Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 28-29 november 2024 (Kamerstuk 21501-30-616), het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 26 september 2024 en kabinetsreactie op het Draghi-rapport (Kamerstuk 21501-30-614) en de Voortgangsrapportage 2024 interne-marktactieagenda (Kamerstuk 22112-3975)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 619
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 november 2024
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 14 november 2024 over de Geannoteerde
Agenda Raad voor Concurrentievermogen 28–29 november 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 616), over de brief van 4 oktober 2024 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen
26 september 2024 en kabinetsreactie op het Draghi-rapport (Kamerstuk 21 501-30, nr. 614) en over de brief van 5 november 2024 overde Voortgangsrapportage 2024 interne-marktactieagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 3975).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 november 2024 aan de Minister van Economische
Zaken voorgelegd. Bij brief van 27 november 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derksen
Adjunct-griffier van de commissie, Coco Martin
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken. Zij
hebben nog enkele vragen.
1.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat nieuwe EU-regels toch niet
leiden tot extra administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Zij
vragen wat de Minister doet om te garanderen dat Nederland niet onevenredig wordt
belast door EU-regelgeving? De leden van de PVV-fractie vragen of er in het kader
van het Europese platform Fit-for-Future eerst naar onze nationale regelgeving gekeken
wordt of dat dit samenloopt.
De Europese Commissie (hierna: Commissie) streeft ernaar om bij het ontwerpen van
nieuwe regelgeving bewust stil te staan bij de mogelijke regeldrukeffecten voor het
mkb en om systematisch te overwegen om uitzonderingen voor het mkb te maken of om
maatregelen te nemen die het voldoen aan regelgeving door het mkb vergemakkelijken.
Het kabinet zet zich ervoor in dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt. Een
belangrijk middel daarbij is het consequent uitvoeren van impact assessments door
de Commissie waarmee de effecten van nieuwe regelgeving voor het bedrijfsleven in
kaart worden gebracht. Dit gebeurt nu nog te weinig. Er kan niet worden voorkomen
dat het Nederlandse mkb moet voldoen aan nieuwe Europese regelgeving, maar de inzet
van het kabinet is dat de regeldruk wordt beperkt. Het kabinet zal hiervoor nadrukkelijk
aandacht hebben bij de positiebepaling voor Brusselse onderhandelingen over nieuwe
regelgeving.
Het Fit-for-Future-platform adviseert de Commissie over het verminderen van regeldruk in bestaande EU-regelgeving.
Het Fit-for-Future-platform geeft geen advies of oordeel over nationale regelgeving.
2.
Deze leden vragen waarom Nederland moet investeren in een gezamenlijke EU-industriestrategie
als dat onze concurrentiepositie kan schaden door ongelijke verdeling van schulden
en lasten. Zij vragen hoe de Minister voorkomt dat het EU-beleid leidt tot oneerlijke
concurrentie, vooral in de industrie. Wat zijn de kosten voor Nederland van deze strategie
en hoe worden deze transparant gemaakt?
Door in te zetten op goede randvoorwaarden in Nederland en de EU wil het kabinet een
aantrekkelijk ondernemingsklimaat voor ondernemers bevorderen. Om te zorgen voor een
gelijk speelveld voor onze industrie is er noodzaak om dit op Europees niveau te regelen,
want anders kunnen Nederlandse bedrijven juist concurrentienadelen ervaren. Waardeketens
van bedrijven stoppen namelijk niet bij landsgrenzen: een groot bedrijf heeft gemiddeld
vele duizenden toeleveranciers, vaak ook over de grens. Het is daarom nodig om een
duidelijk Europees kader te ontwikkelen over wanneer er wel en niet ruimte is voor
gericht EU-industriebeleid. Door focus aan te brengen wil Nederland ervoor zorgen
dat een toekomstige Europese Industriestrategie zoveel mogelijk aansluit bij onze
(investerings-)prioriteiten. In de Kamerbrief kabinetsvisie EU-concurrentievermogen die ik u voor het reces zal toesturen zal ik nader ingaan op EU-industriebeleid.
Op dit moment zijn de kosten van een nieuwe EU-industriestrategie nog niet duidelijk.
In aanloop naar concrete nieuwe EU-voorstellen, zal Nederland zich ervoor hard maken
dat de kosten in kaart worden gebracht. Nederland zet zich ervoor in dat dit tijdig
wordt uitgevoerd en dat eventuele kosten goed worden meegewogen.
3.
Deze leden vragen waarom EU-initiatieven zoals BIOEAST worden ondersteund, terwijl
deze vooral andere lidstaten, zoals in Oost-Europa lijken te bevoordelen.
De Raadsconclusies over het BIOEAST-initiatief beschrijven een mogelijk BIOEAST-initiatief
als een Europa-breed initiatief, waarvan deelname open moet staan voor alle lidstaten,
maar waarbij in het bijzonder het potentieel van Centraal en Oost-Europese Lidstaten,
de Westelijke Balkanlanden en kandidaat-lidstaten zou moeten worden benut. Allereerst
dient volgens de Raadsconclusies met een gedegen gap analyse de noodzaak, uitvoerbaarheid
en impact van een dergelijk initiatief te worden vastgesteld. Pas daarna wordt door
de Commissie en lidstaten besloten of en in welke vorm dit initiatief opvolging verdient,
bijvoorbeeld via het EU-kaderprogramma voor Onderzoek&Innovatie (O&I). Nederland is in algemene zin geen voorstander
van het financieren van activiteiten met een specifieke geografische focus via het
Kaderprogramma voor O&I. Door de Europa-brede focus van het initiatief zouden Nederlandse
kennisinstellingen en bedrijven, gezien hun expertise op de BIOEAST-onderwerpen (onder
andere bio-economie), goed gepositioneerd zijn om kansen te benutten.
4.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister garandeert dat Nederlands belastinggeld
niet wordt gebruikt voor projecten die weinig tot niets opleveren voor onze economie.
Zij vragen hoe de Minister voorkomt dat Nederland opdraait voor financiële lasten
die voortvloeien uit het Draghi-rapport, zoals gezamenlijke schulden. Deze leden vragen
wat het rapport concreet oplevert voor de Nederlands economie en wat de risico’s van
de voorgestelde maatregelen zijn. Deze leden vragen hoe de Minister de nationale soevereiniteit
en onafhankelijkheid binnen het concurrentiebeleid borgt.
De open Nederlandse economie is sterk geïntegreerd in de Europese interne markt en
waardeketens. Een groot deel van onze handel en welvaart komt hier vandaan, wat ons
ook mede instaat stelt onze publieke voorzieningen te financieren. Nederland heeft
baat bij een concurrerende, weerbare en innovatieve EU-economie en een interne markt
zonder ongerechtvaardigde belemmeringen. Het kabinet verwelkomt dan ook op hoofdlijnen
het rapport van Draghi, de urgentie die het uitstraalt en de aandacht voor het EU-concurrentievermogen.
Denk aan de voorstellen rondom de kapitaalmarktunie of de aandacht voor onderzoek,
innovatie en een goed geschoolde beroepsbevolking. Het kabinet is echter ook kritisch
op elementen van het Draghi rapport zoals het aangaan van gemeenschappelijke schulden
voor nieuwe Europese instrumenten. Uit het hoofdlijnenakkoord volgt dat het kabinet
voor het volgende MFK inzet op een omvang en een aandeel wat acceptabel is voor Nederland
in de nationale bijdragen via het Eigenmiddelenbesluit. Daarbij streeft het kabinet
naar een moderne en toekomstbestendige begroting. De Europese Commissie publiceert
een voorstel voor het volgende MFK (vanaf 2028) naar verwachting in 2025. Het kabinet
zal komend jaar haar inzet op hoofdlijnen nader uitwerken. Er is geen sprake van verdragswijziging
met overdracht van competenties naar EU-niveau binnen het concurrentiebeleid. Het
rapport van Draghi is een advies aan de Europese Commissie. Het is nu aan de nieuwe
Commissie Von der Leyen op invulling te geven aan het rapport. Daarom is op dit moment
nog niet te zeggen wat de effecten van de adviezen van het rapport zijn voor Nederland.
5.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de Minister gaat doen naar aanleiding van het
artikel «Met deze trucs plukken A-merken ons kaal in de supermarkt» van Follow the
Money.1 De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister verder gaat met de ingezette lijn
van zijn voorganger en of de Minister hierbij ook de bevindingen gebruikt uit het
eindrapport van ECORYS «Territoriale leveringsbeperkingen».2 Deze leden vragen wat onnodige handelsbelemmeringen zijn die wij op nationaal niveau
hebben en of we daar niet al iets in zouden kunnen wegnemen om de prijs van levensmiddelen
weer op een betaalbaarder niveau te kunnen krijgen.
Het adresseren van territoriale leveringsbeperkingen (TLB) vind ik een prioriteit.
Het door onderzoeksbureau Ecorys opgesteld rapport naar dit onderwerp heeft duidelijk
gemaakt dat TLB ook in Nederland voorkomen. Daarom is dit een belangrijk onderliggend
document voor mijn inzet in Europa. De afgelopen tijd heb ik hard gewerkt om dit op
de Europese agenda te krijgen. Bijvoorbeeld door een position paper samen met 7 andere lidstaten te agenderen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen
van afgelopen mei en door gesprekken te voeren met mijn collega’s en de Commissie.
De Commissie doet momenteel in de Single Market Enforcement Taskforce (SMET) samen met lidstaten een feitenonderzoek naar TLBs. Deze wordt naar verwachting
in Q1 van volgend jaar opgevolgd met een stakeholdersdialoog. Er is nog geen verdere
informatie over de vervolgstappen die de Commissie gaat zetten. Ik zet in ieder geval
in op een verbod op TLBs. Los van eerdergenoemde stakeholdersdialoog organiseer ik
in Q1 van volgend jaar twee rondetafelgesprekken rondom TLBs met fabrikanten, retailers
en inkooporganisaties. Ook in Benelux-verband werkt Nederland aan oplossingsrichtingen.
Op dit moment zien we in Nederland geen sterke prijsstijging van voedingsmiddelen.
Die ligt sinds begin dit jaar rond de 1%, waar de hele inflatie in Nederland al enkele
maanden rond de 3,5% ligt. Op 5 november is uw Kamer met de voortgangsrapportage interne
markt actieagenda geïnformeerd over mijn inzet om belemmeringen weg te nemen. Momenteel
werk ik aan een actualisering van deze agenda, de Kamer zal daar in de loop van volgend
jaar over worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
onderhavige stukken. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
6.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de Raadsconclusies
over het Europese concurrentievermogen dat «Nederland zich in de Raad [heeft] hardgemaakt
voor het duidelijker laten terugkomen van onderzoek, talent, innovatie en onderwijs
in de Raadsconclusies». Hoe strookt deze inzet met de nationale bezuinigingen op onderzoek
en innovatie?
Het kabinet houdt vast aan het streven om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek
en ontwikkeling en de Minister van Economische Zaken informeert de Tweede Kamer in
Q3 2025 hoe het kabinet dit wil doen. Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke
factoren voor economische groei en productiviteitsgroei. Ondanks de bezuinigingen
blijft Nederland sterk in onderwijs en onderzoek: de totale uitgaven van Nederland
aan onderzoek en ontwikkeling liggen al jaren boven het gemiddelde van de EU. Er zijn
vooral meer private investeringen nodig. Het kabinet zet onder andere in op de Nationale
Technologie Strategie, het missiegedreven innovatiebeleid en op een beter vestigingsklimaat.
Daarnaast zet dit kabinet de investering in de sectorplannen voor wetenschappelijk
onderzoek voort. Het kabinet heeft op zowel de korte als de lange termijn een uitdaging
om de begroting te sluiten. Daarnaast heeft het kabinet gekozen om te investeren in
bestaanszekerheid en koopkrachtbehoud voor iedereen, en ook in defensie, vanwege de
grote veiligheidsopgave. Er zijn daarom op veel beleidsterreinen bezuinigingen nodig.
7.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de inzet van
de Minister naar aanleiding van het Draghi-rapport. Deze leden lezen hierover in de
geannoteerde agenda dat het kabinet met urgentie opvolging wil geven aan de positieve
elementen en oplossingsrichtingen in dit rapport om zo onze concurrentiepositie te
versterkten en dat onderzoek en innovatie (O&I) wordt hierbij gezien als de katalysator
voor productiviteit en welvaart. Tegelijkertijd geeft de Minister bij beantwoording
van feitelijke vragen op de begroting aan dat vanaf 2025 een daling in R&D-investeringen
wordt verwacht, met name omdat de vierde en vijfde ronde van het Nationaal Groeifonds
niet doorgaan en geeft ook de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie
(AWTI) aan dat de doelstelling om 3% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product
(BBP) aan onderzoek en innovatie te investeren met dit beleid niet gehaald zal worden.
Kan de Minister uitleggen hoe deze twee ogenschijnlijk tegenstrijdige plannen met
elkaar stroken? Blijft hij vasthouden aan de doelstelling van 3%? Kan de Minister
uiteenzetten hoe zijn voorgenomen bezuinigingen op onderzoek en innovatie neer zullen
slaan op verschillende Nederlandse en Europese projecten?
Het kabinet houdt vast aan het streven om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek
en ontwikkeling. Het is niet mogelijk om aan te geven op welke onderzoeksprojecten
de bezuinigingen concreet effect zullen hebben, omdat dit afhangt van de beslissingen
die universiteiten nemen in hun doorvertaling van de bezuinigingen en van de beslissingen
die NWO neemt. Er is geen analyse van het precieze effect van de voorgenomen bezuinigingen
op het concurrentievermogen beschikbaar. In het algemeen kan worden gesteld dat investeringen
in O&I een positief effect hebben op het concurrentievermogen.
Het kabinet houdt vast aan het streven om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek
en ontwikkeling en de Minister van Economische Zaken informeert de Tweede Kamer in
Q3 2025 hoe het kabinet dit wil doen. Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke
factoren voor economische groei en productiviteitsgroei. Ondanks de bezuinigingen
blijft Nederland sterk in onderwijs en onderzoek: de totale uitgaven van Nederland
aan onderzoek en ontwikkeling liggen al jaren boven het gemiddelde van de EU. Er zijn
vooral meer private investeringen nodig. Het kabinet zet onder andere in op de Nationale
Technologie Strategie, het missiegedreven innovatiebeleid en op een beter vestigingsklimaat.
Daarnaast zet dit kabinet de investering in de sectorplannen voor wetenschappelijk
onderzoek voort. Het kabinet heeft op zowel de korte als de lange termijn een uitdaging
om de begroting te sluiten. Daarnaast heeft het kabinet gekozen om te investeren in
bestaanszekerheid en koopkrachtbehoud voor iedereen, en ook in defensie, vanwege de
grote veiligheidsopgave. Er zijn daarom op veel beleidsterreinen bezuinigingen nodig.
8.
Kan de Minister daarbij ook een analyse geven van de effecten van de voorgenomen bezuinigingen
op het concurrentievermogen van Nederland en Europa?
Dit kabinet wil het concurrentievermogen versterken bijvoorbeeld door regeldruk terug
te dringen, geen nieuwe nationale koppen in te voeren en door stabiel fiscaal beleid
Tegelijkertijd houdt het kabinet zich aan solide financieel-economisch beleid. Dat
betekent dat financiële middelen beperkt zijn en we keuzes moeten maken. Zo houden
we onze overheidsfinanciën gezond.
Bedrijven hebben behoefte aan duidelijkheid, stabiliteit en ruimte om te ondernemen.
Niet alles is enkel op te lossen met geld. Dit kabinet kiest er dan ook voor om ondernemers
die duidelijkheid, stabiliteit en ruimte te bieden. Bovendien wordt onze economie
gekenmerkt door krapte op de arbeidsmarkt en in fysieke ruimte. Daarom heeft stimulerend
begrotingsbeleid in deze economische situatie niet veel zin.
Ons concurrentievermogen zal bovendien de komende jaren nog de vruchten gaan plukken
van de investeringen uit het Nationaal Groeifonds. De projecten die hieruit bekostigd
zijn, zullen vooral op lange termijn effect hebben op ons concurrentievermogen.
9.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in dit kader hoe de Minister invulling
gaat geven aan de belangrijkste aanbeveling van Draghi, namelijk dat er veel meer
(ca. 750–800 miljard euro) moeten worden geïnvesteerd in Europa om de concurrentiekracht
op peil te houden. Onderschrijft de Minister deze conclusie? Draghi zelf heeft aangegeven
dat de benodigde 750 tot 800 miljard euro kan worden gerealiseerd via meer nationale
bijdragen of via nieuwe eigen middelen voor de EU. Onderschrijft de Minister deze
aanbeveling ook? In de geannoteerde agenda lezen deze leden dat de Minister niet vooruit
wil lopen op de herziening van het Meerjarig Financieel Kader. Gaat hij bij deze herziening
wel pleiten voor een grotere nationale bijdrage om zodanig het concurrentievermogen
van de EU op peil te houden? Zo niet, op welke manier gaat de Minister dan invulling
geven aan de conclusies en aanbevelingen van Draghi over de benodigde investeringen?
Hoewel het kabinet het belang van investeringen erkent, hecht het kabinet aan verdere
duiding bij de totstandkoming van de door Draghi benoemde 750–800 miljard euro aan
(met name private) jaarlijkse investeringen, zoals benoemd in de kabinetsreactie van
4 oktober. Draghi merkt daarbij op dat historisch gezien 80% van de investeringen
privaat gedaan worden. Hiervoor zet het kabinet in op de verdieping van de kapitaalmarktunie
en het wegnemen van barrières om te investeren en te ondernemen. Denk hierbij aan
het verminderen van regeldruk, versterken van de interne markt of het aanpakken van
netcongestie. Dit draagt bij aan een goed vestigingsklimaat waarin bedrijven en burgers
de ruimte hebben om te investeren in ons toekomstige verdienvermogen. Ook is het belangrijk
om het volume dat in durfkapitaal geïnvesteerd wordt door de Europese Investeringsbank
te laten toenemen. Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke
schulden voor nieuwe Europese instrumenten. Uit het hoofdlijnenakkoord volgt dat het
kabinet voor het volgende MFK inzet op een acceptabele omvang en een voor Nederland
acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het Eigenmiddelenbesluit. Daarbij
streeft het kabinet naar een moderne en toekomstbestendige begroting. De Commissie
publiceert een voorstel voor het volgende MFK (vanaf 2028) naar verwachting in 2025.
