Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Evaluatie en verlenging subsidieregeling KID (Kamerstuk 29214-105)
29 214 Subsidiebeleid VWS
Nr. 107
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 november 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 9 september 2024 over de evaluatie en de verlenging van de
subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorsemen (KID)(Kamerstuk 29 214, nr. 105).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2024 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 4 november 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
3
II.
Reactie van de Staatssecretaris
3
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over de evaluatie en verlenging van de subsidieregeling kunstmatige inseminatie met
donorsemen (hierna: subsidieregeling). Zij hebben nog enkele vragen hierover.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de verlenging parallel loopt
met het schriftelijk overleg over de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb).
Hierbij vragen zij de Staatssecretaris rekening te houden met ruimte voor eventuele
wijzigingen naar aanleiding van de beantwoording of de voorstellen vanuit de Kamer
in het schriftelijk overleg. Zij willen graag dat dit ook meegenomen wordt in dit
proces.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris voornemens is
om in eerste instantie de regeling grotendeels ongewijzigd te verlengen. Genoemde
leden waarderen dat deze regeling, die het voor velen zonder een medische indicatie
mogelijk maakt om hun kinderwens te vervullen, verlengd wordt met vijf jaar. Zij merken
hierbij wel op dat de Staatssecretaris aangeeft voornemens te zijn om twee beperkte
aanpassingen aan te brengen, namelijk (1) het laten vervallen van de verplichting
voor fertiliteitsklinieken om bij de vaststelling het aantal behandelde vrouwen op
te geven en (2) tot een marge van vijftien procent nabetaling mogelijk te maken. Zij
lezen tevens dat de Staatssecretaris voornemens is om in de komende periode te onderzoeken
in hoeverre het op basis van de evaluatie wenselijk is de regeling aan te passen voor
het opvolgende subsidiejaar. Zou hiervoor een concreet tijdsplan geleverd kunnen worden?
Administratieve lasten en gevoel van ongelijke behandeling als grootste knelpunt
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris erkent dat er
gevoelens bestaan van ongelijke behandeling bij de doelgroep van de subsidieregeling.
Hoewel genoemde leden zich ervan bewust zijn dat er juridisch geen sprake is van ongelijke
behandeling, achten zij het wel wenselijk dat de Staatssecretaris deze signalen serieus
neemt en stappen zet om deze gevoelens te verminderen of weg te halen. Welke concrete
maatregelen gaat hij nemen om erop toe te zien dat gevoelens van ongelijke behandeling
bij de doelgroep worden verholpen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris het niet realistisch
acht om voor 1 januari 2025 een opname van de behandeling in het basispakket van de
Zorgverzekeringswet (Zvw) door te voeren. Zij zouden echter wel erop aan willen dringen
dat er goed overleg plaatsvindt met de doelgroep en instellingen over opname in het
basispakket van de Zvw als alternatief en dat de Staatssecretaris dit alternatief
nader onderzoekt. Genoemde leden lezen namelijk dat de eigen betaling een belangrijk
knelpunt vormt dat leidt tot administratieve lasten. Verder vragen zij de Staatssecretaris
welke bredere consequenties hij voor zich ziet met betrekking tot het maken van uitzonderingen
op de eis van een medische indicatie. Daarnaast lezen genoemde leden in de evaluatie
dat het «consult bij begeleiding vroege zwangerschap na fertiliteitstraject» niet
onder de subsidieregeling valt met als gevolg dat cliënten die binnen een jaar zwanger
raken zowel de eigen betaling als het eigen risico (indien deze nog niet verbruikt
is) moeten afdragen. Zij sluiten zich daarbij aan bij de observatie uit het rapport
dat dit moeilijk uitlegbaar is aan cliënten (blz. 21). Zij stellen ook dat het onwenselijk
is in verband met de financiële toegankelijkheid van de behandeling. Zij verzoeken
de Staatssecretaris daarom om dit punt ook mee te nemen in verdere evaluatie en eventuele
wijziging van de subsidieregeling. Zou hij kunnen aangeven hoe hij hier tegenaan kijkt?
Is hij het met genoemde leden eens dat het onwenselijk is en moeilijk uit te leggen
aan cliënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke concrete manier gaat hij dit oplossen?
Aanpassen van (regels voor handhaving van) de meldplicht en mogelijkheid van nabetaling
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris nabetaling tot
een marge van vijftien procent mogelijk zou willen maken. Hierbij vragen zij of hij
nader zou kunnen toelichten op welke gronden de marge van vijftien procent tot stand
is gekomen. Op basis waarvan is bepaald dat bij een maximering van vijftien procent
enerzijds de prikkel voor klinieken wordt behouden om een melding te maken bij negatieve
afwijkingen in het aantal behandelingen en anderzijds er voldoende ruimte blijft bestaan
voor het opvangen van verschillen?
Verbeterslag in informatievoorziening voor cliënten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris vervolg zal
geven aan de aanbeveling om in aanvullende informatievoorziening op B1-niveau over
de subsidieregeling te voorzien. Hierbij vragen zij de Staatssecretaris via welke
kanalen cliënten deze informatie zouden kunnen ontvangen. Is er ook informatievoorziening
beschikbaar voor cliënten die het Nederlands niet machtig zijn? Zo nee, is hij bereid
om hierin te voorzien?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie en verlenging subsidieregeling
KID. Zij hebben geen vragen hierover aan de Staatssecretaris.
II. Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over de evaluatie en verlenging van de subsidieregeling kunstmatige inseminatie met
donorsemen (hierna: subsidieregeling). Zij hebben nog enkele vragen hierover.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de verlenging parallel loopt
met het schriftelijk overleg over de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb).
Hierbij vragen zij de Staatssecretaris rekening te houden met ruimte voor eventuele
wijzigingen naar aanleiding van de beantwoording of de voorstellen vanuit de Kamer
in het schriftelijk overleg. Zij willen graag dat dit ook meegenomen wordt in dit
proces.
Het schriftelijk overleg over de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb)
gaat over het voornemen om de leeftijdsgrens voor donorkinderen om persoonsidentificerende
gegevens van een donor op te kunnen vragen te laten vervallen. Ik constateer geen
samenhang tussen de leeftijdsgrens voor de Wdkb en de verlenging van de Subsidieregeling
kunstmatige inseminatie met donorsemen (KID), omdat het andere onderwerpen betreft.
Het is dus niet te verwachten dat het schriftelijk overleg over de Wdkb aanleiding
kan geven tot andere wijzigingen van deze subsidieregeling.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris voornemens is
om in eerste instantie de regeling grotendeels ongewijzigd te verlengen. Genoemde
leden waarderen dat deze regeling, die het voor velen zonder een medische indicatie
mogelijk maakt om hun kinderwens te vervullen, verlengd wordt met vijf jaar. Zij merken
hierbij wel op dat de Staatssecretaris aangeeft voornemens te zijn om twee beperkte
aanpassingen aan te brengen, namelijk (1) het laten vervallen van de verplichting
voor fertiliteitsklinieken om bij de vaststelling het aantal behandelde vrouwen op
te geven en (2) tot een marge van vijftien procent nabetaling mogelijk te maken. Zij
lezen tevens dat de Staatssecretaris voornemens is om in de komende periode te onderzoeken
in hoeverre het op basis van de evaluatie wenselijk is de regeling aan te passen voor
het opvolgende subsidiejaar. Zou hiervoor een concreet tijdsplan geleverd kunnen worden?
In 2025 zal ik onderzoeken of aanvullende aanpassingen wenselijk en mogelijk zijn.
Ik zal afwegen of de voorstellen uit het evaluatierapport en de bijkomende budgettaire
consequenties passen binnen de afspraken in het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk
36 471, nr. 37) en de VWS-begroting. De besluitvorming over de begroting voor 2026 vindt plaats
in het voorjaar van 2025. Als blijkt dat het inderdaad wenselijk en (budgettair) mogelijk
is om de subsidieregeling aan te passen, zal in de zomer van 2025 de wijzigingsregeling
worden opgesteld. In dat geval zal ik uw Kamer hierover in het najaar van 2025 informeren.
Administratieve lasten en gevoel van ongelijke behandeling als grootste knelpunt
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris erkent dat er
gevoelens bestaan van ongelijke behandeling bij de doelgroep van de subsidieregeling.
Hoewel genoemde leden zich ervan bewust zijn dat er juridisch geen sprake is van ongelijke
behandeling, achten zij het wel wenselijk dat de Staatssecretaris deze signalen serieus
neemt en stappen zet om deze gevoelens te verminderen of weg te halen. Welke concrete
maatregelen gaat hij nemen om erop toe te zien dat gevoelens van ongelijke behandeling
bij de doelgroep worden verholpen?
Het gevoel van ongelijke behandeling komt voort vanuit de ervaring van cliënten dat
zij «anders» behandeld worden, omdat hun behandeling niet op grond van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) wordt vergoed. De evaluatie geeft aan dat de voorgestelde aanpassingen van de
subsidieregeling dit gevoel niet ineens zouden wegnemen. Ik besef dat bij sommige
mensen dit gevoel alleen volledig kan worden weggenomen door vergoeding op grond van
de Zvw opnieuw mogelijk te maken. In het antwoord op de volgende vraag licht ik toe
waarom vergoeding vanuit het basispakket van de Zvw geen reëel alternatief is voor
2025. Hiermee kan de voornaamste oorzaak van het gevoel van ongelijke behandeling
bij de doelgroep voor 2025 dus ook niet worden weggenomen.
Wel zal ik aan dit gevoel aandacht besteden in de informatievoorziening aan cliënten
waar ik in het antwoord op de laatste vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie op inga.
Ik vind het belangrijk dat het voor cliënten begrijpelijk is waarom deze regeling
tot stand is gekomen en waarom vergoeding vanuit het basispakket van de Zvw destijds
is stopgezet.
Ik hoop dat verbeterde informatievoorziening over de werking van de subsidieregeling
deze gevoelens van ongelijke behandeling enigszins kan verminderen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris het niet realistisch
acht om voor 1 januari 2025 een opname van de behandeling in het basispakket van de
Zorgverzekeringswet (Zvw) door te voeren. Zij zouden echter wel erop aan willen dringen
dat er goed overleg plaatsvindt met de doelgroep en instellingen over opname in het
basispakket van de Zvw als alternatief en dat de Staatssecretaris dit alternatief
nader onderzoekt. Genoemde leden lezen namelijk dat de eigen betaling een belangrijk
knelpunt vormt dat leidt tot administratieve lasten.
De evaluatie bevat een sterke oproep van de doelgroep en instellingen om deze behandeling
weer op te nemen in het basispakket van de Zvw. In mijn reactie op de evaluatie schreef
ik dat dit vraagstuk om een bredere discussie vraagt. Daarom vormt heropname in het
basispakket geen reëel alternatief voor financiering van deze zorg in 2025. Ik ben
bereid om de komende tijd, in overleg met de doelgroep en instellingen, nader te bezien
hoe knelpunten bij de financiering na 2025 kunnen worden opgelost. Hierbij zal ik
ook kijken naar alternatieve financieringsvormen. Ik zal hierover de Kamer uiterlijk
in het najaar van 2025 informeren.
Verder vragen zij de Staatssecretaris welke bredere consequenties hij voor zich ziet
met betrekking tot het maken van uitzonderingen op de eis van een medische indicatie.
Het hanteren van een ruimere interpretatie van het uitgangspunt «medische indicatie»
heeft brede consequenties. Een ruimere interpretatie of onderbouwde uitzondering kan
namelijk ook van toepassing worden geacht op andere zorgactiviteiten. Mogelijke gevolgen
hiervan zijn uitbreiding van het pakket, hogere zorgkosten en hogere premies voor
verzekerden.
Daarnaast lezen genoemde leden in de evaluatie dat het «consult bij begeleiding vroege
zwangerschap na fertiliteitstraject» niet onder de subsidieregeling valt met als gevolg
dat cliënten die binnen een jaar zwanger raken zowel de eigen betaling als het eigen
risico (indien deze nog niet verbruikt is) moeten afdragen. Zij sluiten zich daarbij
aan bij de observatie uit het rapport dat dit moeilijk uitlegbaar is aan cliënten
(blz. 21). Zij stellen ook dat het onwenselijk is in verband met de financiële toegankelijkheid
van de behandeling. Zij verzoeken de Staatssecretaris daarom om dit punt ook mee te
nemen in verdere evaluatie en eventuele wijziging van de subsidieregeling. Zou hij
kunnen aangeven hoe hij hier tegenaan kijkt? Is hij het met genoemde leden eens dat
het onwenselijk is en moeilijk uit te leggen aan cliënten? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, op welke concrete manier gaat hij dit oplossen?
Uit de evaluatie blijkt dat de subsidieregeling in bepaalde situaties kan leiden tot
een financieel nadeel voor cliënten. Dat is het geval bij cliënten die binnen een
jaar (voordat het subsidiejaar is afgelopen) zwanger raken, maar ook bij cliënten
die wisselen van instelling of die dat jaar al voor een andere (niet gerelateerde)
behandeling eigen risico hebben betaald. Ik begrijp dat dit moeilijk uitlegbaar is
aan cliënten. Het is erg vervelend als zij hierdoor financieel worden benadeeld. Het
evaluatierapport bevat concrete voorstellen om deze problemen op te lossen en schetst
ook de (budgettaire) consequenties van deze oplossingen. Ik zal in 2025 afwegen of
de voorstellen uit het evaluatierapport en de bijkomende budgettaire consequenties
passen binnen de afspraken in het hoofdlijnenakkoord en de VWS-begroting. Ik zal de
Kamer hierover uiterlijk in het najaar van 2025 informeren.
Aanpassen van (regels voor handhaving van) de meldplicht en mogelijkheid van nabetaling
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris nabetaling tot
een marge van vijftien procent mogelijk zou willen maken. Hierbij vragen zij of hij
nader zou kunnen toelichten op welke gronden de marge van vijftien procent tot stand
is gekomen. Op basis waarvan is bepaald dat bij een maximering van vijftien procent
enerzijds de prikkel voor klinieken wordt behouden om een melding te maken bij negatieve
afwijkingen in het aantal behandelingen en anderzijds er voldoende ruimte blijft bestaan
voor het opvangen van verschillen?
De klinieken die KID-subsidie aanvragen moeten gedurende de subsidieperiode een melding
doen als de daadwerkelijke uitgave afwijkt van de subsidieaanvraag. Als na afloop
van een subsidiejaar blijkt dat de kliniek te veel subsidie heeft aangevraagd, moet
de kliniek het teveel ontvangen bedrag én een boete betalen. Als na afloop van het
subsidiejaar blijkt dat het aantal behandelingen juist hoger is dan aangevraagd en
de verleende subsidie dus onvoldoende is, wordt het ontstane tekort momenteel niet
nabetaald. Het komt geregeld voor dat klinieken in de loop van het jaar de aanvraag
omlaag bijstellen (herziening), om een boete te voorkomen, en dat vervolgens na het
subsidiejaar blijkt dat er bij de herziening een te lage inschatting is gemaakt. Klinieken
hebben dan te maken met een tekort. Het terugbetalings- en boetebeleid is te streng
gebleken omdat het voor de klinieken, door omstandigheden buiten hun invloed om, niet
mogelijk is een accurate inschatting te maken van het aantal behandelingen.
Door vanaf 2025 nabetaling (nacalculatie) mogelijk te maken wordt voorkomen dat klinieken
met een tekort komen te zitten. Door wel een maximum te stellen aan deze nabetaling
blijft er een prikkel bestaan om te melden als er (veel) minder behandelingen plaatsvinden
dan verwacht. Het percentage van de maximale nabetaling is bepaald op basis van de
bedragen die in 2023 zijn aangevraagd. Alle klinieken die een te laag bedrag hadden
aangevraagd, hadden een afwijking van minder dan 15%. Ondanks dat de klinieken geen
accurate inschatting kunnen maken, lijkt het dus toch enigszins te voorspellen hoeveel
behandelingen ze zullen uitvoeren in een jaar. Nabetaling tot maximaal 15% lijkt dus
goed werkbaar voor klinieken.
Verbeterslag in informatievoorziening voor cliënten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris vervolg zal
geven aan de aanbeveling om in aanvullende informatievoorziening op B1-niveau over
de subsidieregeling te voorzien. Hierbij vragen zij de Staatssecretaris via welke
kanalen cliënten deze informatie zouden kunnen ontvangen. Is er ook informatievoorziening
beschikbaar voor cliënten die het Nederlands niet machtig zijn? Zo nee, is hij bereid
om hierin te voorzien?
Deze aanvullende informatievoorziening zal, conform de aanbeveling, worden gepubliceerd
op de website van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I, de uitvoerder
van deze subsidieregeling) en worden gedeeld met de klinieken. De klinieken kunnen
verwijzen naar deze website waardoor zij minder tijd hoeven te besteden aan het beantwoorden
van vragen. Ik zal met de klinieken en DUS-I bespreken of er behoefte is aan informatievoorziening
in andere talen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie en verlenging subsidieregeling
KID. Zij hebben geen vragen hierover aan de Staatssecretaris.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier