Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Voortgang versterking VTH-stelsel juni 2024 (Kamerstuk 22343-397)
22 343 Handhaving milieuwetgeving
28 663
Milieubeleid
Nr. 402
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 november 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 27 juni
2024 inzake de Voortgang versterking VTH-stelsel juni 2024 (Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 397).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 november 2024. Vragen
en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik de vragen die op 17 september jl. schriftelijk zijn ingediend
door de vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze vragen hebben betrekking
op het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en zijn ontvangen
naar aanleiding van de Kamerbrief van 27 juni jl.1 over de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel.
De antwoorden op de vragen 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 24 zijn afgestemd
met het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De antwoorden op de vragen 33 en 45
zijn afgestemd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV).
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Hoe worden de verschillende (overheids)organisaties die alle voor een deel van het
milieu verantwoordelijk zijn binnen de versterkte vergunningverlening, toezicht en
handhaving (VTH) tot samenwerking aangezet dan wel verplicht?
Antwoord 1
Al jaren bestaat het Bestuurlijk Omgevingsberaad2 waarin alle bestuurlijke partijen binnen het VTH-stelsel vertegenwoordigd zijn. Gedurende
de looptijd van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel) zijn de banden
extra aangehaald. Deze samenwerking wordt voortgezet nu dit programma is afgelopen.
De verplichting tot samenwerking binnen het werkgebied en voor de taken van een omgevingsdienst
is bovendien geborgd via het Omgevingsbesluit3. Hierin wordt onder andere voorzien in een actieve samenwerking en informatie-uitwisseling.
Vraag 2
Hoe is de samenwerking en afstemming tussen de omgevingsdienst die de milieuvergunning
verleent (namens het bevoegd gezag/mandaat) en de omgevingsdienst die toezicht en
handhaving hierop moet uitvoeren in de wet of andere regelgeving geregeld?
Antwoord 2
In de Omgevingswet is bepaald dat gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn voor
de VTH-taken milieu. Het bevoegd gezag is op grond van de Omgevingswet verplicht om
de uitvoering van de VTH-milieutaken die onder het basistakenpakket vallen onder te
brengen bij de omgevingsdienst. In het Omgevingsbesluit is vastgelegd dat er een functiescheiding
moet zijn tussen de persoon die de vergunning opstelt en de persoon die toezicht houdt
op de naleving van de vergunning. Deze personen werken wel binnen dezelfde omgevingsdienst.
De samenwerking tussen de vergunningverlener en de toezichthouder is verplicht vanuit
het Omgevingsbesluit4 voor de afstemming rond de jaarlijkse uitvoerings- en handhavingsstrategie uitvoeringsprogramma.
Vraag 3
Hoe waarborgt u in de tussentijd de onafhankelijkheid van de omgevingsdiensten ten
opzichte van het bevoegd gezag, gelet op het feit dat de omgevingsdiensten worden
gefinancierd door ditzelfde bevoegd gezag?
Antwoord 3
In de Omgevingswet is bepaald dat gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn voor
de VTH-taken milieu. Het bevoegd gezag is op grond van de Omgevingswet verplicht om
de uitvoering van de VTH-milieutaken die onder het basistakenpakket vallen onder te
brengen bij de omgevingsdienst. Voor een goede onafhankelijke uitvoering van deze
taken is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag aan de directeur van een omgevingsdienst
een volledig mandaat geeft. In het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel
is gewerkt aan een modelmandaat. Werken volgens dit model moet een grotere onafhankelijkheid
van de omgevingsdienst waarborgen. Het modelmandaat wordt nu geïmplementeerd.
Verder is in het interbestuurlijk programma gewerkt aan een goede financieringssystematiek
die bevoegde gezagen en omgevingsdiensten kunnen gebruiken. Bij deze voorgestelde
financieringssystematiek wordt het bevoegd gezag vooral betrokken bij het bepalen
van de doelen en het vastleggen van de middelen van de omgevingsdienst. Bij de uitvoering
wordt het bevoegd gezag minder betrokken.
Vraag 4
Gaat het VTH-stelsel ervoor zorgen dat er geen vergunningen meer gegeven kunnen worden
als normen bereikt zijn?
Antwoord 4
Het is al mogelijk om een vergunning te weigeren bij een overschrijding van een norm.
Beoordelingsregels5 schrijven voor hoe met een overschrijding om moet worden gegaan en in welke gevallen
om die reden de omgevingsvergunning geweigerd moet worden. Het VTH-stelsel zorgt ervoor
dat de uitvoerende diensten toegerust zijn om een goede beoordeling te geven.
Vraag 5
Wat kunnen burgers doen als ze merken, zien, weten en ook nog het gevoel hebben dat
het toezicht tekortschiet en/of er niet gehandhaafd wordt?
Antwoord 5
Burgers kunnen een verzoek tot handhaving indienen bij het bevoegd gezag (provincies
en gemeenten). Het bevoegd gezag moet dan een besluit nemen over dit verzoek waarin
wordt aangegeven waarom wel/niet bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden. Bij
het uitblijven van een besluit op het handhavingsverzoek of een in de ogen van de
verzoeker kwalitatief onvoldoende besluit kunnen rechtsmiddelen worden ingezet, waarmee
het oordeel van een rechter (rechtbank en Raad van State) kan worden gevraagd. Naast
deze bestuursrechtelijke weg kunnen burgers ook aangifte doen of een melding bij Meldmisdaad
Anoniem maken.
Vraag 6
Bij welke omgevingsdiensten precies speelt zodanig capaciteitsgebrek dat ze niet aan
alle handhavende en toezichthoudende taken toekomen?
Antwoord 6
Krapte op de arbeidsmarkt is geen exclusief vraagstuk voor de omgevingsdiensten. Meer
organisaties, overheden en bedrijven vissen in dezelfde vijver van specialisten en
(milieu)technisch opgeleide medewerkers. Het aantal openstaande vacatures kan per
omgevingsdienst sterk verschillen. Omgevingsdiensten hebben 5%-20% van het personeelsbestand
aan vacatures open staan.
Overigens voorkomen omgevingsdiensten dat de krapte op de arbeidsmarkt leidt tot minder
controles bij de meest risicovolle bedrijven. Hiervoor passen ze in de planning de
controlefrequentie aan. Hierbij wordt geprioriteerd op basis van risicoprofielen.
Vraag 7
Kunt u bij omgevingsdiensten opvragen hoeveel minder toezicht en handhaving ze kunnen
doen bij bedrijven door capaciteitsgebrek?
Antwoord 7
Uit het tweejaarlijkse onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 20236 is op te maken dat er ongeveer 70.000 milieucontroles zijn uitgevoerd in 2022. Controles
bij bedrijven met een laag risicoprofiel worden soms later of minder vaak uitgevoerd
als gevolg van de krapte. Per dienst gaat het hierbij om kleine aantallen.
Vraag 8
Kunt u vertellen hoeveel omgevingsdiensten gebruik maken van camera’s en/of artificiële
intelligentie (AI) om toezicht te houden en om hoeveel camera’s het dan gaat?
Antwoord 8
Alle diensten werken met camera's en AI, maar enkele, vaak grotere, omgevingsdiensten
lopen voorop. In toenemende mate slagen omgevingsdiensten erin kennis en ervaring
hierin uit te wisselen mede door het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel.
Het data-gestuurd risicoprofielen samenstellen en daar de toezichtstrategie op aanpassen,
wordt de komende jaren verder ontwikkeld door de omgevingsdiensten. De omgevingsdiensten
zien de meerwaarde van data bij toezicht.
Vraag 9
Hoeveel water gebruiken de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland afzonderlijk en hoeveel betalen ze daarvoor per jaar?
Antwoord 9
Het ministerie beschikt niet over watergebruikscijfers van individuele bedrijven.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft wel gebruikscijfers op bedrijfstakniveau.
Uit CBS-statistiek blijkt dat de chemische industrie, de aardolie-industrie en de
basismetaalindustrie de meeste broeikasgassen uitstoten. Het watergebruik van deze
sectoren is te vinden op de website van het CBS7. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het gebruik van leidingwater en het gebruik
en de onttrekking van grondwater en van oppervlaktewater. Bij leidingwater maakt het
CBS onderscheid tussen leidingwater van drinkwaterkwaliteit en industriewater. Het
CBS definieert industriewater als leidingwater met een mindere kwaliteit dan drinkwater,
of soms juist met een hogere kwaliteit, zoals gedemineraliseerd water. Dit industriewater
wordt met name gebruikt door de industrie (de (basis)chemie, metaalindustrie en raffinaderijen)
en de elektriciteit-producenten. Bij oppervlaktewater wordt onderscheid gemaakt tussen
zoet en zout oppervlaktewater. Bij alle watersoorten, behalve drinkwater, zijn de
gebruikte volumes vervolgens nog opgesplitst in gebruik voor koeling en overig gebruik.
De energiebedrijven gebruiken vrijwel alleen oppervlaktewater voor koeling. Ook voor
de genoemde industriële bedrijven geldt dat het grootse aandeel oppervlaktewater voor
koeling wordt gebruikt. Voor onttrekking van oppervlaktewater hoeven bedrijven niet
te betalen. Het oppervlaktewater wordt voor het overgrote deel – met een hogere temperatuur
– weer teruggevoerd naar het watersysteem ter plaatse. De hoeveelheid leidingwater
die genoemde bedrijven innemen is, vergeleken met de hoeveelheden oppervlaktewater,
relatief laag. Steeds meer bedrijven rapporteren over hun watergebruik. Dat zal naar
verwachting toenemen vanwege de eisen die de Corporate Sustainability Reporting Directive8 met zich meebrengt.
Vraag 10
Wie is precies verantwoordelijk voor de VTH-taken als het gaat om lozing van direct
vervuild water door de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland, en wie is verantwoordelijk voor VTH van indirecte lozing
van vervuild water?
Antwoord 10
De verantwoordelijkheid voor de VTH-taken voor directe lozingen is afhankelijk van
het soort water waarin wordt geloosd en niet van de herkomst van die lozing. Voor
de Rijkswateren ligt de bevoegdheid bij Rijkswaterstaat (RWS), namens de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Lozingen in regionale wateren vallen onder
de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Indirecte lozingen vallen, afhankelijk
van de complexiteit van het bedrijf, onder de bevoegdheid van de gemeente of provincie.
Volgens de Omgevingswet valt deze taak binnen het basistakenpakket en is de gemeente
of provincie verplicht deze onder te brengen bij de omgevingsdienst. Deze bevoegdheidsverdeling
is ook van toepassing op de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland.
Vraag 11
Wie is precies verantwoordelijk voor de VTH van indirecte en directe lozingen van
vervuild water door Tata Steel en zijn verschillende bedrijven en bedrijfsonderdelen
(graag in detail aangeven)?
Antwoord 11
Indirecte waterlozingen worden, afhankelijk van de complexiteit van het bedrijf, gereguleerd
door de gemeente of provincie. In beide gevallen voert de omgevingsdienst deze taken
uit. Voor alle bedrijfseenheden van Tata Steel, Pelt & Hooykaas en Harsco is de provincie
Noord-Holland bevoegd gezag en voert de omgevingsdienst de VTH-taken uit als het gaat
om indirecte waterlozingen.
De bevoegdheid voor directe waterlozingen in Rijkswateren ligt bij RWS, namens de
Minister van IenW. RWS heeft de volgende (directe) lozingsvergunningen aan Tata Steel
verleend:
• Algemene lozingsvergunning: lozingen die niet bedrijfsonderdeel specifiek zijn (bijvoorbeeld
indirect koelwater).
• Bedrijfsonderdeel specifieke lozingsvergunningen:
○ Coated Products
○ Direct Sheet Plant
○ Energiebedrijf
○ Ertsvoorbereiding (bestaande uit de onderdelen: Grondstoffen logistiek, Sinetrfabriek
en Pelletfabirek)
○ Hoogovens Infrastruktuur en Services Infrastrukturele Voorzieningen
• Overig:
○ Hoogovens Infrastruktuur en Services Overig
○ Pilotplant voor een alternatieve manier van ijzerproductie
○ Hoogovens
○ Kooks- en Gasfabrieken
○ Koudbandwalserij
○ Oxystaalfabriek 2
○ Site Facilities Waste Management
○ Tata Steel Packaging
○ Warmbandwalserij
○ Locatie Velserkom: Overslaglocatie
Vraag 12
Hoe vaak vindt er controle plaats bij de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland afzonderlijk?
Antwoord 12
In de inspectieresultaten van het samenwerkingsprogramma SEVESO+9, wat toezicht houdt op de meest risicovolle bedrijven, is meer informatie over de
meest risicovolle bedrijven te vinden. Ook wordt hier per regio en per branche het
aantal geïnspecteerde bedrijven weergeven. Cijfers over het aantal controles bij de
tien grootste uitstoters van CO2en stikstof zijn onbekend. De controlefrequentie is zoals vermeld in de brief van
27 augustus jl.10 afhankelijk van de afstemming tussen bevoegd gezag en de omgevingsdiensten over hoe
zij het werk prioriteren.
Vraag 13
Hoe vaak wordt er gecontroleerd op veehouderij?
Antwoord 13
Over het algemeen worden veehouderijen een keer per drie tot een keer per vijf jaar
gecontroleerd door een omgevingsdienst. Veehouderijen met mestvergistingsinstallaties
op hun erf en veehouderijen met een hoog risicoprofiel worden jaarlijks gecontroleerd.
Vraag 14
Klopt het dat een agrariër die bestrijdingsmiddelen gebruikt, verplicht is ervoor
te zorgen dat die middelen niet naar de omliggende percelen verwaaien of op een andere
manier op de percelen van iemand anders terechtkomen, en zo ja, welke maatregelen
is hij verplicht te nemen?
Antwoord 14
Professionele gebruikers, zo ook agrariërs, moeten zich te allen tijde houden aan
de voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving11 én aan de aanvullende specifieke voorschriften die in het wettelijk gebruiksvoorschrift
van een gewasbeschermingsmiddel zijn opgenomen. Het betreft hier bijvoorbeeld voorschriften
welke teeltvrije zones en driftreducerende spuittechnieken moeten worden gebruikt
om veilig gebruik te garanderen. Daarnaast mogen gewasbeschermingsmiddelen niet worden
gebruikt bij een windsnelheid groter dan 5 meter per seconde (ongeveer windkracht
3). Ook moet een toepasser een spuitlicentie hebben om gewasbeschermingsmiddelen te
mogen toepassen en zijn toepassers verplicht om toepassingsapparatuur periodiek te
laten keuren. Dit is verplicht voor alle toepassingsapparatuur van 3 jaar en ouder,
behalve eenvoudige apparatuur (bijvoorbeeld rug- en handgedragen spuiten).
Verder is het raadzaam, maar niet verplicht, dat agrariërs in gesprek gaan met hun
buren over toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Er bestaan handreikingen om dat
op een goede manier te doen, zoals de handreiking: «Nabuurschap» bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen12.
Vraag 15
Wie controleert (en handhaaft) of een agrariër die bestrijdingsmiddelen gebruikt,
er goed voor zorgt dat de bestrijdingsmiddelen niet bij de buren terechtkomen?
Antwoord 15
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt samen met de Waterschappen
toezicht op de naleving van wettelijke regels voor gewasbeschermingsmiddelen. Zij
voeren inspecties uit bij land- en tuinbouwbedrijven. Jaarlijks publiceert de NVWA
de inspectieresultaten13.
Vraag 16
Mogen agrariërs water waar bestrijdingsmiddelen in zitten in het milieu lozen en,
zo ja, welke normen gelden daarvoor?
Antwoord 16
In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn voorschriften vastgelegd over het lozen
van afvalwater voor activiteiten waarbij mogelijk gewasbeschermingsmiddelen in het
afvalwater terechtkomen. Het gaat om activiteiten als het spoelen en sorteren van
gewassen, het reinigen van verpakkingen en reinigen van voertuigen of werktuigen voor
agrarische activiteiten. Onder bepaalde omstandigheden kan dit afvalwater gelijkmatig
worden verspreid over landbouwgronden (waar gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt)
of is lozen op vuilwaterriool toegestaan.
Voor het lozen van drain(age)water en filterspoelwater met gewasbeschermingsmiddelen
vanuit de glastuinbouw geldt een zuiveringsplicht. Hierbij moet 95% van de gewasbeschermingsmiddelen
uit het te lozen afvalwater worden verwijderd. Meer informatie over het lozen van
afvalwater van genoemde activiteiten is te vinden op het Informatiepunt Leefomgeving14.
Vraag 17
Wie doet de VTH als het gaat om waterlozingen door agrariërs?
Antwoord 17
De verantwoordelijkheid voor de VTH-taken voor directe lozingen is afhankelijk van
het soort water waarin wordt geloosd en niet van de herkomst van die lozing. Voor
de Rijkswateren ligt de bevoegdheid bij Rijkswaterstaat (RWS), namens de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Lozingen in regionale wateren vallen onder
de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Indirecte lozingen vallen, afhankelijk
van de complexiteit van het bedrijf, onder de bevoegdheid van de gemeente of provincie.
Volgens de Omgevingswet valt deze taak binnen het basistakenpakket en is de gemeente
of provincie verplicht deze onder te brengen bij de omgevingsdienst.
Vraag 18
Hoeveel slachthuizen zijn er en hoeveel handhavers zijn er om die slachthuizen te
controleren?
Antwoord 18
In Nederland zijn 156 erkende slachthuizen. De 38 grote roodvlees- en pluimveeslachthuizen
staan onder permanent toezicht van de NVWA[1]. Toezicht op de slachthuizen is primair
een verantwoordelijkheid van de NVWA. De NVWA is een landelijke inspectie en valt
onder de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur (LVVN).
Omgevingsdiensten houden namens de gemeenten (het bevoegd gezag) toezicht op de milieuvergunning
van de slachthuizen. Het exacte aantal controleurs vanuit omgevingsdiensten en de
NVWA dat specifiek slachthuizen controleert is niet te geven. Voor omgevingsdiensten
geldt dat in principe alle milieutoezichthouders dit werk doen.
Vraag 19
Hoeveel diertransporten vinden dagelijks plaats, hoe vaak worden hierop controles
verricht en hoeveel handhavers zijn beschikbaar hiervoor?
Antwoord 19
Omgevingsdiensten houden geen toezicht op het vervoer van dieren. Deze taak is belegd
bij de NVWA. Het aantal diertransporten is niet bekend. Wel heeft de NVWA inspectieresultaten
over het vervoer van kwetsbare dieren, de transportwaardigheid en het vervoer bij
extreme temperaturen15.
Vraag 20
Kunt u schetsen wat de handhavingscapaciteit is als het gaat om controle bij veehouderijen,
hoe dat zich heeft ontwikkeld afgelopen tien jaar en hoe groot de kans is dat een
veehouderij wordt gecontroleerd op naleving van wet- en regelgeving?
Antwoord 20
De handhavingscapaciteit verschilt per omgevingsdienst. In regio’s met een agrarisch
karakter is de capaciteit groter. Het exacte aantal milieutoezichthouders en -handhavers
voor deze taken is niet te geven, omdat zij ook andere taken hebben. Het tweejaarlijks
onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 202316 geeft de toezicht en handhavingscapaciteit in fte’s per omgevingsdienst. Echter een
specificering naar veehouderij is niet opgenomen. Afgelopen jaren zijn als gevolg
van het stikstofbeleid de milieucontroles complexer geworden. Toezicht op stikstofbeleid
en Wet natuurbescherming-vergunningen ligt in de meeste regio’s bij de provincies.
Enkele omgevingsdiensten voeren deze taken namens de provincie uit.
Vraag 21 en 22
Kunt u aangeven hoeveel geld er per jaar aan VTH voor bescherming van dieren en milieu
is uitgegeven?
Kunt u aangeven hoeveel geld er per jaar aan VTH voor bescherming van dieren en het
milieu de komende vier jaar gaat worden uitgegeven?
Antwoord 21 en 22
In Omgevingsdiensten in Beeld 202317 is geïnventariseerd wat de totale omzet is van de 28 omgevingsdiensten in Nederland.
In 2022 ging het in totaal om ruim € 642 miljoen. Daarin is geen onderscheid te maken
tussen specifiek bescherming van dieren en bescherming van milieu.
De rol van omgevingsdiensten in de bescherming van dieren in professionele dierhouderij
is met name gericht op de milieuvergunningen en de bouwkundige aspecten. Zo wordt
bijvoorbeeld gekeken of de stallen en hokken aan bouwkundige eisen voldoen en of de
dierhouderij niet strijdig is met het lokale bestemmingsplan. Het toezicht op het
houderijsysteem als zodanig is primair een verantwoordelijkheid van de NVWA.
Enkele omgevingsdiensten hebben ook een taak in toezicht en handhaving van «groene
wetgeving» (natuur) en hebben daar groene buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s)
voor in dienst. Deze zien toe op veiligheid in natuurgebieden en daarmee indirect
op de bescherming van dieren. Verder is in de bouwvergunningverlening aandacht voor
bijvoorbeeld huisvesting van vleermuizen en kan de bouw worden stilgelegd als sprake
is van verstoring van leefgebieden van beschermde dieren.
Omgevingsdiensten worden gefinancierd door gemeenten en provincies, welke opdrachtgever
en eigenaar zijn van de omgevingsdienst. Naast de milieutaken uit het basistakenpakket
kunnen de omgevingsdiensten afspraken maken met hun opdrachtgevers om extra taken
(plustaken) uit te voeren. Bijvoorbeeld ten aanzien van bescherming van dieren. Omgevingsdienst
NL heeft geen overzicht van de (extra) budgetten voor de bescherming van dieren.
Vraag 23 en 24
Hoeveel geld is er afgelopen vier jaar naar de VTH-taken van de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) gegaan en hoeveel geld gaat er komende vier jaar heen?
Wordt het budget voor de NVWA opgehoogd?
Antwoord 23 en 24
Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij kunnen
VTH voor de milieutaken waarvoor ze verantwoordelijk zijn, laten uitvoeren door een
omgevingsdienst. Voor milieutaken die onderdeel zijn van het basistakenpakket
18 is dit op grond van de Omgevingswet zelfs verplicht. De omgevingsdienst mag dan in
opdracht van gemeente of provincie vergunningen verlenen, toezicht houden en handhaven.
De NVWA is geen onderdeel van het VTH-stelsel, maar ziet toe op de veiligheid van
voedsel en consumentenproducten, dierenwelzijn en de bescherming van natuur. Meer
informatie over het budget van de NVWA is te vinden via hun website[3] en in de begroting
van het Ministerie van LVVN[4].
Vraag 25
Hoe gaat de VTH ervoor zorgen dat de omgevingsdiensten zicht krijgen op piekemissies?
Antwoord 25
Het bevoegd gezag (provincies en gemeenten) is er primair verantwoordelijk voor dat
de omgevingsdienst beschikt over de benodigde apparatuur. Het belang van goede metingen
gemaakt door omgevingsdiensten is groot. Daarom maakt het Ministerie van IenW uit
de beschikbare Rijksmiddelen voor de versterking van het VTH-stelsel geld vrij voor
omgevingsdiensten om meetapparatuur aan te schaffen. Dit verloopt via een subsidie
aan Omgevingsdienst NL.
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden19 zal een onderzoek uitgevoerd worden naar het vóórkomen van piekemissies in de industrie,
de gevolgen van de gezondheid van omwonenden van deze emissies en de mogelijke maatregelen
(Actie 6). Tevens zal er in de actielijn Meten en Weten van de Actieagenda onderzoek
gedaan worden naar mogelijkheden om emissies van bedrijven beter in beeld te krijgen.
Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor het meten van tijdelijke (piek)emissies
(Actie 7).
Vraag 26
Hebben de omgevingsdiensten onder het VTH-stelsel de bevoegdheid om de uitstoot bij
bedrijven te meten?
Antwoord 26
Ja, toezichthouders hebben die bevoegdheid op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene
wet bestuursrecht20. Hierin is vastgelegd dat toezichthouders meetapparatuur kunnen meenemen en bevoegd
zijn zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en monsters te nemen. Daarnaast
geeft de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur de bevoegdheid om zich te laten
begeleiden door een externe deskundige.
Vraag 27
Zal er onder het VTH-stelsel verder gekeken kunnen worden dan de lijst met beste beschikbare
technieken (BBT) uit de BBT-referentiedocumenten (BREF’s) in de Europese Richtlijn
Industriële Emissies als de volksgezondheid daar aanleiding toe geeft?
Antwoord 27
Het klopt dat binnen het stelsel van de Omgevingswet het bevoegd gezag (provincies
en gemeenten) voor vergunningen ook een beoordeling moet maken op basis van een gezonde
leefomgeving, en dat bedrijven op basis daarvan maatregelen moeten nemen. Het toetsen
aan de beste beschikbare technieken is slechts een onderdeel van de beoordeling die
het bevoegd gezag maakt. Over het algemeen vallen de grotere bedrijven onder de reikwijdte
van de Richtlijn Industriële Emissies21 (RIE). Hun vergunningen worden door het bevoegd gezag getoetst aan de Europese documenten
met beste beschikbare technieken (BBT), zoals vastgelegd in de Best Available Technique
Reference Documents (BREF’s). Er wordt echter ook getoetst of de activiteiten niet
leiden tot overschrijding van omgevingswaarden, zoals die voor de luchtkwaliteit in
de omgeving. Die beoordeling van geval tot geval kan er toe leiden dat aanvullende
maatregelen nodig zijn. Omgevingsdiensten passen dit nu al toe. Verder onderzoekt
het Rijk op dit moment samen met gemeenten en provincies hoe gezondheid volwaardig
kan meewegen bij afwegingen rond vergunningverlening binnen het stelsel van de Omgevingswet.
Vraag 28
Hoe heeft u de motie-Gabriëls (Kamerstuk 36 410 XII, nr. 39) over het bezien of structurele aanvullende bekostiging mogelijk is voor versterking
van de kwaliteit van de omgevingsdiensten uitgevoerd?
Antwoord 28
In de Kamerbrief van 19 maart jl.22 is aangegeven hoe de motie Gabriëls is uitgevoerd.
Vraag 29
Hoeveel mensen zijn er in 2024 in dienst bij de omgevingsdiensten en hoe verhoudt
zich dit tot eerdere jaren?
Antwoord 29
Wat betreft de capaciteit bij de omgevingsdiensten, blijkt uit het tweejaarlijkse
onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 202323 dat er in 2022 in totaal 5.086 fte werkzaam waren bij de omgevingsdiensten. Dit betekende
een stijging van 8,6% ten opzichte van 2020. Deze groei was vooral zichtbaar in een
toename van het aantal toezichthouders (6,6%), boa’s (22%), en juristen (18%). In
2025 wordt op basis van de data van de omgevingsdiensten van 2024 het volgende tweejaarlijkse
onderzoek uitgevoerd welke een geactualiseerd inzicht geeft in het personeelsbestand
van de omgevingsdiensten.
Vraag 30
Kunt u een historisch overzicht geven van de takenpakketten die belegd zijn bij de
omgevingsdiensten?
Antwoord 30
In 2009 zijn afspraken gemaakt bij de oprichting van de omgevingsdiensten. Deze zogeheten
packagedeal tussen het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG) en het Rijk had onder andere betrekking op het werkpakket van de omgevingsdiensten,
het basistakenpakket. In 2016 is via de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
bepaald dat provincies en gemeenten de uitvoering van het basistakenpakket moeten
beleggen bij een omgevingsdienst. Hierbij is het basistakenpakket zoals vastgelegd
in de package deal vertaald naar het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Met de inwerkingtreding
van de Omgevingswet is de betreffende bepaling uit de Wabo opgegaan in de Omgevingswet
en is het basistakenpakket verankerd in het Omgevingsbesluit.
Vraag 31
Kunt u een overzicht geven van alle omgevingsdiensten en daarin aangeven of zij voldoen
aan de geformuleerde robuustheidscriteria?
Antwoord 31
In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.24 is de Kamer nader geïnformeerd over het proces om via het voldoen aan de robuustheidscriteria
te komen tot robuuste omgevingsdiensten.
Vraag 32
Waarom gaat het niet lukken om het verbeteren van informatie-uitwisseling binnen het
interbestuurlijk programma (IBP) VTH af te ronden?
Antwoord 32
Op dit moment hebben de individuele partijen binnen het VTH-stelsel de informatievoorziening
elk voor hun eigen organisatie geoptimaliseerd. Er zijn echter nauwelijks afspraken
over informatie-uitwisseling op stelselniveau tussen deze partijen. Hierdoor is het
lastig om informatie tussen partijen uit te wisselen. Er is dus geen sprake van een
digitaal stelsel. Voor het uitwisselen van informatie moeten partijen op stelselniveau
afspraken met elkaar maken over gezamenlijke taal, gedefinieerde producten en gedefinieerde
processen. Dit moeten zij vervolgens binnen de eigen organisaties implementeren zodat
zij de landelijke afspraken nakomen. Deze transitie naar een andere manier van werken,
waarbij aan partijen wordt gevraagd te denken vanuit stelselbelang in plaats vanuit
organisatiebelang, kost tijd. Voor een dergelijke transitie is meer tijd nodig dan
de looptijd van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel. In de Kamerbrief
voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.25 is de kamer nader geïnformeerd over de vervolgstappen.
Vraag 33
Kunt u per organisatie/VTH-partner aangeven welke concrete stappen er zijn gezet om
de capaciteit en de prioriteit te verhogen: boa’s, politie, Openbaar Ministerie (OM)
en zittende magistratuur (ZM)?
Antwoord 33
Voor de versterking van het VTH-stelsel heeft het vorige kabinet structureel € 18
miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Daar bovenop is structureel € 6 miljoen per
jaar beschikbaar voor de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving
en Transport (ILT-IOD) om de opsporingscapaciteit te vergroten. In 2023 is de ILT-IOD
uitgebreid van 70 naar 132 medewerkers. De extra capaciteit zal zich naar verwachting
eind 2024 vertalen in meer onderzoeken en zichtbare resultaten26.
Uit het laatste tweejaarlijkse onderzoek27 volgt dat er een personele groei te zien is bij omgevingsdiensten van 22% specifiek
bij boa’s. In 2025 is wederom een tweejaarlijks onderzoek voorzien waarin gekeken
wordt of deze positieve trend zich blijft door ontwikkelen. Daarnaast is in het interbestuurlijk
programma versterking VTH-stelsel gewerkt om overlegstructuren en informatie-uitwisseling
te stroomlijnen om zo capaciteit gerichter in te kunnen zetten en prioriteiten tussen
alle betrokkenen uit te lijnen. Deze overlegstructuren worden het komende jaar verder
uitgedragen en geïmplementeerd door de diverse partners. Via een subsidie aan Omgevingsdienst
NL worden de omgevingsdiensten gefaciliteerd ook op dit onderwerp.
Het is belangrijk te benoemen dat boa’s bij omgevingsdiensten medewerkers zijn die
betaald worden door de opdrachtgevers van de omgevingsdienst (provincies en gemeenten)
maar bij hun taakuitvoering vallen onder het gezag van de Officier van Justitie. Werkzaamheden
uitgevoerd door boa’s kunnen voor opdrachtgevers daarom niet altijd als direct resultaat
worden ervaren.
Met het vaststellen van de landelijke strategie van de politie op de aanpak van milieucriminaliteit
(Politiemilieutaak 2.0) in 2022 heeft de politie zich gecommitteerd aan het uitvoeren
van de aanbevelingen voor de politie van de commissie van Aartsen in het rapport «Om
de leefomgeving»28. Om de formatie van de aangewezen 406 fte milieuopsporing bij de politie ook daadwerkelijk
volledig ingericht en bezet te krijgen, wordt extra ingezet op werving- en selectiecapaciteit.
Dit gebeurt mede om de effecten van een uitdagende arbeidsmarkt, de natuurlijke en
overige uitstroom in de milieuopsporing te kunnen compenseren. Daarnaast is de politie
in 2023 reeds gestart met het versterken van de milieuhandhavingscapaciteit door het
werven van extra milieutaakaccenthouders in de basisteams en het vergroten van hun
inzet op de politiemilieutaak.
Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) heeft van de 2 miljoen euro
die structureel sinds 2023 wordt ontvangen, extra medewerkers geworven onder andere
om de afstemming met de bestuurlijke toezichthouders en handhavers te organiseren.
Uit de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) volgen ook afspraken over
de hoeveelheid grote/zwaardere milieuonderzoeken. Deze afspraken zijn recent door
OM en politie herbevestigd.
Er zijn geen concrete stappen gezet om de milieustrafzaken bij de zittende magistratuur
(ZM) anders te prioriteren. Wel vinden binnen de ZM gesprekken plaats over het anders
inrichten van de zaakstroom.
Vraag 34
Kunt u een overzicht geven van de nieuwe robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten?
Antwoord 34
De robuustheidscriteria zijn gezamenlijk door de partners29 binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel opgesteld en in het
tweede kwartaal 2023 bestuurlijk vastgesteld30. De robuustheidscriteria bestaan uit kritische prestatie-indicatoren en randvoorwaarden.
De kritische prestatie-indicatoren zijn eerder met de Kamer gedeeld31.
De robuustheidscriteria zijn effectiviteit, ontwikkelvermogen, wendbaarheid en efficiency.
Deze criteria zijn omgezet naar zes kritische prestatie-indicatoren (kpi’s). Deze
kpi’s vormen de ondergrens waar omgevingsdiensten aan moeten voldoen en luiden als
volgt:
1. De omvang van het regionaal werkprogramma (VTH-uren, inclusief ketentoezicht) is minimaal
€ 16,5 miljoen inclusief overhead en volgens het prijspeil van 2023. Daarnaast is
het percentage van medewerkers in het primaire proces dat in eigen dienst is van de
organisatie minstens 80%.
2. De dienst voldoet aan geldende kwaliteitscriteria VTH voor zowel de basistaken als
de plustaken.
3. De dienst heeft voldoende aandacht, capaciteit en budget voor innovatie blijkend uit
aanwezigheid van een (meerjarige) innovatieagenda en vrij besteedbaar budget voor
innovatie (1% van de begroting).
4. De dienst kan risico’s en veranderingen in de omvang van het overgedragen takenpakket
opvangen door het aanhouden van buffers (weerstandsvermogen, 0,8% van de begroting).
Dit blijkt uit afdoende algemene reserve voor geïdentificeerde risico’s en onverwachte
operationele tegenvallers en expliciete afspraken over uitnamen.
5. De dienst kan een relatie leggen tussen werk, mensen en geld. Er wordt informatiegestuurd
gewerkt. Dat komt tot uitdrukking in het percentage van de uitvoeringsformatie VTH
voor businessintelligence en een opleidingsbudget van 3% van de loonsom.
6. De dienst past bij de identiteit van het werkgebied en er is sprake van samenhang
(coherentie) in het takenpakket en logica in het geografisch werkgebied. De maatschappelijke
opgave staat centraal.
De randvoorwaarden waaraan getoetst worden zijn:
Alle gemeenten en provincies nemen deel aan de omgevingsdienst en hebben alle basistaken
volledig overgedragen.
1. De governance is ingericht, er is sprake van goed opdrachtgeverschap en opdrachtnemerschap,
onafhankelijkheid en gezag. Daarnaast is het accounthouderschap ingevuld en heeft
de directeur een stevige positie en mandaat. Als aan 1 van deze onderdelen niet wordt
voldaan dan voldoet de omgevingsdienst niet aan deze randvoorwaarden.
2. Voor de minimale omvang telt uitsluitend de omzet van de basis- en milieugerelateerde
plustaken. Er is een duidelijk onderscheid tussen deze taken en de niet-milieugerelateerde
plustaken.
3. Er wordt zelfstandig voldaan aan de minimale normen voor robuustheid.
4. Wanneer er specifieke kennisgebieden of taken zijn die door een andere dienst worden
uitgevoerd is specificatie in plan van aanpak met daarbij de gemaakte afspraken over
onder andere verantwoording nodig.
Bij de toetsing aan de randvoorwaarden moet rekening gehouden worden met de robuustheid
in de toekomst. Hierbij wordt gekeken naar een meerjarig perspectief, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tussen structurele en incidentele middelen.
Vraag 35
Welke vervolgstappen zullen er worden gezet om de datakwaliteit en de informatie-uitwisseling
op peil te krijgen?
Antwoord 35
Het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel heeft de huidige situatie van
de informatievoorziening in het VTH-stelsel in beeld gebracht en een toekomstbeeld
voor de informatievoorziening in het VTH-stelsel neergezet32. Ook is een mogelijke route naar dit toekomstbeeld opgesteld in de vorm van een roadmap.
De roadmap wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met de partijen in het
VTH-stelsel uitgewerkt in een uitvoeringsplan. Hierin staan de acties die nodig zijn
om de informatie-uitwisseling te versterken en de slagkracht van de uitvoerende partijen
daarmee te vergroten.
Vooruitlopend op het uitvoeringsplan worden de volgende acties opgepakt/voortgezet:
• Het concept informatiemodel zoals dat door het interbestuurlijk programma versterking
VTH-stelsel is ontwikkeld, wordt voortgezet en verder doorontwikkeld.
• De projecten voor het ontwikkelen van een gezamenlijke taal tussen de partijen in
het VTH-stelsel worden op korte termijn opgestart.
• Er wordt verkend hoe het gebruik van het informatiemodel kan worden geborgd, bijvoorbeeld
in wetgeving.
Vraag 36
Hoe staat het nu met de eerdere berichten vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) dat zij de veiligheid in diverse sectoren niet kan garanderen en hoe verhoudt
dat zich tot haar relatie met de omgevingsdiensten?
Antwoord 36
Toezichtscapaciteit is beperkt en de ILT moet als toezichthouder altijd keuzes maken
over aan welke zaken zij prioriteit geeft. Voor het onderwerp milieu geldt dat de
primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij de bedrijven en instellingen
ligt die de normen na moeten leven. Vervolgens bij de omgevingsdiensten die namens
provincies en gemeenten voor de meeste bedrijven belast zijn met VTH op deze bedrijven.
De ILT zet in op de samenwerking met omgevingsdiensten, zoals bij de aanpak van ketenproblemen
en milieucriminaliteit en bij het verbeteren van de kennis- en informatie-uitwisseling.
In deze samenwerking geeft de ILT prioriteit aan de onderwerpen waarbij zij de grootste
milieurisico’s ziet. Daarnaast zet de ILT als landelijke toezichthouder in op het
interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincies, de advisering op de omgevingsvergunningen
en de reflectieve onderzoeken op de werking van het VTH-stelsel milieu.
Vraag 37
Klopt het dat de 18 miljoen die de afgelopen jaren structureel is uitgetrokken ter
versterking van de omgevingsdiensten in 2025 niet wordt verlengd?
Antwoord 37
Nee, dit klopt niet. Deze middelen staan structureel op de begroting van het Ministerie
van IenW voor versterking van het VTH-stelsel. In de Kamerbrief voortgang versterking
VTH-stelsel van 24 oktober jl.33 is de Kamer nader geïnformeerd over de besteding van deze gelden in 2025.
Vraag 38
Wat is, gezien de opmerking dat er grote vooruitgang is geboekt, de grote vooruitgang,
naast het model mandaatbesluit en de handleiding regionale beleidscyclus?
Antwoord 38
Binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel zijn 58 producten afgerond
door gemeenten, provincies, omgevingsdiensten en het Rijk. In de Kamerbrief voortgang
versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.34 is het laatste overzicht in de voortgangsrapportage opgenomen. Naast de in de vraag
genoemde producten zijn belangrijke producten de robuustheidscriteria waaraan omgevingsdiensten
op 1 april 2026 aan moeten voldoen, de nieuwe set kwaliteitscriteria 3.0, de kennisinfrastructuur
VTH en de financieringsystematiek voor omgevingsdiensten. Met al deze producten staat
het licht op groen om te komen tot een sterk VTH-stelsel. Daarom moeten partijen zich
nu inzetten voor het implementeren en borgen van deze producten.
Vraag 39
Kunnen alle omgevingsdiensten hun basistakenpakket al uitvoeren? Zo nee, welke niet?
Antwoord 39
Onder de Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking is getreden, is het basistakenpakket
gewijzigd. Uit de managementsamenvatting over de robuustheid van de omgevingsdiensten
die naar u verstuurd is met de Kamerbrief van 24 oktober jl.35, blijkt dat nog niet overal alle basistaken bij de omgevingsdiensten zijn belegd.
In het tweejaarlijks onderzoek in 2025 wordt onderzocht of alle bevoegde gezagen de
basistaken onder de Omgevingswet belegd hebben bij de omgevingsdiensten.
Vraag 40
Als het IBP VTH zo succesvol was, waarom komt er dan geen vervolg?
Antwoord 40
Het I interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel is ingericht om opvolging
te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen36. Hiervoor heeft het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel 58 producten
opgeleverd. Hiermee is een stevige basis gelegd voor partijen om deze producten te
implementeren en te borgen in de VTH-praktijk. Dit moet echter door deze partijen
gebeuren. Er wordt een verbindingsteam ingericht dat de implementatie van de verschillende
producten coördineert. Daarnaast is het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel
succesvol geweest in het samenbrengen van de verschillende partijen in het VTH-stelsel
en het op gang brengen van het gesprek over de wijze waarop die partijen samenwerken.
Dit gesprek tussen partijen blijft plaatsvinden na afloop van het interbestuurlijk
programma versterking VTH-stelsel. Over de wijze van samenwerken worden tussen partijen
ook samenwerkingsafspraken gemaakt die later dit jaar worden vastgesteld.
Vraag 41
Welke zaken zijn nog niet afgerond binnen het IBP VTH?
Antwoord 41
In de voortgangsrapportage van september 2024, welke is bijgevoegd bij de Kamerbrief
voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.37, is de laatste stand van zaken weergegeven. Hierin is bijvoorbeeld te lezen dat 6
van de 7 producten niet tijdig gerealiseerde producten onderdeel zijn van pijler 3,
informatievoorziening. Gelet op de grote opgave op dit terrein was gedurende de looptijd
van het programma al duidelijk dat deze opgave niet voor afronding van het programma
gereed zou zijn. Op 1 oktober 2024 is deze pijler dan ook omgezet naar het programma
digitaal VTH-stelsel milieu. Dit is een tijdelijke programmaorganisatie onder verantwoordelijkheid
van IenW.
Vraag 42
Wat is het (juridisch) instrumentarium om op rijksniveau in te kunnen grijpen als
er op regionaal (provincie/gemeente) niveau onvoldoende toezicht wordt gehouden en/of
daadwerkelijk wordt gehandhaafd?
Antwoord 42
De mogelijkheden om op rijksniveau in te grijpen in een gedecentraliseerd stelsel,
zijn beperkt. De uitvoering van regionale milieutaken wordt door gemeenten en provincie(s)
in mandaat ondergebracht bij de omgevingsdiensten. Er vindt dus geen overdracht van
bevoegdheden plaats. Als gevolg daarvan is geen direct Rijkstoezicht mogelijk, maar
geldt op grond van de Wet revitalisering generiek toezicht dat de naast hoger gelegen
bestuurslaag (interbestuurlijk) toezicht uitoefent. De Minister houdt dus toezicht
op de provincies en de provincies op de gemeenten.
Vraag 43
Waarom is ervoor gekozen om de aanbeveling van de Commissie-Van Aartsen dat er rijkstoezicht
moet komen op de omgevingsdiensten niet opgevolgd? Wat is daar nu de consequentie
van?
Antwoord 43
In de Kamerbrief van 13 december 202138 is aangegeven waarom ingezet is op een alternatieve invulling van deze aanbeveling
van de commissie Van Aartsen. Dit heeft geresulteerd in de volgende opvolging van
deze alternatieve invulling in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel,
over de voortgang bent u geïnformeerd via de Kamerbrief van 24 oktober jl.39.
1. Stevigere invulling van de horizontale verantwoording door gemeenten en provincies.
Er staan vier pilots op de planning. Hiervan is er 1 afgerond, een tweede is vrijwel
gereed en de twee andere zijn in uitvoering.
2. Signalerende en thematische onderzoeken door de ILT
Inmiddels zijn drie thematische onderzoeken inclusief beleidsreactie aan de Kamer
gestuurd40. Twee signalerende onderzoeken volgen de komende maanden.
3. Visitaties
Er zijn bij 23 van de 28 omgevingsdiensten inmiddels visitaties uitgevoerd.
4. Interbestuurlijk toezicht.
Er zijn afspraken gemaakt tussen de ILT en de provincies dat de gesprekken over het
toepassen van IBT doorlopen na beëindiging van het interbestuurlijk programma versterking
VTH-stelsel.
Daarnaast is er gewerkt aan een Staat van VTH (SvVTH). Het doel van de SvVTH is inzicht
bieden in het functioneren van het VTH-stelsel zodat alle partners kunnen leren en
bij kunnen sturen op een adequate uitvoering van de VTH-taken. De SvVTH draagt hiermee
ook bij aan checks and balances over de kwaliteit van de VTH-taak uitvoering. Onlangs
is gestart met de voorbereiding van de SvVTH. Deze wordt getrokken door het Ministerie
van IenW met een werkgroep van voormalig interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel
deelnemers vanuit alle partijen in het VTH-stelsel. De SvVTH omvat het tweejaarlijks
onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH. De planning is dat deze medio
2025 gereed is.
Vraag 44
Wanneer krijgt Omgevingsdienst NL de passende rechtsvorm?
Antwoord 44
Omgevingsdienst NL (ODNL) is de landelijke vereniging van de 28 omgevingsdiensten
in Nederland. ODNL is op dit moment bezig met gesprekken over de juridische entiteit.
Het voorgenomen besluit in de algemene ledenvergadering van ODNL wordt eind november
a.s. verwacht. Daarna volgt het besluitvormingsproces bij alle besturen van de omgevingsdiensten.
Vraag 45
Wanneer is wel duidelijk wat de voor- en nadelen van een bijzondere opsporingsdienst
zal zijn? En worden de resultaten met de Kamer gedeeld?
Antwoord 45
Met de ingezette versterking van de politiemilieutaak, de inspanningen die de politie
toont om de aangewezen milieucapaciteit te bezetten en het versterkte landelijk sturingsmodel
voor inzet van die capaciteit, is gekozen om in te zetten op de huidige organisatiestructuur.
De eerste effecten worden in de loop van het jaar zichtbaar. In 2025 wordt bekeken
of het nieuwe sturingsmodel aan de verwachting voldoet en wordt de Kamer hierover
geïnformeerd. In het verlengde hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 33.
Vraag 46 en 49
Over hoeveel verleende lozingsvergunningen gaat het?
Om hoeveel lozingsvergunningen gaat het bij het waterschap en de omgevingsdiensten?
Antwoord 46
Er is geen centraal overzicht van het aantal lozingsvergunningen waarvoor de waterschappen
en omgevingsdiensten verantwoordelijk zijn. Het zou onevenredig veel inspanning vergen
om deze landelijke overzichten te maken en bij te houden. Dit zou ten koste gaan van
de tijd om vergunningen zelf op orde te brengen en te houden. Voor RWS zijn deze gegevens
wel bekend. Zie hiervoor antwoord 47.
Vraag 47 en 48
Aan hoeveel vergunningen kan Rijkswaterstaat (RWS) prioriteit geven?
Aan hoeveel verleende vergunningen kan RWS geen prioriteit geven?
Antwoord 47 en 48
RWS is namens de Minister van IenW het bevoegd gezag voor 727 lozingsvergunningen
op rijkswateren. Vanwege de beperkte capaciteit is prioritering noodzakelijk. Bij
het bezien/herzien geeft RWS prioriteit aan de lozingsvergunningen die het meest relevant
zijn voor het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water41 (KRW) in 2027. Dit zijn de lozingsvergunningen van de 211 voor Integrated Pollution
Prevention Control (IPPC) installaties (de grotere industriële lozers die vallen onder
de RIE42), en 15 vergunningen van kleinere afvalverwerkers. Ook vindt momenteel onderzoek
naar KRW-probleemstoffen in oppervlaktewater plaats. Naar verwachting volgt hieruit
later dit jaar een nauwkeuriger beeld van andere vergunningen die mogelijk relevant
zijn voor het behalen van de KRW-doelen in 2027 (en daarmee ook prioriteit krijgen).
Voor de overige vergunningen geldt dat deze eind 2029 worden bezien en indien nodig
uiterlijk in 2033 worden herzien.
Het bezien en indien nodig herzien van de 727 lozingsvergunningen is een omvangrijke
klus. Dit vergt veel tijd en specialistische kennis die schaars is.
Vraag 49
Om hoeveel lozingsvergunningen gaat het bij het waterschap en de omgevingsdiensten?
Antwoord 49
Zie antwoord 46.
Vraag 50
Hoever is RWS met het actualiseren van de lozingsvergunningen? En wat voor rol hebben
de waterschappen hierin? is er een deadline gesteld wanneer het klaar moet zijn?
Antwoord 50
Er zijn nu in totaal 211 vergunningen voor IPPC-installaties, waarvan er 172 zijn
bezien (circa 80%). Van die 172 zijn er tot nu toe 60 herzien. Voor de overige 516
vergunningen zijn er in totaal 94 bezien. Van die 94 zijn er tot nu toe 61 herzien.
De waterschappen hebben hier geen rol in. Alle lozingsvergunningen, die in de weg
staan van het KRW-doelbereik, worden uiterlijk op 22 december 2027 bezien en indien
nodig herzien.
Vraag 51
Wat zijn de robuustheidscriteria precies en hoe zijn deze tot stand gekomen?
Antwoord 51
Zie antwoord 34.
Vraag 52
Hoe staat het met het verkleinen van het aantal omgevingsdiensten? Zijn er al plannen
om bepaalde omgevingsdiensten samen te voegen voor meer slagkracht? Zo ja, welke?
Antwoord 52
De omgevingsdiensten die nog niet robuust zijn, hebben eerder dit jaar een plan van
aanpak opgesteld waarin zij aangeven hoe zij ervoor zorgen dat zij op 1 april 2026
wel robuust zijn. In deze plannen van aanpak heeft een aantal omgevingsdiensten aangegeven
dat zij zich oriënteren op een mogelijke fusie. Mijn ambtsvoorganger heeft opgeroepen
de mogelijkheid van fuseren serieus te bezien om het werkgebied te vergroten, zoals
aangegeven in de Kamerbrief van januari 202443. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 24 oktober jl.44 werken de twee omgevingsdiensten in de provincie Utrecht op dit moment samen met
hun opdrachtgevers en eigenaren aan het realiseren van een fusie.
Vraag 53
Hoe staat het met de aanbeveling van de Commissie-Van Aartsen om een ondergrens vast
te stellen voor de omvang van een omgevingsdienst? Is dit al uitgevoerd?
Antwoord 53
Deze is opgevolgd. De robuustheidscriteria vormen de ondergrens waar alle omgevingsdiensten
aan moeten voldoen. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief van 4 juli
202345.
Vraag 54
Over de omgevingsplannen: zijn er omgevingsdiensten/regionale uitvoeringsdiensten
(RUD's) die niet voldoen aan de robuustheidscriteria?
Antwoord 54
In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.46 is de Kamer hierover nader geïnformeerd. Uit de beoordeling is dat op dit moment
twaalf omgevingsdiensten (inclusief de twee omgevingsdiensten die nu al aan de robuustheidscriteria
voldoen) op 1 april 2026 robuust zijn. Van negen omgevingsdiensten was het op het
moment van de beoordeling niet aannemelijk dat zij op 1 april 2026 aan de robuustheidscriteria
zullen voldoen. Voor de overige zes omgevingsdiensten is het lastig om een juiste
inschatting te maken, omdat de acties nog globaal zijn omschreven of omdat de betreffende
omgevingsdienst aangeeft dat de uitwerking van de maatregel in de (verdere) toekomst
pas plaatsvindt.
Vraag 55
Wanneer is de volgende brief aan de Kamer te verwachten over het monitoringsinstrument?
Antwoord 55
In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.47 is de Kamer nader geïnformeerd over het monitoringsinstrument.
Vraag 56
Wordt bij de «Handhavingsbesluiten openbaar» rekening gehouden met AVG?
Antwoord 56
Ja, er is een uitgebreide handreiking opgesteld door de SEVESO-omgevingsdiensten.
Hierin is de AVG betrokken. Deze handreiking is met u gedeeld in de Kamerbrief over
stand van zaken opvolging adviezen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer over
handhaven48.
Vraag 57
Wie beoordeelt de ingediende plannen van de omgevingsdiensten?
Antwoord 57
In opdracht van het Ministerie van IenW heeft TwynstraGudde alle plannen van aanpak
geanalyseerd en beoordeeld. Er is op basis van een monitoringsinstrument een beoordelingsadvies
gegeven. Bij de opbouw van het monitoringsinstrument was een begeleidingscommissie
betrokken, bestaande uit deelnemers van de VNG, IPO, ODNL, het IBP VTH en IenW. Hierover
bent u op 24 oktober jl49. met de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel nader geïnformeerd.
Vraag 58
Worden er per gemeente en per provincie jaarlijks risicoanalyses gemaakt van bestaande
reeds vervuilde locaties en van fabrieken die een grootschalige impact op het milieu
(kunnen) hebben?
Antwoord 58
Ja, op grond van het Omgevingsbesluit50 zijn alle gemeenten en provincies als bevoegd gezag verplicht de prioriteiten aan
te geven in een uitvoerings- en handhavingsstrategie. Deze prioriteiten en een risicoanalyse
moet getoetst worden aan deze (gezamenlijke) doelstellingen.
Vraag 59
Wordt de tool voor de Landelijke vergunningenstrategie (LVS) verplicht om te gebruiken
door omgevingsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 59
De Landelijke vergunningenstrategie is een waardevolle ICT-tool om vergunningaanvragen
risicogericht te kunnen beoordelen. Het instrument kan worden gebruikt door de omgevingsdiensten,
maar er is geen concreet overzicht of alle diensten de LVS gebruiken of gaan gebruiken.
Het is niet verplicht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier