Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 456 Voorstel van de commissie voor de Werkwijze tot wijziging van het Reglement van Orde ter herijking van de regels voor afgesplitste Kamerleden
Nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Vastgesteld 24 oktober 2024
Algemeen: vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
van de commissie voor de Werkwijze tot wijziging van het Reglement van Orde ter herijking
van de regels voor afgesplitste Kamerleden. Graag willen deze leden daarover een aantal
vragen stellen.
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het «Voorstel van
de commissie voor de Werkwijze tot wijziging van het Reglement van Orde ter herijking
van de regels voor afgesplitste Kamerleden». Deze leden hebben nog een vraag. Zij
lezen in de begeleidende brief dat de afgesplitste Kamerleden evenredig verspreid
moeten worden over de commissies. Als het evenwicht uit balans raakt, treedt de Voorzitter
in overleg met de fractiesecretarissen. Wat is het gevolg als er geen oplossing gevonden
wordt door de Voorzitter?
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de commissie
voor de Werkwijze tot wijziging van het Reglement van Orde ter herijking van de regels
voor afgesplitste Kamerleden. Deze leden stellen dat onze Grondwet geen partijen of
fracties erkent, enkel volksvertegenwoordigers. In die context is het van groot belang
dat het Reglement van Orde deze constitutionele realiteit reflecteert.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen
inzake de positie van afgesplitste Kamerleden en de beoogde wijzigingen van het Reglement
van Orde. Deze leden waarderen de inzet om tot een evenwichtige afstemming van bevoegdheden
van fracties en groepen te komen. Zij hebben nog een vraag over de voorstellen over
besluitvorming in het licht van het Reglement.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de commissie voor de Werkwijze op pragmatische
wijze de positie van afgesplitste Kamerleden wil verbeteren door hun, middels aanpassing
van artikel 7.20, tweede lid, het stemrecht in e-mailprocedures toe te kennen. Deze
leden merken op dat hiermee het uitgangspunt wordt doorbroken dat slechts de leden
van een commissie stemrecht hebben. Zij vinden dit uitgangspunt niet onbelangrijk
en zouden graag een reflectie van de commissie voor de Werkwijze op mogelijke alternatieven
vernemen. Allereerst vragen zij waarom de commissie voor de Werkwijze de afgesplitste
leden enkel wil laten delen in de besluitvorming in de e-mailprocedure en waarom dit
niet ook zou moeten gelden voor de besluitvorming in algemene zin, op grond van artikel
7.20 eerste lid. Bovendien vragen zij waarom de commissie voor de Werkwijze, mede
in het licht van de toelichting in de brief van 23 mei 2024, er niet voor heeft gekozen
om alle afgesplitste leden, waarvan ten hoogste één per groep, zitting te laten nemen
in meerdere of zelfs alle commissies. Welke overwegingen zouden zich hiertegen verzetten?
De leden van de SGP-fractie vragen in vervolg op het voorgaande of de commissie voor
de Werkwijze ook overwogen heeft, gelet op hun beschrijving in de eerdergenoemde brief,
of artikel 7.11 aanvulling behoeft. Afgezien van de reeds genoemde suggestie zou overwogen
kunnen worden dat uitgangspunten zoals de regel dat afgesplitste leden niet meer rechten
kunnen hebben dan fracties van dezelfde omvang niet dermate belangrijk zijn dat ze
in het Reglement thuishoren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel.
Deze leden hebben daarbij op dit moment geen verdere vragen.
Algemeen: reactie van de commissie voor de Werkwijze
De commissie voor de werkwijze heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag
over het onderhavige voorstel. Zij dankt de leden van de fracties van de VVD, NSC,
BBB, SGP en de CU voor de door hen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, waarop
hieronder verder zal worden ingegaan. De commissie voor de werkwijze hoopt met deze
nota alle in het verslag gestelde vragen naar tevredenheid te hebben beantwoord.
De leden van de NSC-fractie vragen wat het gevolg is als de Voorzitter er niet in
slaagt in het overleg met de fractiesecretarissen een oplossing te vinden voor een
evenwichtige samenstelling van de commissies.
In artikel 7.11, tweede lid, van het Reglement van Orde is bepaald dat de Voorzitter
in overleg met de fracties en groepen de leden van een commissie benoemt, en voor
zover hij dit wenselijk acht, de plaatsvervangende leden. Daarbij is de zinsnede «in
overleg met de fracties en groepen» bij de recente algehele herziening van het Reglement
van Orde in 2021 in de tekst opgenomen om te verduidelijken dat de Voorzitter de fracties
en groepen betrekt bij de benoemingen.1 Het overleg is uiteraard ook gericht op het verkrijgen van een zo evenwichtig mogelijke
commissiesamenstelling. De bepaling blijft er echter dus wel van uit gaan dat de Voorzitter
hierbij de uiteindelijke besluitbevoegdheid heeft, en hierbij dus de knoop zal doorhakken.
De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd waarom de commissie voor de Werkwijze
afgesplitste Kamerleden enkel wil laten delen in de besluitvorming in de e-mailprocedure
en waarom dit niet ook zou moeten gelden voor de besluitvorming in algemene zin, op
grond van artikel 7.20 eerste lid. Voorts vragen zij waarom afgesplitste leden geen
zitting kunnen nemen in meerdere of zelfs alle commissies. Ook doen deze leden de
suggestie om uitgangspunten, zoals de regel dat afgesplitste leden niet meer rechten
kunnen hebben dan fracties van dezelfde omvang, in het Reglement van Orde op te nemen.
De commissie voor de Werkwijze heeft bij de uitwerking het uitgangspunt van de Werkgroep-Bisschop
II gehanteerd dat afsplitsen niet onmogelijk gemaakt moet worden, maar ook niet aangemoedigd
wordt. Daarvoor dient voorkomen te worden dat individuele afgesplitste leden of groepen
aanspraak kunnen maken op meer rechten dan een Kamerlid/fracties van dezelfde omvang.
Dat gebeurt wel als afgesplitste leden door hun afsplitsing deel kunnen gaan nemen
aan de besluitvorming van alle commissies. Dat gebeurt als zij lid zijn van alle commissies.
Conform artikel 7.20, eerste lid, van het Reglement van Orde, nemen leden van de commissie
deel aan haar besluitvorming. In de gedachte van de Werkgroep past het dus niet om
afgesplitste Kamerleden het lidmaatschap te geven van alle vaste commissies.
Op grond van artikel 7.20, eerste lid, van het Reglement van Orde nemen de leden van
de commissie deel aan haar besluitvorming. Die besluitvorming vindt doorgaans plaats
op basis van aanwezigheid in de vergadering langs de verhoudingen binnen de commissie.
In het geval dat via een e-mailprocedure wordt besloten gelden niet de commissieverhoudingen,
maar de plenaire verhoudingen. In lijn met dat procedurele verschil heeft de commissie
voor de Werkwijze ervoor gekozen afgesplitste Kamerleden wel te laten deelnemen aan
e-mailprocedures, waarvoor plenaire verhoudingen gelden, en niet aan (reguliere) besluitvorming
in alle vaste commissies, aangezien die geschiedt langs de verhoudingen binnen de
vaste commissies.
De commissie voor de Werkwijze waardeert de suggestie om de genoemde uitgangspunten
op te nemen in het Reglement van Orde, maar stelt tegelijkertijd vast dat de gedachte
achter of de geest van een artikel doorgaans niet wordt vermeld in een regeling, mede
aangezien dit algauw tot interpretatieverschillen aanleiding kan geven. Om die reden
heeft de commissie voor de Werkwijze de voorkeur te volstaan met het vermelden van
deze uitgangspunten in het verslag van haar werkgroep en in het voorliggende verslag.
Overigens vindt het uitgangspunt dat de leden van een groepen niet meer rechten hebben
dan die van fracties wel in meer specifieke bepalingen van het Reglement weerklank.2
Lidmaatschap van vaste commissies: vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie merken op dat de werkgroep Herijking positie afgesplitste
Kamerleden een aanbeveling heeft gedaan met betrekking tot het lidmaatschap van vaste
Kamercommissies. Daarvoor hoeft het Reglement van Orde niet te worden gewijzigd. Een
afgesplitst lid mag straks in één vaste Kamercommissie als vast lid plaatsnemen en
daarnaast in een andere commissie als plaatsvervangend lid. In hoeverre kan het afgesplitste
lid een voorkeur voor een bepaalde commissie aangeven en wordt die voorkeur dan ook
gehonoreerd? Heeft deze aanbeveling ook betrekking op de commissie voor de Rijksuitgaven?
Gaarne krijgen deze leden een reactie op deze vragen.
Onderdeel A
De leden van de VVD-fractie merken op dat onderdeel A van het voorstel betrekking
heeft op het stemrecht bij de e-mailbesluitvorming in commissieverband. Deze leden
vragen nader te motiveren waarom juist het stemrecht bij de e-mailbesluitvorming in
commissieverband afgesplitste leden in staat zou stellen beter te functioneren dan
nu het geval is, een en ander in relatie tot de overige instrumenten die een Kamerlid
heeft. Hoe verhoudt dit voorstel zich tot kleine fracties die ook niet in alle vaste
Kamercommissies zijn vertegenwoordigd en dus ook niet altijd stemrecht hebben? Graag
een reactie op deze vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen in dit kader ook aandacht voor het volgende. Besluitvorming
in de e-mailprocedure komt fractiegewijs tot stand. Biedt de onderhavige wijziging
van het Reglement van Orde wellicht ook de gelegenheid om te kijken naar de wijze
van totstandkoming van besluiten in procedurevergaderingen van Kamercommissies, waar
besluitvorming nu plaatsvindt op basis van de aantallen aanwezige leden? Of zou de
in te stellen werkgroep naar aanleiding van de motie-Kamminga c.s. (Kamerstuk 35 867, nr. 10) dit punt kunnen meenemen in haar werkzaamheden? Graag krijgen deze leden een reactie.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de voorstellen voor lidmaatschap van vaste
commissies een noodzakelijke ontwikkeling zijn van het Reglement van Orde om een leemte
in de huidige regels in te vullen.
Lidmaatschap van vaste commissies: reactie van de commissie voor de Werkwijze
De leden van de VVD-fractie vragen of een afgesplitst lid een voorkeur voor een bepaalde
commissie kan aangeven en of die voorkeur dan ook wordt gehonoreerd. Verder vragen
deze leden of de aanbeveling over het lidmaatschap van vaste commissies ook betrekking
heeft op de commissie voor de Rijksuitgaven?
De commissie voor de Werkwijze stelt voor dat de Voorzitter elk afgesplitst lid in
één vaste commissie als vast lid benoemt (waarmee die commissie een extra lid krijgt)
en in één andere vaste commissie als plaatsvervangend lid (ten koste van een plaatsvervangend
lidmaatschap van de fractie waarvan is afgesplitst). De Voorzitter zal bij de toekenning
van het vaste en plaatsvervangende lidmaatschap trachten rekening te houden met de
voorkeur van het afgesplitste Kamerlid respectievelijk de fractie waarvan is afgesplitst,
en zo mogelijk proberen die voorkeur te honoreren. Mede omdat de Voorzitter in diens
regierol ook oog heeft voor een juiste balans van de betreffende commissie, is niet
op voorhand toe te zeggen dat de Voorzitter de opgegeven voorkeuren steeds onverkort
kan opvolgen. Hoewel het de laatste jaren gebruikelijk is dat de verdeelsleutel ervan
uitgaat dat alle fracties met een of meer leden vertegenwoordigd zijn in de vaste
commissies, is het uitgangspunt evenwel niet dat de verhouding van fracties in commissies
een exacte afspiegeling is van de verhoudingen in de plenaire vergadering. Zo beschikte
de – voor de verkiezingen van 2023 – grootste fractie (34 zetels) over 7 lidmaatschappen
in elke vaste commissie en de kleinste fractie (1 zetel) over 1 lidmaatschap in elke
vaste commissie.
De aanbeveling ten aanzien van het lidmaatschap van vaste commissies heeft tevens
betrekking op de commissie voor de Rijksuitgaven. Op al deze commissies is de verdeelsleutel
voor commissielidmaatschappen van toepassing die na de Tweede Kamerverkiezingen door
de Voorzitter, na overleg met de fracties en groepen, wordt vastgesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen nader te motiveren waarom juist het stemrecht bij
de e-mailbesluitvorming in commissieverband afgesplitste leden in staat zou stellen
beter te functioneren dan nu het geval is, een en ander in relatie tot de overige
instrumenten die een Kamerlid heeft. Ook vragen zij hoe dit voorstel zich verhoudt
tot kleine fracties die ook niet in alle vaste Kamercommissies zijn vertegenwoordigd
en dus ook niet altijd stemrecht hebben.
De commissie voor de Werkwijze heeft bij deze aanbeveling meegewogen dat afgesplitste
Kamerleden scherpe keuzes moeten maken ten aanzien van de fysieke commissieactiviteiten
waar zij aan deelnemen, maar dat het voor hen wel goed mogelijk is deze activiteiten
te combineren met besluitvorming in e-mailprocedures. Door afgesplitste Kamerleden
deel te laten nemen aan deze besluitvorming via e-mailprocedures hebben zij invloed
op de uitkomst van deze procedures, hetgeen hen in staat stelt effectiever te functioneren.
De commissie voor de Werkwijze hanteert daarbij het uitgangspunt dat afgesplitste
Kamerleden niet meer rechten verkrijgen dan fracties van dezelfde omvang. Er wordt
in ons grondwettelijke stelsel geen onderscheid gemaakt tussen fracties. Overigens
is de gedachte dat kleine fracties niet in alle commissies vertegenwoordigd zijn gebaseerd
op een misvatting. Alle fracties die na de verkiezingen in de Kamer zitten hebben
altijd minstens één lid in een vaste commissie. Dat is het eerste uitgangspunt van
de samenstelling van de vaste commissies, waarna een verdere evenwichtige verdeling
plaatsvindt. In het voorstel is opgenomen dat de groepen van afgesplitste leden net
als bij kleine fracties kunnen meebeslissen in alle e-mailprocedures betrokken e-mailprocedures.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de onderhavige wijziging van het Reglement
van Orde ook de gelegenheid biedt om te kijken naar de wijze van totstandkoming van
besluiten in procedurevergaderingen van Kamercommissies, waar besluitvorming nu plaatsvindt
op basis van de aantallen aanwezige leden, of dat de in te stellen werkgroep naar
aanleiding van de motie Kamminga c.s. (Kamerstuk 35 867, nr. 10) dit punt kan meenemen in haar werkzaamheden.
De commissie voor de Werkwijze heeft zich bij het uitvoeren van haar opdracht gericht
op de positie van afgesplitste Kamerleden. Het herbezien van de wijze waarop besluitvorming
binnen vaste commissies in zijn algemeen plaatsvindt, beschouwt zij niet als onderdeel
van deze opdracht. De werkgroep die is ingesteld naar aanleiding van de genoemde motie-Kamminga c.s.
richt zich op de aanbevelingen aan de Kamer die door verschillende parlementaire onderzoekscommissies
zijn gedaan. Het herbezien van de besluitvorming en stemverhoudingen in vaste commissies
is in de onderzoeksrapporten die in de motie zijn genoemd niet aanbevolen.
Spreektijdverdeling bij notaoverleggen: vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Bij de leden van de BBB-fractie roepen de voorstellen over spreektijdverdeling bij
notaoverleggen wel vragen op. Deze leden vragen of een dergelijke nieuwe verdeling
van spreektijden daadwerkelijk noodzakelijk is. Is er een probleem wat hiermee wordt
opgelost? Zo ja, waaruit blijkt dit probleem? Kleinere fracties hebben doorgaans ook
minder ondersteuning en deze leden stellen dat zij als kleine eenmansfractie in het
verleden nauwelijks de behoefte hebben gehad om veel langer dan zeven minuten te spreken
in een notaoverleg.
Spreektijdverdeling bij notaoverleggen: reactie van de commissie voor de Werkwijze
De leden van de BBB-fractie vragen welk probleem wordt opgelost met het voorstel ten
aanzien van de nieuwe spreektijdenverdeling bij notaoverleggen en of eenmansfracties
wel de behoefte hebben om veel langer dan zeven minuten te spreken in een notaoverleg.
De commissie voor de Werkwijze heeft vastgesteld dat vrijwel alle commissies een gestaffelde
spreektijd hanteren bij notaoverleggen, waarbij rekening wordt gehouden met de fractiegrootte
en waarbij met het oog op de uitvoerbaarheid spreektijden worden genivelleerd. Een
enkele commissie heeft besloten de gestaffelde spreektijden bij notaoverleggen niet
over te nemen. In de praktijk heeft dat ertoe kunnen leiden dat kleine fracties en
groepen spreektijden van slechts één minuut toebedeeld kregen, hetgeen hen bemoeilijkte
een goede inbreng te houden. Om dit probleem op te lossen wordt voorgesteld voortaan
een staffel te hanteren die uitgaat van een verhouding van maximaal 3:1 tussen de
spreektijd van de grootste fractie/groep en de spreektijd van de kleinste fractie/groep,
met een ondergrens van minimaal twee minuten spreektijd per fractie/groep. Als voorbeeld:
bij een notaoverleg dat duurt van 10.00 uur tot 22.45 uur krijgt de grootste fractie
volgens een vaak toegepaste toedelingsmethode een totale spreektijd van 53 minuten
ten opzichte van 7 minuten voor de kleinste fractie, wat neerkomt op een verhouding 7,5:1.
Om te komen tot een verhouding van 3:1 zou de grootste fractie in dit voorbeeld bijvoorbeeld
45 minuten kunnen krijgen en de kleinste 15. In de praktijk leidt het voorstel ertoe
dat de grote fracties spreektijd inleveren ten behoeve van de kleinere fracties.
Spreektijden bij plenaire debatten
De leden van de BBB-fractie steunen de voorstellen over spreektijden bij plenaire
debatten. 75% van de spreektijd van normale fracties voor afsplitsers lijkt deze leden
een goed en gedragen compromis.
Namens de commissie voor de Werkwijze, I. van Dijk en Omtzigt
De griffier van de commissie, Israel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Inge van Dijk, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M.Y. Israel, griffier -
Mede ondertekenaar
P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid