Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over mishandelingen in een jeugdzorginstelling
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretarissen van Volksgezonheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over mishandelingen in een jeugdzorginstelling (ingezonden 2 oktober 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede
namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 8 november 2024).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 343.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Daisy deed aangifte van mishandeling in jeugdzorginstelling,
maar wat ze meemaakte was «volgens protocol»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u verklaren hoe het inzetten van pijnprikkels als «onderdeel van het protocol»,
kennelijk is toegestaan in Nederland? Is het nog steeds zo dat jeugdhulpaanbieders
pijnprikkels mogen inzetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot (internationale) mensen-
en kinderrechten? Zo nee, sinds wanneer mag dit niet meer?
Antwoord 2
Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan,
ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp. Dat was ook al
voordat op 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking is getreden.
Het inzetten van pijnprikkels is ook in strijd met het Verdrag inzake de rechten van
het kind. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
Vraag 3
Deelt u de mening dat onder de vrijheidsbeperkende maatregelen die onder bepaalde
voorwaarden in de jeugdwet mogen worden ingezet, op geen enkele manier maatregelen
vallen die bewust pijn toebrengen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het bokkepootje,
een handeling waarbij de duim naar de pols wordt gedraaid en die per definitie flinke pijn veroorzaakt?
Antwoord 3
De Jeugdwet kent onder andere als vrijheidsbeperkende maatregel vastpakken en vastpakken
en vasthouden.3 Bij de toepassing van deze maatregel komt het soms voor dat dit vastpakken de jeugdige
pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als
gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jeugdige vastpakken. Een handeling
die erop gericht is pijn te veroorzaken past niet in het zorgvuldig toepassen van
deze vrijheidsbeperkende maatregel.
Vraag 4
Valt het toedienen van het bokkepootje aan minderjarigen volgens u onder kindermishandeling?
Onder welke voorwaarden wel en niet?
Antwoord 4
De omschrijving van kindermishandeling in de Jeugdwet (artikel 1.1) luidt: «Elke vorm
van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische
of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige
in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen,
waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige
in de vorm van fysiek of psychisch letsel.»
Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken, zoals een bokkepootje, mag
niet als vrijheidsbeperkende maatregel worden ingezet. Een dergelijke handeling valt
mijns inziens onder de definitie van kindermishandeling in de Jeugdwet.
Vraag 5
Bij wie moeten jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is berispt, onder toezicht heeft gestaan
en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke
weg afgesloten lijkt te zijn?
Antwoord 5
Voorafgaand aan het antwoord op deze vraag merk ik op dat de instelling Jeugdhulp
Friesland, waarover het artikel uit het Algemeen Dagblad gaat waarnaar u in de eerste
vraag verwijst, nooit is berispt door de IGJ of onder verscherpt toezicht heeft gestaan.
Dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele
erkenning en genoegdoening, kan ik mij zeer goed voorstellen.
Dit kan op verschillende manieren gevonden of geboden worden. Bijvoorbeeld doordat
een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden,
of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. In deze situatie heeft Jeugdhulp
Friesland mij gemeld meerdere malen met een aantal jongeren gesproken te hebben en
hulp aangeboden te hebben aan deze jongeren.
Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke
route door middel van een aangifte bij de politie. Ik kan me daarbij voorstellen dat
slachtoffers die aangifte hebben gedaan teleurgesteld zijn als de aangifte niet tot
een vervolging leidt. Het is aan het OM te bepalen of er sprake is van een strafbaar
feit dat kan worden vervolgd.
De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke
procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen
of sprake is van onrechtmatig handelen.
Misschien ten overvloede, maar het staat jongeren uiteraard vrij een andere vorm van
(juridische) ondersteuning of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Vraag 6
Deelt u onze mening en die van Kinderrechter Bart Tromp, die vorig jaar stelde dat
hier fundamentele rechten van kinderen en ouders zijn geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, welke fundamentele rechten zijn dat volgens u?4
Antwoord 6
De onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer zijn fundamentele grondrechten van iedereen en dus ook van jeugdigen.
De Grondwet en internationale verdragen, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten
van de Mensen (EVRM), stellen eisen aan het beperken van die grondrechten. De beperkingen
moeten in regelgeving zijn opgenomen, moeten een legitiem doel hebben en moeten noodzakelijk
zijn. Soms is het noodzakelijk om grondrechten te beperken. Zo kan het bijvoorbeeld
noodzakelijk zijn om iemand gedwongen op te nemen in een instelling omdat iemands
gezondheid anders in gevaar zou komen.
De hierboven genoemde eisen zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet;
het deel van de Jeugdwet dat betrekking heeft op gesloten jeugdhulp.
Op grond van hoofdstuk 6 geldt als eerste dat het toepassen van maatregelen tegen
de wil van een jeugdige alleen is toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke)
machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan
aan alle andere onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Zo mogen jeugdhulpaanbieders
uitsluitend de vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen die genoemd worden in hoofdstuk
6. Bij het toepassen van die maatregelen geldt het «nee, tenzij-beginsel. Dat houdt
in dat ook die genoemde maatregelen niet zijn toegestaan, tenzij wordt voldaan aan
de gestelde eisen.
Een maatregel moet noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Het moet duidelijk
zijn dat een minder zware maatregel niet mogelijk is. Verder mag een maatregel alleen
worden toegepast als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige
of anderen, of om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Dat moeten concrete
doelen zijn, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van een jeugdige. Maatregelen
mogen nooit als doel hebben om een jeugdige te bestraffen en mogen er ook niet op
gericht zijn om een jeugdige pijn te doen.
Als het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen niet voldoet aan de Jeugdwet
kan dit leiden tot schending van fundamentele grondrechten. Dat zal altijd per individueel
geval beoordeeld moeten worden.
Vraag 7
Zou u, gezien de eerdere bevindingen in onder meer inspectierapporten, de inzet van
pijnprikkels aan minderjarigen en de andere gebeurtenissen kwalificeren als «lichte»
of «zware» mishandelingen? Op basis waarvan wordt deze afweging gemaakt?
Antwoord 7
Een kwalificatie licht of zwaar valt niet te geven. De definitie in de Jeugdwet van
kindermishandeling kent geen onderscheid tussen lichte en zware kindermishandeling.
Kwalificaties van vormen van mishandeling zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.
Van eenvoudige mishandeling (artikel 300 Sr) is sprake als opzettelijk pijn of letsel
wordt toegebracht. Zware mishandeling (artikel 302 Sr) is aan de orde als opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Van zwaar lichamelijk letsel is op grond
van artikel 82 Sr in ieder geval sprake bij (onder meer) ziekte die geen uitzicht
op volkomen genezing bestaat en een storing van verstandelijke vermogens die langer
dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten de gevallen genoemd in artikel 82 Sr kan
sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad benoemt als algemene gezichtspunten
voor de
beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van
het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op
(volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Vraag 8
Herinnert u zich het rapport van commissie De Winter die onderzoek deed naar geweld
en grensoverschrijdend gedrag in de jeugdzorg? Herinnert u zich de belofte van uw
ambtsvoorganger om de aanbevelingen over te nemen? Geldt deze belofte ook onverkort
voor u?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Zo ja, hoe plaatst u deze uitkomst in het proces tot de aanbevelingen die gaan over
erkenning en hulp aan slachtoffers?
Antwoord 9
Ik kan mij voorstellen dat de uitkomst in het proces voor de betrokken jongeren moeilijk
is, ook in het licht van de aanbevelingen van Commissie De Winter. In de antwoorden
op vragen 10, 11 en 12 ga ik hier verder op in.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en
hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende
maatregelen getroffen, waaronder:
– publiekelijk excuses maken voor het geweld dat slachtoffers in de jeugdzorg hebben
meegemaakt,
– een geldbedrag via de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers
van geweld in de jeugdzorg,
– een documentaire en website «Blijvend vertellen»,
– het financieren en faciliteren van lotgenotencontact en lotgenotenactiviteiten
– het Centraal informatie en expertisepunt (CIE) van het Trimbos-instituut, waar slachtoffers
informatie en ondersteuning wordt geboden bij het zoeken naar hulp.
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen
naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten
de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we
dan ook met uw Kamer.
Vraag 10
Hoe kan het dat er voor de slachtoffers in dit artikel geen slachtofferhulp voorhanden
is? Deelt u de mening dat ook dit niet in lijn is met de aanbevelingen van de commissie
De Winter?
Antwoord 10
Het is van belang dat slachtoffers ondersteuning of hulp kunnen krijgen. Naar aanleiding
van de adviezen van Commissie De Winter heeft het Trimbos-instituut het Centraal informatie
en expertisepunt (CIE) opgezet. Dit is een website met informatie voor slachtoffers,
naasten en professionals. Deze website is in ieder geval dit jaar nog beschikbaar.
Slachtoffers konden ook bellen en chatten met medewerkers van het CIE om hun verhaal
te doen en om hun hulpvragen te stellen. De Universiteit voor Humanistiek evalueert
ook deze maatregel, zoals aangegeven in antwoord 9.
Vraag 11
Begrijpt u hoe moeilijk het is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te
treden en aangifte te doen en dat het zelfs hertraumatiserend is als blijkt dat een
aangifte tot niets leidt? Welke boodschap geeft dit aan andere slachtoffers volgens
u?
Antwoord 11
Ja, ik kan me voorstellen dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om met
hun verhaal naar buiten te treden en vervolgens te merken dat aangifte doen niet altijd
tot de gewenste uitkomsten leidt. Toch wil ik graag via deze weg een appèl doen op
iedereen die te maken heeft met (vermoedens van) misstanden om dit te blijven melden.
Uiteindelijk is dat de enige manier om met elkaar te proberen misstanden te voorkomen.
Het kan slachtoffers ook echt iets opleveren om zich wel te melden voor hulp zodat
zij beter beschermd kunnen worden en leed kan worden erkend. Binnen de jeugdhulp zijn
er verschillende mogelijkheden melding te doen of een klacht in te dienen:
– bij vertrouwenspersonen van Jeugdstem, die instellingen structureel bezoeken en ook
digitaal of telefonisch bereikbaar zijn;
– via klachtenprocedures binnen instellingen;
– bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ;
– bij Veilig Thuis;
– door aangifte te doen bij de politie, eventueel met ondersteuning door een vertrouwenspersoon
van Jeugdstem.
Ik zie het als mijn taak om samen met de sector, ervaringsdeskundigen en anderen ervoor
te zorgen dat misstanden zoveel mogelijk voorkomen worden, maar ook dat er adequaat
opvolging wordt gegeven aan meldingen van geweld, onveiligheid of andere misstanden.
Vraag 12
Bent u ervan bewust dat veel pijn bij slachtoffers zit in het feit dat mishandelingen
die zij als kind meemaakten inmiddels zijn verjaard en daardoor vaak de erkenning
ontbreekt voor wat zij hebben meegemaakt? Zo ja, bent u bereid om ook in navolging
van de commissie De Winter meer te doen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen?
Antwoord 12
Voor vele slachtoffers die onder de doelgroep van Commissie De Winter vielen, gold
dat de mishandelingen die zij hebben meegemaakt al waren verjaard. Commissie De Winter
heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg in de periode 1945–2019. Naar aanleiding
van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de overheid excuses gemaakt aan slachtoffers.
Deze excuses en de hierop volgende erkenningsmaatregelen zijn juist ook voor slachtoffers
wiens individuele zaak inmiddels is verjaard.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en
hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende
maatregelen getroffen, waaronder:
– publiekelijk excuses maken voor het geweld dat slachtoffers in de jeugdzorg hebben
meegemaakt,
– een geldbedrag via de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers
van geweld in de jeugdzorg,
– een documentaire en website «Blijvend vertellen»,
– Eet financieren en faciliteren van lotgenotencontact en lotgenotenactiviteiten
– het Centraal informatie en expertisepunt (CIE) van het Trimbos-instituut, waar slachtoffers
informatie en ondersteuning wordt geboden bij het zoeken naar hulp.
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen
naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten
de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we
dan ook met uw Kamer.
Gelet op de genomen maatregelen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen en
de lopende evaluatie daarvan zie ik nu geen reden meer te doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.