Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het onderzoek naar Klassenjustitie in Nederland
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het onderzoek naar Klassenjustitie in Nederland (ingezonden 9 oktober 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) en van Staatssecretaris Struycken
(Justitie en Veiligheid) (ontvangen 18 november 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 424.
Vraag 1
Wat is uw definitie van klassenjustitie (in de strafrechtketen)?
Antwoord 1
In het WODC-rapport «Een verkennend kwalitatief onderzoek naar klassenjustitie in
de Nederlandse strafrechtketen» dat bij brief van 22 juni 2021 door onze voorgangers
aan uw Kamer is aangeboden, wordt klassenjustitie als volgt gedefinieerd: «Klassenjustitie
is selectieve rechtspleging die iemand illegitiem benadeelt wanneer die persoon niet
tot de heersende klasse behoort en illegitiem bevoordeelt wanneer die persoon wel
tot de heersende klasse behoort. Deze vormen van benadeling of bevoordeling kunnen
illegitiem zijn op grond van het recht en/of door burgers als illegitiem worden ervaren».
Vraag 2
Herinnert u zich het eerdere onderzoek naar klassenjustitie in Nederland, uitgevoerd
door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) naar aanleiding van mijn
motie1, waarin de conclusie was dat het aannemelijk is dat klassenjustitie in Nederland
overal voor kan komen maar dat het aantonen van klassenjustitie erg moeilijk is en
nader onderzoek zou vergen?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Erkent u dat het onderzoek van NOS op 3 en Investico voor De Groene Amsterdammer2 grondig is aangepakt?3
Antwoord 3
Over de grondigheid van het onderzoek kunnen wij geen conclusie trekken. De journalisten
hebben hun onderzoek gebaseerd op de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
waarbij zij aan de hand van het opleidingsniveau en wel/geen migratieachtergrond hebben
geconcludeerd dat verdachten van een aantal in het onderzoek genoemde strafbare feiten,
met een laag opleidingsniveau en met een migratieachtergrond, vaker een gevangenisstraf
opgelegd krijgen dan verdachten die hoog opgeleid zijn en geen migratieachtergrond
hebben. Uit deze cijfers valt volgens de journalisten zelf niet af te leiden waarom
de straffen verschillen. Zij geven daarbij aan dat uit hun onderzoek niet blijkt of
er bijvoorbeeld sprake is van recidive of andere persoonlijke omstandigheden van verdachten
die van invloed zijn geweest op de hoogte van de straffen. Omdat dit soort aspecten
niet zijn meegewogen, is het onderzoek op punten onvolledig.
Vraag 4, 5 en 6
Bent u geschrokken van de bevinding uit het onderzoek, op basis van veel data van
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waaruit blijkt dat een praktisch opgeleide
verdachte met een migratieachtergrond voor hetzelfde misdrijf er slechter vanaf komt
dan iemand met een theoretische opleiding zonder migratieachtergrond? Wat vindt u
ervan dat bij iemand met deze kenmerken het Openbaar Ministerie (OM) vaker over gaat
tot vervolging, de rechter vaker schuldig verklaart en diegene vaker naar de gevangenis
wordt gestuurd?
Wat is uw reactie op de volgende bevindingen uit het onderzoek:
– dat een laagopgeleide verdachte met een migratieachtergrond bijna drie keer zoveel
kans heeft om gevangenisstraf te krijgen als iemand zonder migratieachtergrond die
een hbo- of wo-studie heeft gedaan;
– dat dit geldt voor alle misdrijven samen, maar hetzelfde patroon gezien wordt voor
alle vijftien delicten afzonderlijk waar naar gekeken is;
– dat vooral opleiding belangrijk blijkt: hoe lager je opleiding, hoe groter de kans
op gevangenisstraf. Als je een mbo-opleiding hebt gevolgd heb je voor hetzelfde delict
bijna twee keer zoveel kans om naar de gevangenis gestuurd te worden als wanneer je
naar de hogeschool of universiteit bent geweest?
Wat is uw reactie op de opmerkingen van cultureel antropoloog Sinan Çankaya, die binnen
het strafrecht «een soort onbedoelde, bijna systemische structurele ongelijkheid [ziet]
die ertoe leidt dat mensen die laagopgeleid zijn, die geen baan hebben, maar ook die
het Nederlands niet goed beheersen of ongedocumenteerd zijn, juist harder worden gestraft
om redenen waar ze niet onmiddellijk iets aan kunnen doen»? Deelt u met hem de mening
dat dit natuurlijk heel vreemd is omdat de instituties die bedoeld zijn om iedereen
eerlijk te behandelen nu bevoorrechte groepen in de samenleving beschermen?
Antwoord 4, 5 en 6
Iedere vorm van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling is ontoelaatbaar binnen ons
strafrecht en dient absoluut te worden bestreden. Binnen de Rechtspraak en het OM
is aandacht voor het tegengaan van ongelijke behandeling, zoals hieronder in antwoord
op vragen 9 en 10 uiteen wordt gezet. Zoals uit hun reactie op de bevindingen van
dit onderzoek ook blijkt, zijn de Rechtspraak en het OM ervan doordrongen dat ongelijke
behandeling mogelijk en soms onbewust aan de orde kan zijn en dat zij er alles aan
moeten doen om dit te voorkomen. Onder andere door gebruik te maken van richtlijnen
en uitgangspunten en in de opleiding aandacht aan te besteden aan diversiteit en inclusie
wordt bewustwording rondom ongelijke behandeling gecreëerd.
Vraag 7
Wat vindt u van de overtuiging onder een deel van de rechters dat wanneer je «hoger»
op de maatschappelijke ladder staat, je meer te verliezen hebt en daardoor een lagere
straf verdient? Vindt u het eerlijk en wenselijk dat de opvatting leeft dat gevangenisstraf
voor mensen «onder aan de ladder» minder ingrijpend is, en zij dus een hogere straf
kunnen krijgen?
Antwoord 7
Rechters houden bij het bepalen van de straf rekening met de effecten daarvan op de
verdachte en de samenleving. Daarbij betrekken zij een veelheid aan relevante factoren
zoals de speciale en generale preventie die van de straf kan uitgaan, alsmede de mate
van recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook houden zij rekening
met de belangen van eventuele slachtoffers en nabestaanden. De rechters leveren derhalve
maatwerk bij het bepalen van de vorm en de hoogte van de straf. Welke factoren de
rechter laat meewegen bij de strafoplegging is geheel aan de rechter gelaten en kan
per casus verschillen. Wij kunnen daar geen uitspraken over doen. Verder verwijzen
we naar het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Vraag 8
Wat vindt u van het gebrek aan medewerking onder officieren van justitie en rechters
aan dit onderzoek?
Antwoord 8
OM en Rechtspraak bepalen zelf of zij wel of niet meewerken aan een onderzoek. Het
past ons als bewindspersoon niet daar in te treden.
Vraag 9 en 10
Herkent en erkent u dat er binnen de beroepsgroepen officieren van justitie en rechters
weinig aandacht voor het risico op rechtsongelijkheid is, en dat niet iedereen erkent
dat vooroordelen, onbedoeld en onbewust, in heel veel mensen zitten?
Wat is uw reactie op de opmerkingen van rechters, zoals geciteerd in het onderzoek,
dat dit thema «Kennelijk niet als prioriteit wordt gezien», «Het is gewoon geen onderwerp
van gesprek», en dat weer een ander de verklaring ziet in de hoge werkdruk: «Er is
onvoldoende tijd om transparantie en dialoog substantiëler en structureler vorm te
geven»?
Antwoord 9 en 10
Het OM en de Rechtspraak hebben een uitgebreide reactie gegeven op de uitkomsten van
het onderzoek van NOSop3, Investico en de Groene Amsterdammer. Daarin hebben zij aangegeven
welke stappen zij nemen en hebben genomen om ongerechtvaardigde ongelijke behandeling
bespreekbaar te maken en tegen te gaan.
Het OM heeft in zijn reactie aangegeven dat rechtsgelijkheid en maatwerk belangrijke
uitgangspunten zijn, waartussen altijd spanning bestaat. Daarom werkt het OM met een
landelijk uniform strafvorderingsbeleid. In richtlijnen zijn per strafbaar feit heldere
en herkenbare uitgangspunten geformuleerd, waarvan een officier van justitie in het
individuele geval af kan wijken, als sprake is van hetzij strafverzwarende, hetzij
strafverminderende omstandigheden.
Daardoor kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In zware
en gevoelige zaken wordt bovendien op structurele basis strafmaatoverleg georganiseerd
en soms ook reflectiebijeenkomsten met externen, om te komen tot een goede behandeling
van de zaak en een passende eis. Bewustwording op het thema rechtsongelijkheid is
dan ook een belangrijk thema. Zowel in straftoemeting en oordeelsvorming als in de
opleidingen en cursussen wordt binnen het OM daaraan aandacht besteed.
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de onderzoeksresultaten een belangrijk
signaal zijn en de Rechtspraak een spiegel voorhouden. Het onderzoek kan er – samen
met eerder wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp – op wijzen dat onbewuste
vooroordelen van invloed kunnen zijn op beslissingen van rechters. Om rechtseenheid
in oordeelsvorming en straftoemeting te bevorderen heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud
Strafrecht (LOVS) zogenaamde oriëntatiepunten vastgesteld voor de meest voorkomende
delicten. Oriëntatiepunten geven de straf weer die rechters voor de meest voorkomende
verschijningsvorm van het strafbare feit opleggen. Zij bieden de rechter een handvat
en de mogelijkheid om bij de straftoemeting te wijzen op een landelijke praktijk.
Onbevooroordeelde oordeelsvorming door de rechter is de kern van gelijke behandeling
binnen de Rechtspraak en het is belangrijk dat daaraan binnen de Rechtspraak blijvende
aandacht wordt gegeven binnen de hele organisatie. Concreet betekent dit minder vrijblijvendheid
in scholing en training over oordeelsvorming en de rol van onbewuste vooroordelen.
Ook is hier aandacht voor bij de selectie, opleiding en reflectie van rechters.
Vraag 11 en 12
Wat gaat u concreet doen, naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek? Welke
concrete acties en maatregelen gaat u nemen om systematische benadeling van groepen
uit de lagere sociaal economische klasse op basis van vooroordelen of andere vormen
van selectiviteit in de strafrechtketen te voorkomen en te bestrijden?
Erkent u, alles overziend, dat er sprake is van klassenjustitie in Nederland?
Antwoord 11 en 12
Op dit moment lopen er in opdracht van ons ministerie twee WODC-onderzoeken: naar
klassenjustitie in het strafrecht en de cumulatieve oververtegenwoordiging van groepen
met een migratieachtergrond in de strafrechtsketen. Naar verwachting zullen de resultaten
medio 2025 gereed zijn. Aan de hand van de uitkomst van deze onderzoeken zullen wij
beoordelen of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen in de strafrechtketen genomen
dienen te worden om eventuele ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tegen te gaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.