Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het nader verslag
36 617 Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek)
Nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 4 november 2024
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het nader verslag van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over haar bevindingen inzake bovengemeld
wetsvoorstel. De regering is erkentelijk voor de getoonde belangstelling en de vragen
van de leden van de NSC-fractie. Voor de beantwoording van de vragen is de volgorde
van het verslag aangehouden. De vragen zijn genummerd. De oorspronkelijke tekst van
het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven. Na de passages
met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie van de regering. De regering
vertrouwt erop de in het nader verslag gestelde vragen in deze nota naar tevredenheid
te hebben beantwoord.
I. ALGEMEEN
De leden van de NSC-fractie danken de regering voor de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag.1 Deze leden hebben op een aantal punten nog een aantal extra vragen.
1.
De belangrijkste vraag van de leden van de NSC-fractie is de volgende: in een eerder
brief heeft de regering aangegeven om een oplossing te zoeken voor alle huishoudens
die onder het sociaal minimum belanden door samenloop van omstandigheden.2 Dat betekent dat ook mensen die bijvoorbeeld te maken hebben met een private arbeidsongeschiktheidsverzekering
recht zouden hebben. De regering kiest nu een andere koers. Wanneer is die beleidskeuze
gemaakt en waarom is die niet veel explicieter aan de Kamer meegedeeld? Is de regering
bereid om terug te gaan naar de groep zoals genoemd in die brief?
In de brief waar de leden van de NSC-fractie naar verwijzen is geen sprake van een
ander voornemen dan een oplossing te bieden voor de huishoudens die getroffen worden
door de alleenverdienersproblematiek. De regering is niet afgeweken van dit voornemen.
Alle huishoudens die getroffen worden door de alleenverdienersproblematiek tijdens
de looptijd van de tijdelijke regeling kunnen aanspraak maken op de tegemoetkoming.
Zoals aangegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag en in de genoemde brief
kunnen ook huishoudens met een private arbeidsongeschiktheidsverzekering aanspraak
maken op de tegemoetkoming, mits de oorzaak van een lager besteedbaar inkomen dan
het bestaansminimum ligt in de verschillende afbouwpaden van de dubbele algemene heffingskorting
in de berekening van de bijstand en de uitbetaling van de algemene heffingskorting
aan de minstverdienende partner.
2.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Centrale Raad voor Beroep helder heeft
geoordeeld «Dat gehuwden met een inkomen onder de bijstandsnorm en aanvullende bijstand
worden geconfronteerd met lagere toeslagen, waardoor zij per saldo een inkomen hebben
dat lager is dan dat van gehuwden met bijstand, maar zonder ander inkomen, is in strijd
met het stelsel en de ratio van de PW dat iedere rechthebbende beschikt over een inkomen
op het bestaansminimum en kan voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het
bestaan.»3 Deelt de regering dat deze uitspraak dus niet enkel gaat over mensen die door de
fiscale regeling onder het bestaansminimum belanden, maar dat het om allen gaat die
onder dat bestaansminimum belanden door een samenloop van regelingen?
Nee, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ziet op de omstandigheden zoals
geciteerd in de vraag. Met dit wetsvoorstel wil de regering een tegemoetkoming bieden
voor alle mensen die zich ook in die omstandigheden bevinden.
Daarbij rekent de regering ook de groep mensen die zich zonder aanvullende bijstand
door dezelfde oorzaak onder verder dezelfde omstandigheden bevinden. Deze mensen kwamen
na de uitspraak in beeld, mede dankzij de Kamervragen van het lid Omtzigt c.s.4
3.
Welke groepen kunnen onder het bestaansminimum vallen door de samenloop van regelingen
en worden in dit wetsvoorstel niet bereikt? Is de regering bereid om deze mensen alsnog
onder de reikwijdte van het voorstel te brengen, aangezien dat toch echt de portee
van de uitspraak is.
In de tijdelijke regeling is de doelgroep zo beschreven dat alle huishoudens die getroffen
worden door de alleenverdienersproblematiek aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming.
De regering wijst er daarbij op dat de regeling tijdelijk is en kiest ervoor deze
tijdelijke regeling en de uitvoering door gemeenten niet verder te belasten door de
doelgroep te verbreden. De regering heeft in de Vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid
2024 aangekondigd een onderzoek uit te voeren naar de groepen die door stapeling ofwel
niet-gebruik van de bijstand en Toeslagenwet onder het minimum uitkomen5.
4.
De leden van de NSC-fractie zouden graag de handreiking zien die de regering opstelt
voor de gemeenten. Kan de regering daarvan een versie verschaffen?
De voormalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een subsidie toegekend
aan de VNG om te kunnen voorzien in de gevraagde ondersteuningsstructuur voor gemeenten.
De handreiking voor gemeenten is daar onderdeel van en wordt door de VNG opgesteld.
Zodra de handreiking gereed is, wordt deze gepubliceerd op de website van de VNG en
is deze openbaar.
5.
De leden van de NSC-fractie blijven het toekennen van een behoorlijk substantiële
definitieve tegemoetkoming op basis van geschatte inkomensgegevens kwetsbaar vinden.
Deze leden vragen de regering aan te geven op welke datum (in welke week van het jaar)
de gemeenten de inkomensgegevens van de Belastingdienst krijgen en in welke week zij
over moeten gaan tot uitbetaling of dat naar verwachting zullen doen.
De Belastingdienst levert geen inkomensgegevens aan gemeenten, maar een lijst met
burgerservicenummers voor de ambtshalve toekenning. Deze lijst kan na de inwerkingtreding
van de wet worden opgesteld door de Belastingdienst. Dit kan binnen tien werkdagen.
Door tussenkomst van het Inlichtingenbureau zullen de burgerservicenummers vervolgens
na maximaal tien werkdagen worden gedeeld met het college van burgermeesters en wethouders.
Het college geeft vorm aan de uitvoering. Het is dus aan het college wanneer overgegaan
wordt tot uitbetaling. Dit kan per gemeente verschillen, afhankelijk van bijvoorbeeld
de eigen uitvoeringspraktijk en wanneer de gemeente start met de implementatie. Benadrukt
wordt dat de lijst van de Belastingdienst die voor deze tijdelijke regeling beschikbaar
komt, niet is gebaseerd op geschatte inkomensgegevens maar voornamelijk op definitieve
inkomensgegevens en toeslagbeschikkingen. Dit zijn echter wel gegevens over jaar t-2
ten opzichte van het jaar waarin wordt uitbetaald.
6.
Ook vragen deze leden in welke week gemeenten de aanvraagprocedure moeten openstellen.
Als het wetsvoorstel in werking is getreden, is het college bevoegd om de vaste tegemoetkoming
te verstrekken. Inwoners kunnen deze dan aanvragen bij het college van hun eigen gemeente.
Het college zal nadere procedurevoorschriften moeten vaststellen voor de aanvraag,
zoals de periode waarbinnen de tegemoetkoming kan worden aangevraagd, de wijze waarop
het (verwachte) jaarinkomen wordt bepaald en de gegevens die moeten worden aangeleverd.
In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen.
7.
Over hoeveel maanden zijn de inkomensgegevens dan beschikbaar in Suwinet?
De inkomensgegevens die gemeenten via Suwinet kunnen raadplegen worden ingewonnen
via de loonaangifte. Op basis van artikel 10, tweede lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen zijn inhoudingsplichtigen gehouden om uiterlijk in de maand na een
gewerkte maand loonaangifte te doen. Bijvoorbeeld: de aangifte over het loon dat iemand
in november 2024 verdient moet uiterlijk op 31 december 2024 gedaan zijn.
8.
De leden van de NSC-fractie verzoeken de regering aan te geven welke gegevens een
gemeente maximaal mag vragen van een aanvrager om te bepalen of het huishouden recht
heeft op de tegemoetkoming. Is de regering bereid zo’n maximale lijst vast te stellen?
De regering acht het van belang dat gemeenten bij de beoordeling van aanvragen kunnen
aansluiten bij de eigen uitvoeringspraktijk, ten behoeve van de uitvoerbaarheid. Het
college vraagt de bewijsstukken die het nodig heeft om het recht op een tegemoetkoming
vast te stellen. Welke dat precies zijn, hangt af van de omstandigheden van de aanvrager
en van de uitvoeringspraktijk van de gemeente. De gegevens die het college (maximaal)
mag vragen zijn daarom niet vastgelegd in het wetsvoorstel. De regering vindt dat
ook niet wenselijk, omdat gemeenten beter zicht hebben op de individuele omstandigheden
van de aanvrager en de benodigde gegevens. De gegevens die de gemeente in ieder geval
nodig heeft, zien op de vaststelling van het huidige inkomen, de hoogte van de toeslagen
waar het huishouden recht op heeft en de leeftijd van de minstverdienende partner.
9.
Naar aanleiding van het antwoord op vraag 18 uit de nota naar aanleiding van het verslag
vragen de leden van de NSC-fractie om deze casus te vergelijken met een huishouden
dat wel aanvullende bijstand aanvraagt en een huishouden dat enkel bijstand ontvangt.
De casus in de Nota naar aanleiding van het verslag6 betreft een huishouden waarbij één partner een private arbeidsongeschiktheidsuitkering
op het niveau van de bruto bijstand ontvangt, de andere partner ziek is een geen inkomen
heeft, en er sprake is van niet-gebruik van de Toeslagenwet. Onderstaande tabel vergelijkt
het inkomen in deze specifieke situaties.
Tabel 1: Afleiding besteedbaar inkomen specifieke casussen (x 1.000 euro), 2025
Alleenverdienerhuishouden, bruto uitkering zonder bijstand
Alleenverdienerhuishouden, bruto uitkering met aanvullende bijstand
Bijstandspaar
Bruto uitkering (privaat)
26,6
26,6
Bruto bijstand
5,9
26,6
IAB-bijdrage Zvw
– 1,4
– 1,4
Belastingen
– 9,5
– 11,7
– 9,5
Heffingskortingen
3,1
3,7
6,1
Netto inkomen
18,8
23,2
23,2
Nominale premie + eigen risico
– 4,5
– 4,5
– 4,5
Zorgtoeslag
3,0
2,4
3,0
Besteedbaar inkomen, excl. huurtoeslag
17,2
21,1
21,7
Huurtoeslag (uitgaande van een huur van € 600)
4,3
3,9
4,3
Besteedbaar inkomen, incl. huurtoeslag
21,6
25,0
26,0
10.
De leden van de NSC-fractie beseffen dat zij een aantal casussen vergeten waren en
vragen de regering hierop te reageren:
1. Een huishouden is een deel van het jaar eenverdienershuishouden, maar door (echt)scheiding
gaan de partners uit elkaar.
2. Een huishouden is een deel van het jaar eenverdienershuishouden, maar door overlijden
eindigt de weduwe(naar) op het bijstandsniveau.
3. Tijdens het jaar gaan twee mensen samenwonen en zij krijgen met de problematiek te
maken.
Indien er een minimale periode is waarin sprake moet zijn van de problematiek, kan
de regering dat dan aangeven?
Er is niet een minimale periode gedurende een jaar waarin dit moet gelden. Om aanspraak
te kunnen maken op de tegemoetkoming moet een huishouden over het gehele jaar gezien
een besteedbaar inkomen hebben onder het voor het huishouden van toepassing zijnde
bestaansminimum. Dit moet het gevolg zijn van de ongelijke afbouwpaden van de dubbele
algemene heffingskorting. Bij een aanvraag gedurende het jaar oordeelt het college
of dit voor het huishouden naar verwachting het geval zal zijn. Daarbij is het aan
het college welk peilmoment het kiest om de samenstelling van het huishouden te bepalen.
In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen. Als de
samenstelling van het huishouden wijzigt na toekenning van de tegemoetkoming, heeft
dit geen gevolgen. De tegemoetkoming wordt niet ten nadele van het huishoudens herzien.
11.
De leden van de NSC-fractie verzoeken de regering voor het wetgevingsoverleg aan te
geven hoe wordt omgegaan met de uitkering voor mensen die in een schuldsaneringstraject
zitten.
Over de situaties waarin de tegemoetkoming wordt ontvangen tijdens de looptijd van
een Wsnp-traject zal Recofa (landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in insolventieprocedures)
een standpunt moeten innemen op welke wijze in de Wsnp-praktijk met de tegemoetkoming
moet worden omgegaan. De regering heeft het wetsvoorstel voorgelegd aan Recofa en
is in afwachting van een standpunt. Dit kost doorgaans tijd en daarom is het onzeker
of dit standpunt er voor het wetgevingsoverleg ligt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid