Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kröger, Hirsch en Thijssen over het bericht 'Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels'
Vragen van de leden Kröger, Hirsch en Thijssen (allen GroenLinks-PvdA) aan de Ministers van Klimaat en Groene Groei, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en van Economische Zaken over het bericht «Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels» (ingezonden 11 oktober 2024).
Antwoord van Minister Klever (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp), mede namens
de Minister van Klimaat en Groene Groei en de Minister van Economische Zaken (ontvangen
26 november 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 404.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese
klimaatregels»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van de klimaatzorgplicht voor bedrijven zoals die is voorgeschreven in
de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)?
Antwoord 2
Het kabinet ziet de totstandkoming van Europese wetgeving als een belangrijke mijlpaal
in het beleid voor IMVO. Europese (klimaat)regels voor grote bedrijven zorgen voor
een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en daarbuiten. De CSDDD zorgt voor
harmonisatie van regelgeving op dit gebied, wat in het belang is van het Nederlandse
bedrijfsleven. Nederland zet dan ook in op uniforme implementatie en toezicht in de
EU-lidstaten.
Vraag 3
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat deze wetgeving definitief beslist
dat grote bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te
gaan?
Antwoord 3
Zoals opgenomen in het Regeerprogramma vraagt klimaatneutraal zijn in 2050 een gezamenlijke
inzet van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. In
de overwegingen van de CSDDD is opgenomen dat het gedrag van ondernemingen van doorslaggevend
belang is bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen in internationale overeenkomsten,
zoals de Overeenkomst van Parijs en de Europese Klimaatwet. Er worden niet alleen
specifieke maatregelen verwacht van de lidstaten die de overeenkomsten hebben ondertekend,
ook de rol van de particuliere sector wordt als cruciaal beschouwd om deze doelstellingen
te behalen.2
Vraag 4
Gegeven dat, met de komst van de klimaatzorgplicht in de CSDDD, nu evident is dat
bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan; vindt
u ook dat de toezichthouder over voldoende middelen moet beschikken om erop toe te
zien dat bedrijven die verantwoordelijkheid ook nakomen? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Antwoord 4
Om ervoor te zorgen dat de verplichtingen in de CSDDD, waaronder de verplichting om
een klimaattransitieplan op te stellen, worden nageleefd, is het van belang dat het
toezicht effectief is. Lidstaten moeten er op grond van de CSDDD voor zorgen dat de
toezichthoudende autoriteit voldoende personele en financiële middelen krijgt die
nodig zijn voor de doeltreffende uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar
bevoegdheden. Bij Voorjaarsbesluitvorming 2024 zijn er HGIS-middelen gealloceerd op
de BHO-begroting voor implementatie van en toezicht op de IMVO-wetgeving. Zodra het
conceptwetsvoorstel voor de implementatie van de CSDDD gereed is, zal de beoogd toezichthouder
(Autoriteit Consument en Markt, ACM) worden gevraagd een toets te doen op de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid van het conceptwetsvoorstel. De resultaten van deze toets zullen
worden meegenomen in het implementatietraject en bij de inrichting van het toezicht.
Vraag 5
Ziet u ook, zoals in het artikel wordt omschreven, dat er ruim draagvlak is voor de
klimaatzorgplicht, ook bijvoorbeeld VNO-NCW en beleggingsorganisaties? Hoe gaat u
met de implementatie van de wet zorgen dat Nederland de kans die deze richtlijn biedt
om voorop te lopen op duurzaamheid zoveel mogelijk benut?
Antwoord 5
Volgens het artikel blijft VNO-NCW achter de klimaatzorgplicht staan, om te voorkomen
dat er een lappendeken aan nationale wetgeving ontstaat. Het kabinet blijft het bedrijfsleven
en andere belanghebbenden betrekken tijdens het implementatietraject met het oog op
het draagvlak voor de richtlijn.
Vraag 6
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, zoals de wetgeving voorschrijft, bedrijven een plan
gaan maken om klimaatneutraal te worden én dat plan zo goed mogelijk uitvoeren? En
hoe gaat u ervoor zorgen dat zij daarvoor zo nodig hun bedrijfsmodel aanpassen?
Antwoord 6
Het opstellen van een klimaattransitieplan is de eerste verplichting die voortvloeit
uit artikel 22 van de richtlijn. In het klimaattransitieplan moet de onderneming opnemen
hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig
maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van
de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking
van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. Het kabinet
verwacht van de bedrijven die onder de richtlijn gaan vallen dat zij deze verplichting
naleven. Toezicht en handhaving zullen hieraan bijdragen.
Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting. Het kabinet
is zich ervan bewust dat adequate ondersteuning van het bedrijfsleven van belang is
om de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn na te leven. Zo zal de Europese
Commissie richtsnoeren opleveren voor het opstellen van een klimaattransitieplan.
Dat zorgt voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Ook zal het MVO-steunpunt
voorlichting geven over de klimaatplanverplichting onder de CSDDD. Los van de aanstaande
implementatie van de CSDDD onderzoekt het kabinet hoe bedrijven en organisaties het
beste kunnen worden ondersteund bij het ontwikkelen van de klimaatplannen die zij
vrijwillig of verplicht opstellen.
Vraag 7
Hoe gaat u ervoor zorgen de CSDDD-wetgeving, ook in het kader van gelijk speelveld,
ook in andere landen wordt geïmplementeerd en gehandhaafd, en dat er ook in landen
buiten de Europese Unie strengere klimaatwetgeving ten aanzien van bedrijven komt?
Antwoord 7
De lidstaten zijn verplicht EU-regelgeving te implementeren en te handhaven, en het
is primair de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om te zorgen voor correcte
en zo uniform mogelijke implementatie. Wanneer lidstaten in gebreke blijven of de
deadline voor omzetting niet halen kan de Europese Commissie een inbreukprocedure
starten. Bij deze procedure is het gebruikelijk dat lidstaten eerst worden aangeschreven
om binnen twee maanden een toelichting te geven, waarna een formele aanschrijving
volgt om te voldoen aan de verplichting EU-wetgeving om te zetten. Als laatste stap
kan de Commissie via het Europese Hof van Justitie een dwangsom opleggen wanneer lidstaten
in gebreke blijven.
Gezien het belang dat Nederland hecht aan zo hoog mogelijke harmonisatie bij implementatie
en borging van het gelijke speelveld heeft Nederland in een vroeg stadium procesoverleg
geïnitieerd met verschillende EU-lidstaten. Dit heeft als doel te komen tot gezamenlijke
interpretaties van de regelgeving en daarmee uniforme implementatie. Nederland heeft
bovendien bij de Europese Commissie aangedrongen op het vlot opstarten van de zogeheten
transposition workshopswaarbij de Commissie dergelijke gesprekken faciliteert voor alle lidstaten. Naar verwachting
gaan deze in december van start.
Ten aanzien van klimaatdiplomatie buiten de EU werkt Nederland samen met de EU en
andere gelijkgestemde landen, en in allianties met bedrijven, kennisinstellingen en
maatschappelijke organisaties, om andere landen aan te moedigen de mitigatie- en adaptatieambities
via Nationally Determined Contributions (NDC’s), en National Adaptation Plans (NAP’s) te verhogen en deze naar nationaal beleid te vertalen, in lijn met de doelen
van de Overeenkomst van Parijs. Ook dat draagt bij aan het gelijke speelveld.
Daarnaast zet de EU bij onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen in
op het opnemen van afdwingbare duurzaamheidsafspraken, zoals over de Overeenkomst
van Parijs. Bovendien voert de EU middels de comités die bij handelsakkoorden opgezet
worden gesprekken met handelspartners over handel en duurzame ontwikkeling. Die gesprekken,
in samenhang met de NDC’s en NAP’s van de derde landen, kunnen ertoe leiden dat zij
ook eigen klimaatwetgeving aannemen en op naleving toezien. Daarbij is het aan derde
landen zelf om hun eigen wetgeving op te stellen en te handhaven, zoals ook Nederland
en de EU een eigen right to regulate hebben.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede namens
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei -
Mede namens
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.