Het kabinet zal komend jaar haar inzet op hoofdlijnen nader uitwerken.
10.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben bovendien een aantal vragen over hoe
de Minister het concurrentievermogen van Nederland meet en hoe hij zijn acties daaraan
koppelt. Zo geeft hij in de kabinetsreactie op het Draghi-rapport aan dat hij onder
meer het toezicht op de kapitaalmarkten wil verbeteren, fragmentatie in regelgeving
tegen wil gaan en de interne markt wil versterken. Kan de Minister concreter maken
op welke manier deze acties gaan bijdragen aan het concurrentievermogen van Nederland
en Europa? Kan hij hier meetbare doelstellingen aan verbinden? Op welke manier zorgt
de Minister ervoor dat deze meetbare doelstellingen behaald gaan worden en dat er
kan worden bijgestuurd als blijkt dat doelstellingen niet gehaald worden?
Het versterken van de kapitaalmarktunie, via onder andere de door de GroenLinks-PvdA
leden genoemde stappen, draagt bij aan een meer eengemaakte en diepere Europese kapitaalmarkt.
De huidige gefragmenteerde en onderontwikkelde kapitaalmarkt zorgt er voor dat kapitaal
niet vrij kan stromen naar de meest rendabele investeringen binnen de EU. Hierdoor
is er geen efficiënte allocatie van kapitaal. Dit vertaalt zich naar bedrijven en
ondernemers die onvoldoende toegang tot kapitaal hebben in Europa, in bijzonder risicodragende
(equity) investeringen zoals durfkapitaal. Dit raakt met name jonge en innovatieve
bedrijven die bijvoorbeeld willen opschalen. Voor dit type bedrijven zijn (bancaire)
leningen immers een minder passende financieringsvorm. Ook zorgt het ervoor dat financieringskosten,
zoals de rente, hoger zijn dan in een geïntegreerde en diepe kapitaalmarkt. Hierdoor
blijft Europa, inclusief Nederland, achter in investeringen, innovatie en productiviteitsgroei3. Voor meetbare indicatoren verwijs ik u onder andere graag naar de Commissie die
dit bijhoudt.4 De lijst van de Commissie bevat dit jaar 31 indicatoren en is niet uitputtend. Dit
laat zien dat voortgang op de kapitaalmarktunie langs zeer veel verschillende lijnen
gemeten kan worden. Het kabinet neemt al deze verschillende indicatoren uiteraard
mee in het ontwikkelen van zijn inzet. Tijdens het commissiedebat Raad voor Concurrentievermogen
van 25 september jl. heb ik u reeds toegezegd om voor het kerstreces terug te komen
op de inzet voor de kapitaalmarktunie. Het kabinet roept in de EU vaak op om snel
met ambitieuze voorstellen aan de slag te gaan, en kijkt in lijn met motie Dassen c.s.5 ook naar kopgroepen met gelijkgestemde lidstaten om voortgang te bereiken.
11.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot welke doelen de Minister heeft
voor de ruimtevaartsector en de Europese ruimtevaartsystemen en -diensten. Ruimtevaartsystemen
en -diensten hebben een essentiële rol in de Europese economie, defensie en wetenschap.
Wat zijn de doelstellingen van de Minister voor deze sector? Welke concrete doelen
wil de Minister dat er bereikt worden met de ruimtevaartsystemen en -diensten? Hoe
kunnen die doelen gehaald worden en hoe kunnen de bedreigingen het hoofd worden geboden?
Ruimtevaarttechnologie is van essentieel belang voor het aanpakken van maatschappelijke
uitdagingen, biedt tegelijkertijd interessante economische perspectieven voor Nederland
en zorgt voor belangrijke wetenschappelijke inzichten. Europese ruimtevaartsystemen
en -diensten vormen hierin de belangrijkste infrastructuur via programma’s voor aardobservatie
(Copernicus), plaats- en tijdsbepaling (Galileo) en communicatie (IRIS2). Nederland
draagt hieraan bij via het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA), de EU en de NAVO.
De onlangs gepubliceerde Lange-termijn Ruimtevaartagenda (LTR) vormt een strategisch
kompas hoe Nederland haar rol in de Europese ruimtevaart kan blijven vervullen voor
de komende 10–15 jaar. Daarnaast gaat de agenda in op de dreigingen vanuit de ruimte
en hoe Nederland hier haar belangen kan beschermen. De LTR bevat concrete doelen voor
het versterken en benutten van de ruimte-infrastructuur. De kabinetsreactie op deze
agenda zal een nieuwe richting aan het Nederlands ruimtevaartbeleid geven en zal uiterlijk
op 28 februari naar de Tweede Kamer worden verzonden.6
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie danken de Ministers voor onderhavige brieven en stukken
en hebben enkele vragen.
12.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van Economische Zaken aangeeft in
te zetten op regeldruk zodat dit ook op Europees vlak verbeterd kan worden. Eerder
is Nederland in dit verband opgetrokken met Tsjechië, Italië, Denemarken en Zweden.
Deze leden vragen of de Minister verwacht op de aankomende Raad op dit punt met dezelfde
lidstaten op te trekken, en zo ja, of de Minister kansen ziet nog meer lidstaten aan
dit rijtje toe te voegen. Deze leden vragen ook om welke lidstaten dit dan zou gaan.
Het belang van een ambitieus beleid om onnodige regeldruk te bestrijden wordt zeer
breed onderkend. Naast het door u genoemde Nederlandse initiatief hebben in ieder
geval Duitsland en Frankrijk hier publiekelijk aandacht voor gevraagd en is er bijna
Unie brede steun om regeldruk aan te pakken. Mede hierdoor heeft Commissievoorzitter
Von der Leyen dit een essentieel element gemaakt in de opdrachtbrieven aan de beoogde
nieuwe Commissarissen. Tijdens de Raad zal ik de Commissie oproepen hier de hoogste
prioriteit aan te geven en ook spoedig met een overkoepelend voorstel te komen om
in het huidige stelsel van EU-regels administratieve lasten verder terug te dringen.
Verder zullen de meeste van de concrete suggesties die Nederland samen met Tsjechië,
Italië, Denemarken en Zweden heeft gedaan naar verwachting door veel andere landen
kunnen worden gesteund.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister aangeeft dat het voor
Nederland van belang is dat het concurrentievermogen van de EU wordt versterkt door
gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium en dat het staatssteuninstrument niet te lichtvaardig wordt ingezet.
Deze leden vragen de Minister van welke lidstaten hij verwacht op dit punt steun te
krijgen.
De lidstaten zijn het erover eens dat ten behoeve van het EU-concurrentievermogen niet alleen naar staatssteun moet worden gekeken, maar bijvoorbeeld ook naar
de interne markt, kapitaalmarktunie en handelsdefensief instrumentarium. Over de rol
van staatssteun als onderdeel van het EU-beleidsinstrumentarium verschillen de lidstaten
van mening. Bepaalde lidstaten zijn voorstander van verruiming van de steunmogelijkheden,
terwijl andere lidstaten, zoals Nederland, terughoudend zijn ten aanzien van dergelijke
verruimingen zonder voldoende onderbouwing van de noodzaak. Nederland trekt in de
discussie gezamenlijk op met gelijkgestemde lidstaten, zoals door het medeondertekenen
van het Zweedse non-paper over staatssteun, welke met uw Kamer is gedeeld met het
verslag van de Raad van Concurrentievermogen van 7 maart 2024.7
13.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de mening van de Minister dat het staatssteuninstrument
niet te lichtvaardig moet worden ingezet, echter willen deze leden ervoor waken dat
Nederland het braafste jongetje van de klas is als andere EU-lidstaten het wel gebruiken
om hun bedrijven te helpen. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister hierop
kan reflecteren.
Ook Nederland maakt gebruik van de mogelijkheden die de staatssteunkaders bieden.
Uit het jaarlijkse staatssteun scoreboard 2023, over de uitgaven in 2022, volgt dat
Nederland in absolute uitgaven na Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje komt. Gemeten
als percentage van het bruto binnenlands product zit Nederland in de middenmoot.8
14.
In plaats van een verruiming van de staatssteunmogelijkheden zetten de leden van de
VVD-fractie liever in op een geïntegreerde kapitaalmarktunie, tegenwoordig omgedoopt
tot een spaar- en investeringsunie. Deze leden zijn daarom blij dat dit een speerpunt
is van de Minister van Financiën en zijn tevens verheugd te lezen dat er tijdens de
laatste Raad voor Concurrentievermogen opnieuw dergelijke oproepen zijn gedaan. Welke
rol ziet de Minister van Economische Zaken voor zichzelf weggelegd om dit doel te
verwezenlijken?
De beleidsverantwoordelijkheid voor de Kapitaalmarktunie ligt primair bij de Minister
van Financiën. Het raakt echter sterk aan het vrije verkeer van kapitaal op de interne
markt, de toegang tot financiering voor het bedrijfsleven en het EU-concurrentievermogen.
Dit zijn thema’s die voor mij als Minister van belang zijn. Daarom zie ik voor mijzelf
(en de andere Europese Ministers van Economische Zaken) een belangrijke taak om het
belang ervan voor de economie en het bedrijfsleven te blijven benadrukken en vanuit
het kabinet zo een aanjagende rol te nemen op dit dossier. Daarnaast zie ik het ook
als mijn rol om met stakeholders onder andere uit het bedrijfsleven te spreken over
hoe de kapitaalmarktunie kan bijdragen aan het Nederlandse en Europese ondernemingsklimaat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben
hierover nog enkele vragen.
15.
De leden van de D66-fractie vragen zich af wat de «positieve» elementen zijn van het
Draghi-rapport die betrekking hebben op onderzoek en innovatie die het kabinet wél
kan ondersteunen. Deze leden vragen de Minister om toe te zeggen om met een concrete
actieagenda te komen over hoe en wanneer de Minister welke onderdelen ten uitvoer
wil brengen. Tevens vragen zij hoe de Minister in Europa zal pleiten voor uitvoering
van deze onderdelen. Daarnaast vragen deze leden welke elementen het kabinet niét
kan steunen en om aan te geven vanwege welke redenen niet en hoe deze besluitvorming
tot stand is gekomen.
Het kabinet heeft in de appreciatie van het Draghi-rapport de inzet op onderzoek en
innovatie verwelkomd9 Het kabinet heeft begin oktober een visie vastgesteld op het volgende kaderprogramma
voor onderzoek & innovatie (KP10), dat voortbouwt op het succes en de uitgangspunten
van huidige kaderprogramma Horizon Europe. Naast de voortzetting van succesvolle (brede)
instrumenten, is gerichte aandacht nodig voor strategische onderzoeksprioriteiten
en technologiegebieden voor impact en schaal en samenwerking in ecosystemen in heel
Europa.10
Dit sluit aan bij de kabinetsappreciatie van het Draghi-rapport. De appreciatie wordt
gebruikt om de inzet van het kabinet ten aanzien van O&I breed uit te dragen in Europa.
Daarnaast zal uw Kamer voor het kerstreces nader worden geïnformeerd over de kabinetsvisie
op EU-concurrentievermogen, zoals door de Minister van Economische Zaken is toegezegd
in het Commissiedebat van de RvC in september. Waar het de financiering van voorstellen
van Draghi op O&I betreft, wil het kabinet niet vooruitlopen op besluitvorming op
het volgende Meerjarig Financieel Kader.
16.
De leden van de D66-fractie hebben onlangs het Heitor-rapport gelezen dat pleit voor
een ingrijpende hervorming van de onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de EU. Deze
leden vragen of het kabinet heeft kennisgenomen van dit rapport en hoe het kabinet
aankijkt tegen de aanbevelingen uit dit rapport. In het bijzonder zijn de leden benieuwd
naar het standpunt van het kabinet over het oprichten van een Industrial Competitiveness
and Technology Council. Deze leden vragen de Minister een toezegging te doen zich
hard te maken in Europees verband voor de oprichting van een dergelijk adviesorgaan.
Indien dit kabinet het rapport negatief beoordeelt, vragen de leden van de D66-fractie
naar de specifieke overwegingen die aan deze appreciatie ten grondslag lagen.
Nederland is groot voorstander van een ambitieus Europees kaderprogramma voor onderzoek
en innovatie. Het advies «Align, Act, Accelerate»11 van de high-level expert group onder leiding van Manuel Heitor is, in combinatie met verschillende externe evaluatiestudies,
onderdeel van het proces rond de interim evaluatie van Horizon Europe, conform artikel
52 van de Horizon Europe verordening12. De volledige uitkomsten van de interim evaluatie worden verwacht in het tweede kwartaal
van 2025 en vormen de grondslag voor eventuele heroriëntering van Horizon Europe en
de vormgeving van het toekomstige kaderprogramma.
Het Nederlandse vision paper over het volgende kaderprogramma13 beschrijft de noodzaak van voortzetting van het succes van Horizon Europe. Tevens
is het belangrijk om impact te versterken door meer strategische keuzes te maken,
binnen de thematisch georiënteerde onderdelen van het programma, ten aanzien van prioritaire
onderzoeksgebieden en technologieën. Dit dient te gebeuren via een strategische dialoog
tussen de Europese Commissie, lidstaten en stakeholders. De kabinetsvisie benoemt
daarbij de noodzaak voor het stimuleren van private investeringen in onderzoek en
innovatie. Deze visie is in algemene zin in lijn met de doelen die het adviesrapport
van Heitor beschrijft voor een Industrial Competitiveness and Technology Council. Of dit in de vorm van een nieuw in te stellen Raad of op andere wijze dient te gebeuren,
wil het kabinet bezien in het licht van de bredere interim evaluatie van Horizon Europe.
17.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar een update over het dossier territoriale
leveringsbeperkingen en vragen welke landen het inmiddels eens zijn met de positie
van Nederland. Tevens vragen zij aan de Minister wanneer hij verdere actie verwacht.
Ik verwijs de leden van de D66-fractie graag naar het antwoord op vraag 5.
In Europa is, mede dankzij de inzet van het kabinet in Europa, brede steun om TLB
aan te pakken. Zo hebben 23 lidstaten tijdens de SMET aangegeven het bestaan van TLB
te erkennen. 11 lidstaten hebben al expliciet benoemd dit als probleem te zien.
18.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen inzake de Europese interne markt.
Deze ledenvragen zich af wat de inzet is van het kabinet ten opzichte van het wetgeving-
en werkprogramma van de Nieuwe Europese Commissie. Naar de mening van deze leden is
er namelijk een concreet actieplan nodig met concrete stappen om de interne markt
verder te vervolmaken. Stilstand betekent achteruitgang en is de sluipmoordenaar van
onze welvaart.
Het kabinet deelt de urgentie om de interne markt te versterken. Daarom zet het in
op een ambitieuze en concrete horizontale interne-marktstrategie. De Commissie presenteert
deze strategie uiterlijk in juni 2025 op verzoek van de Europese Raad (april 2024)
en Raad voor Concurrentievermogen (mei 2024). De strategie moet concrete acties op
alle beleidsterreinen bevatten om belemmeringen weg te nemen en de toepassing van
huidige regels te verbeteren. De acties moeten voortvloeien uit behoeften uit de praktijk,
van ondernemers en burgers. Het kabinet bereidt hiervoor concrete suggesties voor.
Ook via de kabinetsbrede interne-marktactieagenda14 blijft het kabinet verder werken aan versterking van de interne markt.
19.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe hij zich gaat inzetten om met concrete
maatregelen te komen die ervoor zorgen dat alle EU-lidstaten, inclusief Nederland,
voldoen aan de 3%-norm voor uitgaven aan onderzoek en innovatie. Deze leden verzoeken
de Minister om een toezegging te doen om met specifieke stappen te komen en de Kamer
hierover te informeren.
Het kabinet houdt vast aan het streven om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek
en ontwikkeling en ik informeer Uw Kamer in Q3 2025 hoe het kabinet dit wil doen.
Het is de verantwoordelijkheid van alle lidstaten en de Europese Commissie om aandacht
te vragen voor het realiseren van deze doelstelling.
20.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen met het voorgestelde besluit om vanaf
9 december 2024 grenscontroles uit te voeren bij de Nederlandse grens. Zij maken zich
zorgen over deze beperkingen van de Europese interne markt. Deze leden vragen zich
af of dit kabinet voor ogen heeft hoe de voorgestelde maatregel de Nederlandse economie
zal raken. Daarnaast verzoeken deze leden de Minister om eventuele impactanalyses
die ten grondslag lagen aan dit besluit te delen met de Kamer en, indien dit niet
al gedaan wordt, de situatie te monitoren en te registreren zodat duidelijk wordt
hoe veel schade deze maatregel de Nederlandse economie aanbrengt. Deze leden vragen
daarbij speciale aandacht voor de effecten van deze maatregel op grensregio’s.
Het kabinet neemt maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de
(grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is scherp op signalen vanuit de praktijk.
Ook wordt over de maatregel gesproken met de grensregio’s. Zoals aan uw Kamer eerder
is meegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden,
maar risico-/informatie gestuurd. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende
maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen
om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik
kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar buurlanden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken. De leden
van de BBB-fractie hebben nog een aantal vragen.
21.
De leden van de BBB-fractie juichen de inbreng in de geannoteerde agenda toe waarin
het gaat om verminderen van regeldruk van Europa. Wel vragen deze leden concreet wat
dit betekent voor het volgende grote regelgevingspakket vanuit Brussel, de Digital
Fairness Act. Is de Nederlandse houding tegenover de Digital Fairness Act in lijn
met de houding die wij hier horen omtrent het tegengaan van regeldruk? Wat zal het
tegengaan van regeldruk verder betekenen voor de Digital Fairness Act?
Het kabinet zet zich bij regelgeving in de digitale economie primair in op verbeterde
handhaving door toezichthouders en ondersteuning van ondernemers bij het toepassen
van de regelgeving. Uit de resultaten van de fitness check komt echter naar voren
dat het huidig wetgevend kader consumenten in een online omgeving op een aantal punten
onvoldoende bescherming biedt.15 Een Digital Fairness Act kan helpen als gerichte maatregel om specifieke problemen aan te pakken met eenvoudige
regels (bijvoorbeeld op het gebied van dark patterns of een verslavende ontwerpen). Dit kan duidelijkheid bieden aan ondernemers en aanvullende
bescherming voor consumenten. Daarnaast voorkomt het fragmentatie tussen de lidstaten.
Ik zal uw Kamer in de eerste helft van 2025 nader informeren over de uitkomsten van
de fitness check en de Nederlandse inzet in aanloop naar een mogelijk voorstel van
de Europese Commissie.
22.
Het belangrijkste punt wat ingebracht gaat worden is dat het inzicht op de impact
van EU-wetgeving vergroot moet worden, zodat de uitkomsten beter kunnen worden meegewogen
in de Nederlandse positiebepaling voor EU-onderhandelingen. De leden van de BBB-fractie
staan achter dit standpunt, en vragen of er vanuit de EU-weerstand wordt verwacht
en binnen wat voor termijn de EU dit zal kunnen en willen overnemen.
De Europese Commissie maakt in veel gevallen al een impact assessment van nieuwe voorstellen
voor regelgeving. Helaas gebeurt dat niet systematisch en wordt bijvoorbeeld soms
ten onrechte gesteld dat een voorstel spoed heeft en dat daarom de effecten om die
reden niet in kaart konden worden gebracht. Ook ontbreekt bij zogenaamde gedelegeerde
handelingen en uitvoeringshandelingen vaak een beoordeling van de effecten. Lidstaten
vragen al heel lang om verbetering op deze punten. De Europese Commissie aan de ene
kant en lidstaten aan de andere kant zijn het niet altijd eens over de gevallen waarin
een impact assessment zou moeten worden gemaakt.
23.
Ook wordt aangegeven dat er uitdrukkelijk gepleit gaat worden tot het verlagen van
regeldruk op bedrijven, nationale toezichthouders en medeoverheden zodat er beter
uitvoering gegeven kan worden aan EU-wetgeving. De leden van de BBB-fractie vragen
welke concrete voorstellen tot het verlagen van regeldruk de Minister mee gaat geven
in de EU, zowel voor bedrijven, als nationale toezichthouders en medeoverheden.
De Commissie heeft, dankzij goede contacten met het bedrijfsleven en andere belanghebbenden,
een behoorlijk overzicht van waar knelpunten zich voordoen en waar in de ogen van
het bedrijfsleven en de industrie vermindering van regeldruk wenselijk is. Hiertoe
bestaat ook het Fit-for-Future-platform dat de Commissie adviseert over het verminderen van regeldruk in bestaande
EU-regelgeving. Vanuit mijn ministerie wordt ook actief deelgenomen op dit platform.
De Commissie noemt het verminderen van regeldruk op basis van de signalen die het
ontvangt ook een grote prioriteit.
In de Raad zal ik benadrukken dat het belangrijk is dat de Commissie dit inderdaad
ambitieus oppakt. Een van de voorbeelden waar ik aandacht voor vraag zijn de rapportageverplichtingen
aan bedrijven. Door de frequentie hiervan te verlagen neemt regeldruk voor zowel bedrijven
als toezichthouders en- of (mede-) overheden af. Waar afname van de frequentie niet
wenselijk is in ieder geval door meer gebruik te maken van digitalisering en «single
portal» systemen regeldrukbesparing te realiseren.
24.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie nog een vraag over de Nederlandse positie
aangaande de aanname Raadsconclusies met betrekking tot het Europese concurrentievermogen.
De leden van de BBB-fractie vragen of er iets meer duiding gegeven kan worden als
er gezegd wordt dat het «gehele EU-beleidsinstrumentarium en het staatssteuninstrument
niet te lichtvaardig wordt ingezet» en of deze werkdefinitie in lijn is met hoe de
EU het opvat.
De uitgangspunten conform de traditionele positie van Nederland zijn in beginsel terughoudend
ten aanzien van het gebruik van staatssteun maar bieden wel ruimte om op constructieve
wijze mogelijke wijzigingen van de steunkaders te beoordelen. Het voeren van degelijk
en innovatief economisch beleid is het uitgangspunt. De positie is gericht op minder,
maar beter gerichte staatssteun Strikte steunkaders, met waarborgen voor het gelijke
speelveld, zorgen ervoor dat de concurrentie tussen ondernemingen eerlijk kan verlopen.
Dit neemt niet weg dat er in het licht van de noodzakelijke groene en digitale transitie
en in geval van marktfalen gerichte staatssteun nodig kan zijn. Het is derhalve van
belang dat de reguliere staatssteunkaders fit for purpose zijn en dat bij eventuele aanpassingen deze zijn gebaseerd op een goede probleemanalyse.
Deze positie is in lijn met een aantal gelijkgestemde lidstaten, zie hiervoor o.a. het
Zweedse non-paper over staatssteun, welke met uw Kamer is gedeeld met het verslag
van de Raad van Concurrentievermogen van 7 maart 202416.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken met
betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierover enkele vragen.
25.
De leden van de Volt-fractie lezen dat in de geannoteerde agenda Onderzoek en Innovatie
(O&I) als katalysator wordt gezien voor productiviteit en welvaart. De leden van de
Volt-fractie onderstrepen dit maar zien daarentegen dat het kabinet de laatste rondes
van het Nationaal Groeifonds schrapt en bezuinigt op het fonds Onderzoek en Wetenschap.
Hoe verwacht de Minister Europees bij te kunnen dragen aan de nodige innovatie, en
daarbij de koploperspositie voor Nederland te cementeren, zonder de keuze om broodnodige
investeringen te doen? Hoe verwacht de Minister dat risicovolle, doch innovatieve
projecten op Nederlandse bodem uitgevoerd kunnen worden, zonder privaat geld en zonder
wetenschappers?
O&I is belangrijk voor economische ontwikkeling. Helaas zijn er op veel beleidsterreinen
bezuinigingen nodig. Het kabinet heeft gekozen om te investeren in bestaanszekerheid
en koopkrachtbehoud voor iedereen, en ook in defensie, vanwege de grote veiligheidsopgave.
Ondanks de bezuinigingen blijft Nederland sterk in onderwijs en onderzoek: de totale
uitgaven van Nederland aan onderzoek en ontwikkeling liggen al jaren boven het gemiddelde
van de EU. Er zijn vooral meer private investeringen nodig. Het kabinet zet onder
andere in op de Nationale Technologie Strategie, het missiegedreven innovatiebeleid,
en op een beter vestigingsklimaat. Daarnaast zet dit kabinet de investering in de
sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek voort.
26.
De leden van de Volt-fractie lezen ook dat de Minister pleit voor een beter functionerende
Europese interne markt en dit wil bereiken door de regeldruk te verminderen. Bijvoorbeeld
door het vaker uitvoeren van impact assessments die territoriale effecten van nieuwe
EU-wetgeving duidelijk moeten maken. Deelt de Minister de zorg van de leden van de
Volt-fractie dat dit mogelijk contraproductief is aangezien er voornamelijk vanuit
eigen belang invloed wordt uitgeoefend en hierdoor de effectiviteit van Europese wetgeving
wordt verminderd. Ziet de Minister de waarde van bijvoorbeeld het 28e regime? Op welke manier adresseert hij de European Innovative Company tijdens de
Raad?
Het kabinet onderkent het belang van geharmoniseerde EU regelgeving die overal zoveel
mogelijk uniform wordt toegepast en gehandhaafd. Door het uitvoeren van territoriale
impact assessments kan in kaart worden gebracht of er geografische verschillen zijn
in de wijze waarop EU-wetgeving zal uitwerken. Dankzij deze informatie kan bij besluitvorming
beter worden meegewogen wat er concreet van met name overheden en bedrijven wordt
gevraagd om regelgeving te implementeren, te handhaven en na te leven.
Het kabinet gaat graag in gesprek met de beoogde nieuwe EU-Commissaris Ekaterina Zaharieva voor Start-ups over hoe in de EU Start-ups kunnen
worden ondersteund, inclusief de mogelijke invoering van nieuwe rechtsvormen inclusie
het voorstel van een 28e regime. Voor wat betreft het concrete idee van de European Innovative Company zou het kabinet eerst meer willen weten over de effecten op Nederlandse innovatieve
startende bedrijven voor een goed oordeel kan worden gevormd.
27.
Daarnaast beschouwt de Minister het bestrijden van «onnodige» regeldruk als een zeer
belangrijk thema, hetgeen de leden van de Volt-fractie beamen. Deze leden zien echter
in reactie op de mission letters van Commissievoorzitter Von der Leyen dat Europese
ambtenaren aangeven dat er nauwelijks «onnodige» regels zijn vanwege bijvoorbeeld
klimaatdoelen. Verreweg de meeste van deze regelgeving is in het leven geroepen om
bedrijfsactiviteiten te monitoren voor klimaatdoeleinden. Kan de Minister zelf aangeven
welke regels er geschrapt kunnen worden? Op welke manier wordt er ingezet op harmoniseren
en coördineren van regelgeving? Is de Minister het met de leden van de Volt-fractie
eens dat dit een manier is om tot minder regeldruk te komen.
Het kabinet is het eens met de leden van de Volt-fractie dat geharmoniseerde EU-regelgeving
een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verminderen van regeldruk. Het kabinet
onderkent dat het onvermijdelijk is dat regelgeving een zekere mate van regeldruk
met zich meebrengt. Hierbij moet een balans gevonden worden tussen het behalen van
(maatschappelijke) doelen en regeldruk: het is belangrijk dat onnodige regeldruk die
niet bijdraagt aan het behalen van maatschappelijke doelen wordt bestreden. Dat is
de regeldruk die kan worden verminderd of weggenomen zonder dat het ten koste gaat
van het behalen van de beleidsdoelen die met regelgeving worden beoogd.
Als het gaat om regelgeving om bedrijfsactiviteiten te monitoren wil het kabinet kritisch
bekijken of alle voorgestelde rapportage-eisen daadwerkelijk nodig zijn. Daarnaast
is het vooral belangrijk om het aanleveren van de gevraagde informatie zo makkelijk
mogelijk te maken door bijvoorbeeld digitalisering en koppeling van informatiesystemen
waardoor bedrijven niet meerdere keren aan instanties dezelfde informatie hoeven te
geven.
28.
Tot slot lezen de leden van de Volt-fractie in het verslag van 26 september 2024 dat
meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aangaven geen voorstander te zijn van het
aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten en dat gezamenlijk
investeren alleen effectief kan zijn als er meer private investeringen kunnen worden
omsloten. Kan de Minister aangeven hoe hij van plan is om meer private investeringen
aan te trekken zonder gemeenschappelijke uitgaven van nieuwe schuldinstrumenten, zoals
Eurobonds? Hoe verwacht de Minister dat privaat kapitaal comfortabel genoeg zal worden
met de risico’s van vluchtige kapitaalmarkten, zonder dat daar veilige activa aan
ten grondslag ligt?
Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor
nieuwe Europese instrumenten. De mogelijke impact van eurobonds op de integratie van de kapitaalmarkten is bovendien onduidelijk. Daarnaast heeft
Draghi aangegeven dat zijn aanbeveling voor common safe assets niet essentieel is ter versterking van het EU-concurrentievermogen. Het kabinet kijkt
ter versterking van de kapitaalmarktunie in lijn met de Draghi aanbevelingen naar
structurele hervormingen, zoals het centraliseren van bepaalde delen van het kapitaalmarktoezicht
en -data bij de European Securities and Markets Authority (ESMA), verminderen van fragmentatie in regelgeving en kapitaalmarktinfrastructuren
en het bevorderen van nationale tweedepijlerpensioensystemen in lijn met best practices. Dit soort maatregelen zullen de EU-kapitaalmarkt structureel integreren en verdiepen
en private kapitaalstromen bevorderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier