Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de geeannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 28-29 november 2024 (Kamerstuk 21501-30-616), het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 26 september 2024 en kabinetsreactie op het Draghi-rapport ( 21501-30, nr. 614) en de Voortgangsrapportage 2024 interne-marktactieagenda (Kamerstuk 22112, nr. 3975)
2024D45945 Inbreng Verslag van een schriftelijk overleg
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan
de Minister van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
voorgelegd over de Geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 28-29 november
2024 (Kamerstuk 21501-30, nr. 616), het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 26 september 2024 en kabinetsreactie
op het Draghi-rapport (21501–30, nr. 614) en de Voortgangsrapportage 2024 interne-marktactieagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 3975).
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derksen
De adjunct-griffier van de commissie,
Coco Martin
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de
GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat nieuwe Europese Uniewetgeving
(EU) toch niet leiden tot extra administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf
(mkb). Zij vragen wat de Minister doet om te garanderen dat Nederland niet onevenredig
wordt belast door EU-regelgeving?
De leden van de PVV-fractie vragen of er in het kader van het Europese platform Fit-for-Future
eerst naar onze nationale regelgeving gekeken wordt of dat dit samenloopt. Deze leden
vragen waarom Nederland moet investeren in een gezamenlijke EU-industriestrategie
als dat onze concurrentiepositie kan schaden door ongelijke verdeling van schulden
en lasten. Zij vragen hoe de Minister voorkomt dat het EU-beleid leidt tot oneerlijke
concurrentie, vooral in de industrie. Wat zijn de kosten voor Nederland van deze strategie
en hoe worden deze transparant gemaakt? Deze leden vragen waarom EU-initiatieven zoals
bioeAST worden ondersteund, terwijl deze vooral andere lidstaten, zoals in Oost-Europa
lijken te bevoordelen.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister garandeert dat Nederlands belastinggeld
niet wordt gebruikt voor projecten die weinig tot niets opleveren voor onze economie.
Zij vragen hoe de Minister voorkomt dat Nederland opdraait voor financiële lasten
die voortvloeien uit het Draghi-rapport, zoals gezamenlijke schulden. Deze leden vragen
wat het rapport concreet oplevert voor de Nederlands economie en wat de risico’s van
de voorgestelde maatregelen zijn. Deze leden vragen hoe de Minister de nationale soevereiniteit
en onafhankelijkheid binnen het concurrentiebeleid borgt.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de Minister gaat doen naar aanleiding van het
artikel «Met deze trucs plukken A-merken ons kaal in de supermarkt» van Follow the
Money.1
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister verder gaat met de ingezette lijn
van zijn voorganger en of de Minister hierbij ook de bevindingen gebruikt uit het
eindrapport van ECORYS «Territoriale leveringsbeperkingen».2 Deze leden vragen wat onnodige handelsbelemmeringen zijn die wij op nationaal niveau
hebben en of we daar niet al iets in zouden kunnen wegnemen om de prijs van levensmiddelen
weer op een betaalbaarder niveau te kunnen krijgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
onderhavige stukken. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de Raadsconclusies
over het Europese concurrentievermogen dat «Nederland zich in de Raad [heeft] hardgemaakt
voor het duidelijker laten terugkomen van onderzoek, talent, innovatie en onderwijs
in de Raadsconclusies». Hoe strookt deze inzet met de nationale bezuinigingen op onderzoek
en innovatie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de inzet van
de Minister naar aanleiding van het Draghi-rapport. Deze leden lezen hierover in de
geannoteerde agenda dat het kabinet met urgentie opvolging wil geven aan de positieve
elementen en oplossingsrichtingen in dit rapport om zo onze concurrentiepositie te
versterkten en dat onderzoek en innovatie (O&I) wordt hierbij gezien als de katalysator
voor productiviteit en welvaart. Tegelijkertijd geeft de Minister bij beantwoording
van feitelijke vragen op de begroting aan dat vanaf 2025 een daling in R&D-investeringen
wordt verwacht, met name omdat de vierde en vijfde ronde van het Nationaal Groeifonds
niet doorgaan en geeft ook de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie
(AWTI) aan dat de doelstelling om 3% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product
(BBP) aan onderzoek en innovatie te investeren met dit beleid niet gehaald zal worden.
Kan de Minister uitleggen hoe deze twee ogenschijnlijk tegenstrijdige plannen met
elkaar stroken? Blijft hij vasthouden aan de doelstelling van 3%? Kan de Minister
uiteenzetten hoe zijn voorgenomen bezuinigingen op onderzoek en innovatie neer zullen
slaan op verschillende Nederlandse en Europese projecten? Kan de Minister daarbij
ook een analyse geven van de effecten van de voorgenomen bezuinigingen op het concurrentievermogen
van Nederland en Europa?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in dit kader hoe de Minister invulling
gaat geven aan de belangrijkste aanbeveling van Draghi, namelijk dat er veel meer
(ca. 750–800 miljard euro) moeten worden geïnvesteerd in Europa om de concurrentiekracht
op peil te houden. Onderschrijft de Minister deze conclusie? Draghi zelf heeft aangegeven
dat de benodigde 750 tot 800 miljard euro kan worden gerealiseerd via meer nationale
bijdragen of via nieuwe eigen middelen voor de EU. Onderschrijft de Minister deze
aanbeveling ook? In de geannoteerde agenda lezen deze leden dat de Minister niet vooruit
wil lopen op de herziening van het Meerjarig Financieel Kader. Gaat hij bij deze herziening
wel pleiten voor een grotere nationale bijdrage om zodanig het concurrentievermogen
van de EU op peil te houden? Zo niet, op welke manier gaat de Minister dan invulling
geven aan de conclusies en aanbevelingen van Draghi over de benodigde investeringen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben bovendien een aantal vragen over hoe
de Minister het concurrentievermogen van Nederland meet en hoe hij zijn acties daaraan
koppelt. Zo geeft hij in de kabinetsreactie op het Draghi-rapport aan dat hij onder
meer het toezicht op de kapitaalmarkten wil verbeteren, fragmentatie in regelgeving
tegen wil gaan en de interne markt wil versterken. Kan de Minister concreter maken
op welke manier deze acties gaan bijdragen aan het concurrentievermogen van Nederland
en Europa? Kan hij hier meetbare doelstellingen aan verbinden? Op welke manier zorgt
de Minister ervoor dat deze meetbare doelstellingen behaald gaan worden en dat er
kan worden bijgestuurd als blijkt dat doelstellingen niet gehaald worden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot welke doelen de Minister heeft
voor de ruimtevaartsector en de Europese ruimtevaartsystemen en -diensten. Ruimtevaartsystemen
en -diensten hebben een essentiële rol in de Europese economie, defensie en wetenschap.
Wat zijn de doelstellingen van de Minister voor deze sector? Welke concrete doelen
wil de Minister dat er bereikt worden met de ruimtevaartsystemen en -diensten? Hoe
kunnen die doelen gehaald worden en hoe kunnen de bedreigingen het hoofd worden geboden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Ministers voor onderhavige brieven en stukken
en hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van Economische Zaken aangeeft in
te zetten op regeldruk zodat dit ook op Europees vlak verbeterd kan worden. Eerder
is Nederland in dit verband opgetrokken met Tsjechië, Italië, Denemarken en Zweden.
Deze leden vragen of de Minister verwacht op de aankomende Raad op dit punt met dezelfde
lidstaten op te trekken, en zo ja, of de Minister kansen ziet nog meer lidstaten aan
dit rijtje toe te voegen. Deze leden vragen ook om welke lidstaten dit dan zou gaan.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister aangeeft dat het voor
Nederland van belang is dat het concurrentievermogen van de EU wordt versterkt door
gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium en dat het staatssteuninstrument
niet te lichtvaardig wordt ingezet. Deze leden vragen de Minister van welke lidstaten
hij verwacht op dit punt steun te krijgen. De leden van de VVD-fractie onderschrijven
de mening van de Minister dat het staatssteuninstrument niet te lichtvaardig moet
worden ingezet, echter willen deze leden ervoor waken dat Nederland het braafste jongetje
van de klas is als andere EU-lidstaten het wel gebruiken om hun bedrijven te helpen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister hierop kan reflecteren.
In plaats van een verruiming van de staatssteunmogelijkheden zetten de leden van de
VVD-fractie liever in op een geïntegreerde kapitaalmarktunie, tegenwoordig omgedoopt
tot een spaar- en investeringsunie. Deze leden zijn daarom blij dat dit een speerpunt
is van de Minister van Financiën en zijn tevens verheugd te lezen dat er tijdens de
laatste Raad voor Concurrentievermogen opnieuw dergelijke oproepen zijn gedaan. Welke
rol ziet de Minister van Economische Zaken voor zichzelf weggelegd om dit doel te
verwezenlijken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben
hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen zich af wat de «positieve» elementen zijn van het
Draghi-rapport die betrekking hebben op onderzoek en innovatie die het kabinet wél
kan ondersteunen. Deze leden vragen de Minister om toe te zeggen om met een concrete
actieagenda te komen over hoe en wanneer de Minister welke onderdelen ten uitvoer
wil brengen. Tevens vragen zij hoe de Minister in Europa zal pleiten voor uitvoering
van deze onderdelen. Daarnaast vragen deze leden welke elementen het kabinet niét
kan steunen en om aan te geven vanwege welke redenen niet en hoe deze besluitvorming
tot stand is gekomen.
De leden van de D66-fractie hebben onlangs het Heitor-rapport gelezen dat pleit voor
een ingrijpende hervorming van de onderzoeks- en innovatieprogramma's van de EU. Deze
leden vragen of het kabinet heeft kennisgenomen van dit rapport en hoe het kabinet
aankijkt tegen de aanbevelingen uit dit rapport. In het bijzonder zijn deze leden
benieuwd naar het standpunt van het kabinet over het oprichten van een Industrial
Competitiveness and Technology Council. Deze leden vragen de Minister een toezegging
te doen zich hard te maken in Europees verband voor de oprichting van een dergelijk
adviesorgaan. Indien dit kabinet het rapport negatief beoordeelt, vragen de leden
van de D66-fractie naar de specifieke overwegingen die aan deze appreciatie ten grondslag
lagen.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar een update over het dossier territoriale
leveringsbeperkingen en vragen welke landen het inmiddels eens zijn met de positie
van Nederland. Tevens vragen zij aan de Minister wanneer hij verdere actie verwacht.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen inzake de Europese interne markt.
Deze ledenvragen zich af wat de inzet is van het kabinet ten opzichte van het wetgeving-
en werkprogramma van de Nieuwe Europese Commissie. Naar de mening van deze leden is
er namelijk een concreet actieplan nodig met concrete stappen om de interne markt
verder te vervolmaken. Stilstand betekent achteruitgang en is de sluipmoordenaar van
onze welvaart.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe hij zich gaat inzetten om met concrete
maatregelen te komen die ervoor zorgen dat alle EU-lidstaten, inclusief Nederland,
voldoen aan de 3%-norm voor uitgaven aan onderzoek en innovatie. Deze leden verzoeken
de Minister om een toezegging te doen om met specifieke stappen te komen en de Kamer
hierover te informeren.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen met het voorgestelde besluit om vanaf
9 december 2024 grenscontroles uit te voeren bij de Nederlandse grens. Zij maken zich
zorgen over deze beperkingen van de Europese interne markt. Deze leden vragen zich
af of dit kabinet voor ogen heeft hoe de voorgestelde maatregel de Nederlandse economie
zal raken. Daarnaast verzoeken deze leden de Minister om eventuele impactanalyses
die ten grondslag lagen aan dit besluit te delen met de Kamer en, indien dit niet
al gedaan wordt, de situatie te monitoren en te registreren zodat duidelijk wordt
hoe veel schade deze maatregel de Nederlandse economie aanbrengt. Deze leden vragen
daarbij speciale aandacht voor de effecten van deze maatregel op grensregio's.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken. De leden
van de BBB-fractie hebben nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie juichen de inbreng in de geannoteerde agenda toe waarin
het gaat om verminderen van regeldruk van Europa. Wel vragen deze leden concreet wat
dit betekent voor het volgende grote regelgevingspakket vanuit Brussel, de Digital
Fairness Act.
Is de Nederlandse houding tegenover de Digital Fairness Act in lijn met de houding
die hieromtrent te horen is met betrekking tot het tegengaan van regeldruk? Wat zal
het tegengaan van regeldruk verder betekenen voor de Digital Fairness Act?
Het belangrijkste punt wat ingebracht gaat worden is dat het inzicht op de impact
van EU-wetgeving vergroot moet worden, zodat de uitkomsten beter kunnen worden meegewogen
in de Nederlandse positiebepaling voor EU-onderhandelingen. De leden van de BBB-fractie
staan achter dit standpunt, en vragen of er vanuit de EU-weerstand wordt verwacht
en binnen wat voor termijn de EU dit zal kunnen en willen overnemen.
Ook wordt aangegeven dat er uitdrukkelijk gepleit gaat worden tot het verlagen van
regeldruk op bedrijven, nationale toezichthouders en medeoverheden zodat er beter
uitvoering gegeven kan worden aan EU-wetgeving. De leden van de BBB-fractie vragen
welke concrete voorstellen tot het verlagen van regeldruk de Minister mee gaat geven
in de EU, zowel voor bedrijven, als nationale toezichthouders en medeoverheden.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie nog een vraag over de Nederlandse positie
aangaande de aanname Raadsconclusies met betrekking tot het Europese concurrentievermogen.
De leden van de BBB-fractie vragen of er iets meer duiding gegeven kan worden als
er gezegd wordt dat het «gehele EU-beleidsinstrumentarium en het staatssteuninstrument
niet te lichtvaardig wordt ingezet» en of deze werkdefinitie in lijn is met hoe de
EU het opvat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken met
betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierover enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie lezen dat in de geannoteerde agenda Onderzoek en Innovatie
(O&I) als katalysator wordt gezien voor productiviteit en welvaart. De leden van de
Volt-fractie onderstrepen dit maar zien daarentegen dat het kabinet de laatste rondes
van het Nationaal Groeifonds schrapt en bezuinigt op het fonds Onderzoek en Wetenschap.
Hoe verwacht de Minister Europees bij te kunnen dragen aan de nodige innovatie, en
daarbij de koploperspositie voor Nederland te cementeren, zonder de keuze om broodnodige
investeringen te doen? Hoe verwacht de Minister dat risicovolle, doch innovatieve
projecten op Nederlandse bodem uitgevoerd kunnen worden, zonder privaat geld en zonder
wetenschappers?
De leden van de Volt-fractie lezen ook dat de Minister pleit voor een beter functionerende
Europese interne markt en dit wil bereiken door de regeldruk te verminderen. Bijvoorbeeld
door het vaker uitvoeren van impact assessments die territoriale effecten van nieuwe
EU-wetgeving duidelijk moeten maken. Deelt de Minister de zorg van de leden van de
Volt-fractie dat dit mogelijk contraproductief is aangezien er voornamelijk vanuit
eigen belang invloed wordt uitgeoefend en hierdoor de effectiviteit van Europese wetgeving
wordt verminderd. Ziet de Minister de waarde van bijvoorbeeld het 28e regime? Op welke
manier adresseert hij de European Innovative Company tijdens de Raad?
Daarnaast beschouwt de Minister het bestrijden van «onnodige» regeldruk als een zeer
belangrijk thema, hetgeen de leden van de Volt-fractie beamen. Deze leden zien echter
in reactie op de mission letters van Commissievoorzitter Von der Leyen dat Europese
ambtenaren aangeven dat er nauwelijks «onnodige» regels zijn vanwege bijvoorbeeld
klimaatdoelen. Verreweg de meeste van deze regelgeving is in het leven geroepen om
bedrijfsactiviteiten te monitoren voor klimaatdoeleinden. Kan de Minister zelf aangeven
welke regels er geschrapt kunnen worden? Op welke manier wordt er ingezet op harmoniseren
en coördineren van regelgeving? Is de Minister het met de leden van de Volt-fractie
eens dat dit een manier is om tot minder regeldruk te komen.
Tot slot lezen de leden van de Volt-fractie in het verslag over de Raad voor Concurrentievermogen
van 26 september 2024 (Kamerstuk 21501–30, nr. 614) dat meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aangaven geen voorstander te zijn van
het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten en dat
gezamenlijk investeren alleen effectief kan zijn als er meer private investeringen
kunnen worden omsloten. Kan de Minister aangeven hoe hij van plan is om meer private
investeringen aan te trekken zonder gemeenschappelijke uitgaven van nieuwe schuldinstrumenten,
zoals Eurobonds? Hoe verwacht de Minister dat privaat kapitaal comfortabel genoeg
zal worden met de risico's van vluchtige kapitaalmarkten, zonder dat daar veilige
activa aan ten grondslag ligt?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.