Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid van Nispen over de tuchtrechtelijke veroordeling van de landsadvocaat
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de tuchtrechtelijke veroordeling van de Landsadvocaat (ingezonden 10 september 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 5 november 2024).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 139.
Vraag 1
Wat vindt u van de tuchtrechtelijke veroordeling van de Landsadvocaat, een langslepende
zaak, waarin uiteindelijk is geoordeeld dat het verschoningsrecht, een fundamenteel
rechtsbeginsel, is geschonden?1
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak. Ondanks dat het overgrote deel van de klachten
is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een
periode van ongeveer 3 maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het
vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die
was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende
stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld)
en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht.
In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig
over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat
niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer
hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat
had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken
onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen
en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een
waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails
in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden,
noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd,
toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel
moeten gebeuren.
Vraag 2
Op welke momenten is over deze kwestie, door u of vanuit uw ministerie met het kantoor
van de Landsadvocaat, overlegd? Heeft u ook overleg gehad over de toon en strekking
van de brief van de Landsadvocaat alsmede over uw brief aan de Kamer hierover?2
Antwoord 2
In de afgelopen jaren is de tuchtrechtelijke procedure in het bestuurlijk overleg
ter sprake gekomen. In de week voor de uitspraak en op de dag van de uitspraak is
er tussen mijn ministerie en de landsadvocaat gesproken over de op handen zijnde uitspraak.
Deze bespreking had ten doel de planning en logistiek (zoals het moment en de wijze
van informatievoorziening, beschikbare contactpersonen e.d.) af te stemmen met het
oog op de naderende uitspraak.
Op ambtelijk niveau is daarbij ook besproken dat uw Kamer kort na het verschijnen
van de uitspraak moest worden geïnformeerd en dat het daarvoor aangewezen was dat
de landsadvocaat mij over de uitspraak zou informeren. Daarbij is op de dag van de
uitspraak ook besproken dat het wenselijk zou zijn de brief van de landsadvocaat aan
mijn ministerie mee te sturen aan uw Kamer.
De landsadvocaat heeft mijn ministerie op de dag van de uitspraak geïnformeerd over
de verklaring op de website van het kantoor. Daarbij heeft hij mij gemeld dat de toon
en strekking van de brief in lijn zou zijn met deze verklaring. De inhoud van die
verklaring is vanzelfsprekend volledig de verantwoordelijkheid van het kantoor en
is ook volledig door het kantoor opgesteld. Datzelfde geldt voor de brief aan mijn
ministerie. Mijn ministerie is wel kort voor het plaatsen op de site, respectievelijk
voor verzending van de brief van de inhoud daarvan, op de hoogte gesteld.
Vraag 3
Is voor u werkelijk de kous af door aan de Kamer te schrijven: «De Raad van discipline
heeft in deze casusspecifieke situatie duidelijkheid verschaft over de verhouding
tussen de vernietigingplicht van verschoningsgerechtigde informatie enerzijds en de
bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft mij bericht dat
hij daar in toekomstige voorkomende gevallen als landsadvocaat vanzelfsprekend naar
zal handelen.»
Antwoord 3
Nee, in de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat
en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking
van het opdrachtgeverschap3 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde
informatie bespreken.
Vraag 4
Heeft u zich er van vergewist dat dit de enige keer is geweest dat Pels Rijcken het
verschoningsrecht heeft geschonden? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 4
Ik heb geen aanwijzingen dat het kantoor Pels Rijcken in andere gevallen ten onrechte
verschoningsgerechtigde informatie heeft verwerkt of het verschoningsrecht heeft geschonden.
De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder
het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere
juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende
uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over
de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status
aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel
hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld. Over de wijze van omgang met informatie
wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht
vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd
onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Vraag 5
Heeft de Staat betaald voor deze foute gedragingen en onjuiste advisering? Zo ja,
hoeveel? Bent u bereid dat terug te gaan vorderen?
Antwoord 5
Er is niet betaald voor het niet verwijderen van de desbetreffende e-mails. Voor de
advisering in 2016 is wel betaald. De Raad van Discipline heeft hierover vastgesteld
dat het advies een afgewogen en voldoende genuanceerd beeld schetst van de stand van
het recht toentertijd. Er wordt verder vastgesteld dat het advies niet onverdedigbaar
of kennelijk onjuist was, beoordeeld naar de destijds in februari 2016 geldende normen
in jurisprudentie en wetgeving. Het feit dat een rechterlijk oordeel uiteindelijk
anders uitvalt, is voor mij geen reden de kosten daarvoor terug te vragen.
Vraag 6
Had Pels Rijcken volgens u op geen enkel moment zelf eerder tot inkeer kunnen of moeten
komen dat het onjuist handelde door het verschoningsrecht te schenden?
Antwoord 6
De tuchtrechter heeft geoordeeld dat de landadvocaat de e-mails waarover het oordeel
van de rechter in oktober 2018 definitief was geworden dat deze – anders dan eerder
door de rechter-commissaris was beoordeeld – toch onder het verschoningsrecht vielen,
had moeten vernietigen. Voordien was er geen aanleiding tot inkeer te komen, omdat
het toen nog geldende laatste rechterlijk oordeel was dat de stukken niet onder het
verschoningsrecht vielen.
Vraag 7
Erkent u dat dit de zoveelste incident keer is dat (het kantoor van) de Landsadvocaat
onder vuur komt te liggen?
Antwoord 7
Er is vanzelfsprekend aandacht voor deze zaak. Ik heb geconstateerd dat nagenoeg alle
verwijten aan het adres van de landadvocaat en alle verwijten aan het kantoor en zijn
(voormalig) kantoorgenoten gemotiveerd zijn verworpen. Hetgeen wel anders had gemoeten,
neem ik serieus. Ik verwijs u daarover naar mijn antwoorden op vragen 3 en 4.
Vraag 8
Bent u van mening dat de Landsadvocaat eigenlijk van onberispelijk gedrag zou moeten
zijn?
Antwoord 8
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven.
Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en
geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn
mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de Staat nu dan toch echt afscheid zou moeten nemen van het
kantoor van de Landsadvocaat? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 9
De klachten tegen het kantoor van de landsadvocaat zijn afgewezen. Voor het overige
verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.