Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden (Kamerstuk 27923-473) en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 27923-489)
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 496
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 november 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap over de brief van 25 april 2024 over Uitvoering van de motie van het
lid De Kort øc.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen
inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden (Kamerstuk 27 923, nr. 473) en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm
ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet
onderwijs (Kamerstuk 27 923, nr. 489).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 juni 2024 aan de Minister en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 19 november 2024 zijn
de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
4
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
7
• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
7
II
Antwoord/reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief.
Zij hebben grote twijfels of het splitsen van de pabo voor het jongere en het oudere
kind wel zo goed is. Zij zijn van mening dat het voor leerkrachten erg goed is om
de ontwikkeling van kinderen (ook als ze hun loopbaan concentreren op de bovenbouw
van het primair onderwijs) te kennen. De leerkrachten bouwen dan immers voort op datgene
wat in de onderbouw gebeurt en wat kan gezien de ontwikkeling van kinderen. Wel zouden
deze leden aan de pabo’s durven vragen of een student nadat er een algemene introductie
en kennismaking met zowel het jongere als het oudere kind heeft plaatsgevonden, eerder
een keuze voor één van de beide kanten gemaakt kan worden. Deze leden maken er daarnaast
bezwaar tegen dat deze maatregel wordt gepresenteerd als een wondermiddel waarmee
veel meer mannelijke schoolverlaters gaan kiezen voor de pabo en waarmee het lerarentekort
substantieel gaat verminderen. Ook de Ministers noemden het bij de beantwoording van
een feitelijke vraag over de Slotwet 2023 «nog onzeker of een splitsing van de pabo-opleidingen
in opleidingen voor jonge en oudere kinderen tot meer leraren leidt»1. Wat dat betreft, verwachten deze leden aanmerkelijk meer van het Deltaplan tegen
het lerarentekort, waar de Kamer om heeft gevraagd door in januari 2024 de motie van
het lid Pijpelink2 aan te nemen. Delen de Ministers deze mening?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderkennen dat toekomstige leraren, die enkel
zijn opgeleid voor de onderbouw of voor de bovenbouw, het voor de scholen nog moeilijker
kunnen maken om voor elke groep een goed toegeruste leraar te vinden. Gaat de gedifferentieerde
pabo straks ook opleiden voor verschillende onderwijsbevoegdheden? Zo nee, hoe gaan
de Ministers dan waarborgen dat een docent die de pabo voor het oudere kind heeft
gevolgd, maar die de school noodgedwongen toch inzet voor onderwijs aan een groep
jonge kinderen, met zijn of haar handelingsverlegenheid wordt geconfronteerd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen vooral dat lerarenopleidingen beter
worden toegerust om leraren te scholen voor een latere selectie van hun leerlingen
en hen goed voor te bereiden op de omgang met zorgleerlingen en leerlingen die specifieke
ondersteuning nodig hebben. Delen de Ministers deze wensen? Welke stappen kunnen de
Ministers hiervoor nog zetten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat met het aannemen van de motie
van het lid Soepboer3, de Kamer de regering ook heeft verzocht om voortaan in de cao van het voortgezet
onderwijs niet alleen klokurennorm te hanteren maar ook een maximumlesurennorm van
24 lesuren per week. Een overweging bij dit verzoek is dat kortere lesuren binnen
dezelfde klokurennorm onherroepelijk leiden tot meer contactmomenten en daarmee tot
meer voorbereiding, nawerk en administratie. De Ministers reageren dat de sociale
partners gaan over de afspraken in de cao, ook over de afspraken over het aantal lesuren
per week voor docenten. Deze leden constateren echter dat het kabinet de jaarlijkse
ruimtebrief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling, vertrouwelijk
naar onderwijswerkgevers stuurt, maar deze nog altijd niet inzichtelijk wordt gemaakt
voor alle sociale partners, ondanks de motie van het lid Van den Hul c.s. inzake het
inzichtelijk maken van de ruimtebrief4, die de Kamer reeds in maart 2019 heeft aangenomen. Welke overwegingen liggen ten
grondslag aan deze nog altijd volgehouden eenzijdige informatie van de onderwijswerkgevers?
Maakt een maximumlesurennorm wel een serieuze kans bij de cao-onderhandelingen als
de werknemersorganisaties die vooral belang hebben bij zo’n norm, tegelijkertijd door
het kabinet welbewust op een kennisachterstand worden gehouden over de loonruimte?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs. Zij willen de ministers bedanken voor het snel doen toekomen van de brief
over de uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. inzake het wetsvoorstel differentiatie
pabo5. Zij zijn tevens verheugd dat splitsing van de pabo eveneens onderdeel is van het
gesloten hoofdlijnenakkoord. Zij willen opmerken dat het doel van splitsing van de
pabo tweeledig is. Allereerst zorgt een gesplitste pabo voor een bredere aantrekkingskracht
van de opleiding, zowel voor mannen als vrouwen. Daarnaast zorgt splitsing ook voor
meer focus in het curriculum, wanneer de opleiding niet meer tot een lesbevoegdheid
voor de gehele breedte van het primair onderwijs hoeft op te leiden. Deze leden zijn
van mening dat hiermee ook meer ruimte komt voor onderwijs in basisvaardigheden. Kunnen
de Ministers op bovenstaande reflecteren?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Ministers de mening delen dat snelle uitvoering
van deze motie van belang is voor het verdiepen van het pabo-curriculum en een bijdrage
kan leveren aan het oplossen van het lerarentekort. Kunnen de Ministers toezeggen
dat de eerste benodigde stappen voor differentiatie van de pabo-opleiding onverwijld
worden gezet?
Graag zouden de leden van de VVD-fractie van de Ministers horen of zij bereid zijn
de hoofdlijnennotitie met daarin de schets met fundamentele keuzes zo snel mogelijk,
bijvoorbeeld nog voor de zomer van 2024 aan de Kamer te doen toekomen. Tevens zouden
zij graag van de Ministers horen of zij bereid zijn in de tussentijd gesprekken met
het veld te starten om tot een bredere consensus te komen over een uniforme leeftijdsgrens
en vooropleidingseisen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde uitvoering van
de motie van het lid De Kort c.s. en van de motie van het lid Soepboer.
Motie van het lid De Kort c.s.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de internetconsultatie in 2020 overwegend negatieve
reacties opleverde, terwijl de pilots in 2021 en oktober 2022 juist positief werden
geëvalueerd. Daarom vragen deze leden wat de inhoudelijke verschillen waren tussen
het wetsvoorstel uit 2020 en de pilots.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er voor de pabo een landelijke kennisbasis is
vastgesteld. Daarbij wordt voorgesteld om deze kennisbasis op te splitsen voor de
opleiding voor jonge kinderen en voor de opleiding voor oude kinderen. Daarbij vragen
deze leden of een achterliggende reden achter deze voorgestelde splitsing is dat het
kennisniveau van de lesstof voor jonge kinderen logischerwijs lager is dan voor oude
kinderen en dat de lesvaardigheden bij oudere kinderen om andere pedagogische vaardigheden
vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen aan de Ministers of er ook wordt gekeken naar mogelijke
overstaptrajecten na afronding van de gespecialiseerde pabo en hoe deze eventueel
vorm zouden kunnen krijgen, bijvoorbeeld dat ze gemeenschappelijk worden aangeboden.
Motie van het lid Soepboer
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Ministers met de sociale partners gaan kijken
naar de mogelijkheden voor de maximum lesurennorm. Daarbij vragen deze leden of de
Ministers dan van plan zijn om deze norm onder andere te agenderen bij de in juni
2024 gestarte cao-onderhandelingen voor het voortgezet onderwijs. Daarnaast vragen
deze leden ook of de Ministers van plan zijn om, in lijn met deze aangenomen motie,
te blijven pleiten voor de maximum lesurennorm, ook als een aantal sociale partners
hier anders tegen aankijkt. Dit is tenslotte een wens van de meerderheid van de Kamer.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Ministers aangeven dat de naleving van de
cao-afspraken over de lesurennorm niet aan de onderwijsinspectie is. Echter, de onderwijsinspectie
controleert wel al op de klokurennorm. Gecombineerd met kennis van de duur van een
lesuur zou hier eenvoudig toezicht op kunnen worden gehouden. Daarom vragen deze leden
waarom de Ministers dit niet zouden willen beleggen bij de onderwijsinspectie.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de brief over
de uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over het realiseren van smalle
bevoegdheden voor leraren. Deze leden zijn voorstander van mogelijkheden tot specialisatie
op zowel de initiële opleiding als daarna via bijscholing, maar denken dat smalle
bevoegdheden hiertoe niet de oplossing zijn. Zij hebben daarom vragen, alvorens aan
dit lange en intensieve traject begonnen wordt.
Betrokkenheid beroepsgroep
De leden van de D66-fractie vinden in de eerste plaats dat besluiten over de bevoegdhedenstructuur
genomen moeten worden door de beroepsgroep zelf. In hoeverre is de beroepsgroep betrokken
geweest bij de totstandkoming van het oorspronkelijke wetsvoorstel en bij de gestuurde
brief over de uitvoering van de motie, zo vragen zij. En op welke wijze zijn de Ministers
van plan de beroepsgroep te betrekken bij de uitvoering van de motie en het opstellen
van de hoofdlijnennotitie? Daarbij vragen deze leden hoe de Ministers reflecteren
op het gebrek aan steun bij vakbonden en beroepsverenigingen zoals de AOb6, die een enquête heeft uitgevoerd waaruit blijkt dat de beroepsgroep verschillend
denkt over het splitsen van de pabo en dat de beroepsgroep zich in het bijzonder keert
tegen smalle bevoegdheden.
De leden van de D66-fractie vinden het zeer onwenselijk als dit voorstel er komt zonder
steun van de beroepsgroep. De invulling van het leraarschap, wanneer en voor wat je
bevoegd bent, is aan leraren zelf, zo stellen deze leden. Delen de Ministers dat dit
voorstel er niet mag komen zonder de steun van leerkrachten, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast vragen over de doorkruising van dit voorstel
met lopende trajecten. In het bijzonder vragen zij hoe de uitvoering van de motie
zich verhoudt tot de herijking van bekwaamheidseisen en -gebieden die op dit moment
wordt uitgevoerd door de beroepsgroep. Daarnaast vragen zij hoe dit voorstel zich
verhoudt tot de stappen die worden gezet in het opleidingsberaad en rond de herijking
van de kennisbasis van opleidingen.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Ministers een risico zien in een
afname van de aantrekkelijkheid van het beroep aangezien leraren zelf aangeven grote
waarde te hechten aan een brede inzetbaarheid na afronding van de opleiding.
Bovendien maken de leden van de D66-fractie zich zorgen om een mogelijke daling in
kwaliteit, door lagere toelatingseisen bij de opleidingsroute tot bevoegdheid voor
het jonge kind. Kunnen de Ministers bevestigen dat het wetsvoorstel, ook op lange
termijn, niet zal leiden tot lagere toelatingseisen, zo vragen zij.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe dit zich verhoudt tot de Commissie
Zevenbergen. Deze leden betreuren dat de commissie voortijdig gestopt is, maar wijzen
erop dat er wel consensus is bereikt over het feit dat smalle bevoegdheden voor het
jonge en oudere kind onwenselijk is. De commissie was van mening dat het goed mogelijk
is om te specialiseren met behoud van de huidige brede bevoegdheid. Hoe reflecteren
de Ministers hierop en hoe reageren zij op deze kritiek, zo vragen deze leden.
Noodzakelijkheid
De leden van de D66-fractie hebben zeer grote vragen bij de noodzakelijkheid van het
wetsvoorstel, net als in het verleden de Commissie Zevenbergen, de AOb, de PO-Raad,
Vereniging Hogescholen en de deelnemende pabo’s aan de pilot. Zij vragen daarbij aan
de Ministers expliciet te reageren op de bezwaren vanuit de internetconsultatie. Zij
vragen de Ministers dan ook zeer uitvoerig de noodzakelijkheid van dit voorstel te
motiveren, alvorens een hoofdlijnennotitie naar de Kamer te sturen. Deze leden vinden
het belangrijk hier het onderscheid te maken tussen het voorgenomen specialisatiemodel
en het model waarbij de pabo en bevoegdheden worden gesplitst. Welk bewijs hebben
de Ministers dat specifiek een splitsing van de pabo en smalle bevoegdheden daadwerkelijk
leidt tot een grotere instroom van leraren, en in het bijzonder de instroom van mannen,
zo vragen zij. Kunnen de Ministers daarbij alle onderzoeken en onderliggende ambtelijke
analyses met de Kamer delen, zo vragen zij. Mocht er geen onderzoek ten grondslag
liggen aan dit wetsvoorstel, zijn de Ministers dan bereid onderzoek te doen naar de
noodzakelijkheid en effectiviteit van het voorstel, zo vragen deze leden. Mocht die
bereidheid er niet zijn, delen de Ministers de mening dat het zeer onwenselijk is
een wetsvoorstel voort te zetten zonder onderzocht te hebben of dit specifieke voorstel
daadwerkelijk effect sorteert, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Ministers inzichtelijk kunnen maken
welke opleidingen op dit moment wel of geen verplichte kleuterstage kennen. Denken
de Ministers niet dat, indien blijkt dat er meer mannelijke studenten instromen bij
de afwezigheid van een dergelijke stage, het veel effectiever en doelmatiger is om
op korte termijn bij zoveel mogelijk opleidingen te stoppen met een verplichte kleuterstage,
zo vragen deze leden.
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot
het advies «Ruim baan voor leraren» van de Onderwijsraad, waarin juist gepleit wordt
voor bredere bevoegdheden. Zijn de Ministers daarbij bereid om de Onderwijsraad te
raadplegen voor advies, zo vragen zij.
Effecten
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen om het lerarentekort. Dit tekort
wordt de komende jaren groter, ondanks de forse inzet van vorige kabinetten om de
instroom te verhogen. Deze leden vragen of de Ministers kunnen delen wat de impact
van de smalle bevoegdheden is op het lerarentekort. Mocht dit niet bekend zijn, zijn
de Ministers bereid om onderzoek te doen naar de precieze impact van het voorstel
op het lerarentekort en de inzetbaarheid van leraren, zo vragen zij. Bovendien maken
deze leden zich zorgen over een toename in onbevoegd gegeven lessen, door het lerarentekort
en de smalle bevoegdheden. Deze leden zien het risico dat leraren, bevoegd voor het
jonge kind, wegens het lerarentekort toch les moeten geven aan oudere kinderen (of
vice versa), met kwaliteitsdaling tot gevolg. Hoe zien de Ministers dat, zo vragen
zij. Ook vragen deze leden of de Ministers het wenselijk vinden dat smalle en brede
bevoegdheden naast elkaar bestaan.
Daarnaast willen de leden van de D66-fractie benadrukken dat het van belang is om
zicht te houden op de gehele leerlijn, van groep 1 tot en met 8. Door smalle bevoegdheden
kan er verkokering optreden tussen de doorlopende leerlijn van het jonge kind en het
oudere kind en wordt het zicht op deze leerlijn slechter. Hoe zien de Ministers dat,
zo vragen deze leden.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre er overleg plaats heeft gevonden
met werkgevers in het onderwijs. Met een splitsing in de pabo en de daarmee samenhangende
splitsing in bevoegdheden dreigt een nieuw wendbaarheids- en bevoegdheidsprobleem
te ontstaan, zo vrezen deze leden. Door bevoegdheden te splitsen neemt de schoolinterne
en regionale flexibele inzetbaarheid af en zijn scholen minder in staat mensen gericht
in te zetten daar waar (tijdelijke) tekorten lokaal of regionaal het meest urgent
zijn. Zien de Ministers dit ook, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van
de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe
pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden en van
de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook
een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs.
De leden van de BBB-fractie constateren een afname van het aantal mannen in het onderwijs
nadat de Kweekschool en de KLOS7 opgingen in de pabo in de jaren ’80. Mannen lijken minder op te hebben met het kleuteronderwijs,
wat het vak voor hen minder interessant zou hebben gemaakt. Deze leden juichen dan
ook de ontwikkeling toe waarin kleuterdidactiek weer gescheiden gaat worden aangeboden
en hebben enkele vragen en opmerkingen bij de brief over de uitvoering.
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een toestroom van mannelijke leerkrachten
een belangrijke deel van de oplossing van het nijpende lerarentekort kan zijn. Graag
vernemen zij van de Ministers of zij deze mening delen. Tevens zijn deze leden van
mening dat bij het oplossen van het lerarentekort dan ook veel haast geboden is. Dit
maakt dan ook dat deze leden graag zien dat de hoofdlijnennotitie met fundamentele
keuzes aan de Kamer wordt gestuurd. Kunnen de Ministers toezeggen dat dit voor het
zomerreces gebeurt?
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie of de Ministers bereid zijn met het onderwijsveld
in gesprek te gaan om tot een brede overeenstemming te komen over de vooropleidingseisen
en een uniforme leeftijdsgrens. Deze leden benadrukken dat het hun nadrukkelijke wens
is dat deze maatregel ervoor zorgt dat het huidige percentage van afgestudeerde pabo-studenten
van 18 procent zal stijgen.
De leden van de BBB-fractie merken met betrekking tot de motie van het lid Soepboer
over de maximumlesurennorm op dat zij verheugd zijn dat het onderwerp bij de sociale
partners onder de aandacht zal worden gebracht. Deze leden delen het standpunt dat
het, gezien het doel van de motie om de werkdruk te verlichten, een goede zaak is
als cao-partijen deze motie ter harte nemen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de motie van het lid De Kort c.s. aandacht
voor het feit dat onvoldoende mannen kiezen voor een carrière in het (basis)onderwijs.
Deze leden zien dit gegeven ook als problematisch, maar betwijfelen of het splitsen
van de pabo-opleiding het gewenste effect gaat hebben. Hebben de Ministers aanwijzingen
dat het splitsen van de pabo-opleiding daadwerkelijk gaat leiden tot meer pabo-studenten,
in het bijzonder mannelijke studenten? Is het beeld dat mannelijke studenten veelal
afhaken na een verplichte kleuterstage in het eerste jaar terecht?
In dit kader vragen de leden van de ChristenUnie-fractie ook naar de uitvoering van
motie van het lid Ceder8. Hoe verlopen de gesprekken met de onderwijsorganisaties? Welke organisaties doen
mee? Wanneer verwachten zij afspraken over het streefcijfer en hoe daar te komen met
de Kamer te kunnen delen? Van welke maatregelen verwachten de Ministers dat zij het
meest kansrijk om meesters te werven en te behouden?
II Antwoord/reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Inbreng van de leden van de Groenlinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken er bezwaar tegen dat deze maatregel
wordt gepresenteerd als een wondermiddel waarmee veel meer mannelijke schoolverlaters
gaan kiezen voor de pabo en waarmee het lerarentekort substantieel gaat verminderen.
Ook de Ministers noemden het bij de beantwoording van een feitelijke vraag over de
Slotwet 2023 «nog onzeker of een splitsing van de pabo-opleidingen in opleidingen
voor jonge en oudere kinderen tot meer leraren leidt». Wat dat betreft verwachten
deze leden aanmerkelijk meer van het Deltaplan tegen het lerarentekort, waar de Kamer
om heeft gevraagd door in januari 2024 de motie van het lid Pijpelink aan te nemen.
Delen de Ministers deze mening?
Het kabinet ziet dat er een belangrijke kwaliteitsslag nodig is in het onderwijs.
Daarom werken we aan een herstelplan dat zich richt op het verbeteren van het onderwijs.
Het aanpakken van het lerarentekort is hier onderdeel van. De urgente problematiek
waarmee het onderwijs kampt, vraagt om oplossingen waarbij we buiten de gebaande paden
treden. Het voorstel om opleidingen mogelijk te maken voor het jonge en het oudere
kind naast de bestaande brede opleidingen, is één van de maatregelen om de pabo aantrekkelijker
te maken en zo de instroom mogelijk te verhogen van een meer diverse doelgroep.
Gaat de gedifferentieerde pabo straks ook opleiden voor verschillende onderwijsbevoegdheden?
Zo nee, hoe gaan de Ministers dan waarborgen dat een docent die de pabo voor het oudere
kind heeft gevolgd, maar die de school noodgedwongen toch inzet voor onderwijs aan
een groep jonge kinderen, met zijn of haar handelingsverlegenheid wordt geconfronteerd?
Ja, studenten die de lerarenopleiding voor het jonge of oudere kind afronden behalen
een bevoegdheid voor het lesgeven aan het jonge of het oudere kind. Dit heeft dus
impact op de inzetbaarheid op de school. Gelet op het lerarentekort kan het voorkomen,
zoals nu ook in het vo het geval is, dat leraren tijdelijk worden ingezet om onderwijs
te geven aan de groep waarvoor geen bevoegdheid is gehaald. De tekorten in het onderwijs
zijn op sommige scholen zo urgent, dat soms noodoplossingen nodig zijn. Bij de afweging
van welke oplossing gekozen wordt, is het belangrijk dat de kwaliteit van het onderwijs
voorop staat en dat de leraar voldoende ondersteuning krijgt vanuit de school.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen vooral dat lerarenopleidingen beter
worden toegerust om leraren te scholen voor een latere selectie van hun leerlingen
en hen goed voor te bereiden op de omgang met zorgleerlingen en leerlingen die specifieke
ondersteuning nodig hebben. Delen de Ministers deze wensen? Welke stappen kunnen de
Ministers hiervoor nog zetten?
Het belang van kennis bij leraren over de overgang van het primair onderwijs (hierna:
po) naar het voortgezet onderwijs (hierna: vo) is groot. Daarom is in 2023 het Landelijk
expertisecentrum PO-VO met middelen vanuit OCW gestart. Dit expertisecentrum helpt
zowel lerarenopleidingen als scholen bij evidence informed handelen om een ononderbroken ontwikkeling en gelijke kansen bij de overgang van
het po naar vo te bevorderen. Ook bij de herijking van de kennisbasis pabo krijgen
deze thema’s een belangrijke plek.
Kort geleden is een onderzoek van ResearchNed afgerond over de ondersteuning en professionalisering
van leraren bij passend en inclusiever onderwijs. In de beleidsreactie op dit onderzoek,
die wij uw Kamer in het najaar doen toekomen, gaan we in op de gewenste verandering
in lerarenopleidingen op dit thema.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat met het aannemen van de motie
van het lid Soepboer, de Kamer de regering ook heeft verzocht om voortaan in de cao
van het voortgezet onderwijs niet alleen klokurennorm te hanteren maar ook een maximumlesurennorm
van 24 lesuren per week. Een overweging bij dit verzoek is dat kortere lesuren binnen
dezelfde klokurennorm onherroepelijk leiden tot meer contactmomenten en daarmee tot
meer voorbereiding, nawerk en administratie. De Ministers reageren dat de sociale
partners gaan over de afspraken in de cao, ook over de afspraken over het aantal lesuren
per week voor docenten. Deze leden constateren echter dat het kabinet de jaarlijkse
ruimtebrief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling, vertrouwelijk
naar onderwijswerkgevers stuurt, maar deze nog altijd niet inzichtelijk wordt gemaakt
voor alle sociale partners, ondanks de motie van het lid Van den Hul c.s. inzake het
inzichtelijk maken van de ruimtebrief9, die de Kamer reeds in maart 2019 heeft aangenomen. Welke overwegingen liggen ten
grondslag aan deze nog altijd volgehouden eenzijdige informatie van de onderwijswerkgevers?
Maakt een maximumlesurennorm wel een serieuze kans bij de cao-onderhandelingen als
de werknemersorganisaties die vooral belang hebben bij zo’n norm, tegelijkertijd door
het kabinet welbewust op een kennisachterstand worden gehouden over de loonruimte?
In het proces van cao-onderhandelingen wordt vanuit beide zijden informatie gedeeld
om de inzetbrieven nader toe te lichten en te onderbouwen. Dit kenmerkt open en reëel
cao-overleg in het onderwijs en wijkt daarmee niet af van het cao-overleg in de marktsector
en in de kabinetssectoren.10 Over de wijze van uitvoering van de genoemde motie Van den Hul is uw Kamer destijds
geïnformeerd.11 Zoals beschreven in de «VSO nadere informatie ruimtebrief» van 13 februari 201912, kan de werkgeverszijde aan de cao-tafel per sector vertrouwelijk informatie delen
met de vakbonden over de sectorale arbeidsvoorwaardenruimte voor nieuwe cao-afspraken.
Sociale partners hebben, ieder vanuit hun eigen rol, de vrijheid om diverse onderwerpen
te agenderen op de cao-tafel. Zij bepalen hierover vooraf ieder hun eigen inzet. De
motie is onder de aandacht gebracht bij de sociale partners. Of een lesurennorm uiteindelijk
in de cao zal landen is afhankelijk van de belangenafweging die sociale partners gedurende
de onderhandelingen gezamenlijk maken. Conform de motie moedigen we hen aan op dit
punt tot afspraken te komen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen opmerken dat het doel van splitsing van de pabo
tweeledig is. Allereerst zorgt een gesplitste pabo voor een bredere aantrekkingskracht
van de opleiding, zowel voor mannen als vrouwen. Daarnaast zorgt splitsing ook voor
meer focus in het curriculum, wanneer de opleiding niet meer tot een lesbevoegdheid
voor de gehele breedte van het primair onderwijs hoeft op te leiden. Deze leden zijn
van mening dat hiermee ook meer ruimte komt voor onderwijs in basisvaardigheden. Kunnen
de Ministers op bovenstaande reflecteren?
De leden van de VVD-fractie benadrukken de mogelijke positieve effecten van het voornemen
om losse opleidingen voor het jonge en oudere kind mogelijk te maken. In het vignetonderzoek
van Qompas (2018)13 is aan respondenten gevraagd of zij eerder zouden kiezen voor een pabo waarbinnen
je je specialiseert in het lesgeven aan het jonge of oudere kind ten opzichte van
een pabo zonder specialisatiemogelijkheid. Belangrijk aandachtspunt is dat in dit
onderzoek niet is aangegeven tot welke bevoegdheid de gespecialiseerde opleiding leidt
(smal of breed). Uit dit onderzoek weten we dat er groepen zijn die aangeven dat deze
opleidingen met een specialisatiemogelijkheid aantrekkelijker zijn dan de bredere
opleiding. Dat neemt niet weg dat er ook groepen zullen zijn die de brede opleiding
de aantrekkelijkste optie blijven vinden. We vinden het van belang om naast het mogelijk
maken van de nieuw te vormen opleidingen ook de brede route te behouden. Ook omdat
de leraren met een brede opleiding breder inzetbaar zijn, hetgeen zeker in tijden
van tekorten een pré is. Met het mogelijk maken van deze combinatie van opleidingen
willen we beter aansluiten bij de verschillende wensen van aankomend studenten en
op die manier een zo groot en divers mogelijke doelgroep aanspreken. We willen beter
zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen
die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van
de hoofdlijnennotitie, hier zo snel mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting
is dat dit onderzoek in het voorjaar is afgerond.
De leden van de VVD-fractie stellen terecht dat smallere opleidingen ruimte kunnen
bieden voor meer focus op basisvaardigheden, met vakinhoud, -didactiek en pedagogiek
gericht op de specifieke leeftijdsgroep. Daarbij is het van belang om ook bij smallere
bevoegdheden en specialisatie binnen de brede bevoegdheid voldoende zicht op de doorlopende
leerlijn te houden. Bij de vormgeving van opleidingen verdient dit aandacht van hogeronderwijsinstellingen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Ministers de mening delen dat snelle uitvoering
van deze motie van belang is voor het verdiepen van het pabo-curriculum en een bijdrage
kan leveren aan het oplossen van het lerarentekort. Kunnen de Ministers toezeggen
dat de eerste benodigde stappen voor differentiatie van de pabo-opleiding onverwijld
worden gezet?
In de brief over de uitvoering van motie De Kort c.s. is het te doorlopen proces uiteengezet.
Daarin is aangegeven dat als eerste stap een hoofdlijnennotitie aan de Kamer wordt
toegezonden, waarin fundamentele keuzes worden geschetst en bij uw Kamer in gesprek
worden gebracht. De verwachting is dat het vroegtijdig maken van deze keuzes tijdwinst
oplevert in de loop van het proces en essentieel is voor de vormgeving van wet- en
regelgeving. Na verzending van eerdergenoemde brief is gelijk gestart met de voorbereiding
van deze hoofdlijnennotitie in gesprekken met beroepsgroep, opleidingen en werkgevers.
Graag zouden de leden van de VVD-fractie van de Ministers horen of zij bereid zijn
de hoofdlijnennotitie met daarin de schets met fundamentele keuzes zo snel mogelijk,
bijvoorbeeld nog voor de zomer van 2024 aan de Kamer te doen toekomen. Tevens zouden
zij graag van de Ministers horen of zij bereid zijn in de tussentijd gesprekken met
het veld te starten om tot een bredere consensus te komen over een uniforme leeftijdsgrens
en vooropleidingseisen.
De leden van de VVD-fractie vragen om snelle toezending van de hoofdlijnennotitie
en tegelijkertijd om tot brede consensus te komen in het veld over de te maken fundamentele
keuzes. Dit proces kost tijd. In het eerder ter internetconsultatie voorgelegde wetsvoorstel
waren deze keuzes nog niet gemaakt en was voorzien om dit te doen tijdens het wetgevingsproces.
Door deze volgorde nu om te draaien duurt het weliswaar langer voordat het vervolg
van het proces kan worden hervat, maar is de inzet dat de behandeling van het wetsvoorstel
door scherpe keuzes daarna sneller kan. De gesprekken met het veld zijn inmiddels
gestart.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie lezen dat de internetconsultatie in 2020 overwegend negatieve
reacties opleverde, terwijl de pilots in 2021 en oktober 2022 juist positief werden
geëvalueerd. Daarom vragen deze leden wat de inhoudelijke verschillen waren tussen
het wetsvoorstel uit 2020 en de pilots.
De leden van de NSC-fractie merken terecht op dat er verschil bestaat tussen de reacties
op de internetconsultatie en de resultaten van de in dezelfde periode uitgevoerde
pilots. De negatieve reacties zien voor het overgrote deel op de smalle bevoegdheid
die door het wetsvoorstel wordt geregeld. In de reacties worden zorgen geuit over
de beperkte inzetbaarheid in tijden van tekorten, beperkt ontwikkelperspectief van
leraren en beperkter zicht op de doorlopende leerlijn door de smalle bevoegdheid. Het eerder genoemde onderzoek naar de interesse van aspirant-studenten in opleidingen
die leiden tot een smalle bevoegdheid kan een beeld geven of het extra aantal studenten
dat deze nieuwe opleidingen trekt de verminderde flexibele inzet compenseert.
In de pilots is ingezet op specialisatie (vanaf jaar 3), maar wel binnen de brede
bevoegdheid en vanuit een brede kennisbasis. Hiermee blijven aankomende leraren breed
inzetbaar en blijft een brede kennisbasis aangereikt. De specialisaties uit de pilots
zijn inmiddels staande praktijk geworden en worden verder doorontwikkeld naar een
landelijk specialisatiemodel.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er voor de pabo een landelijke kennisbasis is
vastgesteld. Daarbij wordt voorgesteld om deze kennisbasis op te splitsen voor de
opleiding voor jonge kinderen en voor de opleiding voor oude kinderen. Daarbij vragen
deze leden of een achterliggende reden achter deze voorgestelde splitsing is dat het
kennisniveau van de lesstof voor jonge kinderen logischerwijs lager is dan voor oude
kinderen en dat de lesvaardigheden bij oudere kinderen om andere pedagogische vaardigheden
vragen.
De bekwaamheidseisen onderwijspersoneel vormen voor elke leraar de basis van wat zij
vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch moeten kennen en kunnen. Op deze bekwaamheidseisen
wordt door de opleidingen voortgeborduurd in de kennisbases, die voor opleidingen
de basis vormen in de ontwikkeling van het curriculum. Op dit moment worden de kennisbases
al herijkt en wordt in zowel het algemene deel als het vakspecifieke deel onderscheid
gemaakt in specifieke onderdelen voor het jonge en het oudere kind. Daarin is het
mogelijk dat er een andere verhouding bestaat tussen vakinhoud, vakdidactiek en pedagogiek.
Deze andere verhouding zou echter nooit moeten leiden tot niveauverschil tussen de
opleidingen. Het belang van leerkrachten op minimaal hbo-niveau is voor zowel het
jonge als het oudere kind groot. Juist in het belang van onderwijskwaliteit is dit
voor ons een belangrijk uitgangspunt.
De leden van de NSC-fractie vragen aan de Ministers of er ook wordt gekeken naar mogelijke
overstaptrajecten na afronding van de gespecialiseerde pabo en hoe deze eventueel
vorm zouden kunnen krijgen, bijvoorbeeld dat ze gemeenschappelijk worden aangeboden.
We delen met de leden van de NSC-fractie dat het van belang is om een toegankelijk
traject om de bevoegdheid te verbreden in te richten. Dit zorgt ook voor extra ontwikkelperspectief
en mobiliteit voor leraren. De duur van dit verbredingstraject wordt bepaald door
de mate waarin de gespecialiseerde opleidingen afwijken van de brede pabo. Uiteindelijk
is het aan de instellingen om in te schatten hoeveel tijd nodig is om de benodigde
extra kennis en (stage)ervaring op te doen om tot de extra bevoegdheid te komen. In
de hoofdlijnennotitie zullen we verder op dit thema ingaan.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Ministers met de sociale partners gaan kijken
naar de mogelijkheden voor de maximum lesurennorm. Daarbij vragen deze leden of de
Ministers dan van plan zijn om deze norm onder andere te agenderen bij de in juni
2024 gestarte cao-onderhandelingen voor het voortgezet onderwijs. Daarnaast vragen
deze leden ook of de Ministers van plan zijn om, in lijn met deze aangenomen motie,
te blijven pleiten voor de maximum lesurennorm, ook als een aantal sociale partners
hier anders tegen aankijkt. Dit is tenslotte een wens van de meerderheid van de Kamer.
Zoals aangegeven in de brief «Voortgang lerarenstrategie juni 2024»14 is het verzoek uit de motie van het lid Soepboer (NSC) over een maximum lesurennorm
in de CAO VO15 onder de aandacht gebracht van cao-partijen. Het is nu aan de cao-partijen om de
oproep uit de motie bij het cao-overleg te betrekken. Het zoeken naar effectieve maatregelen
voor het verlagen van de werkdruk, maakt volgens de inzetbrieven onderdeel uit van
de cao-onderhandelingen. Het is aan sociale partners om te bepalen of een maximum
lesurennorm in de rede ligt. Mogelijk komen zij tot alternatieve afspraken om de werkdruk
te verlichten. Ondertussen gaan wij door met de bredere aanpak voor het verlagen van
de werkdruk, onder meer via de structurele middelen die hiervoor sinds het schooljaar
2022–’23 jaarlijks beschikbaar worden gesteld (€ 300 miljoen voor het vo16) en de pilot onderwijstijd voortgezet onderwijs.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Ministers aangeven dat de naleving van de
cao-afspraken over de lesurennorm niet aan de onderwijsinspectie is. Echter, de onderwijsinspectie
controleert wel al op de klokurennorm. Gecombineerd met kennis van de duur van een
lesuur zou hier eenvoudig toezicht op kunnen worden gehouden. Daarom vragen deze leden
waarom de Ministers dit niet zouden willen beleggen bij de onderwijsinspectie.
De onderwijsinspectie houdt toezicht op de naleving van publiekrechtelijke wet- en
regelgeving, in of krachtens de onderwijswetten. Het toezicht op de lestijd van leerlingen
valt daar bijvoorbeeld onder. Het toezicht op de naleving van cao-afspraken (zoals
een klok- of lesurennorm voor docenten) behoort daarentegen niet tot de taken van
de Onderwijsinspectie. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en toepassing van de
cao ligt bij sociale partners. Dat betekent dat ook de naleving van cao-afspraken,
het toezicht daarop en de handhaving een privaatrechtelijke zaak is tussen cao-partijen
en tussen werkgevers en werknemers onderling. Werknemers hebben middelen om de naleving
af te dwingen bij de werkgever. Dat kan bijvoorbeeld met behulp van de medezeggenschap,
de vakbond, of in het uiterste geval de rechter.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de DD6-fractie vragen in hoeverre de beroepsgroep betrokken is geweest
bij de totstandkoming van het oorspronkelijke wetsvoorstel en bij de gestuurde brief
over de uitvoering van de motie.
We vinden het van groot belang om de beroepsgroep actief te betrekken in dit traject.
De gesprekken met de beroepsgroep en sociale partners zijn inmiddels gestart en we
kijken hoe we op een goede manier invulling kunnen geven aan het proces waarbij betrokkenheid
van de beroepsgroep geborgd is. In de internetconsultatie heeft daarnaast een brede
vertegenwoordiging van de beroepsgroep inbreng geleverd op het oorspronkelijke wetsvoorstel.
Die inbreng betrekken we ook bij het vervolgtraject. De beroepsgroep zal betrokken
worden bij de inhoudelijke uitwerking van het traject. De beroepsgroep is niet actief
betrokken geweest bij het opstellen van de brief die wij in april naar uw Kamer hebben
verzonden, omdat deze brief een procesmatige insteek had en hierin nog geen inhoudelijke
keuzes gemaakt werden.
Op welke wijze zijn de Ministers van plan de beroepsgroep te betrekken bij de uitvoering
van de motie en het opstellen van de hoofdlijnennotitie? Daarbij vragen de leden van
de D66-fractie hoe de Ministers reflecteren op het gebrek aan steun bij vakbonden
en beroepsverenigingen zoals de AOb, die een enquête heeft uitgevoerd waaruit blijkt
dat de beroepsgroep verschillend denkt over het splitsen van de pabo en dat de beroepsgroep
zich in het bijzonder keert tegen smalle bevoegdheden.
We hechten veel waarde aan de inbreng van de beroepsgroep en hun inbreng nemen we
mee in onze besluitvorming. Een deel van de beroepsgroep heeft het standpunt dat een
brede bevoegdheid en smalle bevoegdheden niet naast elkaar zouden moeten bestaan,
een ander deel pleit juist voor het naast elkaar laten bestaan van smalle en brede
bevoegdheden. Hierover zullen wij met hen het (verdiepend) gesprek voeren. De resultaten
van het eerdergenoemde onderzoek naar de interesse van aspirant-studenten in opleidingen
die leiden tot een smalle bevoegdheid gebruiken we bij dit gesprek. Daarnaast is de
beroepsgroep volgens de wet aan zet om advies uit te brengen over hoe de bekwaamheidseisen
voor leraren eruit zouden moeten zien. Wij toetsen hun advies vervolgens op draagvlak,
proces en uitvoerbaarheid alvorens we dit kunnen overnemen in het besluit. Met deze
wettelijke taak heeft de beroepsgroep een belangrijk aandeel in dit proces.
