies, gemeenten en waterschappen
sinds 2013 jaarlijks in een eindejaarscirculaire op welke wijze de verplichte voorziening
of reservering toereikend kan worden gehouden voor individuele waardeoverdrachten
en pensioenuitkeringen.
Voor het Rijk bedraagt de geschatte collectieve overdrachtswaarde circa € 300 miljoen.
Met de voorjaarsbesluitvorming 2024 zijn de middelen op de begroting van het Ministerie
van BZK gereserveerd voor de eenmalige overdrachtswaarde in naar verwachting het begrotingsjaar
2027.
Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-PvdA fractie hoe het kabinet van plan
is eventuele onverwachte uitgaven te financieren.
Het kabinet sluit op voorhand geen onverwachte uitgaven uit. Maar in de kabinetsbrief
en bijlagen zijn de verwachte kosten zoveel mogelijk op basis van recente cijfers
gepresenteerd. Naarmate de overdrachtsdatum nadert, kan met steeds meer zekerheid
de overdrachtswaarde worden bepaald. Daar kunnen onverwachte uitgaven uit voortvloeien
maar het is ook mogelijk dat er minder uitgaven mee zijn gemoeid.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in voetnoot 2 dat sociale partners gemotiveerd een
uitzonderingspositie kunnen aanvragen op de overgang. Deze leden zijn benieuwd wat
de criteria aan de hand waarvan sociale partners een uitzonderingspositie op de overgang
kunnen aanvragen zijn. Zij vragen aanvullend waar deze criteria op gebaseerd zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts wat de gevolgen zijn als iedere sociale
partner een uitzonderingspositie aanvraagt. Zij willen weten of daardoor de administratieve
druk op decentrale overheden wordt verhoogd. En als deze vraag bevestigend wordt beantwoord,
vragen zij hoe het kabinet hier mee omgaat.
De uitzonderingspositie die in genoemde noot wordt aangehaald heeft betrekking op
pensioenregelingen die vallen onder de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Het uitgangspunt
van de Wtp is dat de pensioenaanspraken zoveel mogelijk bij elkaar worden gehouden
in één nieuwe pensioenregeling tenzij dit onevenredig ongunstig is voor de belanghebbenden.
De hoofdregel is dat alle pensioenaanspraken worden ondergebracht in het nieuwe pensioencontract.
Dat betekent dat – naast de toekomstige opbouw – ook de totale waarde van de vóór
de overgangsdatum opgebouwde pensioenaanspraken van alle actieven, slapers en gepensioneerden
in beginsel worden ondergebracht in de nieuwe pensioenregeling. Sociale partners dienen
gezamenlijk een akkoord te bereiken over de nieuwe pensioenregelingen, inclusief het
invaren.
De Pensioenwet en daarmee de Wtp geldt niet voor de Appa-pensioenaanspraken. De Appa is een wettelijke pensioenregeling en kent niet als grondslag
een pensioenovereenkomst die door sociale partners in een arbeidsvoorwaarden-overleg
wordt vastgesteld. De vraag is bovendien op welke wijze een werkgevers- en werknemersgeleding
bij politieke ambtsdragers kan worden geïdentificeerd. Weliswaar worden beroepsverenigingen
van politieke ambtsdragers betrokken in de consultatie van een wijziging van de wettelijke
pensioenregeling maar dit zijn strikt genomen geen werknemersorganisaties.
Bovendien zou het achterlaten van de oude aanspraken in de Appa tot uitvoeringstechnische
en financiële bezwaren (financieringshobbel) leiden. Dit benadrukt het belang van
het onderbrengen van alle aanspraken in één regeling. De intentie van het kabinet
is om de overgang van alle Appa-pensioenaanspraken naar het nieuwe pensioenstelsel
wettelijk vast te leggen.
In de wetswijziging die de overgang van alle Appa-aanspraken naar het nieuwe pensioenstelsel
regelt, zal geen mogelijkheid worden opgenomen om een uitzonderingspositie aan te
vragen. Dat is bovendien in lijn met de huidige Appa die ook geen uitzonderingspositie
voor decentrale overheden mogelijk maakt. Alle overheidsorganisaties (Rijk, provincies,
gemeenten en waterschappen) zullen worden verplicht de pensioenaanspraken van politieke
ambtsdragers over te dragen aan ABP. Er ontstaat dan één centraal geadministreerde
pensioenregeling voor de overheid, met inbegrip van de politieke ambtsdragers die
nu nog vallen onder de Appa.
De leden van de VVD-fractie constateren dat decentrale overheden de afgelopen jaren
meer bevoegdheden hebben gekregen. Bij deze overgang worden er bij de decentrale overheden
juridische, financiële en uitvoeringstechnische problemen verwacht. Deze leden vragen
wat er toe leidt dat men ervan uit gaat dat op 1 januari 2028 deze decentrale overheden
in staat zijn de overgang te realiseren.
In 2000 werd geconstateerd (Kamerstukken II 1999/00 27 220, nr. 3) dat vrijwel alle provincies en gemeenten een pensioenverordening op grond van de
Appa kenden maar dat in zeer beperkte mate door individuele provincies, gemeenten
en waterschappen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid af te wijken van de wettelijke
bepalingen in de Appa. Vanwege de omslachtige procedure tot wijzigen van alle decentrale
pensioen- en uitkeringsverordeningen na een wijziging van de Appa en de daaropvolgende
goedkeuringsprocedures heeft met ingang van 1 januari 2001 de Appa voor provincies,
gemeenten en ook waterschappen een rechtstreekse werking gekregen. Er is dus geen
sprake in de afgelopen jaren van meer bevoegdheden voor de decentrale overheden voor
de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers.
Het kabinet heeft niet in de brief gesteld dat bij de overgang bij de decentrale overheden
juridische, financiële en uitvoeringstechnische problemen worden verwacht. Het kabinet
heeft wel aangekondigd dat juridische, financiële en uitvoeringstechnische overgangscondities
nader zullen worden uitgewerkt in een wetsvoorstel.
Bovendien is gemeld dat een inmiddels ingestelde interbestuurlijke werkgroep van BZK
en koepels van de decentrale overheden die uit hun begroting de Appa-aanspraken financieren
(IPO, VNG en UvW) dit overgangsproces zal gaan vormgeven en hierop zal toezien. ABP
verleent deze werkgroep technische ondersteuning in het overgangsproces.
Daarenboven vindt er overleg plaats in het ORDPA (Overleg rechtspositie decentrale
politieke ambtsdragers) en het Bofv (Bestuurlijk overleg financiële vraagstukken)
over deze overgangscondities. Het kabinet heeft tot slot in de brief op voorhand inzicht
geboden in de juridische en financiële consequenties en ook worden de decentrale overheden
met enige regelmaat geïnformeerd over de aanstaande aansluiting bij ABP. Door in gezamenlijkheid
het overgangsproces vorm te geven, verwacht het kabinet dat decentrale overheden in
staat zullen zijn de overgang te realiseren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de financiële gevolgen van de overgang
een directe affinanciering van 1,5 miljard euro betreft. Deze leden zouden graag een
nadere toelichting ontvangen waarom dit bedrag contant gemaakt moet worden voor directe
affinanciering. Zij vragen of dit niet jaar na jaar uit de rijksbegroting aan ABP
kan worden gefinancierd.
Om alle Appa-pensioenen in lijn te houden met de pensioenen van het overheidspersoneel
en Wtp conform te maken, is kapitaaldekking noodzakelijk en daarmee affinanciering.
Voor het affinancieren van de tot 1 januari 2028 opgebouwde aanspraken en al lopende
pensioenuitkeringen is een eenmalige kapitaalstorting vereist. Het affinancieren betekent
vooral een verschuiving in de tijd (zogenoemde kasschuif). De pensioenuitkeringen
van politieke ambtsdragers worden momenteel uit de afzonderlijke begrotingen van Rijk,
provincies, gemeenten en waterschappen betaald. Het ligt daarom voor de hand dat de
eenmalige kapitaaloverdracht ook uit al deze begrotingen worden gefinancierd en niet
(uitsluitend) ten laste wordt gebracht van de Rijksbegroting. Na deze eenmalige kapitaaloverdracht
neemt ABP de voor 1 januari 2028 al lopende pensioenuitkeringen en -aanspraken in
zijn geheel over van de overheidsinstellingen en betaalt deze pensioenuitkeringen
uit het met de genoemde kapitaaloverdrachten aangevulde ABP-fonds.
De overheidsinstellingen betalen vervolgens – net als voor hun werknemers – voor hun
eigen politieke ambtsdragers een pensioenpremie aan ABP, waarmee ook de na 1 januari
2028 opgebouwde pensioenaanspraken in de toekomst door ABP kunnen worden betaald.
NSC-fractie
Appa pensioenregeling aansluiten bij ABP
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om de huidige Appa-pensioenregeling
onder te brengen bij ABP. Appa is echter omvangrijker dan alleen een pensioenregeling
en regelt ook een Appa-uitkering en een arbeidsongeschiktheidsregeling. Deze leden
vragen of het kabinet voornemens is om ook de Appa-uitkering en de arbeidsongeschiktheidsregeling
voor politieke ambtsdragers aan te passen in het kader van de overgang van Appa naar
de Wet toekomst pensioenen Deze leden vragen wanneer dit op de planning staat.
De lijn is steeds geweest om de Appa-pensioenen te regelen op de voet van de regeling
voor het overheidspersoneel, afgezien van afwijkende elementen die noodzakelijk zijn
in verband met het bijzondere karakter van politieke functies. Zoals ook al in een
eerder antwoord is aangegeven wordt in het wetsvoorstel dat de overgang naar het nieuwe
pensioenstelsel moet gaan regelen de arbeidsongeschiktheidsregeling in de Appa gelijktijdig
aangepast vanwege de dan aanwezige samenhang van deze regeling met het bovenwettelijke
arbeidsongeschiktheidspensioen in het ABP-reglement. Dit zijn voor de komende jaren
ingrijpende en complexe wijzigingen voor het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Het ligt daarom voor het kabinet nu niet voor de hand om ook gelijktijdig het verdere
sociale zekerheidsstelsel voor politieke ambtsdragers in dit kader te wijzigen.
De genoemde leden vragen voorts of dit (voorgenomen) besluit ook wordt voorgelegd
aan de Kamers en of hiervoor ook het twee derde meerderheidsvereiste geldt?
De beoogde wetsaanpassing van de Appa ziet ook op geldelijke aanspraken van (gewezen)
leden van de Tweede Kamer en hun nabestaanden. Op grond van artikel 63 van de Grondwet
is voor een dergelijke wetswijziging in beide Kamers een meerderheid van twee derde
van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.
Deze leden vragen of er voor politieke ambtsdragers een uitzondering in het ABP-reglement
wordt opgenomen in verband met arbeidsongeschiktheid en de Appa-uitkering.
Het is de bedoeling dat het ABP-pensioenreglement na 1 januari 2028 onverkort gaat
gelden voor politieke ambtsdragers. De huidige arbeidsongeschiktheidsregeling in de
Appa wijkt echter te veel af van de Wia waardoor een aanvullend bovenwettelijk arbeidsongeschiktheidspensioen
op grond van het ABP-pensioenreglement niet voorstelbaar is. Het is de intentie van
het kabinet om de huidige arbeidsongeschiktheidsregeling in de Appa in het wetsvoorstel
zoveel als mogelijk in lijn te brengen met de bepalingen van de Wia met als doel dat
ook het bovenwettelijk ABP- arbeidsongeschiktheidspensioen van toepassing kan zijn.
Als de wijziging van de Appa is aanvaard, richten de overgebleven bepalingen in de
Appa zich na 1 januari 2028 nog uitsluitend op de uitkeringsrechten van gewezen politieke
ambtsdragers. ABP kan als pensioenfonds een dergelijke Appa-uitkeringsregeling niet
overnemen.
De leden van de NSC-fractie vragen of de voorgenomen besluiten ten aanzien van de
Appa-uitkering en de arbeidsongeschiktheidsregeling niet in een vroeg stadium bekend
zijn, bij voorkeur in het transitieplan.
De Wtp is niet van toepassing op de voorgenomen overgang van de Appa-pensioenen naar
het nieuwe pensioenstelsel. De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel wordt niet
uitgewerkt in een transitieplan maar in het wetsvoorstel met memorie van toelichting
dat de Appa en de Wpa wijzigt.
Het kabinet is overigens niet voornemens de uitkeringsregeling aan te passen. De beoogde
wetsaanpassing voor de arbeidsongeschiktheidsregeling maakt in beginsel ook geen onderdeel
uit van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Maar als gevolg van de mogelijke
samenhang met het arbeidsongeschiktheidspensioen van ABP kiest het kabinet er voor
om beide wetswijzigingen (de overgang van de Appa-pensioenen naar het nieuwe pensioenstelsel
en de aanpassing van de arbeidsongeschiktheidsregeling in de Appa) in één wetsvoorstel
samen te voegen.
Denkrichting arbeidsongeschiktheidspensioen
De leden van de NSC-fractie lezen in de bijlage een denkrichting over arbeidsongeschiktheidspensioen
in relatie tot de Appa. Zoals een aanpassing van het ziektebegrip, de hoogte en de
duur van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid voor politieke ambtsdragers om deze
meer in lijn te brengen met de WIA. Ook lezen deze leden de denkrichting van het gelijk
toekennen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in plaats van de nu gebruikelijke
Appa-uitkering voorafgaand aan de uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid.
Deze leden vragen of het kabinet voorbeelden heeft van de financiële consequenties
die deze denkrichting heeft voor enkele voorbeeldpersonen?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de aanpassing van de arbeidsongeschiktheidsregeling
in de Appa gaat regelen, zullen dergelijke voorbeelden worden opgenomen. Voor een
dergelijke berekening is het van belang of het aanvullende ABP-arbeidsongeschiktheidspensioen
ook voor politieke ambtsdragers zal gaan gelden. Dat is op dit moment bij het begin
van het wetstraject nog niet duidelijk. Bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel
moet hierover – na overleg met de Pensioenkamer – tijdig duidelijkheid komen.
Deze leden vragen voorts om te komen tot deze denkrichting over arbeidsongeschiktheidspensioen
of er ook andere opties zijn overwogen en zo ja, wat daarvan de voor- en nadelen waren.
Het kabinet heeft geen andere opties overwogen. In de integrale visie voor de rechtspositie
van politieke ambtsdragers (Kamerstukken II 2014/15, 28 479, nr. 73) was al door het kabinet aangekondigd dat de uitkering voor politieke ambtsdragers
bij arbeidsongeschiktheid in de toekomst zal worden geënt op de voor werknemers geldende
uitkering- en re-integratiesystematiek op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wia), dat wil zeggen rekening houdend met de mate van arbeidsgeschiktheid en de daaraan
verbonden re-integratiemogelijkheden. Dat zou niet één op één kunnen. Bij politieke
ambtsdragers kan bijvoorbeeld geen rekening worden gehouden met de voor de werkgever
verplichte loondoorbetaling bij ziekte en met het voor werknemers geldende gegeven
dat gedurende twee jaar bij ziekte niet tot ontslag kan worden overgegaan. De loondoorbetalingsverplichting
is niet wenselijk voor politieke ambtsdragers.
Een politieke ambtsdrager maakt bovendien in de regel zelf de afweging of hij nog
fysiek in staat is het politieke ambt te vervullen al dan niet na een door de betrokkene
zelf ingewonnen medisch advies. Een politieke ambtsdrager moet zelf vrijelijk kunnen
beoordelen of hij nog (fysiek) in staat is om te kunnen blijven functioneren. Dat
is een wezenlijk kenmerk van het ambt van een politieke ambtsdrager, waarmee zij zich
onderscheiden van (overheids)werknemers. Een politieke ambtsdrager meldt zich ook
niet ziek en kent ook geen ziekteverlof. Een naastwettelijke regeling voor arbeidsongeschiktheid
in de Appa ligt dus voor de hand, maar wel zoveel als mogelijk in lijn met het uitkeringsregime
van de Wia.
De leden van de NSC-fractie vragen of het wegvallen van de Appa-uitkering voorafgaand
aan arbeidsongeschiktheid wel in lijn met «de bestendige beleidslijn is dat de rechtspositie
voor politieke ambtsdragers zoveel als mogelijk geënt is op de rechtspositie van overheidswerknemers»
gezien de WIA-uitkering bij werknemers in de regel volgt na loondoorbetaling bij ziekte
door de werkgever.
Het kabinet meent dat de voortzetting van de uitkering bij algemene invaliditeit op
grond van de huidige Appa juist niet geënt is op de rechtspositie van overheids- en
onderwijswerknemers. Deze arbeidsongeschiktheidsvoorziening wijkt sterk af van de
systematiek van de Wia. Onder de Appa moet eerst de reguliere uitkeringsduur worden
doorlopen alvorens op verzoek de uitkering wegens algemene invaliditeit kan worden
voortgezet. Deze voorafgaande uitkeringsduur is niet te vergelijken met de loondoorbetaling
bij ziekte waarbij betrokken werknemer in dienst blijft bij de werkgever (er geldt
dan een ontslagverbod) en waarbij de werkgever een re-integratieverplichting heeft.
Voor politieke ambtsdragers is een dergelijke loondoorbetalingsverplichting niet wenselijk.
Bezien moet worden hoe dergelijke verschillen en overeenkomsten in een nieuwe meer
Wia-conforme regeling in de Appa kunnen worden overgebracht.
De leden van de NSC-fractie vragen in hoeverre er bij de denkrichting over het arbeidsongeschiktheidspensioen
al is nagedacht is over de vraag hoe beide regelingen zich zullen ontwikkelen naar
de toekomst en wat voor een effecten dit heeft. Deze leden vragen wat er gebeurt bij
de voorgestelde denkrichting na de Appa-transitie naar ABP de WIA-wetgeving wordt
aangepast.
Het kabinet heeft aangekondigd in de Appa een Wia-conforme regeling te willen opnemen.
Bij toekomstige wijzigingen van de Wia is het dan de vraag of het kabinet ook de Appa
dienovereenkomstig moet gaan aanpassen. Dit geldt vanzelfsprekend niet voor die bepalingen
van de Wia die in de Appa van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Of het bovenwettelijke
aanvullende ABP-arbeidsongeschiktheidspensioen voor overheids- en onderwijswerknemers
bij wijzigingen van de Wia moet worden aangepast, is een vraag voor sociale partners
in de Pensioenkamer.
De leden van de NSC-fractie zien dat de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid in
de ABP-regeling afhankelijk is van de vraag of arbeidsongeschiktheid werk of niet-werk
gerelateerd is. In de Appa is dit onderscheid niet aanwezig. Deze leden vragen welke
denkrichting het kabinet hier heeft ten aanzien van de vormgeving van de Appa-uitkeringsregeling.
Pensioenopbouw is integraal onderdeel van de pensioenregeling. Zoals ook opgenomen
in de in paragraaf 4, onder d, van de eerder genoemde Integrale visie rechtspositie
politieke ambtsdragers, is er in beginsel geen aanleiding meer om de pensioenaanspraken,
waaronder dus de pensioenopbouw, van politieke ambtsdragers te laten verschillen van
werknemers die onder de verplichtstelling vallen voor hun pensioenvoorziening. Met
ingang van 1 juli 2022 is de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid in de Appa daarom
op vrijwel dezelfde wijze vormgegeven als in het ABP-reglement. In artikel 13c is
bepaald dat het opbouwpercentage niet wordt gehalveerd gedurende de tijd dat de betrokkene
een uitkering ontvangt wegens een algemene invaliditeit van 55 procent of meer en
de invaliditeit is veroorzaakt door een dienstongeval. In alle andere uitkeringssituaties
wordt de pensioenopbouw gehalveerd.
Denkrichtingen bij Appa-uitkering
De leden van de NSC-fractie constateren dat in de Appa deeltijdpensioen niet mogelijk
is. Met de transitie naar ABP zal dit wel mogelijk zijn. In de kamerbrief wordt niet
gesproken over de afwezigheid van het deeltijdpensioen in de huidige Appa-pensioenregeling
en het effect daarvan op de Appa-uitkeringsregeling. Deze leden vragen welke denkrichting
het kabinet heeft ten aanzien van aanpassingen van Appa betreffende de invloed van
deeltijdpensioen op de sollicitatieplicht en het verbod om pensioen te ontvangen tijdens
de Appa-uitkering.
Politieke ambtsdragers hebben gezien de aard van hun functie geen vastgelegde werktijdenregeling
(zoals het aantal te werken uren op jaarbasis) noch de daarop gebaseerde verlofaanspraken
zoals vakantieverlof zoals voor overheidswerknemers. Er kan in beginsel vierentwintig
uur per dag en zeven dagen een beroep worden gedaan op een politieke ambtsdrager.
Een deeltijdpensioen voor bijvoorbeeld bewindspersonen of leden van de Tweede Kamer
is tegen deze achtergrond weinig realistisch.
Wethouders, gedeputeerden en dagelijks bestuursleden van de Waterschappen kennen wel
de mogelijkheid van een deeltijdfunctie, uitgedrukt in een tijdsbestedingsnorm, het
gedeelte van een werkweek dat zij worden geacht aan hun ambt te besteden.
Het is de intentie van het kabinet om het verbod te schrappen in de Appa om tijdens
de uitkering een pensioen te kunnen ontvangen. Daarmee wordt ook in principe deeltijdpensioen
voor politieke ambtsdragers mogelijk. Als betrokkene gelijktijdig nog een (deel van
de) uitkering ontvangt, geldt de sollicitatieplicht onverkort.
De leden van de NSC-fractie constateren dat in de ABP-regeling pensioenopbouw tijdens
werkloosheid mogelijk is gedurende de werkloosheidsuitkering. De Werkloosheidswet
(WW-)uitkering is maximaal twee jaar wat betekent dat in die periode pensioen opgebouwd
kan worden. De duur van de Appa-uitkering is afhankelijk van de diensttijd en bedraagt
(in principe) maximaal drie jaar en twee maanden. Soms wordt de uitkering voor een
langere duur toegekend als iemand vijf jaar voor Algemene Ouderdomswet (AOW-)datum
zit en op basis van overgangsrecht is een uitkeringsduur van negen jaar en zeven maanden
mogelijk. Deze leden vragen welke denkrichting het kabinet hier heeft ten aanzien
van het mogelijk aanpassen van de Appa-uitkering dan wel aanpassen van het ABP-reglement.
Het kabinet heeft geen zeggenschap over aanpassingen van het ABP-reglement. Aanpassing
van aanspraken in het ABP-pensioenreglement is de verantwoordelijkheid van de sociale
partners van de overheidssectoren. Overigens kent het ABP-reglement ook regels voor
opbouw in situaties waarin iemand bijvoorbeeld een ontslaguitkering heeft. Er is geen
maximum van twee jaar opgenomen voor de pensioenopbouw tijdens een dergelijke uitkeringsperiode
en er wordt tijdens de uitkeringsperiode een bij de gehalveerde opbouw passende premie
betaald.
Het kabinet heeft niet de intentie om in dit kader van de aangekondigde overdracht
van de pensioenen de wettelijke uitkeringsregeling in de Appa aan te passen. Tijdens
de duur van de Appa-uitkering halveert de pensioenopbouw van politieke ambtsdragers
net als die voor overheids- en onderwijswerknemers in een uitkeringssituatie. Gedurende
de uitkeringsduur draagt de overheidsinstelling de helft van de benodigde kostendekkende
pensioenpremie af aan ABP en verhaalt het werknemersdeel op de uitkeringsgerechtigde.
Dat gegeven noodzaakt niet direct tot aanpassing van de uitkeringsregeling in de Appa.
De genoemde leden vragen welke consequenties dit heeft voor de duur van de pensioenopbouw
tijdens al lopende Appa-uitkeringen in geval van mogelijk invaren en hoe wordt hiermee
omgegaan.
De op moment van de overdracht van de pensioenen al lopende wettelijke Appa-ontslaguitkeringen
worden op grond van de Appa gecontinueerd gedurende de bij aanvang van ontslaguitkering
vastgestelde duur. Deze al lopende uitkeringen blijven ten laste komen van de overheidsinstelling
waar de betrokken uitkeringsgerechtigde politieke ambtsdrager was. Deze overheidsinstelling
gaat vanaf de overdrachtsdatum 1 januari 2028 voor deze gewezen politieke ambtsdrager
50% van de verschuldigde kostendekkende werkgevers- en werknemerspremie aan ABP afdragen
voor de pensioenopbouw tijdens de resterende duur van de Appa-ontslaguitkering. De
overgang naar ABP heeft vanzelfsprekend geen gevolgen voor de eerder bij aanvang van
de uitkering vastgestelde duur van de Appa-ontslaguitkering. Gedurende de uitkeringsduur
is er pensioenopbouw.
Binnen de ABP-regeling kan een werknemer zijn pensioen vrijwillig aanvullen als de
opbouw wordt gehalveerd, zo constateren de leden van de NSC-fractie. Deze leden vragen
of het de bedoeling is dat een gewezen ambtsdrager met een lopende Appa-uitkering
zijn pensioen straks ook kan aanvullen.
Het ABP-reglement wordt na de overgang onverkort van toepassing op politieke ambtsdragers.
De aanvullingsmogelijkheid gaat dan ook voor politieke ambtsdragers gelden. Een politieke
ambtsdragers heeft net als elke andere ABP-gerechtigde de vrije beschikking over zijn
eigen middelen. Er is dus geen bezwaar als een uitkeringsgerechtigde politieke ambtsdragers
besluit, uiteraard binnen de geldende fiscale grenzen, uit zijn eigen inkomen zijn
pensioenopbouw te versterken.
Appa-aanspraken invaren
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om de huidige aanspraken
en lopende uitkeringen in te varen in ABP. Waarbij het kabinet invaren van de Appa-pensioenregeling
zoveel mogelijk in de lijn wil brengen met het invaren in de Wet toekomst pensioenen
en zoveel mogelijk wil aansluiten bij transitieplan van ABP. Bij het invaren in de
Wtp zijn er allerlei waarborgen. Het moet evenwichtig gebeuren en er is een hele governance
structuur en een verplicht transitie-, implementatie- en communicatieplan dat aansluit
bij de deelnemerskenmerken. Het kabinet geeft aan dat een transitieplan voor de Appa
niet strikt noodzakelijk is omdat voor de Appa zal worden aangesloten bij de dan Wtp-conforme
ABP-regeling. De vraag is of het kabinet het met deze leden eens is dat de manier
van invaren, bijbehorende evenwichtige belangenafweging en afspraken over compensatie
belangrijke onderdelen vormen van het transitieplan en afhangen van de specifieke
deelnemerspopulatie die het betreft.
Het kabinet onderschrijft in beginsel deze opvatting van de leden van de NSC-fractie,
maar tekent hierbij aan dat een evenwichtige belangenafweging in de transitie voor
de Appa-deelnemers naar het nieuwe pensioenstelsel een opdracht is die in de aard
der zaak voor de Appa is opgedragen aan de wetgever. De overgang krijgt dus vorm in
het wetgevingsproces en de daarbij horende op te stellen memorie van toelichting.
De zorgvuldigheid van de afwegingen in dit alternatieve transitieproces kan worden
getoetst tijdens de (internet)consultatie van het wetsvoorstel, door de verplichte
advisering door de afdeling Advies van de Raad van State en tijdens de wetsbehandeling
in de Tweede en Eerste Kamer. Als het wetsvoorstel is aanvaard, volgt een plan voor
de implementatie en communicatie dat aansluit bij de deelnemerskenmerken. Het is hierbij
goed om te benadrukken dat de Appa-pensioenregeling de ABP-regeling al lange tijd vrijwel één op één volgt. Bovendien is op 1 januari
2028 feitelijk sprake van inkoop in de dan nieuwe ABP-regeling.
Deze leden vragen of het kabinet ook vindt dat er hier een transitie- en implementatieplan
moet komen in het belang van de deelnemers aan de Appa-regeling zoals ook verplicht
in de Wtp.
De Wtp is weliswaar niet op de overdracht van de Appa-aanspraken van toepassing maar
het kabinet wil zo veel mogelijk Wtp-conform de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel
gaan vormgeven. Daarbij moet worden aangetekend dat in de Wtp het transitie- en implementatieplan
strikt zijn gereguleerd. Dit is niet in alle gevallen op dezelfde wijze toepasbaar
voor de aangekondigde wettelijk gereguleerde Appa-overgang. De aan de Tweede en Eerste
Kamer toegezonden brief met nadere toelichting en tijdsplan is een eerste aanzet voor
de vormgeving van een voor de Appa alternatief overgangsproces. Daarom heeft in het
kabinet in de bijlage 2 bij de brief (tijdsplan) een alternatief plan voor de transitie
opgenomen voor de overgang van de pensioenen van politieke ambtsdragers naar ABP en
dus naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarin wordt ook – na aanvaarding van de benodigde
wetgeving – het door de leden van de NSC-fractie gevraagde plan voor de implementatie
aangekondigd. In zorgvuldige wetgeving dienen de belangen van de actieve deelnemers,
slapers en gepensioneerden tot uitdrukking te komen. De zorgvuldigheid kan dan worden
getoetst in de consultatie, door de Raad van State en door de volksvertegenwoordiging.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet bereid is om toe te zeggen dat er
ook een DNB-toets komt bij een eventuele voorgenomen collectieve waardeoverdracht.
De Appa valt niet onder de vereisten van een interne of externe collectieve waardeoverdracht
van de Pensioenwet. In dit kader moet nog worden bezien hoe en in welke mate het toezichtkader
voor collectieve waardeoverdrachten op grond van de Pensioenwet (DNB) ook voor deze bijzondere eenmalige
collectieve waardeoverdracht kan worden gehanteerd.
Voor het toezicht is daarvoor in de Appa aanvullende regelgeving noodzakelijk omdat
het bestaande wettelijke kader voor collectieve waardeoverdrachten op grond van artikel 83
van de Pensioenwet voor politieke ambtsdrager niet geëigend is. Deze bepaling regelt
namelijk waardeoverdrachten van pensioenfonds naar pensioenfonds. Het ABP mag binnen
dit al bestaande wettelijk kader alleen meewerken aan een collectieve waardeoverdracht
als DNB geen bezwaar heeft.
Bij de Appa betreft het echter een waardeoverdracht van de te onderscheiden begrotingen
van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen naar het ABP-pensioenfonds. Het kabinet
heeft daarom in het tijdsplan bij de brief (Kamerstukken II 2023/24 32 043, nr. 651) aangekondigd dat voor de voorgenomen eenmalige collectieve waardeoverdracht vanuit
de Appa naar ABP een sui generis wettelijk kader in de Appa zal worden opgenomen.
Daarbij zal zo veel als mogelijk het al bestaande wettelijke kader voor collectieve
waardeoverdrachten van de Pensioenwet worden gevolgd. Het ligt dan in de rede dat
DNB ook hier kan toetsen op de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, de evenwichtige
belangenafweging en hoe wordt voorkomen dat de overdracht van pensioenaanspraken voor
(een deel van) de deelnemers tot onevenredig nadeel leidt.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de juridische waarborgen zijn bij het invaren
zijn voor politieke ambtsdragers
Het kabinet verwijst hiervoor naar de aanstaande wetgeving. De juridische waarborgen
voor het overgangsproces naar het nieuwe pensioenstelsel worden wettelijk verankerd
in de beoogde aanpassing van de Appa en de Wet privatisering ABP.
Voorts vragen deze leden naar de governance, wie de (gewezen) politieke ambtsdragers
in dit proces vertegenwoordigen, wie de «koepels» zijn die meermaals worden genoemd
in de stukken en hoe de Vereniging van Oud-Parlementariërs bij het proces wordt betrokken.
De voortgang van de beoogde overgang naar ABP wordt regelmatig besproken in het Overleg
rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. In dit overlegorgaan zijn de bestuurlijke
koepels (Interprovinciaal Overleg, Vereniging Nederlandse Gemeenten en Unie van Waterschappen)
en de hiervoor relevante beroepsgroepen zoals de Wethoudersvereniging vertegenwoordigd.
Er is een uitvoerende werkgroep ingesteld van het Ministerie van BZK en de genoemde
koepels die het proces in gezamenlijkheid begeleiden. De Vereniging van Oud-Parlementariërs
is eveneens inhoudelijk betrokken via een separaat overleg. De aangekondigde wetgeving
zal voor formele consultatie worden voorgelegd aan alle hier genoemde organisaties.
De ook Appa-gerechtigde leden van het kabinet en de leden van de Tweede Kamer worden
in het wetgevingsproces betrokken.
In antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie of er ook een hoorrecht komt,
het volgende.
Omdat Appa ook in de overgang naar de Wtp de ABP-pensioenregeling blijft volgen en
er geen sprake is van een eigenstandige evenwichtigheidsbeoordeling of vermogensverdeling,
en ook geen sprake zal zijn van een transitieplan naar de letter van de Pensioenwet,
zal er ook geen hoorrecht worden ingevuld. Het reguliere wetgevingsproces vormt het
alternatief voor een evenwichtige belangenafweging in de transitie voor de Appa-deelnemers
naar het nieuwe pensioenstelsel. In het bij de Kamerbrief gevoegde tijdsplan is in
het kader van de implementatiefase uitgebreid ingegaan op de individuele informatievoorziening
door overheidsinstellingen aan Appa-gerechtigden.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe wordt getoetst of de overgang evenwichtig is
voor alle belanghebbenden en hoe er rekening wordt gehouden met de belangen van de
decentrale overheden als werkgever. Deze leden vragen voorts hoe wordt getoetst of
er in verwachting geen onevenredig nadeel optreedt voor (bepaalde groepen van) individuen
en hoe er wordt getoetst of er voldoende compensatie is voor de afschaffing doorsneesystematiek
voor de politieke ambtsdragers. Zo is de benodigde compensatie afschaffen doorsneesystematiek
anders als deelnemers aan een pensioenregeling van 45 jaar oud minder pensioen hebben
opgebouwd binnen de regeling (doordat zij minder kunnen profiteren van het zogenaamde
«dubbele transitie» effect). Zij vragen of het kabinet vindt dat er met dit soort
factoren rekening dient te worden gehouden.
De pensioenregeling in de Appa volgt al decennia de ABP-regeling. Ook de ABP-regeling
kent actieve deelnemers, slapers en gepensioneerden die meer en minder opbouwjaren
hebben binnen de regeling. Deze groepen zijn binnen de ABP-regeling beschouwd. Voor
de compensatie van Appa-gerechtigden zal worden aangesloten bij de door ABP gekozen
compensatiesystematiek. De benodigde bijdrage vanuit de Appa aan het compensatiedepot
van ABP; de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve kan daaruit worden afgeleid.
Aangezien het de bedoeling is om de Appa-aanspraken onder te brengen in ABP betekent
dit dat voor de Appa-aanspraken wordt aangesloten bij de contractkeuze van ABP, de
inhoud van de nieuwe pensioenregeling, de premiestelling, het pensioendoel, de solidariteitsreserve,
de berekeningswijze van de transitie, de compensatie voor het afschaffen van de doorsneepremie,
de berekeningswijze en de omgang met reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten.
Een andere vraag van de leden van de NSC-fractie is wat er gebeurt met lopende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
van politieke ambtsdragers in de overgang naar de ABP-regeling, zeker indien deze
politieke ambtsdragers straks via ABP mogelijk een veel lagere of zelfs geen arbeidsongeschiktheidsuitkering
krijgen. Deze leden vragen of er in zo een geval niet sprake is van een onevenredig
individueel nadeel.
Het kabinet benadrukt dat de uitkeringsregeling voor arbeidsongeschikte politieke
ambtsdragers niet aan ABP zal worden overgedragen. Net als voor overheids- en onderwijswerknemers
die een uitkeringsrecht ontlenen aan de Wia, zal ook voor politieke ambtsdragers in
de Appa een wettelijke basisaanspraak worden opgenomen voor een uitkering bij arbeidsongeschiktheid
die zal worden geënt op de Wia. Die basisregeling kan mogelijk worden aangevuld met
een bovenwettelijk arbeidsongeschiktheidspensioen die is opgenomen in het pensioenreglement
van ABP. Als dat niet mogelijk blijkt, moet voor deze aanvulling een alternatief worden
gevonden.
Voor het overgangsrecht van politieke ambtsdragers geldt dat in de eerste plaats al
lopende invaliditeitsuitkeringen worden ontzien. Bovendien geldt als stelregel dat
reeds bij de kandidaatsstelling klip en klaar moet zijn welke arbeidsvoorwaarden gedurende
en na afloop van de aanstaande zittingstermijn gelden. Zonder dit vooruitzicht kunnen
potentiële ambtsdragers hun bestaande aanspraken niet afwegen tegen de aanspraken
van het politieke ambt. Dit uitgangspunt heeft gevolgen voor het overgangsrecht als
de rechtspositionele aanspraken worden aangepast. Iedere ambtsdrager valt tot aan
de eerstvolgende zittingsperiode onder hetzelfde (oude) regime. Dat uitgangspunt geldt
ook voor de op de zittingstermijn volgende uitkeringsduur. Daarna geldt voor de volgende
zittingsduur voor iedereen het nieuwe aangepaste regime. Het nieuwe arbeidsvoorwaardenpakket
kan dan weer in de afweging voor de kandidaatstelling worden betrokken.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de informatievoorziening aan de deelnemers
van de Appa-regelingen wordt geregeld. Decentrale overheden hebben daar mogelijk niet
de kennis en kunde voor. Deze leden vragen hoe dit wordt opgevangen.
Het kabinet geeft nog uitwerking aan de communicatie aan deelnemers van de Appa-pensioenregeling
door overheidsinstellingen in het in de brief en bijlagen aangekondigde en nog op
te stellen communicatieplan. Bij het opstellen van het communicatieplan zal rekening
worden gehouden met de door de NSC-fractie geplaatste kanttekening over de kennis
en kunde van decentrale overheden.
De leden vragen of er zicht is in hoeverre de datakwaliteit bij de Appa-regelingen
bij (decentrale) overheden op orde is. Daarbij vragen zij ook bijzondere aandacht
voor complexere situaties, zoals bijvoorbeeld deelnemers die (mogelijk meerdere) echtscheidingen
achter de rug hebben en hun (ex)partners. Zij vragen hoe datakwaliteit goed kan worden
geborgd.
Het kabinet erkent dat de benodigde datakwaliteit voor de overdracht door de decentrale
uitvoering van de Appa een punt van zorg is. ABP stelt hoge kwaliteitseisen aan de
data bij een collectieve waardeoverdracht en overdracht is alleen mogelijk als aan
die eisen wordt voldaan. Er is in beginsel geen ruimte voor correcties na de overdracht.
Er is nog geen zicht op de kwaliteit van de benodigde pensioengegevens bij de overheidsinstellingen.
Dat vergt nog nader onderzoek. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de datakwaliteit
van het Rijk, provincies en waterschappen door de langdurige centrale uitvoering beter
op orde lijkt omdat de uitvoering sinds 2013 door deze partijen in gezamenlijkheid
Europees is aanbesteed.
De leden van de NSC-fractie constateren dat in de planning staat het op 1 januari
2026 op orde brengen van datakwaliteit. Deze leden vragen of het niet zaak is om decentrale
overheden nu al op te roepen om de datakwaliteit op orde te brengen.
Het kabinet beaamt dat datakwaliteit een belangrijke voorwaarde is voor een succesvolle
overdracht. Het kabinet zal komende jaren in een continue proces meer gericht vragen
aan decentrale overheden de datakwaliteit op orde te brengen. Eerst zal gericht worden
onderzocht of en zo ja op welke punten de datakwaliteit van Appa-deelnemers niet op
orde zou zijn. Aan de hand van de resultaten van een dergelijke risicoanalyse kan
een gerichte oproep worden gedaan aan decentrale overheidsorganisaties en hun pensioenuitvoerders
voor geconstateerde tekortkomingen de datakwaliteit op orde te brengen.
Financiering
Aannames bij inschatting overdrachtswaarde
De leden van de NSC-fractie hebben de nodige zorgen over de financiering. In de brieven
van het kabinet wordt gesproken over ingeschatte overdrachtswaarden voor gemeenten
van ca 1 miljard euro. Een eenvoudige inschatting komt uit op een overdrachtswaarde
tussen de 1.7 en 2.1 miljard euro1, ofwel een aanzienlijke hogere overdrachtswaarde. Welke uitgangspunten zijn precies
gebruikt om tot deze overdrachtswaarde te komen? En wat is de gevoeligheid van deze
overdrachtswaarde voor de onderliggende uitgangspunten?
In de achterliggende berekening verwijzen de leden van de NSC-fractie naar een inmiddels
gedateerd onderzoek uit 2013. In het onderzoeksrapport uit 2013 werd aangegeven dat
de respons in de gemeentelijke sector suboptimaal was. Er is daardoor geëxtrapoleerd.
De in de noot door de leden van de NSC-fractie gepresenteerde berekeningswijze gaat
uit van verschillende aannames die zodanig op elkaar kunnen inwerken dat de verhouding
tot de uiteindelijke uitkomst van de overdrachtswaarde hoogst onzeker is.
In elk geval wijkt deze berekeningswijze af van die welke is gehanteerd door het kabinet.
De in de kabinetsbrief gepresenteerde berekening is gebaseerd op beschikbare actuele
bestandsgegevens en pensioengegevens van Rijk, provincies gemeenten en waterschappen.
Er zijn drie overdrachtswaarden berekend geënt op drie dekkingsgraden die op het moment
van overdracht in 2027 reëel kunnen zijn. Het kabinet acht de in de kabinetsbrief
gekozen berekeningswijze per bestuurslaag voor dit moment een voldoende grondslag
voor de verdere uitwerking van de overdracht.
Het kabinet start met de bestuurlijke koepels met een vervolgonderzoek naar de overdrachtswaarde
per individuele overheidsinstelling op basis van de rekenfactoren uit het inmiddels
beschikbare transitieplan van ABP. Met de uitkomsten van dit onderzoek kan nog scherper
de overdrachtswaarde worden bepaald. Individuele overheidsinstellingen zullen bovendien
worden gevraagd hun actuele voorziening of reservering voor de Appa-pensioenen kenbaar
te maken als ook de omvang van de lopende pensioenuitkeringen. Ik zal de uitkomsten
van dit vervolgonderzoek met uw Kamer delen.
Individuele versus collectieve waardeoverdracht
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat de voorzieningen bij decentrale overheden
zijn berekend op basis van uitgangspunten voor individuele waardeoverdrachten. De
uitgangspunten voor individuele waardeoverdrachten wijken echter sterk af van de uitgangspunten
voor collectieve waardeoverdrachten. Enerzijds vanwege het gebruik van een andere
rekenrente, alsmede vanwege het gebruik van een andere (fondsspecifiek aangepaste)
sterftetafel. Daarnaast is er bij een collectieve waardeoverdracht een bufferopslag
nodig. De Appa is echter geen pensioenfonds en decentrale overheden gebruiken 100%
dekkingsgraad als doelstelling voor de voorziening. Een verschil van +/- 20–30% vanwege
de rente, sterfte en bufferopslag lijkt realistisch. Deze leden vragen hoe decentrale
overheden op een mogelijk aanzienlijk hogere overdrachtswaarde worden voorbereid.
Het Ministerie van BZK start binnenkort met de koepels een vervolgonderzoek naar de
overdrachtswaarde en de beschikbare voorzieningen per individuele overheidsinstelling
(provincie, gemeente en waterschap). Het in de kabinetsbrief gepresenteerde onderzoek
naar overdrachtswaarde en voorzieningen was nog gericht op de bestuurslagen, dit vervolgonderzoek
gaat een niveau dieper door de onderzoeksgegevens te presenteren per individuele provincie,
gemeente en waterschap. Dan wordt inzichtelijk of een individuele overheidsinstelling
al dan niet een toereikende voorziening heeft. Bij een tekortschietende voorziening
heeft de betrokken overheidsinstelling nog tot 1 januari 2028 de mogelijkheid om een
eventueel tekort aan te zuiveren.
Leeftijdsverschillen en compensatie afschaffing doorsneesystematiek
De leden van de NSC-fractie constateren dat actieve Appa-deelnemers gemiddeld ouder
zijn dan actieve ABP-deelnemers en mogelijk in verwachting voor een kortere periode
pensioen hebben opgebouwd binnen Appa ten opzichte van de gemiddelde ABP-deelnemer
van dezelfde leeftijd. Dit heeft onder meer effect op de benodigde compensatie voor
de afschaffing van de doorsneesystematiek. Deze leden vragen hoe rekening wordt gehouden
met het leeftijdsverschil. Ze vragen voorts hoe het leeftijdsverschil ervoor zorgt
dat de collectieve overdrachtswaarde voor individuele bestuursorganen verschillend
is. Tot slot vragen ze of de transitie voor bepaalde gemeenten en waterschappen bijvoorbeeld
duurder is vanwege een andere gemiddelde leeftijd van de deelnemers.
De leeftijdsafhankelijk compensatie voor de doorsneesystematiek die voor ABP-deelnemers
wordt gebruikt, zal ook voor de Appa-deelnemers worden toegepast. Ook binnen de ABP-populatie
komen deelnemers voor met meer en minder opbouwjaren in het verleden. De transitie
werkt door de dubbele transitie inderdaad minder gunstig uit voor deelnemers met een
kortere opbouwperiode in het verleden. Dit terwijl zij ten opzichte van die opbouw
een relatief hoge compensatie krijgen. Dat is inherent aan de wijze waarop deze compensatie
(toekomstgericht) wordt bepaald. De individuele aanspraken en «correcties» daarop
vormen de basis voor de collectieve waardeoverdracht voor elk bestuursorgaan. Die
waarde is inderdaad afhankelijk van de deelnemers voor wie het betreffende bestuursorgaan
verantwoordelijk is, dit is immers de contante waarde van die toekomstige verplichtingen.
De compensatie doorsneesystematiek heeft eveneens een leeftijdsafhankelijke doorwerking.
Voorziening voor gepensioneerden vóór 2013
De leden van de NSC-fractie hebben begrepen dat de voorziening voor decentrale overheden
is gebaseerd op het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) en het Waterschapsbesluit.
Tot 2013 lieten decentrale overheden de opgebouwde voorziening vrijvallen op het moment
van pensioeningang. De toelichting van het BBV in 2013 zorgt ervoor dat de voorziening
niet meer vrijvalt. Tegelijkertijd wordt aangegeven dat voorzieningen over het verleden
niet hersteld hoeven te worden. Accountants volgen deze aanpak waardoor er voor 2013
ingegane pensioenen veelal geen voorziening gevormd is. In de Kamerbrief staat aangegeven
dat op basis van jaarverslagen van decentrale overheden is nagegaan of de voorziening
op juiste hoogte is geschat. Deze exercitie gaat voorbij aan het feit dat veel decentrale
overheden geen voorziening hebben getroffen voor de groep gepensioneerden en nabestaanden
voor 2013. In 2013 was de pensioenleeftijd 65 jaar, wat betekent dat deze gepensioneerden
nu 76 jaar of ouder zijn. De groep gepensioneerden van 76 jaar en ouder is circa 50%
van het totale aantal gepensioneerden. Dit betekent dat de voorziening voor gepensioneerden
in werkelijkheid tot 50% hoger kan zijn. Deze leden vragen hoe rekening wordt gehouden
met de mogelijke tekorten als gevolg van de werkwijze rondom het BBV.
Het kabinet bevestigt dat tot 2013 inderdaad een aantal decentrale overheden op basis
van een interpretatie van het BBV de opgebouwde voorziening liet vrijvallen op de
ingangsdatum van een pensioenaanspraak. De nadere toelichting door de commissie BBV
in 2013 zorgde ervoor dat de voorziening niet meer vrijvalt. Tegelijkertijd is in
2013 aangegeven dat deze vrijgevallen voorzieningen over het verleden niet hoeven
te worden hersteld. Accountants volgen deze aanpak waardoor er voor 2013 ingegane
pensioenen in bepaalde gevallen geen voorziening is gevormd. Provincies en gemeenten
zijn sinds 2003 verplicht op grond van artikel 44, derde lid, van het Besluit begroting
en verantwoording (Bbv) een voorziening in te stellen voor pensioenen van politieke
ambtsdragers. De reden voor deze verplichte voorziening is dat deze verplichtingen
geen gelijke omvang hebben. Ze zijn immers onvoorspelbaar. De omvang is wel redelijkerwijs
in te schatten maar zijn sterk afhankelijk van de levensverwachting van gepensioneerden
en eventuele nabestaanden en renteontwikkeling. Zij kunnen bovendien sterk fluctueren
als gevolg van de mogelijkheid sinds 2001 voor gewezen ambtsdragers om de eigen gevormde
pensioenrechten tussentijds over te dragen aan een andere overheidsinstelling of een
pensioenfonds. Overigens zijn er ook decentrale overheden die de verplichting hebben
ondergebracht bij verzekeraars.
De voorziening is dus niet primair bedoeld voor het financieren van een collectieve
waardeoverdracht. Maar in het licht van de voorgenomen overdracht van Appa-pensioenen
naar ABP kan de beschikbaarheid van een dergelijke voorziening provincies, gemeenten
en waterschappen helpen om de eenmalige financiële opgave te temperen.
In het vervolgonderzoek zal individuele provincies, gemeenten en waterschappen in
2025 inzicht worden geboden over het verschil tussen overdrachtswaarde en beschikbare
voorziening. Dan kan door betrokken overheidsinstelling gericht worden gekeken hoe
een geconstateerd verschil tijdig en eenmalig voor het overdrachtsmoment kan worden
opgelost.
Renteafdekking
De leden van de NSC-fractie constateren dat ABP de afgelopen vier jaar haar renteafdekking
heeft verhoogd van 20% begin 2020 naar 59% in september 2023. Hiermee beoogt ABP haar
eigen transitie veilig te stellen omdat de verplichtingen minder hard zullen stijgen
bij een dalende rente. Hoe wordt hiermee omgegaan richting decentrale overheden? Op
het moment dat de rente de komende jaren daalt, komt de Appa-transitie in gevaar doordat
decentrale overheden niet de middelen beschikbaar hebben om de overdrachtswaarde te
financieren. Deze leden vragen welke waarborgen er worden ingebouwd om dit probleem
te voorkomen.
Op grond van het BBV dienen provincies en gemeenten en Waterschappen op grond van
het Waterschapsbesluit jaarlijks hun voorziening aan te passen als de rentestand per
1 oktober daar aanleiding toe geeft. In de jaren dat de rekenrente daalde naar vrijwel
0% hebben genoemde overheidsorganisaties de voorziening of reservering al fors moeten
versterken. Dat heeft in het verleden bij deze extreem lage rentestand niet tot onoverkomelijke
problemen geleid.
De al bestaande systematiek van het Besluit begroting en verantwoording wordt de komende
jaren gecontinueerd. Bij een dalende rente moet in lijn met het BBV de voorziening
of reservering dus worden verhoogd. De renteverwachting is niet zodanig dat wederom
het minimumniveau van eerdere jaren wordt bereikt.
Inmiddels heeft de commissie BBV op haar website een alternatieve benadering voorgesteld
waarbij rente-effecten geen rol meer spelen in de voorziening. Het is aan het hoogste
orgaan van een decentrale overheid om bij de berekening van de pensioenverplichting
al dan niet rekening te houden met de rentecomponent. Indien een decentrale overheid
deze keuze maakt, is dat wel een stelselwijziging die als zodanig moet worden opgenomen
in een raadsbesluit en/of begrotingswijziging. De commissie BBV heeft deze mogelijkheid
van een alternatieve voorziening onder de aandacht van decentrale overheden gebracht
in het licht van de voorgenomen overdracht van de Appa-pensioenen naar ABP. Het kabinet
verwacht dan ook dat bij beide varianten de decentrale overheden tijdig de middelen
beschikbaar hebben om de overdrachtswaarde op basis van de dan geldende rente te financieren.
Regelingen ondergebracht bij verzekeraars
De leden van de NSC-fractie hebben begrepen dat er decentrale overheden zijn die de
pensioenverplichtingen extern bij een verzekeraar hebben ondergebracht. Het afkopen
van deze verplichtingen kan tot kapitaalverlies leiden. Deze leden vragen wie zo'n
mogelijk tekort financiert? Deze leden vragen voorts wat er gebeurt in situaties waarbij
afkoop helemaal niet mogelijk is.
Voor pensioenvoorzieningen is artikel 44, derde lid van het Besluit begroting en verantwoording
provincies en gemeenten (BBV) van belang. Hierin is bepaald dat voorzieningen niet
worden gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen
van vergelijkbaar volume. Voor arbeidskosten gerelateerde verplichtingen waarvan het
jaarlijkse bedrag geen gelijk volume heeft, dient dus wél een voorziening te vormen
gevormd. Bepalend voor het moeten instellen van een voorziening voor nieuwe jaarlijkse
arbeidskosten-gerelateerde verplichtingen is dus een ongelijkmatig karakter van de
jaarlijkse verplichtingen, door bijvoorbeeld een individuele waardeoverdracht bij
een Appa-pensioen.
Het BBV stelt dat er een voorziening moet of reservering kan zijn, maar geeft geen
voorschriften over de vorm van de voorziening. Sommige provincies, gemeenten of waterschappen
hebben in dit kader zelf gekozen voor een verzekeringsvorm en dragen hiervoor premie
af. In het vervolgonderzoek zal worden bezien welke provincies, gemeenten en waterschappen
voor de Appa-voorziening een dergelijke verzekering hebben afgesloten, welke juridische
voorwaarden daarbij worden gehanteerd en of er volgens de ABP-berekening te weinig
premie is afgedragen. Dan kan in samenspraak met deze organisaties worden bezien hoe
in de aanloop naar de overdracht naar ABP moet worden omgegaan met dergelijke verzekeringsproducten.
Timing ABP versus Appa
De leden van de NSC-fractie lezen dat eerst ABP overgaat met streefdatum 1 januari
2027 en de Appa op zijn vroegst een jaar later. Zij vragen wat er in de tussentijd
gebeurt en hoe bijvoorbeeld een eventuele indexatie in dat tussenjaar wordt geregeld.
In dit tussenjaar borduurt het kabinet voort op de bestaande situatie. De pensioenaanspraken
in de Appa volgen in de huidige situatie onverkort het ABP-pensioenreglement voor
wat betreft de indexatie van de pensioenaanspraken. ABP indexeert nu de pensioen voorwaardelijk
aan de hand van de consumentenprijsindex. De indexatie van de Appa-pensioenen kan
per 1 januari 2027 niet meer op de gebruikelijke manier kan plaatsvinden. ABP past
de hoogte van de franchise aan als de hoogte van de AOW voor gehuwden wijzigt. Deze
werkwijze kan in 2027 ook voor de franchise nog voor de Appa worden gevolgd. Het opbouwpercentage
van 2026 kan in 2027 nog voor een jaar worden gecontinueerd. Bovenstaand overgangsrecht
voor het pensioenjaar 2027 moet nog nader worden uitgewerkt in het wetsvoorstel.
Deze leden vragen hoe het invaren er precies uitziet naar een solidaire regeling die
al loopt. De vraag is ook of er bij invaren van de Appa-pensioenaanspraken ook rekening
gehouden met een eventueel bij ABP toegekende «invaarbonus» in de individuele pensioenvermogens.
De overdracht van de tot de overdrachtsdatum opgebouwde pensioenaanspraken gaat voor
de Appa in twee stappen. Voor de overgang van de Appa-pensioenen geldt dat de benodigde
individuele pensioenvermogens eerst exact moeten worden berekend (inclusief de eventuele
individuele compensatie voor het vervallen van de doorsneepremie en de bijdrage voor
de ABP-solidariteitsreserve). De te hanteren rekenregels voor de pensioenomzetting
van aanspraken naar vermogens worden afgeleid van de ABP-rekenregels. De tweede vervolgstap
is dat de optelsom van de individuele pensioenvermogens en alle genoemde compensatiebijdragen
van een overheidsorgaan door dat desbetreffende overheidsorgaan uiterlijk de beoogde
overdrachtswaarde bij ABP worden afgefinancierd. In beginsel volgen de Appa-aanspraken
dus de ABP-regeling.
Politieke ambtsdragers moeten dus op gelijke wijze in de opbouw van hun pensioenaanspraken
worden behandeld als overheids- en onderwijswerknemers. Vraag is nu eerst of ABP gebruik
gaat maken van de genoemde invaarbonus. Daar wil het kabinet niet op vooruit lopen.
De leden van de fractie NSC-fractie lezen dat de gemeenten een jaar voorafgaand aan
de collectieve waardeoverdracht de voorziening op orde moeten hebben. Maar het invaren
met een voorziening van bijvoorbeeld 1 januari 2027 effectueren op 1 januari 2028
ligt niet voor de hand. De voorziening kan in een jaar tijd nog behoorlijk fluctueren.
Deze leden vragen of het kabinet kan aangeven wat er met die tussentijdse fluctuaties
gebeurt ten aanzien van een collectieve waardeoverdracht.
De voorziening per 1 januari 2027 is inderdaad alleen een tussenstand. In feite verschilt
deze situatie in de loop van 2027 niet van de huidige jaarlijkse systematiek van het
Besluit begroting en verantwoording (BBV). Ook in de huidige situatie kan de verplichte
voorziening of reservering voor de pensioenen van politieke ambtsdragers voor provincies,
gemeenten en waterschappen fluctueren als levensverwachting van toekomstige en huidige
gepensioneerden en nabestaanden wijzigt, er nieuwe toetreders zijn, of bestuurders
ontslag krijgen of nemen en/of de rekenrente per 1 oktober in enig jaar daalt of stijgt.
Als de rekenrente daalt moet de voorziening worden aangevuld en als de rente stijgt
(zoals het geval was in de afgelopen jaren) is er een vrijval van een deel van de
voorziening. Volgens het BBV is er geen vrijstelling mogelijk van de verplichte vrijval
van deze voorzieningen bij een eventueel oplopende rente. Een alternatief is een voorziening
waarbij de rente-effecten geen rol meer spelen en de verplichting voor het volledige
bedrag in de voorziening moet zijn opgenomen. Het is aan het hoogste orgaan van een
decentrale overheid bij de berekening van de pensioenverplichting al dan niet rekening
te houden met de rentecomponent. Indien een decentrale overheid hiertoe besluit, is
dit wel een stelselwijziging die als zodanig moet worden verwerkt in een raadsbesluit
en/of een begrotings-wijziging.
De leden van de NSC-fractie hebben begrepen dat decentrale overheden de administratie
nagenoeg allemaal hebben ondergebracht bij externe partijen. Deze leden vragen of
het kabinet er voor zorg kan dragen dat een eventuele overstap naar ABP tijdig bekend
wordt gemaakt zodat de contracttermijn kan aansluiten bij de beoogde overdrachtsdatum.
Voor het Rijk, provincies en waterschappen is in het lopende contract bepaald dat
bij een overdracht van de pensioenen naar ABP de verplichtingen eindigen. De uitvoering
van het uitkeringsdeel van de Appa loopt wel gewoon door. Gemeenten zijn op de hoogte
van het voornemen de pensioenen over te dragen aan ABP. De gemeentelijke Appa-administratie
wordt grotendeels bepaald door twee uitvoeringsorganisaties die vanzelfsprekend ook
van dit gegeven op de hoogte zijn. Voor alle zekerheid zal het kabinet in samenwerking
met de VNG de gemeenten nogmaals attenderen op een passende en toereikende contractduur
voor de uitvoering.
SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn zeer teleurgesteld en verbaasd over deze gang van
zaken. Voor deze leden is dit het zoveelste voorbeeld dat politici zich niet aan dezelfde
regels hoeven te houden als anderen. Nederlanders hebben nu te maken met een slechter
pensioenstelsel dankzij de Wet toekomst pensioenen, maar de Kamerleden die deze wet
verdedigen en opleggen krijgen speciale behandeling.
Deze leden merken dan ook op dat dit soort praktijken schade doen aan het vertrouwen
van Nederlanders in de politiek en overheid. Graag zien deze leden een reflectie van
het kabinet op deze gang van zaken, en hoe deze uitzonderingspositie van politieke
ambtsdragers schade doet aan het vertrouwen.
Het kabinet ziet de speciale behandeling voor de pensioenvoorziening van leden van
de Tweede Kamer in het geheel niet. De essentie van het in de brief aangekondigde
wetsvoorstel is nu juist dat ook de pensioenen van politieke ambtsdragers – net als
werknemers – onder de werking van de Pensioenwet/Wet toekomst pensioenen zullen worden
gebracht. Het kabinet heeft in de brief met klem willen benadrukken dat politieke
ambtsdragers voor hun pensioenen ook worden ondergebracht in de verplichtstelling
van de ABP-regeling. Bovendien volgt de Appa al decennia de pensioenregeling voor
het overheidspersoneel. Op de wijze zoals in de brief geschetst worden alle pensioenaanspraken
van degenen die hebben besloten tot invoering van het nieuwe pensioenstelsel – bewindspersonen
en Tweede Kamerleden – overgezet naar en ondergebracht in het nieuwe pensioenstelsel.
Een uitzonderingspositie voor politieke ambtsdragers is daarom in het geheel niet
aan de orde, integendeel, zo benadrukt het kabinet. Er is voor het kabinet in het
geheel geen aanleiding te veronderstellen dat dit schade doet aan het vertrouwen van
Nederlanders in de politiek en overheid.
Verder vragen deze leden wat er met de pensioenen van politieke ambtsdragers gaat
gebeuren als er door de Eerste en/of Tweede Kamer niet wordt ingestemd met de wetswijziging
van de Appa en WPA.
Zoals bij elk afgewezen wetsvoorstel, blijven de bestaande wettelijke bepalingen dan
onverkort van kracht. Bij het afwijzen van een wetswijziging van de Appa en de WPA
blijven dus de huidige bepalingen van de Appa en WPA ongewijzigd terwijl wel de kaders
van het pensioenstelsel als gevolg van de Wtp wijzigen per 1 januari 2028.
Politieke ambtsdragers blijven dan een pensioenregeling houden die in sterke mate
afwijkt van de uitgangspunten van de Wtp voor de pensioenregelingen van werknemers.
Ook de huidige kwetsbare financieringswijze via de begroting blijft intact. Er is
dan aanvullende wetgeving noodzakelijk omdat er bepalingen in de Appa zijn die nog
verwijzen naar het ABP-reglement zoals de indexatiewijze en het vaststellen van de
hoogte van de franchise. Die elementen in het ABP-pensioenreglement wijzigen door
de wettelijke vereisten van de Wtp en zijn daardoor niet meer bruikbaar voor de Appa-regelgeving.
De leden van de SP-fractie vragen naar de financiële consequenties van de transitie.
Zij willen weten hoeveel geld er nu jaarlijks wordt uitgegeven aan de pensioenen van
politieke ambtsdragers, en hoeveel dit verschilt met de geschatte kosten na de transitie.
De financiering van de huidige wettelijke pensioenregeling van politieke ambtsdragers
is gedecentraliseerd naar Rijk (bewindspersonen, leden Tweede Kamer, voorzitter Eerste
Kamer en Nationale en substituut-ombudsmannen), provincies (gedeputeerden), gemeenten
(wethouders) en waterschappen (dagelijks bestuursleden). De totale kosten van de pensioenuitkeringen
zijn niet landelijk beschikbaar omdat er voor de Appa geen centrale pensioenadministratie
is. Voor het Rijk gelden de volgende bedragen bij benadering: De pensioenuitkeringen
voor bewindspersonen en leden van de Tweede Kamer bedragen jaarlijks circa € 10 miljoen.
Om deze pensioenuitkeringen te kunnen overdragen naar ABP is in 2027 eenmalig een
bedrag van € 300 miljoen noodzakelijk. Dit zijn geen extra kosten maar het betreft
een zogenoemde kasschuif. Vanaf 1 januari 2028 resteert er nog een premieafdracht
aan ABP van circa € 5,3 miljoen per jaar. Het premiebeleid van het ABP is vanaf deze
datum van toepassing.
De financiële consequenties worden in onderstaande tabel kwalitatief beschreven.
Na de eenmalige kapitaaloverdracht in 2027 resteert na 1 januari 2028 voor de overheidsinstellingen
de afdracht van een werkgevers- en werknemerspremie aan ABP voor de opbouw van nieuwe
aanspraken. Deze premieafdracht is in elk geval lager dan het bedrag van de huidige
pensioenbetalingen. Alle overige betalingen worden dan uit het ABP-fonds verricht
(pensioenuitkeringen en individuele uitgaande waardeoverdrachten).
Voor 1 januari 2028
Na 1 januari 2028
Pensioenpremie
Inhouding werknemerspremie op de bezoldiging; dus geen afdracht.
Afdracht werkgevers- en werknemerspremie aan ABP
Individuele waardeoverdrachten
Via de begroting
Via het pensioenfonds
Pensioenbetalingen
Uit de begroting/voorziening
Uit het fonds
Pensioenopbouw
Niet; daarom eenmalige collectieve kapitaal-overdracht in 2027 vanwege eerder opgebouwde
«papieren» aanspraken
Premiebetalingen en fondsrendement
De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe hoog de pensioenuitkeringen van politieke
ambtsdragers zullen zijn, vergeleken met de huidige pensioenuitkeringen.
De gevolgen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel voor de huidige pensioenuitkeringen
zijn nog niet bekend, niet alleen voor politieke ambtsdragers maar voor alle pensioenuitkeringen
die overgaan naar het nieuwe pensioenstelsel. Het effect van de overgang is afhankelijk
van verschillende factoren. De dekkingsgraad op het moment van overdracht is bijvoorbeeld
daarbij een belangrijke factor. De afspraken voor de reguliere ABP-regeling zijn gebaseerd
op een gelijke ambitie als voor de huidige regeling. De Appa volgt ook in dit opzicht
de ABP-regeling.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie constateren dat overgang naar een nieuw stelsel deels
het Rijk zelf raakt, maar ook provincies, gemeenten en waterschappen. Zeker op financieel
gebied raakt het aanstaande wetsvoorstel deze overheidsorganisaties. Deze leden zijn
positief over het feit dat de overkoepelende organisaties worden betrokken. Deze leden
vragen hoe deze samenwerking er precies uitziet.
Er is intensief overleg tussen BZK, IPO, VNG en Unie van Waterschappen. De achterbannen
van deze organisaties worden betrokken bij de uitwerking van de overgang naar ABP
waarbij rekening kan worden gehouden met de diversiteit aan kenmerken van de overheidsorganisaties.
Het wetsvoorstel zal ter consultatie aan deze organisaties worden voorgelegd. Ook
de Vereniging van Oud-Parlementariërs is betrokken en zal worden geconsulteerd in
het aanstaande wetstraject.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er compensatie nodig is voor de overgang
naar het nieuwe stelsel. Bijvoorbeeld voor het vervallen van de doorsneesystematiek
en de bijdrage aan de solidariteitsreserve. Deze leden vragen of het kabinet kan aangeven
welke compensatie hiervoor nodig is.
De omvang van deze compensatie is op dit moment nog niet bekend. Er wordt aangesloten
bij de afspraken die voor de transitie van de ABP-regeling gelden.
Er is voor de Appa-gerechtigden een bijdrage benodigd om de solidariteitsreserve in
het nieuwe contract te vullen alsmede een bijdrage ter compensatie voor het vervallen
van de doorsneepremie (het compensatiedepot). Het spreekt voor zich dat deze compensatiemaatregelen
ook bij de overgang van Appa-gerechtigden naar het nieuwe pensioencontract van ABP
zullen worden ingezet.
De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet inzicht kan geven in de jaarlijkse
afdrachten die overheidsorganisaties op dit moment via de begroting uitgeven aan pensioenuitkeringen.
Het kabinet heeft geen zicht op de huidige omvang van alle jaarlijkse pensioenuitkeringen
op grond van de Appa. De pensioenuitkeringen van het Rijk dragen circa € 10,3 miljoen
per jaar.
Binnen overheidslagen kan er veel verschil zitten in de mate waarin de overheidsinstanties
toereikende voorzieningen hebben getroffen, zo nemen de leden van de SGP-fractie aan.
Zij vragen of het kabinet daar meer inzicht in kan geven. Zij vragen voorts hoe groot
het risico is op overheidsinstanties die in financiële problemen komen als gevolg
van de overgang naar het nieuwe stelsel.
Of de aanname van de leden van de SGP-fractie correct is, gaat het kabinet onderzoeken.
In de bijlage bij de kabinetsbrief is inzicht geboden in het voorzieningenniveau per
bestuurslaag. In een vervolgonderzoek begin 2025 wil het kabinet gedetailleerd inzicht
krijgen in beschikbare voorzieningen van de betrokken individuele overheidsorganen.
Dan kan in vroegtijdig stadium aan de betrokken overheidsinstellingen het verschil
tussen benodigd kapitaal voor de waardeoverdracht en de beschikbare voorziening worden
getoond. Het verschil is dan de financiële opgave. Er resteert dan nog voldoende tijd
om het verschil aan te vullen.
Het risico acht het kabinet op voorhand beheersbaar. Al vele jaren worden door middel
van een jaarlijkse Appa-circulaire overheidsinstelling gewezen op de noodzaak van
een toereikende voorziening te treffen voor pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers.
Overheidsinstellingen die nu geen toereikende voorziening beschikbaar hebben, lopen
nu ook al een risico voor een tekortschietend beschikbaar kapitaal bij individuele
waardeoverdrachten.
De overgang naar het nieuwe stelsel zorgt eenmalig voor een budgettaire derving, in
verband met het affinancieren, zo constateren de leden van de SGP-fractie. Deze leden
vragen in hoeverre het in de toekomst een besparing oplevert, omdat de afdrachten
niet meer via de begroting lopen, maar met premies worden gefinancierd. Deze leden
vragen voorts of het werkgeversdeel van de jaarpremie de oorspronkelijke afdracht
via de begroting dekt.
De veronderstelling van de leden van de SGP-fractie is correct. Alle pensioenaanspraken
die tot de beoogde overgangsdatum van 1 januari 2028 zijn opgebouwd, financieren het
Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in één keer door middel van een waardeoverdracht
aan ABP. Met ingang van 1 januari 2028 neemt ABP de al lopende pensioenbetalingen
van de overheidsinstellingen over als ook de tot 1 januari 2028 opgebouwde pensioenaanspraken.
Pensioenbetalingen vinden daarna niet meer plaats via de begrotingen van genoemde
overheidsinstellingen.
Voor de opbouw van pensioenaanspraken met ingang van 1 januari 2028 dragen de overheidsinstellingen
een pensioenpremie af aan ABP, bestaande uit een werkgevers- en een werknemersdeel.
Die laatste premie wordt verhaald op de bezoldiging van de politieke ambtsdragers.
Die af te dragen premie is lager dan de tot 1 januari uit de begroting gefinancierde
pensioenuitkeringen. Het financieren met premies betekent normaliter ook dat er profijt
is van belegging van het pensioenvermogen (uiteraard afhankelijk van inflatie en beleggingsresultaten).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier