Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Olger van Dijk en Pierik over het bericht 'Rijksadviseur Wouter Veldhuis is om: Lelylijn zonder Duitse connectie wél van belang.'
Vragen van de leden Olger vanDijk (Nieuw Sociaal Contract) en Pierik (BBB) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Rijksadviseur Wouter Veldhuis is om: Lelylijn zonder Duitse connectie wél van belang.» (ingezonden 14 november 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 21 november
            2024)
         
Vraag 1
            
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 11 november 2024 j.l. getiteld «Rijksadviseur
               Wouter Veldhuis is om: Lelylijn zonder Duitse connectie wél van belang. Maar Nedersaksenlijn
               helemaal belangrijk»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Bent u het eens dat een stap gezet dient te worden met de Nedersaksenlijn en de Lelylijn?
Antwoord 2
            
Ja, daarom heeft dit kabinet deze prioritaire lijnen ook opgenomen in het hoofdlijnenakkoord
               en het regeerprogramma.
            
Vraag 3
            
Hoe waardeert u het «Masterplan» voor het Noorden van Rijksadviseur Wouter Veldhuis
               om een jaar lang vervolgonderzoek te doen naar de Lelylijn en dit te verankeren in
               de Nota Ruimte 2025?
            
Antwoord 3
            
Het kabinet deelt de observatie dat de Lelylijn een grote impact heeft op het ruimtegebruik
               in Noordelijk Nederland en dat dit een sturende werking kan hebben. Het kabinet deelt
               daarom ook de noodzaak om voor de Lelylijn door te denken wat de mogelijke ruimtelijke
               opgaven na 2050 zijn. Zoals ook in het NOVEX-ontwikkelperspectief wordt geschetst
               is alleen de aanleg van de Lelylijn niet voldoende om de meeste winst te behalen voor
               Noordelijk Nederland. Het College van Rijksadviseurs roept op om de opgave en oplossingsrichtingen
               nog verder te verbreden en naar een langere tijdshorizon te kijken voordat overgaan
               wordt tot trechteren2. Vanuit het kabinet wordt ook deze oproep gedeeld om breder te kijken. Dit vraagt
               ook tijd om het op een goede manier te doen. De uitwerking van de Nota Ruimte komt
               waarschijnlijk te vroeg om het ruimtebeslag op een goede manier uit te werken.
            
Vraag 4
            
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Pierik/Olger van Dijk (Kamerstuk 36 600 XII, nr. 42) om te bezien wat nodig is om de MIRT-verkenning van de Nedersaksenlijn te starten?
Antwoord 4
            
Binnen het kabinet en met de regio wordt gesproken over verschillende vervolgstappen.
               De MIRT-spelregels3 schrijven voor dat om de stap te kunnen zetten naar de verkenningsfase er een gedragen
               beeld over de opgave en oplossingsrichtingen moet zijn. Daarnaast dient bij de start
               van de MIRT-verkenning zicht te zijn op ten minste 75% financiering van de meest voor
               de hand liggende oplossing van de opgave. Hierbij worden naast de initiële investeringskosten
               ook de verandering in de beheer- en onderhoudskosten meegenomen. Dit betekent dat
               bij start van de verkenning zicht moet zijn op in totaal ca. € 1,3 miljard. Er ontbreekt
               nog zicht op dit bedrag voor de aanlegkosten en de dekking van de structurele beheer-
               en onderhoudskosten, die geschat worden op structureel ca. € 25 mln. per jaar.
            
Vraag 5
            
Hoe gaat u uitvoering geven aan de afspraak in het hoofdlijnenakkoord om te bezien
               wat er nodig is om de aanleg van de Lelylijn voort te zetten?
            
Antwoord 5
            
Over de uitvoering van de afspraak uit het hoofdlijnenakkoord wordt nu het gesprek
               gevoerd. Er zijn verschillende mogelijkheden tot een vervolg denkbaar, waarbij de
               regio inzet op de start van een MIRT-verkenning. Hiervoor is echter nog geen zicht
               op de benodigde financiering. Er moet zicht zijn op in totaal ca. € 7 miljard aanvullend
               aanlegbudget en de dekking van de structurele beheer- en onderhoudskosten die geschat
               worden op structureel minimaal € 200 mln. per jaar. Er zijn ook nog andere vervolgstappen
               denkbaar, zoals bijvoorbeeld het College van Rijksadviseurs voorstelt. Uiterlijk bij
               voorjaarsnota (april 2025) zal door het kabinet het definitieve besluit over de vervolgstappen
               voor de Lelylijn worden genomen.
            
Vraag 6
            
Welke financieringsmogelijkheden heeft de Staatssecretaris concreet onderzocht om
               te voldoen aan de 75% financiering van de Lelylijn en de Nedersaksenlijn?
            
Antwoord 6
            
Er zijn opties denkbaar met reguliere financiering, zoals reguliere financiering door
               het Rijk generiek of uit het Mobiliteitsfonds of cofinanciering vanuit Regio of andere
               partijen. Daarnaast is gekeken naar een nieuwe vorm van publiek-private samenwerking,
               een vorm van leningen (green bonds/obligaties of leningen door ProRail) en naar mogelijkheden
               voor een gebiedsontwikkelfonds.
            
Vraag 7
            
Kunt u alle onderzochte nationale financieringsmogelijkheden zowel binnen als buiten
               de I&W begroting benoemen (zoals bijvoorbeeld economische structuurversterking uit
               Nij Begun), en ook de Europese financieringsmogelijkheden (zoals bijvoorbeeld Green
               Bonds, en overige EU fondsen) uiteenzetten in een tabel?
            
Antwoord 7
            
Bekeken financierings-mogelijkheid
Belangrijkste observatie
Generieke financiering door het Rijk buiten de IenW-begroting om
In het Hoofdlijnenakkoord is geen aanvullende bijdrage vrijgemaakt voor deze lijnen.
                           De beschikbare middelen zijn reeds belegd in andere lopende en geplande programma’s.
                           Dit betekent dat extra financiering vanuit de rijksbegroting op korte termijn niet
                           beschikbaar is, tenzij herallocatie van middelen plaatsvindt.
                        
Bekostiging uit het Mobiliteitsfonds
Extrapolatie van het Mobiliteitsfonds biedt een mogelijkheid voor financiering op
                           de langere termijn, maar dit gaat ten koste van de ruimte voor andere investeringen
                           en beheer en onderhoud van projecten binnen het weg-, spoorweg- en vaarwegennetwerk.
                           Mobiliteitsfonds staat in toenemende mate onder druk. Zoals recent in de MIRT-brief
                           is vermeld, resteert momenteel circa € 1,1 mld. aan extrapolatieruimte 2038, waar
                           meerdere risico’s, tegenvallers en ambities tegenover staan.
                        
Reguliere cofinanciering door regio of andere partijen.
Er is op dit moment geen concrete bijdrage vanuit de regio’s toegezegd voor de aanleg
                           van de lijnen, wel is € 15 miljoen voor de studiekosten toegezegd. Vanuit het ministerie
                           worden gesprekken gevoerd met de regio's, maar er is geen zicht op enige vorm van
                           cofinanciering of het benutten van regionale ontwikkelingsprogramma’s voor de aanleg.
                        
Publiek-private samenwerking (DBFM(O))
Nieuwe vormen van Publiek Private Samenwerking die gebruik maken van private financiering
                           zouden een bijdrage kunnen leveren aan de (voor)financiering van de projecten. De
                           afgelopen periode zijn geen DBFM-opdrachten meer gegund omdat deze voor marktpartijen
                           niet interessant zijn vanwege de omvang, complexiteit en de risico's en de Anti-Tax
                           Avoidance Directive (ATAD), die een financieel voordeel heeft weggenomen. Daarnaast
                           geldt dat private financiering vaak duurder is dan publieke financiering, omdat de
                           financieringskosten van de overheid zeer laag zijn (staatsobligaties). Daarbij komt
                           dat de exploitatiekosten van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing) groter
                           zijn dan de exploitatieopbrengsten. Dit verschil komt aanvullend ten laste van de
                           rijksbegroting en ook hiervoor is geen dekking voorzien
                        
Bijdragen uit Europese Fondsen
Europese fondsen, zoals de structuurfondsen of specifieke programma’s gericht op infrastructuur
                           en duurzaamheid, kunnen een aanvulling vormen, maar deze kunnen pas in een later stadium
                           van het project worden aangevraagd. De onzekerheid over de toewijzing maakt het niet
                           mogelijk om deze middelen nu al als directe financiering te beschouwen. Voorts moeten
                           Europese fondsen vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan
                           bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Ook hier
                           geldt dat de exploitatiekosten van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing)
                           groter zijn dan de exploitatieopbrengsten. Dit verschil komt aanvullend ten laste
                           van de rijksbegroting en ook hiervoor is geen dekking voorzien.
                        
Green Bonds/Staatsobligaties
Green Bonds kunnen een optie zijn voor de (voor)financiering van projecten. Er zal
                           echter nog steeds sprake zijn van een rentevergoeding. Ook hier geldt dat de exploitatiekosten
                           van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing) groter zijn dan de exploitatieopbrengsten.
                           Dit verschil komt aanvullend ten laste van de rijksbegroting en ook hiervoor is geen
                           dekking voorzien.
                        
Corporate lening door ProRail
Een lening door ProRail kan tijdelijke liquiditeit bieden, maar het komt uiteindelijk
                           ook ten laste van de rijksbegroting, aangezien de exploitatiekosten van de lijn hoger
                           zijn dan de opbrengsten. Dit type lening kan een optie zijn voor kortetermijnfinanciering,
                           maar zoals bij andere leningen moeten de rente en aflossing van de lening in overweging
                           worden genomen. Het verwachte rentepercentage is hoger dan bij een green bond.
                        
Gebiedsontwikkelfonds
Een Gebiedsontwikkelfonds kan een potentieel bron van financiering zijn voor projecten
                           die gericht zijn op ruimtelijke ontwikkeling. Het vereist echter tijd om een dergelijk
                           fonds op te zetten en de projecten goed uit te werken en te integreren in de plannen.
                           De opbrengsten uit gebiedsontwikkeling zijn onzeker en moeilijk in te schatten. Door
                           naast gebiedsontwikkeling ook andere verdiencapaciteit toe te voegen aan het fonds,
                           wordt de mogelijkheid voor (voor)financiering groter. Ook hier geldt dat de exploitatiekosten
                           van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing) groter zijn dan de exploitatieopbrengsten.
                           Dit verschil komt aanvullend ten laste van de rijksbegroting en ook hiervoor is geen
                           dekking voorzien.
                        
Een mix van bovenstaande mogelijkheden
Dit moet nog nader uitgezocht worden.
Er zal altijd een verplichting vanuit het Rijk aangegaan moeten worden om het benodigde
               bedrag te dekken. Uit de MIRT-onderzoeken blijkt dat de exploitatiekosten hoger zijn
               dan de exploitatieopbrengsten. Jaarlijks zal er dan ook een bijdrage voor beheer,
               onderhoud en vervanging nodig zijn voor deze lijnen. Daarbij speelt dat bij externe
               financieringsmogelijkheden ook altijd een vorm van rente verschuldigd is, waardoor
               de totale kosten oplopen. Deze aspecten moeten nader uitgewerkt worden; het onderzoek
               naar de financieringsopties loopt daarmee nog.
            
Vraag 8
            
Bent u bereid alles op alles te zetten om zo snel mogelijk, uiterlijk bij voorjaarsnota,
               extra financiering te vinden voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn?
            
Antwoord 8
            
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 6 en 7 wordt er gekeken naar mogelijkheden
               voor financiering. Tegelijkertijd moet het kabinet ook realistisch zijn. Er is, los
               van de kosten voor beheer, onderhoud, vervanging en exploitatie, aanvullend circa
               € 7 miljard nodig om zicht te hebben op de benodigde minimale 75% financiering die
               het MIRT voorschrijft voor de Lelylijn en circa € 1,3 miljard voor de Nedersaksenlijn.
               Dat is een enorm bedrag. Ook gezien de huidige financiële situatie van het Mobiliteitsfonds
               en Rijksbegroting.
            
Vraag 9
            
Zou u ieder van deze vragen afzonderlijk kunnen beantwoorden voor het notaoverleg
               MIRT op 25 november 2024?
            
Antwoord 9
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.