De leden van de D66-fractie vinden het zeer onwenselijk als dit voorstel er komt zonder
steun van de beroepsgroep. De invulling van het leraarschap, wanneer en voor wat je
bevoegd bent, is aan leraren zelf, zo stellen deze leden. Delen de Ministers dat dit
voorstel er niet mag komen zonder de steun van leerkrachten, zo vragen zij.
Met de leden van de D66-fractie delen wij het belang van steun van de beroepsgroep.
Zoals al eerder beschreven, zetten we er op in om het proces en de uitwerking vorm
te geven op een manier die zorgt voor betrokkenheid en steun van leraren.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast vragen over de doorkruising van dit voorstel
met lopende trajecten. In het bijzonder vragen zij hoe de uitvoering van de motie
zich verhoudt tot de herijking van bekwaamheidseisen en -gebieden die op dit moment
wordt uitgevoerd door de beroepsgroep. Daarnaast vragen zij hoe dit voorstel zich
verhoudt tot de stappen die worden gezet in het opleidingsberaad en rond de herijking
van de kennisbasis van opleidingen.
In de huidige herijking van de bekwaamheidseisen wordt door de beroepsgroep al toegewerkt
naar bekwaamheidseisen die minder generiek zijn en meer zijn toegespitst op wat een
leraar voor het jonge of het oudere kind zou moeten kennen en kunnen. Het is nog niet
duidelijk in hoeverre deze bekwaamheidseisen gewijzigd moeten worden bij de invoering
van het wetsvoorstel. Volgens de huidige planning zou het advies van de lerarenorganisaties
over de herijking van de bekwaamheidseisen in het voorjaar van 2025 gereed moeten
zijn, waarna wij het voorstel kunnen doen deze wettelijk te verankeren. Er kan dan
gekeken worden of deze eisen meegenomen kunnen worden in het inrichten van opleidingen
voor leraren voor het jonge of oudere kind.
Ook in het opleidingsberaad en de herijking van de kennisbases is al aandacht voor
de uitsplitsing naar het jonge en oudere kind. Dit in verband met de ambities van
pabo’s om tot een landelijk specialisatiemodel te komen binnen de brede opleiding.
In de komende periode treden we in overleg met betrokkenen over de vraag of deze herijking
al voldoende handvatten biedt voor de nieuw te vormen opleidingen, of dat aanvullende
aanpassingen nodig zijn.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Ministers een risico zien in een
afname van de aantrekkelijkheid van het beroep aangezien leraren zelf aangeven grote
waarde te hechten aan een brede inzetbaarheid na afronding van de opleiding.
De brede opleiding blijft bestaan, naast het mogelijk maken van de gespecialiseerde
opleidingen die leiden tot een bevoegdheid voor het jonge of het oudere kind. Dit
kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de pabo, waardoor er een meer diverse groep
wordt aangesproken. We willen beter zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten
door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten
we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie, hier zo snel mogelijk extra
onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar is afgerond.
Bovendien maken de leden van de D66-fractie zich zorgen om een mogelijke daling in
kwaliteit, door lagere toelatingseisen bij de opleidingsroute tot bevoegdheid voor
het jonge kind. Kunnen de Ministers bevestigen dat het wetsvoorstel, ook op lange
termijn, niet zal leiden tot lagere toelatingseisen, zo vragen zij.
Met de leden van de D66-fractie delen we de mening dat mogelijk inhoudelijk gewijzigde
toelatingseisen nooit mogen leiden tot een verschil in niveau van de verschillende
routes. Dat was ook het uitgangspunt van het eerder ter internetconsultatie voorgelegde
wetsvoorstel. In de reacties op de internetconsultatie wordt dit uitgangspunt positief
ontvangen. In de hoofdlijnennotitie gaan we verder in op de uitwerking van dit onderdeel.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe dit zich verhoudt tot de Commissie
Zevenbergen. Deze leden betreuren dat de commissie voortijdig gestopt is, maar wijzen
erop dat er wel consensus is bereikt over het feit dat smalle bevoegdheden voor het
jonge en oudere kind onwenselijk is. De commissie was van mening dat het goed mogelijk
is om te specialiseren met behoud van de huidige brede bevoegdheid. Hoe reflecteren
de Ministers hierop en hoe reageren zij op deze kritiek, zo vragen deze leden.
Het blijft mogelijk om de huidige brede opleiding te volgen. Het mogelijk maken van
twee gespecialiseerde opleidingen die leiden tot een smalle bevoegdheid, naast de
bestaande brede opleiding, zorgt ervoor dat er daadwerkelijk meer focus en keuzemogelijkheden
kunnen worden aangebracht in de inhoud van de opleiding. In de huidige opleiding hebben
studenten ook een specialisatiemogelijkheid, maar de ruimte hiertoe is beperkt, omdat
studenten een bevoegdheid halen om les te geven aan het jonge en het oudere kind,
ongeacht de specialisatie die zij kiezen. Dit maakt het curriculum vol. De gespecialiseerde
opleidingen, die leiden tot een bevoegdheid voor het jonge of het oudere kind, kunnen
in hun aanbod scherper focussen op het jonge of het oudere kind, en zo krijgen leraren
meer bagage mee om les te geven aan de doelgroep van hun keuze.
Noodzakelijkheid
De leden van de D66-fractie hebben zeer grote vragen bij de noodzakelijkheid van het
wetsvoorstel, net als in het verleden de Commissie Zevenbergen, de AOb, de PO-Raad,
Vereniging Hogescholen en de deelnemende pabo’s aan de pilot. Zij vragen daarbij aan
de Ministers expliciet te reageren op de bezwaren vanuit de internetconsultatie. Zij
vragen de Ministers dan ook zeer uitvoerig de noodzakelijkheid van dit voorstel te
motiveren, alvorens een hoofdlijnennotitie naar de Kamer te sturen. Deze leden vinden
het belangrijk hier het onderscheid te maken tussen het voorgenomen specialisatiemodel
en het model waarbij de pabo en bevoegdheden worden gesplitst. Welk bewijs hebben
de Ministers dat specifiek een splitsing van de pabo en smalle bevoegdheden daadwerkelijk
leidt tot een grotere instroom van leraren, en in het bijzonder de instroom van mannen,
zo vragen zij. Kunnen de Ministers daarbij alle onderzoeken en onderliggende ambtelijke
analyses met de Kamer delen, zo vragen zij. Mocht er geen onderzoek ten grondslag
liggen aan dit wetsvoorstel, zijn de Ministers dan bereid onderzoek te doen naar de
noodzakelijkheid en effectiviteit van het voorstel, zo vragen deze leden. Mocht die
bereidheid er niet zijn, delen de Ministers de mening dat het zeer onwenselijk is
een wetsvoorstel voort te zetten zonder onderzocht te hebben of dit specifieke voorstel
daadwerkelijk effect sorteert, zo vragen deze leden.
Uit het eerder genoemde Qompas17-onderzoek (2018) blijkt dat de oudere kind-route iets aantrekkelijker is voor mannelijke
havo/vwo-studenten (+1,3 procentpunt) en ook iets aantrekkelijker voor mannelijke
mbo-studenten (+1 procentpunt) ten opzichte van de pabo zonder specialisatiemogelijkheid.
Daarnaast zou een jonge kind-route mogelijk aantrekkelijk zijn voor met name de doorstroom
van vrouwelijke mbo-4-studenten (+0,7 procentpunt). Ook uit onderzoek van Researchned
(2018)18 is interesse voor meer differentiatie gebleken: potentiële studenten gaven in dit
onderzoek eveneens aan interesse te hebben in opleidingen met inhoudelijke accenten
en thematische verdieping op het jonge of het oudere kind. We willen beter zicht krijgen
op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden
tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie,
hier zo snel mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek
in het voorjaar is afgerond.
Uit onderzoek van Berenschot (2018)19 naar loopbaanperspectief in het po blijkt bovendien dat het voor het loopbaanpad
van leraren met een getuigschrift van de pabo kan helpen als zij zich tijdens de opleiding
al verdergaand kunnen specialiseren. Zij kunnen met inbreng van meer specifieke kennis
ook een schoolteam verrijken tijdens hun carrière.
In tijden van tekorten zullen we moeten blijven inzetten om zo veel mogelijk potentiële
leraren te verleiden om de opleiding te gaan doen. Door de blijvende tekorten wordt
het palet aan maatregelen ook breder. Door opleidingen leidend tot een gespecialiseerde
bevoegdheid voor het lesgeven aan het jonge of oudere kind naast de huidige brede
bevoegdheid mogelijk te maken, kan de pabo aantrekkelijker worden en mogelijk een
meer diverse doelgroep aanspreken. Daarmee wordt deze maatregel onderdeel van de bredere
aanpak in het kader van het herstelplan kwaliteit onderwijs, zoals ook omschreven
in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. Op zowel de positieve reacties als
de bezwaren van de internetconsultatie gaan we nader in bij de toegezegde hoofdlijnennotitie
voor het najaar van 2024.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Ministers inzichtelijk kunnen maken
welke opleidingen op dit moment wel of geen verplichte kleuterstage kennen. Denken
de Ministers niet dat, indien blijkt dat er meer mannelijke studenten instromen bij
de afwezigheid van een dergelijke stage, het veel effectiever en doelmatiger is om
op korte termijn bij zoveel mogelijk opleidingen te stoppen met een verplichte kleuterstage,
zo vragen deze leden.
Ongeveer de helft van de pabo’s heeft geen verplichte kleuterstage. We zien geen verschil
in instroom van mannen tussen pabo’s met verplichte stage in de eerste twee groepen
en pabo’s zonder. De kleuterstage blijkt volgens de pabo’s slechts zelden de aanleiding
te zijn voor meesters-in-opleiding om vroegtijdig met hun studie te stoppen.
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot
het advies «Ruim baan voor leraren» van de Onderwijsraad, waarin juist gepleit wordt
voor bredere bevoegdheden. Zijn de Ministers daarbij bereid om de Onderwijsraad te
raadplegen voor advies, zo vragen zij.
In het advies «Ruim baan voor leraren» wordt gepleit voor bevoegdheden die de huidige
schotten in het onderwijs doorbreken. Zo geeft de Onderwijsraad een voorbeeld van
een mogelijke bevoegdheid voor het jonge kind waar voorschoolse educatie en groep
1 en 2 wordt gecombineerd en bijvoorbeeld een gamma-bevoegdheid voor 10 t/m 14 jaar.
Ook wordt het belang benoemd van korte(re) trajecten die bevoegdheden verbreden. De
Onderwijsraad ziet hierin mogelijkheden om het vak aantrekkelijker te maken en de
lerarentekorten beter aan te pakken. Met het mogelijk maken van opleidingen met een
scherpere focus op het jonge of het oudere kind willen we een meer diverse doelgroep
aanspreken en we verwachten dat dit mogelijk ook kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid
van het vak en het aanpakken van het lerarentekort. In het verdere proces zal worden
bezien welke elementen van het advies «Ruim baan voor leraren» verder kunnen worden
meegenomen en wat de meerwaarde zou zijn van en een eventueel aanvullend Onderwijsraadadvies
op dit specifieke thema.
Deze leden vragen of de Ministers kunnen delen wat de impact van de smalle bevoegdheden
is op het lerarentekort. Mocht dit niet bekend zijn, zijn de Ministers bereid om onderzoek
te doen naar de precieze impact van het voorstel op het lerarentekort en de inzetbaarheid
van leraren, zo vragen zij. Bovendien maken deze leden zich zorgen over een toename
in onbevoegd gegeven lessen, door het lerarentekort en de smalle bevoegdheden. Deze
leden zien het risico dat leraren, bevoegd voor het jonge kind, wegens het lerarentekort
toch les moeten geven aan oudere kinderen (of vice versa), met kwaliteitsdaling tot
gevolg. Hoe zien de Ministers dat, zo vragen zij. Ook vragen deze leden of de Ministers
het wenselijk vinden dat smalle en brede bevoegdheden naast elkaar bestaan.
Onze verwachting is dat het naast elkaar laten bestaan van brede en smalle bevoegdheden
als voordeel heeft dat er in een schoolteam zowel leraren zijn die het overzicht hebben
over de volledige leerlijn van groep 1 tot en met 8 als leraren die over specialistische
kennis en vaardigheden voor het jonge of oudere kind beschikken. Deze leraren kunnen
binnen het schoolteam hun brede of specialistische kennis effectief benutten. Dit
zou het werkplezier van leraren positief kunnen beïnvloeden.
Het is nu niet te voorspellen wat de impact van deze combinatie van bevoegdheden op
de omvang van de tekorten zal zijn. In een verkennend gesprek met onderzoekers hierover
hebben zij aangegeven dat dit vanwege de vele variabelen en omgevingsfactoren ook
ingewikkeld is om te onderzoeken. Wel zullen we zoals hierboven aangegeven onderzoek
doen naar het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen
die leiden tot smalle bevoegdheden
Daarnaast willen de leden van de D66-fractie benadrukken dat het van belang is om
zicht te houden op de gehele leerlijn, van groep 1 tot en met 8. Door smalle bevoegdheden
kan er verkokering optreden tussen de doorlopende leerlijn van het jonge kind en het
oudere kind en wordt het zicht op deze leerlijn slechter. Hoe zien de Ministers dat,
zo vragen deze leden.
Doordat de mogelijkheid om een brede bevoegdheid te behalen blijft bestaan, zullen
schoolteams divers zijn in samenstelling. Een deel van de leraren is breed opgeleid
en heeft goed zicht op de doorlopende leerlijn van groep 1 tot en met 8, een ander
deel is gespecialiseerd opgeleid en kan deze specialistische kennis en vaardigheden
inzetten ter verdieping.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre er overleg plaats heeft gevonden
met werkgevers in het onderwijs. Met een splitsing in de pabo en de daarmee samenhangende
splitsing in bevoegdheden dreigt een nieuw wendbaarheids- en bevoegdheidsprobleem
te ontstaan, zo vrezen deze leden. Door bevoegdheden te splitsen neemt de schoolinterne
en regionale flexibele inzetbaarheid af en zijn scholen minder in staat mensen gericht
in te zetten daar waar (tijdelijke) tekorten lokaal of regionaal het meest urgent
zijn. Zien de Ministers dit ook, zo vragen deze leden.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel uit 2020 is met werkgevers gesproken en
hebben vele werkgevers hun visie kenbaar gemaakt in reactie op de internetconsultatie.
Deze inbreng wordt meegenomen in het huidige proces. De gesprekken met de vertegenwoordigers
van werkgevers zijn gestart en hierin wordt ook gesproken over inzetbaarheid van leraren.
Het is de vraag in hoeverre het mogelijk maken van de gespecialiseerde pabo’s een
impact zal hebben op de personele organisatie op scholen, omdat de brede opleiding
blijft bestaan én reeds veel leraren breed bevoegd zijn.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een toestroom van mannelijke leerkrachten
een belangrijke deel van de oplossing van het nijpende lerarentekort kan zijn. Graag
vernemen zij van de Ministers of zij deze mening delen.
Dit plan draagt volgens ons bij aan de aantrekkelijkheid van de pabo voor diverse
doelgroepen, waaronder mannen. Dit is onderdeel van het herstelplan kwaliteit onderwijs
waarin onder andere maatregelen worden genomen gericht op onderwijspersoneel.
Tevens zijn deze leden van mening dat bij het oplossen van het lerarentekort dan ook
veel haast geboden is. Dit maakt dan ook dat deze leden graag zien dat de hoofdlijnennotitie
met fundamentele keuzes aan de Kamer wordt gestuurd. Kunnen de Ministers toezeggen
dat dit voor het zomerreces gebeurt? Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie
of de Ministers bereid zijn met het onderwijsveld in gesprek te gaan om tot een brede
overeenstemming te komen over de vooropleidingseisen en een uniforme leeftijdsgrens.
Deze leden benadrukken dat het hun nadrukkelijke wens is dat deze maatregel ervoor
zorgt dat het huidige percentage van afgestudeerde pabo-studenten van 18 procent zal
stijgen.
De leden van de BBB-fractie vragen om snelle toezending van de hoofdlijnennotitie
en tegelijkertijd om tot brede consensus te komen in het veld over de te maken fundamentele
keuzes. Dit proces kost tijd. In het eerder ter internetconsultatie voorgelegde wetsvoorstel
waren deze keuzes nog niet gemaakt en was voorzien om dit te doen tijdens het wetgevingsproces.
Door deze volgorde nu om te draaien duurt het weliswaar langer voordat het vervolg
van het proces kan worden hervat, maar is de inzet dat de behandeling van het wetsvoorstel
door scherpe keuzes daarna sneller kan.
De afgelopen jaren is het zo dat slechts 18 procent van de totaal afgestudeerde pabo-studenten
man is. Ons doel is dat dit percentage omhoog gaat, maar ook dat het totaal aantal
afgestudeerde studenten wordt verhoogd.
De leden van de BBB-fractie merken met betrekking tot de motie van het lid Soepboer
over de maximumlesurennorm op dat zij verheugd zijn dat het onderwerp bij de sociale
partners onder de aandacht zal worden gebracht. Deze leden delen het standpunt dat
het, gezien het doel van de motie om de werkdruk te verlichten, een goede zaak is
als cao-partijen deze motie ter harte nemen.
Werkdruk is een belangrijk onderwerp, dat al geruime tijd extra aandacht krijgt. Zoals
eerder genoemd, stelt het kabinet sinds het schooljaar 2022–23 voor het vo structureel
€ 300 miljoen per jaar beschikbaar voor verlaging van de werkdruk. In de huidige CAO
VO zijn, als uitwerking van deze extra investeringen, concrete maatregelen afgesproken.
Scholen hebben het afgelopen schooljaar plannen uitgewerkt om de extra middelen op
hun school adequaat in te zetten voor werkdrukverlichting. Daarnaast start in schooljaar
2024–25 de pilot Onderwijstijd vo, waarin onderzocht wordt wat het betekent om minder
lesuren aan te bieden aan leerlingen, en in plaats daarvan meer uren te besteden aan
lesvoorbereiding en/of ontwikkeltijd voor leraren. De pilot, een initiatief van het
Ministerie van OCW, de onderwijsbonden en de VO-raad, moet uitwijzen of een herziene
balans scholen meer ruimte biedt om te werken aan de kwaliteit van lessen en de aantrekkelijkheid
van het lerarenberoep, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de motie van het lid De Kort c.s. aandacht
voor het feit dat onvoldoende mannen kiezen voor een carrière in het (basis)onderwijs.
Deze leden zien dit gegeven ook als problematisch, maar betwijfelen of het splitsen
van de pabo-opleiding het gewenste effect gaat hebben. Hebben de Ministers aanwijzingen
dat het splitsen van de pabo-opleiding daadwerkelijk gaat leiden tot meer pabo-studenten,
in het bijzonder mannelijke studenten? Is het beeld dat mannelijke studenten veelal
afhaken na een verplichte kleuterstage in het eerste jaar terecht?
Uit het eerder aangehaalde Qompas-onderzoek (2018)20 weten we dat er groepen zijn die aangeven dat opleidingen met een specialisatiemogelijkheid
aantrekkelijker zijn dan de bredere opleiding. Daarmee kan dit plan helpen om bij
te dragen aan de aantrekkelijkheid van de pabo en een mogelijk meer diverse doelgroep
aanspreken. De kleuterstage blijkt volgens de pabo’s slechts zelden de aanleiding
te zijn voor meesters-in-opleiding om vroegtijdig met hun studie te stoppen. Deze
stage is op ongeveer de helft van de pabo’s verplicht, op een substantieel deel dus
ook niet. Op pabo’s waar de kleuterstage wel verplicht is, vindt bij twee derde daarvan
deze stage na het eerste studiejaar plaats. We willen beter zicht krijgen op het mogelijke
aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden.
Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie, hier zo snel
mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar
is afgerond.
In dit kader vragen de leden van de ChristenUnie-fractie ook naar de uitvoering van
motie van het lid Ceder21. Hoe verlopen de gesprekken met de onderwijsorganisaties? Welke organisaties doen
mee? Wanneer verwachten zij afspraken over het streefcijfer en hoe daar te komen met
de Kamer te kunnen delen? Van welke maatregelen verwachten de Ministers dat zij het
meest kansrijk om meesters te werven en te behouden?
Er is in 2021 een onderzoek uitgevoerd naar diversiteit in het basisonderwijs. Gekeken
is naar de instroom, doorstroom en uitstroom van mannelijke leraren en naar bredere
diversiteit zoals biculturaliteit. Hieruit is een aantal aanbevelingen voor de pabo’s
gekomen. Mede naar aanleiding van de moties van het lid Ceder22 (CU) en het lid van Zanten23 (BBB) heeft de Alliantie Divers een inventarisatie uitgevoerd waarbij uitvraag is
gedaan bij de pabo’s24, in hoeverre zij de aanbevelingen uit het ResearchNed-onderzoek «Meer Meesters» hebben
geïmplementeerd.25 Ook hebben zij geïnventariseerd hoe de ambities op het gebied van werven en behouden
van mannen op de pabo wordt gezien. Tot slot heeft Alliantie Divers ook gekeken naar
de begeleiding van de startende meester en de samenwerking hierbij met de scholen.
Uit de inventarisatie van de Alliantie Divers blijkt dat de aanbevelingen zoals beschreven
in de rapportage van ResearchNed op alle pabo’s die deelnamen aan de inventarisatie
worden opgevolgd. De pabo’s variëren wel in de mate waaraan ze invulling geven aan
de uitvoering van activiteiten die vallen onder de verschillende aanbevelingen. Het
is daarbij goed om te erkennen dat er niet één maatregel is die een antwoord geeft
op de lagere vertegenwoordiging van mannen in het onderwijs. Het gaat om een scala
aan maatregelen, waaronder: het veranderen van de beeldvorming, peer learning, flexibele leer- en specialisatieroutes, aandacht voor uitval onder mannelijke studenten
en samenwerking met het werkveld om bovenstaande uit te werken en te borgen. Dit moet
breed gedragen worden (door de lerarenopleiding, de beroepsgroep zelf, scholen, de
lokale en landelijke overheid en anderen), om successen te realiseren. Na de zomer
worden gesprekken gevoerd met het LOBO, Alliantie Divers en experts verbonden aan
het lectoraat Samen Divers. Dit najaar bespreken we de uitkomsten van het onderzoek
met alle betrokken partijen en bekijken we de ambitie met betrekking tot een streefcijfer
en de gewenste vervolgstappen. Het is van belang dit gesprek breder te trekken dan
enkel de lerarenopleidingen. De Alliantie Divers blijft daarbij de verbinding zoeken
bij de onderwijsregio’s en de landelijke campagne voor een «aantrekkelijkere beroep»
vanaf 2025. We verwachten u in december 2024 verder te kunnen informeren over de voortgang.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier