Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Olger Van Dijk en Six Dijkstra over het bericht ‘Minister van Defensie: Nederlandse wetten ongeschikt voor ‘grijze zone’ tussen oorlog en vrede’
Vragen van de leden Olger van Dijk en Six-Dijkstra (beiden Nieuw Sociaal Contract) aan de Ministers van Defensie, van Justitie en Veiligheid en van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Minister van Defensie: Nederlandse wetten ongeschikt voor «grijze zone» tussen oorlog en vrede» (ingezonden 8 oktober 2024).
Antwoord van Minister Brekelmans (Defensie), van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid),
van Minister Madlener (Infrastructuur en Waterstaat) en van Staatssecretaris Tuinman
(Defensie) (ontvangen 4 november 2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht d.d. 3 oktober 2024, getiteld «Minister van
Defensie: Nederlandse wetten ongeschikt voor «grijze zone» tussen oorlog en vrede»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u toelichten waaruit het huidige handelingsrepertoire van Defensie bestaat met
betrekking tot de Russische schepen die vermoedelijk de Noordzee infrastructuur in
kaart brengen om deze later mogelijk onklaar te kunnen maken? Wordt er nagedacht over
de uitbreiding van het huidige handelingsrepertoire in de huidige «grijze zone» tussen
oorlog en vrede? En zo ja, is de huidige capaciteit op de Noordzee toereikend ten
aanzien van deze uitbreiding?
Antwoord 2
Het kabinet beschikt over verschillende manieren om op mogelijke dreigingen te reageren,
waar het handelingsrepertoire van Defensie deel van uitmaakt. Het kabinet doet publiekelijk
op voorhand geen uitspraken over hoe de Nederlandse overheid handelt bij specifieke
voorvallen, om te voorkomen dat kwaadwillende partijen in hun handelen kunnen anticiperen
op Nederlandse handelwijzen.
Defensie draagt op verschillende manieren bij aan de bescherming van de vitale infrastructuur
op de Noordzee, binnen de kaders van wat Defensie in vredestijd mag. De MIVD voert
onderzoeken uit naar heimelijke activiteiten van statelijke actoren die een mogelijk
risico stellen voor de nationale veiligheid, zo ook op de Noordzee. Verder heeft Defensie
sinds juli 2023 een permanente taak op de Noordzee. In het kader van deze taak doet
Defensie aan beeldopbouw en houdt daarmee zicht op mogelijke dreigingen. Daartoe heeft
Defensie diverse maatregelen in uitvoering om vroegtijdig heimelijke activiteiten
te detecteren, identificeren en attribueren. Zo investeert Defensie in additionele
waarnemingscapaciteit op zee en verwerft Defensie vaartuigen met kleine bemanning
en onderwatercapaciteiten, die kunnen worden ingezet om dreigingen op zee op te sporen
en nader te onderzoeken. Ook escorteert de marine wanneer nodig verdachte schepen
en ontmoedigt daarmee de mogelijke ontplooiing van kwaadwillende activiteiten. Tot
slot kan de krijgsmacht, in lijn met de derde hoofdtaak, militaire bijstand leveren
aan bevoegd civiel gezag om onze infrastructuur veilig te houden.
Verder vraagt de bescherming van vitale infrastructuur van de Noordzee ook om preventieve
maatregelen, zoals het verhogen van de weerbaarheid van dit type infrastructuur. Vanuit
het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur worden onder
andere extra maatregelen genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur op
de Noordzee te verhogen. Daarom heeft het vorige kabinet besloten om te investeren
in het interdepartementale Actieplan strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur
voor de jaren 2024 en 2025. Ook het huidige kabinet is voornemens om extra te investeren
in de bescherming van de Noordzee infrastructuur. Door middel van het Actieplan wordt
ook de detectie en duiding van dreigingen op de Noordzee verbeterd, wat leidt tot
een snellere reactie als zich verdachte situaties voordoen. Op korte termijn worden
belangrijke stappen gezet, waaronder het inkopen van satellietbeelden en de inhuur
van patrouillecapaciteit. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de meest kwetsbare
infrastructuurpunten en het uitrollen van additionele sensoren op de Noordzee. Ook
wordt er geïnvesteerd in de ontwikkeling van nieuwe technologieën, zoals bijvoorbeeld
met de oprichting van het Seabed Security Experimentation Centre (SeaSEC). Tot slot
wordt er gewerkt aan de realisatie van een Alliantie tussen publieke en private partijen
om informatie-uitwisseling te versterken voor een verbeterde bescherming van de infrastructuur
op de Noordzee. Over dit Actieplan en de investeringen in de jaren 2024 en 2025 is
uw Kamer afgelopen voorjaar per brief geïnformeerd. Eind dit jaar wordt de Kamer geïnformeerd
over de voortgang hiervan.
Vraag 3
Is reeds in kaart gebracht welke wegen, bruggen en sporen versterkt dienen te worden
voor zware militaire transporten? Zo ja, is de Tweede Kamer daar, al dan niet vertrouwelijk,
over te informeren? Wordt dit samen ontwikkeld door de betrokken bewindspersonen en
zijn hier financiële middelen voor beschikbaar?
Antwoord 3
De Ministeries van IenW en Defensie werken intensief samen aan de verbetering en instandhouding
van het wegen- en spoorwegennet in Nederland ten behoeve van militaire transporten.
In 2019 is in opdracht van IenW een uitgebreide analyse van het transportnetwerk van
Nederland gemaakt, op basis van de destijds geldende militaire eisen voor militaire
mobiliteit en gedefinieerde routes. De Kamer is over de uitkomsten hiervan geïnformeerd
(Kamerstuk 21 501, nr. 33). In 2023 heeft de Europese Unie deze eisen en routes geëvalueerd en aangepast. Het
transportnetwerk voor militaire mobiliteit wordt daarom opnieuw geëvalueerd door Defensie
en IenW, in samenwerking met relevante partijen als Rijkswaterstaat (RWS) en ProRail.
Aan de hand van deze evaluatie worden op dit moment knelpunten geïnventariseerd. Op
basis van de inventarisatie zal bekeken worden welke knelpunten prioriteit hebben
en in de meerjarenprogrammering van RWS kunnen worden opgenomen. Specifieke informatie
over militaire transportroutes en corridors kan i.v.m. het vertrouwelijke karakter
van deze informatie niet publiekelijk gedeeld worden. Wel heeft Defensie uw Kamer
eerder geïnformeerd over het Nationaal Plan Militaire Mobiliteit (Kamerstuk 35 570 X, nr. 75). De implementatie van dit plan richt zich onder andere op de inrichting van drie
multimodale corridors, met routes de geschikt moeten zijn voor grootschalige verplaatsingen
van militair materieel vanuit de verbonden zeehavens naar het Europese achterland.
Bij de verbetering van en instandhouding van de transportinfrastructuur voor militaire
mobiliteit, wordt ook bekeken welke financieringsmogelijkheden er zijn. Voor het treffen
van infrastructurele maatregelen ten behoeve van zwaar militair transport zijn op
dit moment geen specifieke (aparte) financiële middelen bij IenW en Defensie beschikbaar.
De Europese Commissie beschikt over financieringsprogramma’s voor cofinanciering van
zogenaamde dual use infrastructurele projecten, die zowel civiele als militaire mobiliteit
verbeteren. Voorbeelden van eerdere projecten die met Europese cofinanciering zijn
gerealiseerd zijn de uitbreiding van een spooraansluiting in de haven van Vlissingen
en de aanpassing van een vijftal spooremplacementen voor treinen met een lengte van
740 meter. Momenteel wordt door het Directorate-General for Mobility and Transport
(DG MOVE) gewerkt aan de voorbereiding van een nieuw co-financieringsfonds voor het
aankomende meerjarig financieel kader. IenW en Defensie hebben in dit kader gezamenlijk
voorstellen gedaan voor mogelijke projecten op de belangrijkste voor militaire mobiliteit
gebruikte transportroutes.
Vraag 4
Wat is uw visie op het advies van RAND dat een vorm van (actieve) dienstplicht de
betrokkenheid van Nederlandse burgers, en daarmee de weerbaarheid van de samenleving,
zou kunnen vergroten? Zou volgens u een vorm van dienstplicht naar Scandinavisch model
met een gradueel verplichtend karakter bovendien een wenselijke toevoeging kunnen
zijn aan het opschalen van het Dienjaar en het werven van meer reservisten in het
licht van de personele uitdagingen bij Defensie?
Antwoord 4
In de Defensienota 2024: Sterk, slim en samen (Kamerstuk 36 295, nr. 1) heeft Defensie plannen gepresenteerd om de juiste en voldoende mensen te vinden,
te binden, te behouden en het beste in hen naar boven te halen. Dat is nu de grootste
uitdaging waar Defensie voor staat. Defensie werkt in hoog tempo toe naar een schaalbare
krijgsmacht en voert een dienmodel in dat daarbij past. Deze schaalbare krijgsmacht
krijgt vorm in een organisatie die is ingericht op taakuitvoering door vaste en mobilisabele
organisatiedelen. Hierin werken militairen in actieve dienst, burgerpersoneel, reservisten
en dienjaarmilitairen in wisselende samenstellingen. Zoals aangekondigd door mijn
ambtsvoorganger in de brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 36 124, nr. 45), verkent Defensie de mogelijkheden voor een dienmodel dat ook voorziet in maatregelen
met een (gradueel) meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd. Want
er zijn effectievere manieren om op te schalen en de personele gereedheid te verhogen
dan een generieke opkomstplicht. Als eerste stap zal een vrijwillige enquête worden
ingevoerd. Deze enquête wordt een instrument dat beoogt het dienmodel en daarmee de
schaalbare krijgsmacht als geheel te ondersteunen. De enquête richt zich op een bredere
doelgroep van jongeren, in de leeftijd van 18–27 jaar. Ook breidt Defensie het aantal
reservisten uit en gaat Defensie voortaan minder vrijblijvend om met reservisten,
door ze in te bedden in de organisatie. Het aantal dienjaarmilitairen wordt uitgebreid
om structureel te beschikken over meer militairen. Defensie richt zich daarnaast nadrukkelijk
op specifieke doelgroepen; zo wordt meer aandacht besteed aan het werven van vrouwen
– en andere groepen die nu onbedoeld onvoldoende worden bereikt.
Vraag 5
Wat is uw reactie op de suggestie van RAND dat «Den Haag lessen kan trekken van Estland,
dat één vast aanspreekpunt heeft aangesteld voor bedrijven in het geval van cyberdreigingen»?
Antwoord 5
In de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS 2022–2028) zijn de ambities en acties
voor een digitaal weerbare samenleving opgenomen. Met de NLCS worden door het kabinet
verschillende acties ondernomen om ongewenste versnippering binnen het cybersecuritystelsel
tegen te gaan. Zo worden het NCSC, Digital Trust Centre (DTC) en het Computer Security
Incident Response Team voor digitale diensten (CSIRT-DSP) vanaf 2026 tot één centraal
expertisecentrum en informatieknooppunt samengevoegd. Deze nationale cybersecurity
organisatie zal organisaties in Nederland, groot of klein, publiek of privaat, vitaal-
of niet-vitaal, onder meer van relevante informatie en kennis over dreigingen en incidenten
voorzien en waar mogelijk ook verdere hulp bieden bij incidenten.
Daarnaast is er echter ook behoefte aan decentrale cybersecurity expertise. Om er
bijvoorbeeld voor te zorgen dat organisaties goed weten om te gaan met dreigingen
is het van belang dat daar goede informatie over beschikbaar is. Met de doorontwikkeling
van het Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) naar het Cyberweerbaarheidsnetwerk (CWN) zorgt
het kabinet ervoor dat algemene informatie over digitale veiligheid en specifieke
dreigings- en risico-informatie zo veel als mogelijk breed zal worden gedeeld, met
als doel de weerbaarheid en slagkracht van hun achterbannen van schakelorganisaties
te verhogen. Op deze manier combineren we sectorspecifieke kennis met cybersecurity
expertise. In de visie op het CWN is de behoefte geadresseerd dat er meer regie nodig
is op het netwerk als geheel en op de uitvoering daarvan. Het Nationaal Cybersecurity
Centrum (NCSC) treedt op als uitvoeringscoördinator binnen het netwerk. Het CWN staat
onder beleidsmatige verantwoordelijkheid van de NCTV.
Vraag 6
Waar ziet het kabinet nog de grootste kansen voor Nederland wat betreft het bevorderen
van de nationale digitale weerbaarheid in tijden van oorlogsdreiging?
Antwoord 6
Cyberactiviteiten lenen zich bij uitstek voor hybride conflictvoering onder de grens
van gewapend conflict. Nederland bevindt zich reeds in de grijze zone tussen vrede
en conflict, waar we toenemende hybride aanvallen zien, zoals in het cyberdomein.
In de NLCS zijn de ambities en acties voor een digitaal weerbare samenleving opgenomen2. Met deze maatschappij brede aanpak zet het kabinet in op het verhogen van de digitale
weerbaarheid van Nederland door o.a. het intensiveren van de samenwerking op het gebied
van informatiedeling en analyse van cyberdreigingen en -incidenten tussen publieke-
en private organisaties in het kader van het programma Cyclotron van het Cyberweerbaarheidsnetwerk.
Daarnaast wordt er ook gewerkt aan de randvoorwaarden zoals voldoende gekwalificeerd
personeel en bewustzijn bij burgers. Uw Kamer wordt spoedig geïnformeerd over de voortgang
van deze strategie. Daarnaast ontvangt uw Kamer voor het einde van het jaar een Kamerbrief
over de maatschappijbrede aanpak voor de weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen.
De NLCS draagt voor het digitale domein in grote mate bij aan de weerbaarheid tegen
dit type dreigingen.
Verdergaande samenwerking tussen overheidsorganisaties om te komen tot een zo actueel
mogelijk situationeel beeld is van groot belang, voor het nemen van preventieve maatregelen
en het organiseren van adequate incident respons tot aan het actief verstoren, opsporen
en vervolgen. Dit geldt te meer in tijden van toegenomen oorlogsdreiging. Ten behoeve
van het verhogen van de digitale weerbaarheid van publieke en private organisaties
in Nederland is daarnaast de totstandbrenging van wetgeving, zoals de Cyberbeveiligingswet,
een belangrijke stap om de digitale weerbaarheid van Nederland te verhogen.3 Daarnaast zet de overheid in op intensieve publiek-private informatie uitwisseling
die aansluit bij de behoefte van de doelgroepen, dit doet het kabinet onder meer door
de bovengenoemde doorontwikkeling van het Cyberweerbaarheidsnetwerk en het programma
Cyclotron.
Het kabinet ziet kansen in het vergroten van de slagkracht van de cybercapaciteiten
van Defensie in dit grijze gebied. Met de nieuwe Defensie Cyberstrategie (publicatie
voorzien in Q1 2025) die past binnen de kapstok van de NLCSgeeft Defensie richting
aan hoe haar cybercapaciteiten doeltreffender in te zetten. We blijven investeren
in de cybercapaciteiten van de MIVD en de krijgsmacht. Met de «Tijdelijke wet onderzoeken
AIVD en MIVD naar landen met een offensieve cyberprogramma» kunnen de diensten hun
capaciteiten sneller en beter benutten.
Daarnaast is het van belang dat de hele krijgsmacht in het hier en nu effectief en
op basis van passende juridische kaders kan oefenen en optreden. Hierbij horen bevoegdheden
afhankelijk van de taakstelling en de gereedstellingsstatus van de krijgsmacht. Defensie
werkt hiertoe aan passende wet- en regelgeving. Aspecten voor effectief optreden in
het cyberdomein in het grijze gebied worden hierin meegenomen.
Vraag 7
Erkent u dat het Nederlandse cybersecuritystelsel bovengemiddeld complex en gesegmenteerd
is ten opzichte van andere EU-landen als Duitsland, Frankrijk en België, waar met
respectievelijk BSI, ANSSI en CCB één aangewezen cyberautoriteit bestaat verantwoordelijk
voor beleid en uitvoering? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de benadering van andere
EU-landen? Welke lessen kan Nederland daaruit trekken?
Antwoord 7
In het antwoord op vraag 5 is reeds benoemd dat er met de NLCS verschillende acties
worden ondernomen om ongewenste versnippering binnen het cybersecuritystelsel tegen
te gaan.
De voorbeelden die genoemd worden, Duitsland, Frankrijk en België hebben een andere
constitutionele basis. De centrale belegging van bijvoorbeeld de Franse Cybersecurity
Autoriteit (ANSSI) is mogelijk in Frankrijk dankzij de executieve macht die bij de
Franse President ligt. In Nederland heeft elk ministerie een eigen verantwoordelijkheid
en is er veelal gekozen voor een scheiding tussen de taken van uitvoering en beleid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie -
Mede ondertekenaar
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.