Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 639 Wijziging van diverse wetten in verband met het invoeren van het burgerservicenummer en de voorzieningen van de digitale overheid in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet invoering BSN en voorzieningen digitale overheid BES)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
blz.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
Inhoud
4
2.1
Aanleiding en uitgangspunten
4
2.2
Noodzaak wetgeving
5
2.3
Alternatieven
6
2.4
Neveneffecten
7
2.5
Toekenning en gebruik van het BSN (Wabb)
9
2.6
Registratie van het BSN in de basisadministratie persoonsgegevens van een openbaar
lichaam (Wet bap BES)
12
2.7
Overige verbeteringen in de Wet bap BES
13
2.8
Registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP (Wet BRP)
15
2.9
Invoering voorzieningen digitale overheid (Wdo)
24
3.
Toetsing aan hoger recht
28
3.1
Inleiding
28
3.2
Artikel 10 van de Grondwet
29
3.3
Artikel 8 van het EVRM
29
3.4
Artikel 8 EU-Handvest en AVG
31
3.5
Wet bescherming persoonsgegevens BES
39
4.
Gevolgen
40
4.1
Algemeen
40
4.2
Gevolgen voor Caribisch Nederland
40
4.3
Gevolgen voor Europees Nederland
43
4.4
Gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals
44
5.
Consultatie en advies
44
5.1
Internetconsultatie
44
5.2
Bestuurscolleges van de openbare lichamen en de Rijksvertegenwoordiger
45
5.3
Gebruikersoverleg BRP
47
5.4
Autoriteit Persoonsgegevens en Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES
48
5.5
Adviescollege Toetsing Regeldruk
49
5.6
Uitvoeringstoets
49
6.
Inwerkingtreding
50
7.
Voorlichting en communicatie
50
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
51
Artikel I – Wet algemene bepalingen burgerservicenummer
51
Artikel II – Wet basisadministraties persoonsgegevens BES
52
Artikel III – Wet basisregistratie personen
55
Artikel IV – Wet bescherming persoonsgegevens BES
59
Artikel V – Wet digitale overheid
59
Artikel VI – Inwerkingtreding
60
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Digitale dienstverlening is in het Europese deel van ons land inmiddels een vanzelfsprekendheid.
Van het aanvragen van AOW en het doen van belastingaangifte tot het indienen van zorgdeclaraties:
het kan vanuit huis, vanaf de computer of smartphone. Dat is gemakkelijker, scheelt
de burger tijd en maakt de overheidsdienstverlening beter en efficiënter. Om burgers
op afstand, elektronisch, goed van dienst te kunnen zijn, zijn een betrouwbaar inlogmiddel
en een uniek identificerend nummer vereist. Daarom beschikken alle inwoners van Europees
Nederland sinds 2007 over een burgerservicenummer (hierna: BSN) en hebben zij toegang
tot het inlogmiddel DigiD.
In het Caribisch deel van ons land, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba, (hierna: Caribisch Nederland) is het beeld anders. Communicatie tussen burger
en overheid via papier of aan het loket is meer de norm, digitale dienstverlening
is minder vanzelfsprekend. Deze bestaande vorm van dienstverlening (fysiek en op papier)
is op zichzelf niet verkeerd en zal ook blijven bestaan voor eenieder die daar de
voorkeur aan geeft. Tegelijkertijd is het wenselijk om de voordelen van digitale dienstverlening
wel mogelijk te maken in Caribisch Nederland.
De meerderheid (naar schatting 80 procent) van de inwoners van Caribisch Nederland
beschikt nu niet over een BSN en DigiD. Zij hebben wel een Identiteitsnummer (hierna:
ID-nummer) dat wordt gebruikt in het contact met de overheid. Dit nummer is echter
niet uniek en ook niet informatieloos. Het ID-nummer bevat namelijk informatie over
de persoon aan wie het nummer is uitgegeven: de geboortedatum en een volgnummer dat
herleidbaar is tot het eiland van inschrijving. Omdat de combinatie van te gebruiken
volgnummers eindig is en dus hergebruikt moet worden, komt het voor dat meerdere inwoners
hetzelfde ID-nummer hebben. Gevolg hiervan is dat burgers niet eenduidig te identificeren
zijn. Dat kan nadelige gevolgen hebben voor de dienstverlening aan de burger en kan
leiden tot fouten in uitvoeringsprocessen van de overheid. Ook met het oog op de privacy
heeft een nummer zonder persoonsinformatie, zoals het BSN, de voorkeur.
Het ontbreekt in Caribisch Nederland aldus aan een uniek en informatieloos nummer
dat breed wordt gebruikt en aan een daaraan gekoppelde authenticatievoorziening. Voor
de inwoners van Caribisch Nederland betekent dit doorgaans dat zij niet bij één loket
terecht kunnen en zelf bij meerdere instanties informatie moeten opvragen om overheidszaken
te regelen. In Europees Nederland kan iemand bijvoorbeeld bij DUO alle zaken omtrent
studiefinanciering regelen. DUO verzamelt vervolgens alle andere gegevens «achter
de schermen», bijvoorbeeld door het inkomen van de ouders op te vragen bij de Belastingdienst.
De burger in Caribisch Nederland moet voor het verkrijgen van studiefinanciering alle
gegevens zelf opvragen bij de verschillende instanties. Een ander voorbeeld is wanneer
een vreemdeling arriveert op een van de eilanden. Deze persoon heeft te maken met
de IND (voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning) en Zorg en Jeugd Caribisch
Nederland (ZJCN, voor het regelen van een zorgverzekering). De burger moet bij deze
instanties afzonderlijk stukken opvragen om deze weer aan te leveren bij een andere
instantie. Wanneer de persoon een verblijfsvergunning verkrijgt, moet diegene deze
vergunning bijvoorbeeld weer laten zien bij de afdeling Burgerzaken van het openbaar
lichaam om een identiteitskaart te krijgen.1
Het is wenselijk dat burgers en bedrijven in Caribisch Nederland op dezelfde manier
als in Europees Nederland digitaal zaken kunnen doen met de overheid. Het heeft de
voorkeur om daarvoor dezelfde inlogmiddelen en hetzelfde nummer (BSN) te gebruiken.
Zo kan de burger deze inlogmiddelen en dit nummer ook gebruiken in het contact met
de Europees Nederlandse overheid. Bijkomend voordeel is dat Caribisch Nederland en
de betrokken Rijksdiensten dan geen kosten voor de ontwikkeling van een eigen voorziening
hoeven te maken.
Een aantal wettelijke bepalingen staan er nu nog aan in de weg dat alle 30.3972 inwoners van Caribisch Nederland een BSN krijgen en dat de digitale voorzieningen,
zoals DigiD, beschikbaar worden. Dit komt doordat, toen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba in 2010 onderdeel van het land Nederland werden, lang niet alle Europees Nederlandse
wetten en regels zijn komen te gelden. Zo werd ervoor gezorgd dat de staatsrechtelijke
overgang niet in één keer al te grote (moeilijk behapbare) veranderingen voor de eilanden
met zich mee zou brengen. Inmiddels is dit uitgangspunt van terughoudendheid op het
gebied van wet- en regelgeving losgelaten. Het nieuwe uitgangspunt is dat alle beleidsintensiveringen
en de daaruit voortvloeiende wetgeving van toepassing (zullen) zijn voor Caribisch
Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen.
Kortom: pas toe of leg uit.3 Dit wetsvoorstel past in dat nieuwe uitgangspunt.
Met dit wetsvoorstel worden meerdere bestaande wetten aangepast om de digitale overheidsdienstverlening
aan burgers en bedrijven in Caribisch Nederland zoveel mogelijk op een gelijkwaardig
niveau als in Europees Nederland te brengen. Het voorstel bewerkstelligt voor Caribisch
Nederland dat (1) geregistreerde inwoners een BSN krijgen, (2) inwoners toegang krijgen
tot digitale inlogmiddelen zoals DigiD en (3) overheidsinstanties, zoals de Belastingdienst
Caribisch Nederland, het BSN mogen gebruiken (verwerken) in hun dienstverlening. Daartoe
worden gewijzigd de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb), de Wet basisadministraties
persoonsgegevens BES (Wet bap BES), de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) en
de Wet digitale overheid (Wdo). Hiermee wordt de basis gelegd voor digitale dienstverlening
in Caribisch Nederland.
In het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt eerst ingegaan op de doelstelling
en achtergrond van de invoering van het BSN en de voorzieningen van de digitale overheid
in Caribisch Nederland (paragraaf 2.1 tot en met 2.4), om vervolgens de wijzigingen
van genoemde wetten afzonderlijk toe te lichten (paragraaf 2.5 tot en met 2.9). Daarna
gaat deze toelichting in op de privacyaspecten (hoofdstuk 3), de gevolgen voor de
uitvoering (hoofdstuk 4) en de consultatiereacties en adviezen over het wetsvoorstel
(hoofdstuk 5). Ten slotte wordt stilgestaan bij de inwerkingtreding (hoofdstuk 6)
en de bijbehorende publieksvoorlichting (hoofdstuk 7).
2. Inhoud
2.1 Aanleiding en uitgangspunten
Reeds langere tijd zijn er verzoeken vanuit politiek en maatschappij om het BSN en
DigiD in te voeren in Caribisch Nederland.4 In 2019 is door DSP onderzoek gedaan naar de juridische, technische, organisatorische
en financiële consequenties van de invoering van het BSN.5 In 2020 zijn door Pro Facto de juridische mogelijkheden onderzocht.6 Met de aangenomen motie van het lid Bromet c.s. van 14 oktober 2021 is de regering
verzocht het onderzoek naar het invoeren van het BSN in Caribisch Nederland zo spoedig
mogelijk af te ronden en indien uit dit onderzoek geen onoverkomelijke contra-indicaties
blijken, de benodigde wetswijzigingen bij de Tweede Kamer aanhangig te maken.7
Uit de genoemde onderzoeken (DSP en Pro Facto) volgt in de eerste plaats dat aanpassing
van regelgeving nodig is om het BSN in te kunnen voeren, dit wordt nader toegelicht
in paragraaf 2.2. In het DSP rapport is verder ingegaan op de technische en organisatorische
impact, waarbij de impact voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) en de afdelingen Burgerzaken van de openbare lichamen naar verwachting het grootst
is. In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de regeldrukeffecten
en de uitvoeringslasten van dit wetsvoorstel. Uit interviews die gevoerd zijn in het
kader van de onderzoeken blijkt ten slotte dat de openbare lichamen en uitvoeringsorganisaties
in Caribisch Nederland de voordelen van het BSN inzien.
Het doel van dit wetsvoorstel is om de digitale overheidsdienstverlening aan burgers
en bedrijven in Caribisch Nederland zoveel mogelijk op een gelijkwaardig niveau als
in Europees Nederland te brengen. Het gaat hierbij zowel om lokale (Caribisch Nederlandse)
als om landelijke (Europees Nederlandse) dienstverlening aan burgers en bedrijven
in Caribisch Nederland. Om dit te realiseren wordt voorgesteld dat:
(1) alle geregistreerde inwoners van Caribisch Nederland over een BSN beschikken;
(2) overheidsorganen in Caribisch Nederland gerechtigd zijn om het BSN te verwerken;
(3) het BSN wordt opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens van een openbaar
lichaam8 en in de basisregistratie personen (BRP);
(4) de voorzieningen van de digitale overheid, zoals DigiD, in Caribisch Nederland beschikbaar
zijn.
Om burgers sneller van dienst te zijn en om ervoor te zorgen dat het BSN in het contact
met zowel de Caribisch Nederlandse als de Europees Nederlandse overheid gebruikt kan
worden, wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij reeds bestaande (technische) voorzieningen
en processen. Het BSN wordt daarom opgenomen in de eigen bevolkingsadministratie van
het openbaar lichaam (Bap BES), zodat het nummer voor overheidsorganisaties in Caribisch
Nederland via de bestaande voorzieningen en processen beschikbaar komt. Daarnaast
worden de voorzieningen ingezet die in Europees Nederland reeds gebruikt worden voor
het betrouwbaar inloggen (DigiD) en voor de toekenning, registratie en verificatie
van het BSN (de BRP en beheervoorziening BSN).
Met de invoering van het BSN en de voorzieningen van de digitale overheid wordt een
bijdrage geleverd aan de verbetering van de identiteitsinfrastructuur in Caribisch
Nederland in den brede. Het BSN draagt bij aan het eenduidig en efficiënt vastleggen
en uitwisselen van persoonsgegevens binnen de overheid, zodat overheidsinstanties
steeds beschikken over juiste en actuele gegevens over een persoon. Ook de identificatiemiddelen
van de digitale overheid, zoals DigiD, zijn erop gericht om personen eenduidig te
identificeren. Voor de burger betekent dit dat hij minder vaak zelf gegevens hoeft
aan te leveren bij verschillende overheidsinstanties. Daarnaast vereenvoudigt het
BSN het gebruiken en terugvinden van eerder vastgelegde informatie. Omdat het kan
gaan om informatie met rechtsgevolgen voor de burger, is het van belang dat het vastleggen
en uitwisselen van gegevens op een juiste wijze gebeurt.
De invoering van het BSN en de Wdo is beperkt tot (geregistreerde) inwoners van de
openbare lichamen (Caribisch Nederland). Het BSN kan met dit wetsvoorstel niet worden
ingevoerd in de Caribische landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten omdat het stellen
van regels over het persoonsnummer geen rijks- maar een landsaangelegenheid is. Dit
geldt ook voor de regels over de digitale overheid (Wdo). Dit voorstel stelt verder
geen sectorspecifieke regels (grondslagen) voor het gebruik van het BSN buiten de
overheid, zoals in de zorg- en onderwijssector. Het gebruik van het BSN buiten de
overheid is slechts toegestaan voor zover dat wettelijk is voorgeschreven voor de
betreffende organisatie of sector.9
2.2 Noodzaak wetgeving
In deze paragraaf wordt toegelicht waarom wetgeving noodzakelijk is om het BSN en
de voorzieningen van de digitale overheid in te voeren. Bonaire, Sint Eustatius en
Saba hebben op grond van artikel 2 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba een eigen rechtsstelsel, dat grotendeels bestaat uit overgenomen
Nederlands-Antilliaanse regelgeving of specifiek voor de eilanden tot stand gebrachte
regelgeving. Slechts een beperkt aantal regelingen is momenteel zowel in het Europese
deel van Nederland als in Caribisch Nederland van toepassing. Een ander belangrijk
verschil met het Europese deel van Nederland is dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba
ten opzichte van de Europese Unie de status hebben van landen en gebieden overzee
(LGO), waardoor EU-regelgeving in beginsel niet voor Caribisch Nederland geldt.10 Indien in een Nederlandse regeling niets is bepaald en haar toepasselijkheid in Caribisch
Nederland ook niet uit een ander wettelijk voorschrift volgt, geldt die regeling uitsluitend
voor het Europese deel van Nederland.
De regelgeving over het BSN en over de voorzieningen van de digitale overheid geldt
hierdoor enkel voor Europees Nederland. Het is op grond van de Wabb en de Wet bap
BES juridisch niet mogelijk om in Caribisch Nederland een BSN te verkrijgen en dit
te laten registreren in de eigen bevolkingsadministratie. Om een BSN te krijgen is
het nu nog noodzakelijk om inwoner van Europees Nederland te zijn (geweest) of ingeschreven
te worden als niet-ingezetene in de BRP. Dit laatste kan door tussenkomst van daartoe
aangewezen Europees Nederlandse bestuursorganen of door af te reizen naar een inschrijfvoorziening
in Europees Nederland. Zou iemand door zo een registratie of vanwege eerder verblijf
in Europees Nederland al een BSN hebben, dan is het voor overheidsorganisaties in
Caribisch Nederland nu niet toegestaan het BSN te verwerken omdat een juridische grondslag
in de Wabb daartoe ontbreekt. Ten slotte staat de Wet digitale overheid (Wdo) er nu
aan in de weg dat overheidsorganen in Caribisch Nederland DigiD gebruiken in hun dienstverlening.
Dit komt omdat ook de gelding van die wet territoriaal begrensd is tot Europees Nederland.
Met dit wetsvoorstel wordt de territoriale reikwijdte van de Wabb en de Wdo uitgebreid
tot Caribisch Nederland. Daarnaast wordt de Wet bap BES aangepast om het BSN op te
kunnen nemen in de eigen bevolkingsadministratie. De Wet BRP wordt gewijzigd om het
BSN van inwoners van Caribisch Nederland ook op te nemen in de BRP. Dit laatste is
noodzakelijk voor de digitale dienstverlening vanuit de Europees Nederlandse overheid
aan inwoners van Caribisch Nederland en voor het functioneren van de voorzieningen
die zijn aangesloten op de BRP, zoals DigiD. Met dit wetsvoorstel wordt aldus uitvoering
gegeven aan genoemde motie van het lid Bromet. Het wetsvoorstel bevat hiernaast een
aantal verbeteringen van de Wet bap BES en een technische wijziging van artikel 24
van de Wet bescherming persoonsgegevens BES (hierna: Wbp BES).11
2.3 Alternatieven
Een alternatief voor de invoering van het BSN en de Wdo is het gebruik van een ander
persoonsidentificerend nummer en een eigen publiek inlogmiddel. Op dit moment zijn
er in Caribisch Nederland drie persoonsidentificerende nummers in gebruik: het ID-nummer, het a-nummer en het CRIB-nummer
(Centraal Registratie Informatie Belastingplichtige). Het breder gebruik van deze
nummers voor DigiD of een ander inlogmiddel is onwenselijk. Het gebruik van het ID-nummer
is onwenselijk omdat dit nummer – anders dan het BSN – niet uniek en niet informatieloos
is. Voor het CRIB- en het a-nummer geldt dat het met deze nummers niet mogelijk is
om een DigiD te krijgen. Het CRIB-nummer is bedoeld als identificatienummer voor burgers
in relatie tot de Belastingdienst Caribisch Nederland en wordt toegekend aan personen
en instanties die op grond van de Belastingwet BES administratieplichtig zijn. Het
a-nummer fungeert in het Caribisch deel van het Koninkrijk primair ter afstemming
tussen de verschillende bevolkingsadministraties (de Caribische landen incluis). Het
draagt bij aan het voorkomen van dubbele inschrijvingen.
Een alternatief voor het gebruik van een publiek inlogmiddel als bedoeld in de Wdo
is in gebruik door de Belastingdienst Caribisch Nederland voor het platform MijnCN.nl.
Zo een eigen inlogmiddel voor de openbare lichamen is slechts een gedeeltelijke oplossing,
omdat voor digitale zaken met Europees Nederland nog altijd DigiD of een ander EU-inlogmiddel
vereist zal zijn. Daarnaast is een eigen inlogmiddel – gelet op het kleinschalige
gebruik – minder kostenefficiënt en beheersmatig complexer in stand te houden dan
gebruik van DigiD.
Een alternatief voor de opname van het BSN in de eigen basisadministratie (Bap BES),
is de volledige invoering van de BRP ter vervanging van de Bap BES. Om de volgende
redenen is hier niet voor gekozen. Met het behoud van de Bap BES als zelfstandige
registratie in het Caribisch Nederland is het mogelijk om burgers op kortere termijn
van dienst te zijn, in lijn met de motie Bromet cs. en andere verzoeken vanuit politiek
en maatschappij om het BSN en DigiD binnen afzienbare tijd in Caribisch Nederland
in te voeren. Het voorstel met behoud van de Bap BES-registratie zorgt er tevens voor
dat de uitvoeringslasten voor organisaties in Caribisch en Europees Nederland zoveel
mogelijk beperkt blijven. De technische en organisatorische impact van het volledig
vervangen van de eigen bevolkingsadministratie (Bap BES) door de BRP is naar verwachting
zeer groot. Het zou er in ieder geval toe leiden dat burgers in Caribisch Nederland
pas in een veel later stadium kunnen beschikken over een BSN en daarmee de voorzieningen
van de digitale overheid, dan met het onderhavige voorstel het geval is. De Wet BRP
is dusdanig verweven met wetgeving die niet van toepassing is in Caribisch Nederland,
zoals de AVG, de Algemene wet bestuursrecht, het Burgerlijk Wetboek, en de Wet basisregistratie
adressen en gebouwen, dat het zonder het stellen van bijzondere regels, niet mogelijk
is om de gehele Wet BRP aldaar van toepassing te verklaren en de Bap BES te vervangen
door de BRP. De Bap BES kent bovendien eigen technische voorzieningen waar organisaties
in Caribisch Nederland thans gebruik van maken; vervanging door de BRP zou aldus ingrijpende
systeemaanpassingen vragen aan de zijde van alle gebruikers van de Bap BES. Daarnaast
wijkt de bijhouding van gegevens in de Bap BES af van de BRP als het gaat om de categorieën
gegevens die worden geregistreerd en de brondocumenten die daaraan ten grondslag liggen.
Ook dit maakt dat de technische en organisatorische impact van volledige vervanging
door de BRP zeer groot is. Het is die complexiteit en afhankelijkheid van andere systemen
waardoor vervanging van de Bap BES door de BRP – gegeven de doelstelling van het wetsvoorstel,
de daarbij gewenste tijdigheid en beperkte impact voor uitvoeringsorganisaties – nu
niet opportuun is.
2.4 Neveneffecten
In deze paragraaf wordt ingegaan op de (neven)effecten van de invoering van het BSN
in Caribisch Nederland. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft in 2020 onderzoek gedaan naar
het BSN in Europees Nederland. Hieruit blijkt dat het nummer een belangrijke functie
heeft bij identiteitsvaststelling in digitale processen en bij het koppelen van de
persoon aan het juiste dossier. Het BSN kan als uniek persoonsnummer een positieve
bijdrage leveren aan het tegengaan van bewuste of onbewuste persoonsverwisseling.
Hoewel het BSN zelf informatieloos is en geen rechten op dienstverlening of voorzieningen
geeft, kan het nummer in combinatie met andere gegevens toch van waarde zijn, ook
voor kwaadwillenden. De ADR wijst in dat verband op gevallen van misbruik van overheidsvoorzieningen
waarbij een BSN zou zijn gebruikt. Deze constatering vraagt om waarborgen, zowel als
het gaat om de toekenning van het nummer als om het gebruik ervan. In de brief van
de Staatssecretaris van BZK van 21 december 2020 is in reactie op het onderzoek van
de ADR ingegaan op de maatregelen om misbruik van het BSN te voorkomen.12 Voor de introductie van het BSN in Caribisch Nederland wordt, rekening houdend met
de specifieke context van de eilanden, aansluiting gezocht bij de technische en organisatorische
waarborgen die in dit verband in Europees Nederland reeds bestaan. Net als in Europees
Nederland wordt de toekenning van het BSN verbonden aan de inschrijving in de basisadministratie.13 Dit betekent dat de BSN-toekenning plaatsvindt bij inschrijving op basis van een
geboorteakte (bij nieuwgeborenen) of na schriftelijke aangifte (bij personen die zich
op het eiland vestigen).14 Voor deze aangifte geldt een fysieke verschijningsplicht, met het oog op juiste identiteitsvaststelling.
Daarbij wordt met behulp van de centrale beheervoorziening BSN gecontroleerd of de
betreffende persoon die aan de balie verschijnt al over een BSN beschikt. Zo wordt
voorkomen dat aan iemand een tweede BSN wordt toegekend.
Als het gaat om zorgvuldig en rechtmatig gebruik van het BSN zijn een aantal zaken
van belang. In de eerste plaats heeft een heroverweging plaatsgevonden over het opnemen
van het BSN op de ID-kaart BES. In de versie van dit wetsvoorstel zoals dat was voorgelegd
aan de Afdeling advisering van de Raad van State was voorgesteld dat het BSN zou worden
opgenomen op de ID-kaart BES. Dit onderdeel is komen te vervallen. De reden hiervoor
is dat de ID-kaart BES thans een gebruik kent dat wezenlijk verschilt van dat van
het paspoort en de Nederlandse identiteitskaart in Europees Nederland. De (verplichte)
ID-kaart BES wordt gebruikt als vreemdelingendocument en heeft daarnaast ook tal van
andere toepassingen in het maatschappelijke verkeer. Daarbij gaat het behalve om het
tonen van het document, ook om het veelvuldig maken van kopieën door bijvoorbeeld
verhuurbedrijven, hotels en winkels. De verwachting is dat het opnemen van het BSN
op de ID-kaart BES als ongewenst neveneffect heeft dat het BSN in het maatschappelijke
verkeer belandt bij organisaties die niet gerechtigd zijn het nummer te verwerken.
Daarnaast zou het opnemen van het BSN de ID-kaart BES naar verwachting aantrekkelijker
maken voor kwaadwillenden met het oog op identiteitsfraude, te meer omdat het document
niet de echtheidskenmerken bevat van het paspoort of de Nederlandse identiteitskaart.
Naast het niet opnemen van het BSN op de ID-kaart BES, worden verschillende maatregelen
genomen met het oog op een zorgvuldig gebruik van het BSN in Caribisch Nederland.
Zo zal rondom de inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden voorzien in meertalige
informatie voor burgers, gericht op bewustwording over de risico’s van onzorgvuldige
omgang met het BSN. Als het gaat om het voorkomen van identiteitsfraude vindt er ook
vanuit lokale (overheids)instanties voorlichting plaats, bijvoorbeeld door het Korps
Politie Caribisch Nederland (KPCN) die daartoe een samenwerking is gestart met het
Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). De burger kan zowel bij KPCN als bij het
CMI terecht voor vragen en advies omtrent het voorkomen, herkennen en herstellen van
identiteitsfraude. Een andere maatregel met het oog op het tegengaan van identiteitsfraude
is de KopieID-app. Met de KopieID-app kan de burger met een mobiele telefoon of tablet
een veilige kopie van het identiteitsbewijs maken, door gegevens af te schermen en
een watermerk toe te voegen. Een nieuwe versie van deze app is sinds april 2024 ook
voor Caribisch Nederland beschikbaar, ook in het Engels, Spaans en Papiaments.
Naast het onderwerp identiteitsfraude is het van belang om stil te staan bij «vernetwerking»
als mogelijk neveneffect van de introductie van het BSN in Caribisch Nederland. In
het ongevraagde advies over de effecten van de digitalisering voor de rechtstatelijke
verhoudingen (2018) is de Afdeling advisering van de Raad van State ingegaan op dit
fenomeen. De Afdeling constateerde dat het gebruik van informatienetwerken voor besluitvorming
nuttig is: het verhoogt de kans dat gegevens correct zijn en het is meestal efficiënt
voor overheid en burgers. Tegelijkertijd stelde de Afdeling dat informatienetwerken
niet zonder risico voor de burger zijn. Zij wijst erop dat een foutief gegeven kan
worden doorgegeven in de keten en dan een eigen leven gaat leiden. Uiteindelijk kan
de burger daardoor het zicht verliezen op de gegevens die binnen de overheid over
hem worden verzameld en doorgegeven. In de kabinetsreactie op dit advies is ingegaan
op de betekenis van algoritmische besluitvorming en het borgen van fundamentele rechten
binnen de «Rechtstaat-online».15 In aanvulling hierop is, specifiek voor wat betreft d\e invoering van het BSN in
Caribisch Nederland, het volgende van belang. Het BSN draagt bij aan het efficiënter
uitwisselen van informatie binnen de overheid. Dat heeft voordelen, ook voor de burger
die bijvoorbeeld maar één keer zijn verhuizing hoeft door te geven aan «de overheid».16 De efficiëntere gegevensdeling met behulp van het BSN mag tegelijkertijd niet ten
koste gaan van het zicht van de betrokkene op zijn gegevens. Daarom zal, zoals hiervoor
aangegeven, de invoering van het BSN in Caribisch Nederland gepaard gaan met publieksvoorlichting
over de functie van het BSN en het belang van zorgvuldige omgang met het nummer. Daarnaast
is voorzien dat voor Caribisch Nederland op termijn ook toegang tot MijnOverheid mogelijk
wordt. Daar kan de burger op laagdrempelige wijze onder meer inzien welke gegevens
over hem in de basisregistratie personen (BRP) staan.17 Ook biedt MijnOverheid een gepersonaliseerd overzicht van organisaties waarmee automatisch
BRP-gegevens gedeeld worden. De bestaande MijnCN-omgeving zal, nadat de Rijksdienst
Caribisch Nederland is overgestapt op het BSN, hierin worden geïntegreerd. Ten slotte
kan de burger ook na de introductie van het BSN nog steeds bij het eigen openbaar
lichaam terecht om een foutief gegeven in de basisadministratie te laten corrigeren
of om inzage te krijgen in de registratie en verstrekking van zijn gegevens. Met deze
maatregelen is beoogd om de negatieve gevolgen van «vernetwerking» te mitigeren.
2.5 Toekenning en gebruik van het BSN (Wabb)
De Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) stelt regels over het aanmaken,
distribueren, toekennen en beheren van het BSN. Daarnaast worden algemene kaders gesteld
over het gebruik van het BSN. De Wabb wordt met dit wetsvoorstel mede van toepassing
verklaard in de openbare lichamen.18 Hiermee wordt bereikt dat alle geregistreerde inwoners van Caribisch Nederland over
een BSN beschikken en dat overheidsorganen in Caribisch Nederland gerechtigd zijn
om het BSN te verwerken.
2.5.1 Toekenning
Het bestuurscollege van het openbaar lichaam wordt belast met de toekenning van het
BSN aan ingezetenen van het (eigen) openbaar lichaam.19 Het BSN wordt toegekend zodra iemand is ingeschreven als ingezetene van het openbaar
lichaam in de basisadministratie persoonsgegevens, de eigen bevolkingsadministratie
van het openbaar lichaam (de Bap BES). Dit betekent dat alleen aan personen die rechtmatig
verblijf genieten en die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste
twee derde van de tijd in het openbaar lichaam verblijf houden, een BSN wordt toegekend.
Het beschikken over de Nederlandse nationaliteit is geen vereiste om een BSN te verkrijgen.
Dit alles komt overeen met de situatie in Europees Nederland, waarbij het BSN door
de gemeente wordt toegekend direct na inschrijving van de betrokkene in de BRP. Toekenning
van een BSN blijft vanzelfsprekend achterwege als de betrokkene al over een BSN beschikt.
Dit zal het geval zijn als het een persoon betreft die eerder ingeschreven was in
een gemeente of die reeds als niet-ingezetene in de BRP is opgenomen. Het bestuurscollege
wordt verplicht om het toegekende BSN aan de betrokkene mede te delen. Deze kennisgeving
zal samenvallen met de kennisgeving over de inschrijving in de Bap BES, nu deze inschrijving
en de toekenning van het BSN aan elkaar verbonden zijn.20
Om aan de nieuwe taak van het toekennen van het BSN uitvoering te geven, krijgt het
bestuurscollege toegang tot de (centrale) voorzieningen van het BSN-stelsel, waar
ook gemeenten gebruik van maken. Het bestuurscollege krijgt net als gemeenten een
eigen voorraad BSN’s voor de toekenning bij inschrijving van een persoon. Voordat
een BSN wordt toegekend is het bestuurscollege verplicht om na te gaan of de betrokkene
al over een BSN beschikt. Om dit te controleren stelt het bestuurscollege de zogenaamde
presentievraag aan de beheervoorziening BSN. Zo wordt voorkomen dat iemand een tweede
BSN krijgt. Dit wetsvoorstel bevat een separate regeling voor de toekenning van BSN’s
aan personen die op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel reeds in
de Bap BES zijn opgenomen.21 Het bestuurscollege wordt belast met deze initiële toekenning van BSN’s aan alle
geregistreerde inwoners van het betreffende openbaar lichaam, voor zover zij nog niet
over een BSN beschikken.
Zoals toegelicht in paragraaf 2.4 zal het BSN niet worden opgenomen op de ID-kaart
BES. Inwoners van Caribisch Nederland met de Nederlandse nationaliteit kunnen behalve
over een ID-kaart BES, ook beschikken over een paspoort en of Nederlandse identiteitskaart
(NIK).22 Deze identiteitsdocumenten zullen wel het BSN van de betrokkene gaan bevatten. Daarvoor
is geen wijziging van de betreffende wetgeving nodig. Uit de Paspoortwet volgt immers
al dat, als de betrokkene over een BSN beschikt, deze documenten dat nummer dienen
te bevatten.23 Daarbij geldt dat documenten die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
zijn uitgegeven, hun geldigheid behouden. Op grond van Paspoortwet vervalt een reisdocument,
waaronder een paspoort of NIK, van rechtswege als het BSN wijzigt.24 De reden daarvoor is dat indien het BSN op het reisdocument blijkt af te wijken van
het nummer dat in de BRP is opgenomen, dat voor betrokkene tot problemen kan leiden
(bijvoorbeeld omdat men fraude of een persoonswisseling vermoedt).25 Van een wijziging van het BSN is in dit geval echter geen sprake: het gaat in dit
wetsvoorstel om de toekenning van het nummer aan personen die nog niet over een BSN
beschikken. Dit wetsvoorstel leidt niet tot wijziging van reeds uitgegeven nummers.
Het is daarom niet nodig en zou overigens ook niet wenselijk zijn om burgers te verplichten
een nieuw document aan te schaffen voordat de geldigheidsduur van het oude document
verstreken is. Indien gewenst kan de burger tegen betaling van de leges een nieuw
document aanvragen dat zijn BSN bevat.
2.5.2 Gebruik en toezicht
Hoofdstuk 4 van de Wabb, dat ziet op het gebruik van het BSN door overheidsorganen
en derden, blijft ongewijzigd en komt integraal te gelden voor overheidsorganen en
andere organisaties voor zover zij het BSN op grond van een wet gebruiken in hun uitvoeringsprocessen.
Overheidsorganen kunnen op grond van artikel 10 van de Wabb het BSN verwerken bij
de uitvoering van hun wettelijke taken.26 Het verwerken van het BSN is geen verplichting. Dit wetsvoorstel zorgt er op dit
punt slechts voor dat het BSN verwerkt mag worden door overheidsorganen bij de uitvoering van hun wettelijke taak. Op grond
van artikel 11 van de Wabb zijn organisaties die het BSN gebruiken vervolgens wel
verplicht om in het gegevensverkeer met andere gebruikers in beginsel uitsluitend
het BSN als persoonsnummer te gebruiken. Om evenwel de mogelijkheid open te houden
in bijzondere gevallen het gebruik van een ander persoonsnummer voor te schrijven,
geldt deze verplichting niet voor zover ten behoeve van de desbetreffende gegevensverwerking
bij of krachtens de wet het gebruik van een ander persoonsnummer is voorgeschreven.
Voor niet-overheidsorganen is aanvullende wetgeving nodig. Het gebruik van het BSN
buiten de overheid is slechts toegestaan voor zover dat wettelijk is bepaald voor
de betreffende organisatie of sector. In Europees Nederland is het gebruik van het
BSN in de zorg- en onderwijssector voorgeschreven in bijvoorbeeld de Wet aanvullende
bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg, de Leerplichtwet 1969 en de Wet
op het primair onderwijs. Dit wetsvoorstel voorziet niet in dergelijke aanvullende
wetgeving voor Caribisch Nederland: het stelt geen sectorspecifieke regels (grondslagen)
voor het gebruik van het BSN buiten de overheid, zoals in de zorg- en onderwijssector.
Overheidsorganen in Caribisch Nederland die het BSN gaan gebruiken, krijgen op grond
van dit wetsvoorstel toegang tot de voorzieningen van het BSN-stelsel, zoals het nummerregister
en de beheervoorziening BSN (BV-BSN). Op grond van artikel 12 van de Wabb dient de
gebruiker zich ervan te vergewissen dat het BSN betrekking heeft op de persoon wiens
gegevens worden verwerkt (de zogenaamde vergewisplicht). Om dit te kunnen vaststellen,
heeft de gebruiker toegang tot de BV-BSN. Vanuit de BV-BSN wordt een aantal identificerende
gegevens verstrekt, zodat – eventueel samen met het identiteitsdocument van de betrokkene –
vastgesteld kan worden of het BSN hoort bij de betreffende persoon. De BV-BSN biedt
daarbij ook de mogelijkheid om te verifiëren of het Nederlandse document waarmee de
betrokkene zich identificeert, een geldig identiteitsdocument is. Dit betreft onder
andere het Nederlandse paspoort. In Caribisch Nederland kan iemand zich behalve met
reisdocumenten ook identificeren met bijvoorbeeld de ID-kaart BES. Het is echter niet
mogelijk om aan de hand van de BV-BSN ook de geldigheid van de ID-kaart BES of het
rijbewijs van een openbaar lichaam te controleren. De reden hiervoor is dat er voor
deze documenten geen centraal register bestaat aan de hand waarvan de geldigheid van
een document kan worden vastgesteld.27 Dit betekent uitdrukkelijk niet dat de gebruiker in betreffend geval niet aan de
verplichting van artikel 12 van de Wabb kan voldoen. Met behulp van identificerende
gegevens die worden verstrekt uit de BV-BSN en eventueel met behulp van het identiteitsdocument,
kan de gebruiker vaststellen dat het BSN betrekking heeft op de persoon wiens gegevens
hij verwerkt. Dit is overigens geen noviteit: ook in de Europees Nederlandse context
zijn er personen met een BSN die niet beschikken over een van de genoemde Nederlandse
identiteitsdocumenten.28 Ook ten aanzien van deze personen kan door de dienstverlener worden voldaan aan de
vergewisplicht.
In Europees Nederland is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) belast met het toezicht
op de toekenning en het gebruik van het BSN. De Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens
BES (CBP BES) wordt voor de openbare lichamen belast met het toezicht op het verwerken
van het BSN door de bestuursorganen en andere gebruikers in Caribisch Nederland.29 In hoofdstuk 3 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de privacywetgeving die
van toepassing is in Caribisch Nederland.
2.6 Registratie van het BSN in de basisadministratie persoonsgegevens van een openbaar
lichaam (Wet bap BES)
Deze paragraaf gaat in op de registratie van het toegekende BSN in de eigen bevolkingsadministratie
van het openbaar lichaam (de Bap BES), zodat het BSN voor overheidsorganisaties in
Caribisch Nederland via de bestaande voorzieningen en processen (Bap BES) beschikbaar
komt. Hiervoor is wijziging van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES (Wet
bap BES) noodzakelijk.
De Wet bap BES vormt het wettelijk kader voor de bevolkingsadministraties van de openbare
lichamen. De Bap BES bevat persoonsgegevens van de inwoners van de openbare lichamen,
maar heeft geen registratie van niet-ingezetenen, zoals de BRP die wel kent. In de
Wet bap BES en onderliggende regelgeving is vastgelegd welke gegevens worden geregistreerd,
wie daarvoor verantwoordelijk is en onder welke voorwaarden gegevens worden gedeeld
met overheidsorganisaties en derden. Het bestuurscollege is verantwoordelijk voor
de registratie van inwoners van het betreffende openbaar lichaam. De Minister van
BZK en het bestuurscollege zijn bevoegd om de persoonsgegevens te verstrekken aan
(publieke) organisaties die de gegevens nodig hebben. Deze uitgangspunten (doelstelling
en verantwoordelijkheden) van de Wet bap BES blijven met dit wetsvoorstel ongewijzigd.
In artikel 10 van de Wet bap BES is limitatief opgesomd welke categorieën persoonsgegevens
worden geregistreerd. Met dit wetsvoorstel wordt het BSN hieraan toegevoegd. Dit betekent
dat het BSN van de ingeschrevene op diens persoonslijst wordt opgenomen. Daarnaast
worden op de persoonslijst van de ingeschrevene de BSN’s van diens gerelateerden (echtgenoot,
partner, kind) opgenomen. Deze BSN’s worden ontleend aan de persoonslijsten van de
gerelateerden in de Bap BES. Het BSN van een gerelateerde wordt enkel opgenomen indien
die gerelateerde zelf ook beschikt over een actuele persoonslijst in de Bap BES van
het betreffende openbaar lichaam.
Voorzien is dat het ID-nummer tijdelijk naast het BSN in de Bap BES blijft staan.30 Dit betekent dat er enige tijd zowel het BSN als het ID-nummer opgenomen blijven
in de Bap BES en van daaruit verstrekt worden aan afnemers. De reden hiervoor is dat
afnemers van de Bap BES enige tijd nodig zullen hebben om de eigen systemen aan te
passen op de invoering van het BSN; in die periode zal het ID-nummer nog een functie
hebben. Het ID-nummer wordt overigens niet opgenomen in de BRP en is daarmee niet
toegankelijk voor gebruikers van de BRP.
Anders dan de BRP kent de Bap BES geen wettelijke plicht voor overheidsorganisaties
tot gebruik van gegevens uit de basisadministratie. Ook voor het BSN zal aldus geen
«verplicht gebruik» gaan gelden. Het BSN kan echter wel een belangrijke stimulans
zijn voor het breder gebruik van de Bap BES binnen de overheid. Het BSN en de ontwikkeling
van elektronische aanlevering van gegevens uit de Bap BES nemen daartoe belangrijke
drempels weg. Dit breder gebruik is ook in het belang van de burger die daardoor niet
zelf bij verschillende instanties zijn gegevens hoeft te overleggen. Zoals aangegeven
in de brief van de Staatssecretaris van BZK van 22 december 2023 wordt voor Caribisch
Nederland toegewerkt naar een volwaardig stelsel van basisregistraties, waar het verplicht
gebruik van authentieke gegevens onderdeel van uitmaakt. De invoering van het BSN
is een belangrijke eerste stap.31
2.7 Overige verbeteringen in de Wet bap BES
Naast de toevoeging van het BSN als gegeven dat wordt opgenomen in de Bap BES, bevat
dit wetsvoorstel vier verbeteringen van de Wet bap BES. De wijzigingen hebben tot
doel om de (informatie)rechten van burgers beter te borgen, administratieve lasten
voor burgers te verlichten en de veiligheid en betrouwbaarheid van de basisadministraties
te verbeteren.
2.7.1 Actief informeren over inschrijving en toekenning BSN
Op grond van de huidige Wet bap BES wordt aan ingeschrevenen slechts op verzoek inzage
in de geregistreerde gegevens geboden. Het is echter wenselijk dat de burger ook proactief
vanuit de overheid geïnformeerd wordt over diens inschrijving, zonder dat hij daarvoor
eerst een verzoek moet doen. Op grond van het voorgestelde artikel 17b ontvangt de
betrokkene binnen vier weken na diens inschrijving in de Bap BES van het bestuurscollege
een overzicht (uittreksel) van zijn persoonslijst.32 Daarop is dan ook het BSN vermeld. Het verstrekken van de persoonslijst kan door
middel van verzending aan de betrokkene of door uitreiking aan het loket. Het actief
verzenden of uitreiken van de persoonslijst is met de invoering van het BSN nog meer
van belang. Dit is namelijk de gelegenheid waarbij de betrokkene zijn BSN en ook zijn
inschrijving in de BRP krijgt medegedeeld.33 Voor de personen die op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een
BSN krijgen (initiële toekenning), is eveneens voorzien dat zij dit nummer actief
krijgen medegedeeld.
2.7.2 Schrappen verschijningsplicht bij aangifte van verhuizing binnen het openbaar
lichaam
Op grond van dit wetsvoorstel is de ingezetene van een openbaar lichaam niet langer
verplicht om in persoon te verschijnen bij aangifte van verhuizing binnen het openbaar
lichaam.34 Dit wordt passend geacht met het oog op de verdere ontwikkeling van de digitale overheid
in Caribisch Nederland. Het betekent dat de betrokkene ook schriftelijk aangifte kan
doen. Deze mogelijkheid bestaat reeds in de Wet BRP voor verhuizingen binnen Europees
Nederland. Het begrip «schriftelijk» kan worden opgevat als: weergave door middel
van schrifttekens. In die betekenis is irrelevant wat de drager van de schrifttekens
is. Hierbij geldt dat ook met een elektronisch bericht kan worden voldaan aan het
schriftelijkheidsvereiste. Als betrouwbare authenticatiemiddelen voor handen zijn,
kan het bestuurscollege ervoor kiezen om voor de verhuisaangifte ook de digitale weg
open te stellen. Voor aangifte van vertrek uit een openbaar lichaam en voor aangifte
bij vestiging blijft het vereiste van persoonlijke verschijning bestaan.35
2.7.3 Invoering verplichte zelfevaluatie
De zelfevaluatie wordt ingevoerd als kwaliteitsinstrument in de Wet bap BES.36 Dit instrument bestaat al als verplichting voor de BRP voor gemeenten in Europees
Nederland.37
De bestuurscolleges worden net als de colleges van burgemeester en wethouders wettelijk
verplicht om ten aanzien van de basisadministratie periodiek onderzoek te doen naar
de inrichting, de werking en de beveiliging van de technische voorziening, alsmede
naar de juistheid van de gegevensverwerking (bijhouding en verstrekking). Het invoeren
van dit kwaliteitsinstrument is temeer wenselijk nu de gegevens in de Bap BES – via
de BRP – breder gebruikt gaan worden ten behoeve van de voorzieningen van digitale
overheid, zoals DigiD. Waar het doel is om de digitale dienstverlening aan burgers
en bedrijven in Caribisch Nederland zoveel mogelijk op een gelijkwaardig niveau als
in Europees Nederland te brengen, is het passend om ook het kwaliteitsinstrumentarium
voor de bevolkingsadministratie op een gelijkwaardiger niveau te brengen. Het bestuurscollege
dient periodiek een uittreksel van de zelfevaluatie te zenden aan de Commissie toezicht
bescherming persoonsgegevens BES (CBP BES) en de Minister van BZK. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de
periodiciteit en de uitvoering van de onderzoeken. Het instrumentarium wordt zodanig
intensief ingezet, dat de openbare lichamen gestimuleerd worden om de zorg voor gegevenskwaliteit
in hun dagelijkse werkzaamheden in te bedden. Aandacht voor kwaliteit wordt hierdoor
een continu proces.
2.7.4 Onderzoeken naar consistentie en integriteit van de basisadministraties persoonsgegevens
BES
Op grond van artikel 4.3, derde lid, van de Wet BRP voert de Minister van BZK regelmatig
controles uit op de consistentie en integriteit van de in de centrale BRP-voorzieningen
opgeslagen gegevens. De resultaten daarvan meldt hij aan de colleges van burgemeester
en wethouders van de gemeenten waar zich afwijkingen blijken voor te doen. Hiermee
wordt in ieder geval onderzocht of personen met meerdere actuele persoonslijsten in
de centrale BRP-voorzieningen voorkomen (zogenaamde dubbelinschrijvingen). Het is
met het oog op de verbetering van de kwaliteit van de basisadministraties wenselijk
dat de Minister dergelijke controles ook kan uitvoeren met betrekking tot de Bap BES.
In de verstrekkingenvoorzieningen PIVA-V zijn kopieën van de persoonslijsten uit de
drie basisadministraties opgenomen.38 De Minister van BZK is op grond van artikel 3a Wet bap BES reeds verantwoordelijk
voor deze voorziening, waaruit systematisch gegevens worden verstrekt aan overheidsorganen
en bijzondere derden. Het voorgestelde artikel 30a, vierde lid, van de Wet bap BES
voorziet in de juridische grondslag voor de Minister om deze verstrekkingenvoorziening
te controleren op dubbele inschrijvingen. Als uit zo een controle blijkt dat er inconsistenties
zijn tussen of binnen de basisadministraties die vragen om aanpassingen in een of
meerdere van de basisadministraties, dan doet de Minister daarvan mededeling aan het
betreffende bestuurscollege dat verantwoordelijk is voor de bijhouding (het voorgestelde
artikel 30b). Indien voorshands niet duidelijk is welk bestuurscollege een aanpassing
in de eigen basisadministratie dient door te voeren, kan de Minister de mededeling
aan meerdere betrokken bestuurscolleges doen. Een bestuurscollege kan op grond van
hoofdstuk 2 van de Wet bap BES vervolgens ambtshalve overgaan tot verbetering, aanvulling
of verwijdering van een gegeven.
2.8 Registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP (Wet BRP)
In deze paragraaf wordt ingegaan op de registratie van ingezetenen van een openbaar
lichaam in de BRP. Hiermee wordt bereikt dat ook de BSN’s van inwoners van Caribisch
Nederland in de BRP worden opgenomen. Dit is noodzakelijk voor de digitale dienstverlening
vanuit de Europees Nederlandse overheid en voor het functioneren van de voorzieningen
die zijn aangesloten op de BRP, zoals DigiD. Systemen en processen van (semi-)overheden
in Europees Nederland zijn er namelijk op ingericht dat gegevens van personen met
een BSN opvraagbaar zijn vanuit de BRP.39 De dienstverlening («happy flow») loopt spaak als een persoon die zich met zijn BSN
meldt bij een Europees Nederlandse instantie, niet voor komt in het BRP-systeem. Er
is dan maatwerk nodig. Om administratieve hinder voor burger en overheid te voorkomen,
is het daarom van belang dat alle inwoners van Caribisch Nederland met BSN in de BRP
worden opgenomen. Dit betreft dus ook de inwoners die nu (nog) geen direct contact
(relatie) met een Europees Nederlandse instantie hebben. Ook voor deze personen dient
voorkomen te worden dat administratieve hinder ontstaat zodra zij in de toekomst in
contact komen met een Europees Nederlandse instantie, waarbij het BSN wordt gebruikt.
2.8.1 Invoering van de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam
De Wet BRP vormt het wettelijk kader voor de bevolkingsregistratie van Europees Nederland.
De BRP bevat persoonsgegevens van inwoners van Nederland (ingezetenen) en anderen
die een relatie hebben met de Nederlandse overheid (niet-ingezetenen). In de Wet BRP
en onderliggende regelgeving is vastgelegd welke gegevens worden geregistreerd, wie
daarvoor verantwoordelijk is en onder welke voorwaarden gegevens worden gedeeld met
overheidsorganisaties en derden. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk
voor de inschrijving van inwoners van de eigen gemeente (ingezetenen), de Minister
van BZK draagt zorg voor de inschrijving van niet-ingezetenen.
Met dit wetsvoorstel wordt in hoofdstuk 2 van de Wet BRP een nieuwe afdeling ingevoegd
voor de registratie van een derde categorie ingeschrevenen naast ingezetenen en niet-ingezetenen:
de ingezetenen van een openbaar lichaam. Uitsluitend personen die als inwoner van
een openbaar lichaam geregistreerd staan in de Bap BES, worden opgenomen in de BRP
als ingezetene van een openbaar lichaam.40 Dit betekent dat alleen personen die rechtmatig verblijf genieten en die naar redelijke
verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in het openbaar
lichaam verblijf houden, opgenomen worden in de BRP.41 De inschrijving in de BRP komt uitdrukkelijk niet in de plaats van de inschrijving
in de eigen bevolkingsadministratie van het openbaar lichaam (Bap BES), maar komt
daarnaast te bestaan.42
Bij de inwerkingtreding van deze nieuwe afdeling in de Wet BRP zal door de Minister
van BZK een initiële registratie plaatsvinden van alle personen die op dat moment
als inwoner (ingezetene) van een openbaar lichaam ingeschreven zijn in de Bap BES.
Hierbinnen zijn twee groepen te onderscheiden. Er zijn personen die behalve in de
Bap BES ook al zijn ingeschreven in de BRP als niet-ingezetene. Daarnaast zijn er
personen die alleen in de Bap BES staan. De eerste groep beschikt al over een BRP-inschrijving
en een BSN, de tweede groep niet.
Bij de eerste groep worden door de Minister van BZK actuele persoonsgegevens in de
BRP opgenomen om deze in overeenstemming te brengen met de Bap BES. Als inschrijfdatum
blijft de datum van eerste inschrijving (als ingezetene of niet-ingezetene) in de
BRP opgenomen en niet de datum van eerste inschrijving in de Bap BES. De consequentie
hiervan is dat verstrekkingen aan gebruikers van de BRP niet een volledig beeld geven
van de inschrijvingsduur in de Bap BES. Bepaalde overheidsvoorzieningen in Caribisch
Nederland worden gebaseerd op vijf jaar inschrijving als ingezetene van een openbaar
lichaam. Deze duur kan niet afgeleid worden uit de datum van eerste inschrijving in
de BRP, maar dient afgeleid te worden uit de Bap BES. Dit betekent dat de Bap BES
voor gebruikers die historische gegevens over de inschrijving in het openbaar lichaam
nodig hebben, leidend blijft.
Gegevens die niet langer actueel zijn, zoals een voormalig woonadres in Europees Nederland
of in het buitenland, worden bij deze initiële registratie als ingezetene van een
openbaar lichaam niet verwijderd uit de BRP. Voor de BRP geldt immers als uitgangspunt
dat een eenmaal opgenomen algemeen gegeven, opgenomen blijft.43 Dit betekent dat over een persoon die al in de BRP staat (als ingezetene of niet-ingezetene),
historische gegevens en gegevens waarvan de bijhouding is opgeschort, bewaard blijven
wanneer deze persoon wordt geregistreerd als ingezetene van een openbaar lichaam.
De persoonslijst van de betrokkene wordt slechts aangevuld met actuele gegevens vanuit
de Bap BES.
Bij personen die op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog niet
in de BRP zijn ingeschreven en dus geen BSN hebben (tweede groep), gaat eerst het
bestuurscollege over tot toekenning van het BSN en opneming daarvan in de Bap BES.44 Vervolgens draagt de Minister van BZK zorg voor inschrijving in de BRP (initiële
inschrijving). De (actuele) gegevens worden door de Minister ontleend aan de Bap BES.
Het voorgestelde artikel 27b, vierde lid, van de Wet bap BES biedt een expliciete
grondslag voor het spontaan verstrekken door de Minister van de noodzakelijke gegevens
uit de Bap BES voor de bijhouding van gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam
in de BRP. De Bap BES bevat ook historische gegevens, deze worden bij de initiële
inschrijving niet overgenomen in de BRP. Na deze initiële inschrijving zal in de BRP
wel historie, van bijvoorbeeld adressen, bijgehouden gaan worden, in lijn met het
genoemde uitgangspunt dat een eenmaal opgenomen gegeven in de BRP opgenomen blijft.
2.8.2 Bijhouding
De Minister van BZK wordt verantwoordelijk voor het bijhouden (de inschrijving en
het actueel houden) van gegevens over ingezetenen van het openbaar lichaam in de BRP.
Wanneer iemand zich vestigt in Caribisch Nederland dient hij bij het betreffende bestuurscollege
aangifte te doen van verblijf en adres, voor de registratie in de Bap BES.45 Bij geboorte vindt inschrijving in de Bap BES plaats op grond van de geboorteakte.
Deze processen van eerste inschrijving bij vestiging en geboorte veranderen niet.
Nieuw is dat de Minister van BZK op basis van deze inschrijving in de Bap BES zorgt
voor de registratie van de betreffende persoon in de BRP. Als de nieuw ingeschreven
persoon nog niet in de BRP voorkomt, gaat de Minister over tot inschrijving van de
persoon als ingezetene van een openbaar lichaam in de BRP. Als de betrokkene al wel
in de BRP is ingeschreven, worden de betreffende BRP-gegevens geactualiseerd om deze
overeen te laten komen met de Bap BES. De Minister maakt in beide gevallen gebruik
van de actuele gegevens die over de betrokkene beschikbaar zijn in de verstrekkingenvoorzieningen
van de Bap BES (de «PIVA-V»). De Minister is op grond van artikel 3a Wet bap BES reeds
verantwoordelijk voor het beheer van deze voorziening, waaruit systematisch gegevens
worden verstrekt aan overheidsorganen en bijzondere derden. Voorzien is dat de Minister
vanuit deze PIVA-V een melding ontvangt bij een nieuwe inschrijving en bij andere
wijzigingen in de Bap BES, om vervolgens de betreffende persoonsgegevens vanuit PIVA-V
te gebruiken voor bijhouding van de BRP. Voorzien is verder dat wijzigingen in de
Bap BES (bijvoorbeeld verhuizing, migratie, overlijden en (her)vestiging) via een
technische koppeling vanuit PIVA-V doorwerken in de BRP.46 Zo wordt technisch geborgd dat de actuele gegevens in de Bap BES en de BRP steeds
met elkaar overeenkomen, voor zover het gegevens betreft die over de betrokkene in
de BRP worden bijgehouden.47 Het voorgestelde artikel 27b, vierde lid, van de Wet bap BES biedt een expliciete
grondslag voor deze spontane verstrekking uit de Bap BES.
De technische voorziening waarmee deze bijhoudingstaak (inschrijving en actueel houden)
door de Minister wordt uitgevoerd, wordt een centrale BRP-voorziening als bedoeld
in artikel 1.9, eerste lid, van de Wet BRP onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van BZK. De Minister draagt verder reeds zorg voor het stelsel van berichtuitwisseling
ten behoeve van de bijhouding van de BRP.48 Hieronder komt ook te vallen de berichtuitwisseling tussen de Bap BES (PIVA-V) en
de BRP, noodzakelijk voor het actueel en synchroon houden van gegevens over ingezetenen
van een openbaar lichaam in de BRP. De Minister zorgt dat de centrale voorzieningen
functioneren in lijn met de technische (beveiligings)vereisten, zoals vastgelegd in
de systeembeschrijving van de BRP.49
Voor de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam komen verder de volgende
regels te gelden. Iemand die reeds als ingezetene van een openbaar lichaam is ingeschreven
in de BRP kan niet gelijktijdig ook actueel als ingezetene (van Europees Nederland)
of niet-ingezetene geregistreerd staan.50 Verder geldt dat actuele gegevens over een ingezetene van een openbaar lichaam enkel
ambtshalve worden opgenomen en gewijzigd door de Minister van BZK: de betrokkene kan
niet zelf verzoeken om inschrijving of tot aanpassing van gegevens in de BRP. Ook
andere organisaties kunnen dit verzoek niet doen. De reden hiervoor is dat de actuele
gegevens in de BRP overeen dienen te komen met de registratie van de betrokkene in
de Bap BES.51 Verschillen in de registratie van actuele gegevens over een persoon kunnen namelijk
leiden tot problemen in de uitvoering van overheidstaken. Het is dan ook wenselijk
dat de betrokkene op één plek wijzigingen in zijn gegevens kan doorgeven en het ligt
in de rede dat hij dit doet bij de bronregistratie: de Bap BES.
Bij vertrek vanuit een openbaar lichaam naar Europees Nederland wordt de betrokkene
geregistreerd als ingezetene (van Europees Nederland) in de BRP, op basis van de aangifte
van verblijf en adres in de nieuwe woongemeente.52 Bij vertrek vanuit een openbaar lichaam naar een ander land dan Europees Nederland
(dus ook naar Aruba, Curaçao of Sint Maarten) wordt de betrokkene niet-ingezetene.53 In alle gevallen behoudt de betrokkene zijn inschrijving in de BRP en zijn BSN, ook
bij omgekeerde verhuisbewegingen: de ingezetene van Europees Nederland of niet-ingezetene
die zich in een openbaar lichaam vestigt.
De invoering van de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam doet geen
afbreuk aan het bepaalde in het bestuursakkoord inzake de uitwisseling van persoonsgegevens
tussen de bevolkingsadministraties van het Koninkrijk.54 Dit betekent bijvoorbeeld dat bij de inschrijving van een persoon die zich vanuit
Caribisch Nederland in Europees Nederland vestigt, de persoonslijst uit de Bap BES
door de gemeente gebruikt blijft worden als brondocument voor de BRP. Nieuw is dat
de betrokkene op basis van dit wetsvoorstel reeds in de BRP is ingeschreven als ingezetene
van een openbaar lichaam. Aan de hand van de persoonslijst uit de Bap BES zal de gemeente
de BRP-gegevens opnieuw vaststellen bij registratie van de betrokkene als ingezetene
(van Europees Nederland).55
2.8.3 Gegevensset
In de BRP worden over de ingezetene van een openbaar lichaam de volgende categorieën
algemene gegevens overgenomen uit de Bap BES: naam, geboorte(datum), geslacht, nationaliteit,
het woonadres, het administratienummer (a-nummer) en het BSN.56 Bij overlijden wordt dit rechtsfeit ook geregistreerd in de BRP vanuit de Bap BES.
Drie factoren zijn bepalend in de keuze voor deze gegevensset. In de eerste plaats
zijn het gegevens die over de betrokkene in de Bap BES worden bijgehouden. Deze aansluiting
bij de Bap BES is noodzakelijk omdat de Bap BES de enige bron is voor de bijhouding
van gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP. In de tweede plaats
is met deze gegevensset geborgd dat in de BRP de noodzakelijke gegevens beschikbaar
zijn voor het functioneren van het BSN stelsel57 en van de andere voorzieningen van de digitale overheid, zoals DigiD. Vanuit het
Gebruikersoverleg BRP58 is ten derde, in reactie op het consultatieontwerp van dit wetsvoorstel, aangegeven
dat de inwoners van Caribisch Nederland met wie deze gebruikers een relatie hebben,
zoals AOW-gerechtigden, op dit moment in de BRP zijn opgenomen als niet-ingezetenen.
Van niet-ingezetenen kan bijvoorbeeld ook het woonadres als actueel gegeven bijgehouden
worden in de BRP. De Pensioenfederatie en de Sociale Verzekeringsbank stellen dat
actuele adresgegevens uit de BRP essentieel zijn voor de uitkering van AOW en pensioenen.
Met de opname van het adresgegeven in de gegevensset kunnen organisaties zoals de
SVB en pensioenfondsen gegevens over inwoners uit Caribisch Nederland blijven ontvangen
uit de BRP en zo hun dienstverlening op dezelfde wijze voortzetten.
Met betrekking tot het nationaliteitsgegeven is van belang dat in de BRP naast de
Nederlandse geen andere nationaliteit wordt opgenomen. Dit komt ook te gelden voor
de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP. Dit betekent dat
van personen met de Nederlandse nationaliteit vanuit de Bap BES geen andere nationaliteitsgegevens
worden overgenomen in de BRP.
Over ingezetenen van Caribisch Nederland worden geen kiesrechtgegevens, paspoortgegevens
en gegevens over gerelateerden (ouder, partner, kind) opgenomen in de BRP. Deze gegevens
worden wel geregistreerd in de Bap BES. Over de personen die thans als niet-ingezetenen
zijn ingeschreven worden deze gegevens ook niet bijgehouden in de BRP, waardoor er
bij de transitie (van niet-ingezetene naar ingezetene van een openbaar lichaam) geen
gegevens wegvallen voor de gebruikers van de BRP. Deze gegevens zijn bovendien niet
nodig voor de voorzieningen van het BSN-stelsel. Voor het verblijfsrecht geldt dat
dit gegeven over ingezetenen en niet-ingezetenen wordt bijgehouden in de BRP, in de
Bap BES wordt de verblijfsvergunning als bedoeld in de Wet Toelating en Uitzetting
BES geregistreerd. Het betreft hier aldus gescheiden wettelijke regimes. Overheidsorganisaties
die gegevens over de verblijfstitel van een vreemdeling in Caribisch Nederland nodig
hebben, kunnen deze gegevens ontlenen aan de Bap BES als zij daarvoor geautoriseerd
zijn.
Het a-nummer werd al in de BRP (ingezetenen en niet-ingezetenen) en de Bap BES opgenomen.
Ook ten aanzien van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP zal het a-nummer
worden geregistreerd.59 Het a-nummer is een persoonsnummer dat wordt gebruikt in de berichtuitwisseling met
de gemeenten, respectievelijk openbare lichamen en de gebruikers van de BRP of Bap
BES. Voor de Bap BES heeft het a-nummer ook een belangrijke functie voor de registratie
(doorgifte) van verhuizingen binnen het Caribische deel van het Koninkrijk, bijvoorbeeld
van een land (Aruba) naar een openbaar lichaam (Bonaire).
Naast algemene gegevens kent de BRP administratieve gegevens. Het betreft hier onder
andere de administratieve aantekening dat er een onderzoek loopt naar de juistheid
van een gegeven. Als in de Bap BES een dergelijke aantekening is geplaatst, is het
van belang dat die aantekening bij hetzelfde gegeven ook in de BRP staat.60 Zo weten gebruikers van de BRP dat er twijfel bestaat over de juistheid van het gegeven
en dat er onderzoek plaatsvindt.
Voor de gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam is voorzien dat deze niet
als authentiek worden aangemerkt in het Besluit basisregistratie personen.61 Het authentiek verklaren zou betekenen dat overheidsorganen in Europees Nederland
verplicht worden om deze gegevens af te nemen uit de BRP. De Bap BES, de bron voor
de BRP-gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam, kent echter geen authentieke
gegevens, waardoor het niet in de rede ligt om diezelfde gegevens in de BRP wel authentiek
te verklaren.
2.8.4 Vergelijkend onderzoek tussen de BRP en Bap BES op onderlinge consistentie en
integriteit
Zoals toegelicht in paragraaf 2.7.4 voert de Minister van BZK regelmatig controles
uit in de centrale BRP-voorzieningen (naar zogenaamde dubbelinschrijvingen). Nu de
BRP gegevens over alle ingezetenen van de openbare lichamen gaat bevatten, is het
wenselijk dat de Minister de gegevens in de Bap BES en de BRP met elkaar kan vergelijken.
Op grond van het voorgestelde artikel 4.3a, eerste lid, wordt de Minister van BZK
daarom bevoegd om de centrale voorzieningen (BRP-V) en de verstrekkingenvoorzieningen
van de Bap BES (PIVA-V) te onderzoeken op onderlinge consistentie en integriteit.62 Zo kunnen eventuele inconsistenties tussen de Bap BES en de BRP worden geïdentificeerd.
Om hieraan uitvoering te geven kan de Minister de centrale verstrekkingenvoorzieningen
van de BRP en de Bap BES raadplegen.63 In samenhang hiermee wordt in de Wet bap BES bepaald dat het bestuurscollege gegevens
uit de Bap BES met de Minister deelt ten behoeve van deze controles.64 Als uit een controle blijkt dat er inconsistenties zijn tussen de Bap BES en de BRP
die vragen om aanpassingen in de Bap BES, doet de Minister daarvan mededeling aan
het bestuurscollege dat verantwoordelijk is voor de bijhouding (artikel 4.3a, tweede
lid). Het bestuurscollege kan op grond van hoofdstuk 2 van de Wet bap BES vervolgens
ambtshalve overgaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een gegeven. Uit
een controle kan ook blijken dat de afwijking in de BRP zich voordoet in een gemeente
in Europees Nederland. De Minister van BZK zal dan de betreffende afwijking melden
aan het college van B&W van die gemeente. Indien voorshands niet duidelijk is welk
bestuurscollege of welk college van B&W een aanpassing in de eigen registratie dient
door te voeren, kan de Minister de mededeling aan meerdere betrokken bestuurscolleges
of colleges van B&W doen.
2.8.5 Verstrekking
De regels over de verstrekking van gegevens uit de BRP (hoofdstuk 3 van de Wet BRP)
komen te gelden voor gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam. Dit betekent
dat de Minister van BZK bevoegd wordt om deze gegevens systematisch te verstrekken
aan overheidsorganen en aangewezen derden (hierna: gebruikers) voor zover zij die
gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun wettelijke taken, respectievelijk
werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang.65 De verstrekking vindt plaats binnen de grenzen van het autorisatiebesluit dat de
Minister neemt ten behoeve van de gebruiker. In een autorisatiebesluit wordt per gebruiker
precies beschreven welke gegevens over welke personen de gebruiker mag opvragen en
op welke manier de gegevens met de gebruiker worden gedeeld. Na de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel kunnen op grond van de bestaande autorisatiebesluiten BRP-gegevens
over ingezetenen van een openbaar lichaam verstrekt worden aan gebruikers, voor zover
het personen betreft die vallen binnen de doelgroep van de gebruiker. Gebruikers die
vanuit de BRP gegevens ontvingen over inwoners van Caribisch Nederland die reeds als
niet-ingezetene waren ingeschreven vóór inwerkingtreding van deze wet, blijven deze
gegevens na inwerkingtreding van deze wet ontvangen op basis van de huidige autorisatiebesluiten.
Indien nodig worden bestaande autorisatiebesluiten aangepast om te voorkomen dat afnemers
spontaan gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam verstrekt krijgen, die
zij niet nodig hebben voor de uitvoering van hun taak.
2.8.6 Rechtsbescherming, toezicht en handhaving
In deze paragraaf wordt ingegaan op de rechtsbescherming, het toezicht en de handhaving
met betrekking tot de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP.
Op grond van het voorgestelde artikel 2.86 van de Wet BRP zijn de beslissingen die
de Minister van BZK neemt op de verzoeken waarmee de betrokkene zijn recht op inzage
of correctie uitoefent,66 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit betekent dat bijvoorbeeld tegen de beslissing om een correctieverzoek niet op
te volgen, bezwaar en beroep openstaat. Het gaat hier uitdrukkelijk enkel om de beslissingen
die de Minister neemt op deze inzage- en correctieverzoeken van de burger. De ambtshalve
bijhouding van gegevens van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP is aldus
niet gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. De reden hiervoor is gelegen
in het volgende. Op grond van artikel 19 van de Wet bap BES wordt de betrokkene door
het bestuurscollege al geïnformeerd over voorgenomen (ambtshalve) wijzigingen van
zijn gegevens in de Bap BES. Uit hoofde van de Wet administratieve rechtspraak BES
heeft de betrokkene vervolgens het recht om bezwaar te maken en beroep in te stellen
tegen (ambtshalve) wijzigingen van zijn gegevens in de Bap BES. De uitoefening van
deze rechten, bijvoorbeeld als daardoor een ambtshalve wijziging van een gegeven in
de Bap BES wordt teruggedraaid, werkt vervolgens direct door in de BRP.67 Het is daarom niet zinvol om de ambtshalve registratie van ingeschrevenen van een
openbaar lichaam in de BRP gelijk te stellen met een besluit in de zin van de Awb.
De betrokkene heeft al de volledige rechtsbescherming ten aanzien van de betreffende
gegevens op grond van de Wet bap BES en de Wet administratieve rechtspraak BES.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wordt op grond van artikel 4.1 van de Wet BRP
belast met het toezicht op de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam
in de BRP. Ten aanzien van de strafbepalingen is ten slotte van belang dat er met
dit wetsvoorstel in de Wet BRP geen verplichtingen voor burgers worden gecreëerd.
De strafbepaling (bestuurlijke boete)68 heeft aldus, net als bij de registratie van niet-ingezetenen, geen betekenis voor
de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP.
2.8.7 Registratie van niet-ingezetenen in de BRP
De Wet BRP kent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) bestuursorganen
aan te wijzen die bevoegd zijn om de Minister van BZK een verzoek te doen tot inschrijving
van een persoon als niet-ingezetene.69 Een aangewezen bestuursorgaan (abo) kan slechts verzoeken om inschrijving als het
de betrokkene ook zelf registreert in verband met de uitvoering van zijn taak. Het
zijn organisaties die relaties onderhouden met personen in het buitenland, bijvoorbeeld
voor de uitkering van AOW. Op dit moment hebben onder andere UWV, de Belastingdienst
en de Sociale Verzekeringsbank de status van abo.70 Doordat de reikwijdte van de Wet BRP beperkt is tot Europees Nederland, was het tot
nu toe niet mogelijk om bij AMvB bestuursorganen in Caribisch Nederland als abo aan
te wijzen noch om in Caribisch Nederland een inschrijfvoorziening (RNI-loket) te vestigen.
Het onderhavige wetsvoorstel wijzigt de artikelen 2.64 en 2.65 van de Wet BRP. Daarmee
wordt het juridisch mogelijk om in Caribisch Nederland een RNI-loket te vestigen (artikel 2.64)
en om een Caribisch Nederlandse organisatie als abo aan te wijzen (artikel 2.65).
Met de invoering van het BSN wordt het wenselijk om ook Caribisch Nederlandse (uitvoerings)organisaties
als abo aan te kunnen wijzen, omdat deze organisaties, net als Europees Nederlandse
abo's, niet uitsluitend relaties onderhouden met personen die als ingezetene zijn
ingeschreven. De Belastingdienst Caribisch Nederland heeft verzocht om een abo-aanwijzing
wettelijk mogelijk maken. De Belastingdienst Caribisch Nederland heft bijvoorbeeld
ook vastgoedbelasting ten aanzien van personen die niet in een openbaar lichaam wonen,
maar daar bijvoorbeeld wel een huis bezitten. Het is op langere termijn niet doelmatig
als een organisatie voor dezelfde taak verschillende persoonsnummers dient te gebruiken.
Als een organisatie bij AMvB als abo is aangewezen, kan deze organisatie personen
die niet in een openbaar lichaam wonen, laten inschrijven als niet-ingezetene in de
BRP. Hiermee krijgen deze personen een BSN dat vervolgens gebruikt kan worden in processen
van de betreffende organisatie.
Bij een inschrijfvoorziening (RNI-loket) kan de betrokkene zelf zich laten inschrijven
als niet-ingezetene en kan hij de over hem geregistreerde gegevens laten actualiseren.
Dit geldt uitsluitend voor personen die, bijvoorbeeld vanwege kortstondig verblijf,
niet voor inschrijving als ingezetene van Europees of Caribisch Nederland in aanmerking
komen. De mogelijkheid om zo een loket ook in Caribisch Nederland te vestigen, komt
de dienstverlening aan de niet-ingezetene ten goede omdat hij voor inschrijving of
wijziging van gegevens niet langer hoeft af te reizen naar Europees Nederland.
2.8.8. Samenvatting toepasselijkheid Wet BRP in Caribisch Nederland
De mate waarin de Wet BRP van toepassing wordt in Caribisch Nederland blijkt uit diverse
bepalingen in het wetsvoorstel en wordt ook overigens in deze memorie van toelichting
waar nodig al uitgebreid toegelicht. Voor de overzichtelijkheid wordt de mate van
toepasselijkheid in deze paragraaf nog eens kort samengevat.
Kort gezegd komt het erop neer dat de basisregistratie personen ook persoonsgegevens
gaat bevatten van ingezetenen van Caribisch Nederland71 en dat de Minister van BZK verantwoordelijk wordt voor de bijhouding daarvan overeenkomstig
een nieuwe afdeling 3 van hoofdstuk 2.72 Voor die bijhouding wordt een nieuw onderdeel van de centrale voorziening gebouwd,
die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK zal functioneren73 en waarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zullen worden
gesteld.74 De zorg die de Minister van BZK al draagt voor het stelsel van berichtuitwisseling
ten behoeve van de bijhouding en de raadpleging van de basisregistratie en de systematische
verstrekking van gegevens gaat ook de uitwisseling van berichten tussen de centrale
voorzieningen en PIVA-V omvatten, over welke berichtuitwisseling ook bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels zullen worden gesteld.75 Wat betreft de niet-ingezetenen maakt het wetsvoorstel mogelijk dat ook Caribisch
Nederlandse organisaties als abo kunnen worden aangewezen76 en een RNI-loket in Caribisch Nederland kan worden gevestigd.77
Waar nodig zijn in het wetsvoorstel bepalingen opgenomen op grond waarvan inwoners
van Caribisch Nederland bepaalde rechten op bezwaar en beroep toekomen en rechten
in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met inschrijving
in de BRP.78
Het doel van de basisregistratie blijft met dit wetsvoorstel ongewijzigd, namelijk
het voorzien van overheidsorganen en derden van in de registratie opgenomen gegevens.79 Overheidsorganen in Caribisch Nederland zijn en blijven «derden» in de zin van de
Wet BRP. Het bestaande verstrekkingsregime van hoofdstuk 3 van de Wet BRP blijft dus
ongewijzigd in stand.
Van een algehele van toepassingverklaring van de Wet BRP in Caribisch Nederland is
in het wetsvoorstel geen sprake, omdat in Caribisch Nederland de Wet bap BES van toepassing
is en blijft en ook leidend is en blijft voor de registratie en verstrekking van persoonsgegevens
aldaar.
2.9 Invoering voorzieningen digitale overheid (Wdo)
In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijziging van de Wet digitale overheid (hierna:
Wdo). Wijziging van de Wdo is met name noodzakelijk om het gebruik van publieke inlogmiddelen
zoals DigiD bij instanties in Caribisch Nederland mogelijk te maken. Eerst wordt ingegaan
op de aanleiding van deze wijziging en de Europeesrechtelijke context. Daarna wordt
per hoofdstuk van de Wdo aangegeven of en hoe het van toepassing wordt in Caribisch
Nederland. Daarbij worden alleen de bijzondere of afwijkende regels voor Caribisch
Nederland nader inhoudelijk toegelicht. Voor de regels die onverkort voor Caribisch
Nederland komen te gelden, wordt voor een inhoudelijke toelichting verwezen naar de
memorie van toelichting bij Wdo.80
2.9.1 Aanleiding
De Wdo regelt dat Nederlandse burgers en bedrijven veilig en betrouwbaar kunnen inloggen
bij de (semi-) overheid. Daarmee wordt bedoeld dat burgers elektronische identificatiemiddelen
(eID) krijgen die de publieke dienstverleners meer zekerheid geven over iemands identiteit.
De reikwijdte (gelding) van de Wdo is thans beperkt tot Europees Nederland.81 Een publiek identificatiemiddel (zoals DigiD) mag alleen gebruikt worden door organisaties
die onder de reikwijdte van de Wdo vallen, dat zijn Europees Nederlandse bestuursorganen
en op grond van de Wdo aangewezen organisaties.82 Volgens het principe pas toe of leg uit83 komt de Wdo op grond van dit wetsvoorstel te gelden voor de openbare lichamen, behoudens
de onderdelen waarvoor een expliciete uitzondering noodzakelijk is. Dit is ook in
lijn met de doelstelling om een gelijkwaardig niveau van (digitale) dienstverlening
in Caribisch Nederland te realiseren. Het absorptievermogen van de eilanden is daarbij
op zichzelf geen reden om bepaalde onderdelen van de Wdo op voorhand uit te sluiten,
maar er kunnen wel andere redenen zijn.
Met dit wetsvoorstel wordt in de Wdo na hoofdstuk 7 een hoofdstuk (7a) ingevoegd dat
ziet op de toepassing van de Wdo in Caribisch Nederland.84 In dit hoofdstuk worden definities opgenomen die noodzakelijk zijn voor de werking
van de Wdo in Caribisch Nederland en wordt bepaald welke artikelen aldaar niet van
toepassing zijn. Van belang is dat de Wdo geen verplichting kent tot elektronische
dienstverlening. Dit betekent dat – ook al komen de voorzieningen van de digitale
overheid beschikbaar in Caribisch Nederland – de niet-elektronische («papieren») dienstverlening
mogelijk blijft.
2.9.2 Europeesrechtelijke context: eIDAS
Hoewel Caribisch Nederland staatkundig deel uitmaakt van Nederland, zijn de eilanden
EU-rechtelijk bezien Landen en Gebieden Overzee (LGO). In dit verband is van belang
dat de eIDAS-verordening85 geen gelding heeft voor Caribisch Nederland. De eIDAS-verordening regelt het grensoverschrijdend
gebruik van elektronische identificatiemiddelen en vertrouwensdiensten tussen de lidstaten
van de Europese Unie. De Wdo sluit aan bij de kaders uit de eIDAS-verordening, onder
andere waar het de betrouwbaarheidsniveaus van inlogmiddelen betreft. Dit staat er
op zichzelf echter niet aan in de weg om de Wdo voor Caribisch Nederland van toepassing
te verklaren. De Wdo betreft immers eigenstandige nationale regelgeving waarvan de
reikwijdte niet territoriaal beperkt is door de eIDAS-verordening. Het feit dat de
eIDAS-verordening geen gelding heeft in Caribisch Nederland betekent evenwel dat ook
nadat dit voorstel kracht van wet heeft, er tussen Caribisch en Europees Nederland
een verschil blijft in de regels over verplichte acceptatie van elektronische identificatiemiddelen
en vertrouwensdiensten. Dit verschil is in de eerste plaats dat dienstverleners in
Europees Nederland verplicht zijn om – voor grensoverschrijdende elektronische authenticatie
door burgers en bedrijven – erkende middelen en vertrouwensdiensten uit andere lidstaten
te accepteren. Deze acceptatieverplichting geldt niet voor dienstverleners in Caribisch
Nederland. In de tweede plaats is het niet mogelijk om inlogmiddelen en vertrouwensdiensten
van buiten de EER aan te melden binnen het eIDAS stelsel. Dit betekent dat dienstverleners
in andere EU-lidstaten niet verplicht kunnen worden om eventuele toekomstige inlogmiddelen
en vertrouwensdiensten uit Caribisch Nederland te accepteren.
2.9.3 Definities, reikwijdte en standaarden (hoofdstukken 1 en 2 Wdo)
Artikel 2 van de Wdo regelt de reikwijdte van de wet, primair toegesneden op de publieke
en semipublieke sectoren, die gebruik maken van de generieke digitale infrastructuur.
Voor de toepassing in Caribisch Nederland wordt dit artikel op twee onderdelen uitgebreid.
Artikel 2, eerste lid, beperkt de reikwijdte van de Wdo thans tot bestuursorganen
als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Geëxpliciteerd wordt dat
de Wdo ook van toepassing is op publiekrechtelijke organen in Caribisch Nederland
en rechterlijke instanties.86 Dit betekent ook dat waar in artikel 1 van de Wdo (begripsbepalingen) wordt gesproken
over bestuursorganen, nu ook bestuursorganen in Caribisch Nederland bedoeld worden.
Voor de toepassing in Caribisch Nederland wordt onder rechterlijke instanties verstaan:
de gerechten in eerste aanleg, het gemeenschappelijk Hof van Justitie en de Hoge Raad.87 Voor het overige wordt artikel 2 van de Wdo voor Caribisch Nederland onverkort van
toepassing. Dit betekent onder andere dat de Minister van BZK ook in Caribisch Nederland
organisaties buiten het publiekrechtelijke domein kan aanwijzen. Aanwijzing betekent
dat de regels uit de Wdo over het betrouwbaar inloggen, ook gelden voor de betreffende
organisatie.
Artikel 3 verplicht de organisaties tot de toepassing van aangewezen standaarden.
Standaarden zijn afspraken over bijvoorbeeld elektronische gegevensuitwisseling, toegankelijkheid
of beveiliging, vastgelegd in zogeheten specificatiedocumenten, die beschrijven hoe
gegevens eruitzien, wat ze betekenen en hoe ze kunnen worden uitgewisseld. Aldus wordt
het mogelijk om op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze (administratieve) processen
geautomatiseerd af te wikkelen en onafhankelijkheid van ICT-systeemleveranciers te
bewerkstelligen. Deze standaarden komen onverkort te gelden voor de organisaties (dienstverleners)
in Caribisch Nederland.
2.9.4 Generieke digitale infrastructuur (hoofdstuk 3 Wdo)
Artikel 4 ziet op de werking, betrouwbaarheid en beveiliging van de elektronische
diensten van bestuursorganen en aangewezen organisaties (hierna: dienstverleners).
De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn onverkort van toepassing op dienstverleners
in Caribisch Nederland. Het gaat om de verplichting om te voldoen aan de vastgestelde
normen voor informatieveiligheid. Om te toetsen of de dienstverleners daadwerkelijk
voldoen aan de eisen, dienen zij regulier een verklaring van een auditor te overleggen
aan de Minister van BZK. Artikel 5 van de Wdo betreft de ministeriële verantwoordelijkheid
voor het beheer van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI). Het artikel bevat
een aanduiding van eID-gerelateerde voorzieningen, hieronder valt ook DigiD. Dit artikel
wordt ook onverkort van toepassing in Caribisch Nederland.
2.9.5 Toegang tot elektronische dienstverlening, DigiD (hoofdstuk 4 Wdo)
De Wdo hanteert voor inlogmiddelen de drie Europese eIDAS-betrouwbaarheidsniveaus
laag, substantieel en hoog. Een dienstverlener bepaalt in beginsel zelf welk betrouwbaarheidsniveau
hij passend acht voor welke soort dienstverlening. Daarbij moet hij zich evenwel houden
aan de bij ministeriële regeling te stellen criteria voor authenticatie bij elektronische
diensten. Dit komt ook te gelden voor dienstverleners in Caribisch Nederland.
Artikel 7 van de Wdo bepaalt dat dienstverleners met toegelaten middelen toegang verlenen
tot hun elektronische dienstverlening (acceptatieplicht). Burgers die houder zijn
van een toegelaten middel hebben aldus een aanspraak op het gebruik ervan. Voor digitale
dienstverlening in Caribisch Nederland komt dit ook te gelden, met dien verstande
dat er voor dienstverleners in Caribisch Nederland geen verplichting komt om middelen
uit andere EER-lidstaten te accepteren omdat de eIDAS-verordening in Caribisch Nederland
niet van toepassing is.88 Dit betekent dat de buitenlandse inlogmiddelen wel beschikbaar worden in Caribisch
Nederland,89 maar dat een organisatie slechts bevoegd wordt en niet verplicht om deze middelen
te accepteren. Het voorgaande geldt ook voor de acceptatieplicht van bedrijfs- en
organisatiemiddelen, zoals eHerkenning (artikel 15). Artikel 15 wordt van toepassing
in Caribisch Nederland, met uitzondering van de verplichte acceptatie (wederzijdse
erkenning) van buitenlandse inlogmiddelen (artikel 15, achtste lid).
De overige artikelen van hoofdstuk 4 komen onverkort te gelden voor Caribisch Nederland.
Het gaat om de bepalingen over (toelating van) publieke en private identificatiemiddelen,90 het gebruik van die middelen (artikel 10) en de elektronische dienstverlening aan
bedrijven.91 De toepassing van artikel 8 betekent dat overheidsorganen in Caribisch Nederland
gerechtigd zijn om DigiD te gebruiken in hun dienstverlening, die bevoegdheid geldt
ook als er geen acceptatieplicht is. In het onderstaande wordt nader ingegaan op de
beschikbaarheid van DigiD voor Caribisch Nederland.
In de Regeling voorzieningen Wdo is op grond van artikel 10, tweede lid, Wdo bepaald
wat de voorwaarden zijn voor het verkrijgen van een DigiD. Daarbij is van belang dat
DigiD beschikbaar is op verschillende eIDAS-betrouwbaarheidsniveaus: laag, substantieel
en hoog. DigiD gaat voor wat betreft eIDAS «laag» uit van inloggen met een gebruikersnaam
en wachtwoord (DigiD basis) of via een tweefactor authenticatie via sms of app (DigiD
midden). Deze middelen zijn op grond van de Regeling voorzieningen Wdo beschikbaar
voor alle ingeschrevenen in de BRP.92 Met dit wetsvoorstel worden alle inwoners van Caribisch Nederland ingeschreven in
de BRP, waardoor DigiD-middelen op eIDAS betrouwbaarheidsniveau «laag» voor hen beschikbaar
komen. In Europees Nederland krijgen inwoners hiertoe een DigiD-code thuisgestuurd.
Voor Caribisch Nederland is vooralsnog voorzien dat DigiD wordt uitgegeven aan fysieke
balies of een digitale videobelbalie. De reden hiervoor is dat de juistheid van de
adresgegevens in de Bap BES op dit moment onvoldoende wordt geacht voor een betrouwbare
uitgifte van DigiD. Bonaire beschikt reeds over een balie voor de uitgifte van DigiD
aan niet-ingezetenen.
Voor DigiD «substantieel» is het momenteel nog noodzakelijk om te beschikken over
een geldig Nederlands paspoort, Nederlandse identiteitskaart of Nederlands rijbewijs.
Dit komt omdat er tijdens het activeringsproces van DigiD «substantieel» met Nederlandse
identiteitsdocumenten een controle plaatsvindt of het een geldig document van de persoon
is die de DigiD account heeft. Deze controle kan met de DigiD-app op afstand worden
uitgevoerd met behulp van een betrouwbaar register zoals de BRP en het Rijbewijsregister.
Als een register ontbreekt of niet voor DigiD beschikbaar is, zoals in het geval van
niet-Nederlandse documenten, is een andere oplossing nodig. Voor inwoners van Caribisch
Nederland die de Nederlandse nationaliteit hebben, geldt dat zij over het algemeen
beschikken over een Nederlands paspoort en aldus toegang kunnen krijgen tot DigiD
«substantieel». Voor de inwoners die enkel beschikken over de identiteitskaart BES
wordt een alternatieve wijze van uitgifte van DigiD substantieel onderzocht.
Om gebruik te kunnen maken van DigiD op betrouwbaarheidsniveau «hoog» is ten slotte
een speciaal onderdeel nodig van de chip (de zogenoemde applet) op identiteitsdocumenten.
Nog niet alle identiteitsdocumenten hebben deze chip. Europees Nederland rijbewijzen
uitgegeven vanaf 26 juni 2018 hebben deze applet. Ook de Nederlandse identiteitskaart
bevat sinds 4 januari 2021 deze applet, en wordt aangeduid als de e-NIK. De e-NIK
kan op grond van de Paspoortwet reeds aangevraagd worden door Nederlanders die in
Caribisch Nederland woonachtig zijn. Deze aanvraag kan worden gedaan bij de gezaghebber
van een openbaar lichaam.93 Paspoorten krijgen deze applet voorlopig niet en kunnen niet worden ingezet voor
DigiD «hoog». De huidige Identiteitskaart BES en het rijbewijs BES bevatten geen chip,
waardoor deze documenten nu niet geschikt zijn voor het verkrijgen van een DigiD op
betrouwbaarheidsniveau «hoog».
2.9.6 Bescherming persoonsgegevens en naleving (hoofdstukken 5 en 6 Wdo)
Artikel 16 van de Wdo biedt een expliciete grondslag voor de Ministers, bestuursorganen
en aangewezen organisaties om persoonsgegevens, waaronder het BSN, te verwerken voor
zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van hun taken en verplichtingen
onder de Wdo. Dit artikel komt onverkort te gelden voor (dienstverleners in) Caribisch
Nederland. Het gaat hierbij om gegevensverwerking in het kader van authenticatie en
de in dat verband betrokken voorzieningen,94 en in het kader van de toegang tot elektronische diensten. Voor Caribisch Nederland
wordt de Minister van BZK belast met het toezicht op de naleving van de artikelen 3,
6, 7, 8, eerste lid, en 15 Wdo (artikel 22d van de Wdo). De overige bepalingen in
dit hoofdstuk (artikelen 18 en 19 Wdo) komen onverkort te gelden voor Caribisch Nederland.
2.9.7 Financiële bepalingen, overgangsbepalingen en inwerkingtreding (hoofdstukken
7 en 8 Wdo)
In hoofdstuk 7 van de Wdo worden regels gesteld over de leges voor een publiek identificatiemiddel
en over de doorberekening van kosten aan bestuursorganen en aangewezen organisaties.
Deze regels komen te gelden voor (dienstverleners in) Caribisch Nederland.
Rekening houdend met het absorptievermogen van de openbare lichamen en ook de onderlinge
verschillen tussen de eilanden is een gefaseerde inwerkingtreding van de Wdo in Caribisch
Nederland voorzien. Dit betekent dat bepaalde onderdelen van de Wdo – zoals de publieke
inlogmiddelen voor burgers – eerder in werking kunnen treden dan andere onderdelen.
Ook kan – net als in Europees Nederland – per openbaar lichaam en per organisatie(onderdeel)
worden gedifferentieerd met betrekking tot de acceptatieplicht, door middel van een
zogenaamd aansluitschema.
3. Toetsing aan hoger recht
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toetsing van het wetsvoorstel aan hoger recht,
in het bijzonder de regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het wetsvoorstel ziet immers (mede) op de verwerking van persoonsgegevens. Allereerst
gaat het om het toekennen van het BSN aan de geregistreerde inwoners van de openbare
lichamen en het opnemen van het BSN in de Bap BES.95 Daarnaast zullen bepaalde persoonsgegevens van ingezetenen van de openbare lichamen
uit de Bap BES in de BRP worden opgenomen.96 De Minister van BZK wordt verantwoordelijk voor de bijhouding en het systematisch
verstrekken van gegevens uit de BRP over de ingezetenen van de openbare lichamen,
in ieder geval ten behoeve van DigiD en de beheervoorziening BSN.97 De bestuurscolleges zullen het BSN gaan verstrekken in Caribisch Nederland. Ook zullen
er een aantal aanvullende verwerkingen plaatsvinden in verband met de benodigde gegevensuitwisselingen
tussen de Minister van BZK, de bestuurscolleges en andere (publieke) organisaties
voor het bijhouden van gegevens in de Bap BES, de BRP en het BSN-stelsel.98 Tot slot zullen er bij het gebruik van de inlogmiddelen (DigiD) ook persoonsgegevens,
waaronder het BSN, worden verstrekt aan de organisaties bij wie wordt ingelogd.99
De genoemde verwerkingen van persoonsgegevens impliceren een inmenging in grondrechten
van burgers en moeten in overeenstemming zijn met het geldend recht dat deze grondrechten
beschermt. In dit hoofdstuk worden de voorgestelde gegevensverwerkingen getoetst aan
achtereenvolgens artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM),
artikel 8 EU-Handvest, de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) en
de Wbp BES.
3.2 Artikel 10 van de Grondwet
In zowel Caribisch als Europees Nederland zijn de Grondwet en het EVRM van toepassing.
Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat ieder recht heeft op eerbiediging
van de persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen.
De in de inleiding van dit hoofdstuk beschreven verwerkingen van persoonsgegevens
vormen een beperking van dit grondrecht. De grondslag voor deze beperking is opgenomen
in dit voorstel van formele wet, zodat voldaan is aan de eis die de Grondwet stelt.
Artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet bepalen voorts dat de wet regels
dient te stellen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het
vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens en inzake de aanspraken van personen
op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt
gemaakt, alsmede op de verbetering van zodanige gegevens. Hierin wordt voor dit voorstel
voorzien door de AVG, de Wet BRP, de Wbp BES en enkele in dit wetsvoorstel opgenomen
bepalingen in de Wet bap BES.
3.3 Artikel 8 van het EVRM
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft eenieder recht op eerbiediging
van de persoonlijke levenssfeer. De verwerking van persoonsgegevens valt onder het
recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van
het EVRM. Dit recht mag alleen beperkt worden als is voldaan aan de vereisten voor
beperking neergelegd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM: de beperking moet bij
wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang
van een of meer legitieme doelen: het belang van de nationale veiligheid, de openbare
veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden
en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen.
Allereerst dient de inmenging bij wet voorzien te zijn. Hieraan is voldaan. In dit
wetsvoorstel zijn de regels opgenomen die een rechtsgrondslag voor deze gegevensverwerkingen
bevatten. Voldaan is eveneens aan de eis dat de wet voldoende toegankelijk en voorzienbaar
moet zijn. De toegankelijkheid van dit wetsvoorstel wordt gewaarborgd, doordat het
voorstel, indien het tot wet zal worden verheven, in het Staatsblad wordt gepubliceerd.
Daarnaast dient de wet voldoende specifiek te zijn, zodat de burger kan nagaan welke
persoonsgegevens met het oog op de vervulling van een bepaalde overheidstaak kunnen
worden vastgelegd, en onder welke voorwaarden die gegevens kunnen worden verwerkt.100 Dit wetsvoorstel voorziet hierin. In het voorgestelde artikel 2.84 van de Wet BRP
wordt expliciet benoemd welke gegevens zullen worden opgenomen in de BRP en op basis
van het voorgestelde artikel 12a, eerste lid, van de Wet bap BES zal het BSN toegevoegd
worden aan de persoonslijst in de Bap BES. Daarnaast regelt het wetsvoorstel voor
welke doeleinden de gegevens worden verwerkt, namelijk voor het kunnen toekennen en
registreren van het BSN, het verstrekken van gegevens uit de Bap BES en de BRP en
het beschikbaar stellen van de inlogmiddelen van de digitale overheid.101 Eveneens wordt duidelijk geregeld wie de verwerkingsverantwoordelijke instanties
zijn.102 Tot slot is ook geregeld wat de rechten van betrokkenen zijn.103 Zo geldt er een nieuwe informatieplicht voor het bestuurscollege om binnen vier weken
de burger te informeren over de inschrijving in de Bap BES (voorgesteld artikel 17b
van de Wet bap BES). Daarnaast blijven de rechten genoemd in de artikelen 17 tot en
met 19 en 28 van de Wet bap BES van toepassing op de registratie en verstrekking van
gegevens uit de Bap BES. Op de registratie in de Bap BES is eveneens de Wet administratieve
rechtspraak BES van toepassing en daarmee gelden dus ook de daarin vervatte rechten
op bezwaar en beroep (hoofdstuk 4 van de Wet administratieve rechtspraak BES). Verder
gelden in deze context ook de rechten uit hoofdstuk 4 van de Wbp BES en hoofdstuk
3 van de AVG (voor wat betreft de verwerkingen in Europees Nederland). Hierop zal
nader ingegaan worden in paragraaf 3.4 en 3.5 van deze toelichting.
De inmenging moet voorts noodzakelijk zijn in het belang van een legitiem doel, genoemd
in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De invoering van het BSN en de voorzieningen
van de digitale overheid in Caribisch Nederland dienen het belang van de correcte
en betrouwbare registratie en identificatie van personen door overheidsorganen, zodat
zij de taken waarvoor de betreffende persoonsgegevens noodzakelijk zijn adequaat kunnen
uitvoeren. Voor burgers zijn het BSN en de voorzieningen van de digitale overheid
van belang om op een betrouwbare en toegankelijke manier met de overheid te kunnen
communiceren en de door hen benodigde voorzieningen aan te kunnen vragen. Zodoende
is de inmenging noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid en het economisch
welzijn van Caribisch Nederland.
Om aan het noodzakelijkheidsvereiste te voldoen, moet verder sprake zijn van een dringende
maatschappelijke behoefte, waarbij de te nemen maatregelen moeten voldoen aan de vereisten
van proportionaliteit en subsidiariteit. Op de dringende maatschappelijke behoefte
is ingegaan in hoofdstuk 1 van deze memorie van toelichting. Daar is gewezen op de
huidige knelpunten voor burgers door het ontbreken van een uniek en informatieloos
persoonsnummer en een daaraan gekoppelde authenticatievoorziening. De proportionaliteitstoets
behelst de vraag of het doel van de gegevensverwerking in redelijke verhouding staat
tot de inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Het doel om de digitale dienstverlening
in Caribisch Nederland zoveel mogelijk op een gelijkwaardig niveau als in Europees
Nederland te brengen, rechtvaardigt de voorgestelde verwerking van persoonsgegevens.
Daarbij is van belang dat het wetsvoorstel naar verwachting leidt tot een verbetering
van de privacybescherming van inwoners van Caribisch Nederland ten opzichte van de
huidige situatie waarin een uniek identificerend nummer en een daaraan gekoppelde
authenticatievoorziening ontbreken. Wat betreft de subsidiariteit kan het beoogde
doel niet even doeltreffend worden bereikt op een andere wijze die de grondrechten
van de betrokkenen minder aantast. In paragraaf 2.3 van deze toelichting zijn alternatieven
geschetst om de beoogde doelstelling te behalen. Betoogd is dat de inzet van een persoonsidentificerend
nummer en de verwerking van persoonsgegevens voor het doel noodzakelijk zijn. Er zijn
daarom geen alternatieven die minder bezwarend zijn en met welke tegelijkertijd het
beoogde doel even goed kan worden bereikt.
3.4 Artikel 8 EU-Handvest en AVG
Artikel 8 van het EU-Handvest bepaalt dat eenieder recht heeft op bescherming van
zijn persoonsgegevens. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde
doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde
grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft volgens dit artikel recht van inzage
in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan. De AVG vormt een nadere
uitwerking van dit artikel. De voorwaarden die de AVG aan de gegevensverwerking stelt,
komen deels overeen met de eisen die de Grondwet en het EVRM stellen.
De AVG is slechts van toepassing op de gegevensverwerking die op grond van het wetsvoorstel
onder de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK, plaatsvindt.104 Onder die gegevensverwerking valt de verstrekking van gegevens door de Minister van
BZK aan organisaties in Caribisch Nederland. De verwerkingen op grond van dit wetsvoorstel
die onder de AVG vallen zijn de volgende verwerkingen door de Minister van BZK: het
verstrekken van het antwoord op de presentievraag (artikel 8, vierde lid, Wabb),105 de bijhouding van gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP (hoofdstuk
2, afdeling 3, Wet BRP)106, de systematische verstrekking van deze gegevens (hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf
1 van de Wet BRP),107 de controle op eventuele dubbele inschrijvingen in de PIVA-V en de meldingen daaromtrent
(het voorgestelde artikel 30a, vierde lid, jo. artikel 30b van de Wet bap BES),108 het vergelijkend onderzoek op consistentie en integriteit van de persoonsgegevens
tussen de stelsels van de BRP-V en PIVA-V (het voorgestelde artikel 4.3a van de Wet
BRP) en de meldingen aan bestuurscolleges en colleges van B&W daaromtrent.109 Tot slot worden vanuit Europees Nederland persoonsgegevens verstrekt aan gebruikers
van DigiD en de BV-BSN in Caribisch Nederland en Europees Nederland (artikel 5 en
8 van de Wdo en artikelen 14 en 15 van de Wabb).110 Op de verwerkingen door organisaties in Caribisch Nederland, zoals het bestuurscollege,
is de AVG niet van toepassing.111 Die verwerkingen vallen onder het regime van de Wbp BES respectievelijk Wet bap BES.112
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de toetsing aan de AVG-beginselen
(artikel 5, eerste lid, AVG), de rechten van betrokkenen en de doorgifte van persoonsgegevens
aan organisaties in Caribisch Nederland (artikel 46 AVG). Volledigheidshalve wordt
opgemerkt dat dit wetsvoorstel geen regeling bevat voor de verwerking van bijzondere
persoonsgegevens (artikel 9 AVG), ook is er geen sprake van geautomatiseerde besluitvorming
(artikel 22 AVG).
3.4.1 Toetsing aan AVG-beginselen
De gegevensverwerking dient te voldoen aan de beginselen van gegevensbescherming,
rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, dataminimalisatie, juistheid,
opslagbeperking en vertrouwelijkheid en integriteit.
3.4.1.1 Rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie
De gegevensverwerking op grond van het wetsvoorstel is noodzakelijk voor de vervulling
van een taak van algemeen belang in de zin van artikel 6, eerste lid, onder e, van
de AVG, namelijk: het verbeteren van de digitale dienstverlening in Caribisch Nederland
door de invoering van het BSN en de voorzieningen van de digitale overheid. Daarmee
is de rechtmatigheid van de verwerking gegeven. De voor de AVG relevante verwerkingen
en de wetsartikelen waarin die verwerkingen zijn opgenomen, zijn genoemd in de inleiding
van deze paragraaf (3.4). De noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van de
gegevensverwerking zijn hiervoor besproken in paragraaf 3.3. Voorts dient de gegevensverwerking
behoorlijk te zijn. Dat betekent dat de gegevensverwerking niet onverwacht of misleidend
mag zijn voor de betrokkenen. Zoals hiervoor ten aanzien van het criterium «voorzienbaarheid»
van artikel 8 EVRM is aangegeven, is het voor betrokkene duidelijk welke gegevens
worden gebruikt en voor welk doel. Het beginsel van transparantie houdt kort gezegd
in dat voor betrokkenen inzichtelijk moet zijn hoe en waarom hun persoonsgegevens
verwerkt worden.113 Met de voorgestelde actieve informatieplicht van bestuurscolleges wordt de informatiepositie
van de geregistreerde inwoners van Caribisch Nederland versterkt. Op grond van het
voorgestelde artikel 17b Wet bap BES ontvangt de betrokkene binnen vier weken na diens
(eerste) inschrijving in de Bap BES van het bestuurscollege een overzicht (uittreksel)
van zijn persoonslijst. Daarop is het BSN vermeld. De invoering van inlogmiddelen
zoals DigiD maken het daarnaast mogelijk dat de betrokkene ook elektronisch, via MijnOverheid,
inzage kan krijgen in de gegevens die over hem geregistreerd zijn in de BRP.
3.4.1.2 Doelbinding en dataminimalisatie
Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden worden verwerkt. Voor artikel 14 en 15 van de Wabb, het voorgestelde artikel 30a
Wet bap BES, artikel 1.9, vierde lid, van de Wet BRP, de nieuwe afdeling 3 in hoofdstuk
2 van de Wet BRP, het voorgestelde artikel 4.3a van de Wet BRP en de artikelen 5 en
8 van de Wdo worden de doelen in de wet benoemd. Voor artikel 3.2 van de Wet BRP geldt
dat de Minister verstrekt op basis van een autorisatiebesluit, waarin staat op welke
gronden de verstrekking berust. Op de vraag of het hier gaat om gerechtvaardigde doeleinden
is hiervoor in paragraaf 3.2 reeds ingegaan.
Het beginsel van dataminimalisatie betekent dat de persoonsgegevens toereikend zijn,
ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij
worden verwerkt. Zoals reeds uiteengezet bij de toetsing aan het proportionaliteits-
en subsidiariteitsvereiste, blijven de verwerkingen beperkt tot hetgeen voor het verwezenlijken
van de doelen noodzakelijk is.114 Daarbij wordt opgemerkt dat het wetsvoorstel voorziet in de gelijktijdige registratie
van personen in de BRP en de Bap BES. Dat betekent dat inwoners van Caribisch Nederland
behalve in de Bap BES ook met een beperkte set persoonsgegevens worden geregistreerd
in de BRP. De persoonsgegevens van een deel van hen staan, vanwege eerder verblijf
in Europees Nederland of inschrijving als niet-ingezetene, reeds in zowel de Bap BES
als de BRP. Voor deze groep brengt het wetsvoorstel op dit punt een verbetering doordat
beide registraties voortaan (gedeeltelijk) gesynchroniseerd worden. Daardoor neemt
voor deze groep de kans op inconsistenties tussen de twee registraties (Bap BES en
BRP) af. Met het voorstel wordt evenwel gerealiseerd dat ook de groep die op dit moment
nog niet in de BRP staat, daarin opgenomen wordt. Dit is noodzakelijk omdat alle personen
met een BSN geregistreerd dienen te worden in de BRP en tegelijkertijd de Bap BES
dient te blijven bestaan als bevolkingsadministratie voor de openbare lichamen. Dit
is nader toegelicht in paragraaf 2.3 en 2.8 van deze toelichting.
3.4.1.3 Juistheid, opslagbeperking, vertrouwelijkheid en integriteit
Het beginsel van juistheid betekent dat de verwerkingsverantwoordelijke ervoor moet
zorgen dat de persoonsgegevens juist zijn en deze moet actualiseren als dat nodig
is. Voor het goed functioneren van het systeem van de basisadministratie en -registratie
en de overheidsdienstverlening die daarvan gebruik maakt, is het van groot belang
dat de gegevens die bijgehouden worden correct zijn. Daarom zijn er in dit wetsvoorstel
grondslagen opgenomen voor onderzoeken naar de integriteit en consistentie van en
tussen de basisadministraties en -registratie om onder meer dubbele inschrijvingen
te voorkomen.115 Daarnaast draagt het BSN op zichzelf al bij aan het eenduidig en efficiënt uitwisselen
van persoonsgegevens binnen de overheid, zodat overheidsinstanties steeds beschikken
over juiste en actuele gegevens over een persoon.
Het beginsel van opslagbeperking houdt in dat persoonsgegevens verwijderd dienen te
worden, zodra die niet langer nodig zijn voor het oorspronkelijke doel waarvoor ze
zijn verzameld. In dit wetsvoorstel wordt, voor zover van toepassing, aangesloten
bij de bewaar- en archieftermijnen zoals die binnen de bestaande stelsels (BRP, Bap
BES en Wdo) reeds gelden.116 Voor de aantekening omtrent de systematische verstrekking van gegevens uit de BRP
door de Minister van BZK zal de bestaande termijn van 20 jaar van toepassing zijn.117 Artikel 16, vierde lid, van de Wdo bepaalt dat bij AMvB een bewaartermijn voor gegevensverwerking
wordt vastgesteld. Dit is nader uitgewerkt in de artikelen 11 tot en met 14 van het
Besluit digitale overheid. Voor gegevensverwerking met betrekking tot het inloggen
met DigiD en het BSN-koppelregister geldt bijvoorbeeld een bewaartermijn van 18 maanden.
Bij de verwerking van persoonsgegevens dienen ten slotte de noodzakelijke maatregelen
getroffen te worden om de vertrouwelijkheid en integriteit van de verwerking te borgen.
Het gaat bijvoorbeeld om de invoering van verplichte standaarden zoals de Baseline
Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Deze specifieke maatregelen worden toegelicht
in paragraaf 3.4.3.
3.4.2 Rechten van betrokkenen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de rechten van de betrokkene. Het voorgestelde
artikel 2.86 van de Wet BRP geeft aan welke rechten de betrokkene heeft ten aanzien
van de registratie van gegevens in de BRP. Het gaat om rechten die voortvloeien uit
de AVG, zoals het recht op inzage en correctie. Dit artikel gaat gelden naast de reeds
bestaande rechten die de betrokkene heeft over zijn gegevens in de Bap BES.
Het bestaande artikel 3.19, tweede en derde lid, van de Wet BRP bevat het recht op
inzage in de verstrekkingen. De ingezetene van een openbaar lichaam kan daarvoor een
verzoek doen bij de Minister van BZK: fysiek via een zogenaamde inschrijfvoorziening
(RNI-loket), digitaal via MijnOverheid. Het wordt mogelijk om dergelijke inschrijfvoorzieningen
ook in Caribisch Nederland te vestigen (zie paragraaf 2.8.7).
De ingezetene van Caribisch Nederland krijgt materieel dezelfde rechten als de overige
ingeschrevenen (niet-ingezetenen en ingezetenen van Europees Nederland). In formele
(procedurele) zin zijn er wel verschillen. Dit komt doordat op de betreffende persoonsgegevens
twee wettelijke regimes van toepassing zijn: de Wet BRP en de Wet bap BES. De registratie
van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP kent als bijzonderheid dat het
niet een zogenaamde bronregistratie is, zoals dat bij ingezetenen (van Europees Nederland)
en niet-ingezetenen wel het geval is. Voor ingezetenen van een openbaar lichaam geldt
dat de Bap BES de bronregistratie is. Een aantal rechten worden daarom uitgevoerd
binnen het kader van de Wet bap BES en de Wet administratieve rechtspraak BES. Dit
geldt in de eerste plaats voor het ontvangen van een afschrift van de persoonslijst
na inschrijving. Op grond van het voorgestelde artikel 17b Wet bap BES ontvangt de
betrokkene binnen vier weken na diens inschrijving in de Bap BES van het bestuurscollege
een overzicht (uittreksel) van deze persoonslijst.118 Daarop is dan ook het BSN vermeld. Omdat de BRP-registratie samenvalt met de inschrijving
in de Bap BES, waarbij de BRP slechts een gedeeltelijke kopie is van de persoonslijst
in de Bap BES, heeft het geen toegevoegde waarde om aan de betrokkene een BRP-persoonslijst
met dezelfde gegevens te verstrekken. Artikel 2.54 van de Wet BRP is daarom niet van
toepassing verklaard voor de ingezetenen van Caribisch Nederland.
Hoewel de betreffende gegevens in de BRP overeenkomen met de Bap BES, kan de betrokkene
wel specifiek verzoeken om inzage in de BRP-gegevens (het voorgestelde artikel 2.86).
Dit verzoek om inzage kan gedaan worden via het bestuurscollege of bij een RNI-loket.
Dit geldt ook voor het recht op correctie en wissing van BRP-gegevens. Als sprake
is van een foutieve overname van gegevens uit de Bap BES in de BRP, zal de Minister
zelf over kunnen gaan tot correctie. Als het verzoek ziet op een gegeven dat correct
uit de Bap BES is overgenomen, dan zal de Minister het verzoek tot correctie of wissing
doorgeleiden aan het bestuurscollege. Zo wordt voorkomen dat de BRP kan gaan afwijken
van de Bap BES, indien de burger bijvoorbeeld alleen een verzoek doet om aanpassing
van BRP-gegevens. De uitoefening van dit recht in de Bap BES werkt direct door in
de BRP, voor zover het gegevens betreft die in de BRP over de ingezetene van een openbaar
lichaam worden opgenomen.
Dit geldt ook voor de zogenaamde verstrekkingsbeperking. De betrokkene heeft op grond
van artikel 28 Wet bap BES het recht om verstrekking van zijn gegevens aan bepaalde
«derden» (niet zijnde overheidsorganen) niet toe te staan. Daartoe wordt op de persoonslijst
een aantekening (artikel 28, derde lid, Wet bap BES) geplaatst. Op grond van het voorgestelde
artikel 2.85, tweede lid, wordt deze aantekening (administratief gegeven) overgenomen
in de BRP. Voor de BRP is daarom niet voorzien in een separate verstrekkingsbeperking
voor ingezetenen van een openbaar lichaam. De betrokkene heeft niet de mogelijkheid
om de registratie of algehele verstrekking van het BSN en de in de BRP op te nemen
gegevens tegen te houden. Voor het recht op beperking van de verwerking (artikel 18
van de AVG) geldt in algemene zin dat dit recht niet kan worden ingeroepen met betrekking
tot de BRP (artikel 47, eerste lid, van de UAVG). De essentiële functie die de basisregistratie
heeft als centrale en primaire informatiebron voor de overheid staat in de weg aan
het kunnen inroepen van het recht op beperking van de verwerking, aangezien de informatiestroom
binnen de overheid hierdoor ernstig gehinderd zou worden.
Tabel 1 Rechten van de betrokkene
Recht
Uitwerking
1. Recht op informatie (artikel 14 AVG)
Het voorgestelde artikel 17b Wet bap BES (afschrift persoonslijst)
2. Recht op inzage in geregistreerde gegevens (artikel 15 AVG)
Artikel 2.86 jo. artikel 2.55 Wet BRP: via inschrijfvoorziening of bestuurscollege
3. Recht op inzage in verstrekkingen (artikel 15 AVG)
Artikel 3.19 Wet BRP
4. Recht op rectificatie of wissing (artikel 16 en 17 AVG)
Artikel 2.86 jo. artikel 2.57 Wet BRP
5. Recht op beperking van de verwerking (artikel 18 AVG)
Niet van toepassing: artikel 2.86 jo. 2.58a Wet BRP
6. Verstrekkingsbeperking
Artikel 28 Wet bap BES
3.4.3 Artikel 46 AVG: doorgifte van persoonsgegevens
In deze paragraaf wordt ingegaan op de toetsing van het wetsvoorstel aan artikel 46
van de AVG. Dit artikel stelt voorwaarden aan de verstrekking (doorgifte) van persoonsgegevens
aan een land of gebied buiten de Europese Unie. Daarvan is sprake bij verstrekking
van persoonsgegevens vanuit Europees Nederland aan organisaties in Caribisch Nederland.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat niet bij alle verwerkingen op grond van dit
wetsvoorstel sprake is van doorgifte vanuit Europees aan Caribisch Nederland. Zo geschiedt
de toekenning en registratie van het BSN binnen Caribisch Nederland door een Caribisch
Nederlands bestuursorgaan (bestuurscollege). Van doorgifte is wel sprake wanneer er
vanuit centrale systemen in Europees Nederland, zoals de beheervoorziening BSN, persoonsgegevens
worden gedeeld met organisaties in Caribisch Nederland. Specifiek gaat het in de volgende
gevallen om doorgifte: het door de Minister van BZK aan de bestuurscolleges verstrekken
van het antwoord op de presentievraag (artikel 8, vierde lid, Wabb)119 en het verstrekken van inlichtingen aan BSN-gebruikers (artikel 14 en 15 van de Wabb),
het door de Minister van BZK verstrekken van inlichtingen aan bestuurscolleges ten
behoeve van de uitvoering van de taak met betrekking tot de basisadministratie (het
voorgestelde artikel 30b van de Wet bap BES), het door de Minister van BZK verstrekken
van inlichtingen aan bestuurscolleges naar aanleiding van het vergelijkend onderzoek
op consistentie en integriteit van de persoonsgegevens tussen de stelsels van de BRP-V
en PIVA-V (het voorgestelde artikel 4.3a, tweede lid, van de Wet BRP). Tot slot worden
vanuit Europees Nederland persoonsgegevens verstrekt aan organisaties in Caribisch
Nederland die bij hun dienstverlening gebruikmaken van het inlogmiddel DigiD en de
BV-BSN (artikel 5 en 8 van de Wdo en artikel 14 en 15 van de Wabb).
3.4.3.1 Juridisch kader en huidige praktijk
Vooropgesteld wordt dat de verstrekking van persoonsgegevens vanuit Europees Nederland
aan organisaties in Caribisch Nederland geenszins een noviteit is. Het is noodzakelijk
voor de uitvoering van tal van wettelijke regelingen en het is inherent aan het feit
dat de openbare lichamen onderdeel van Nederland zijn. Gegevensuitwisseling vindt
plaats voor de uitgifte van paspoorten, in het kader van de verkiezingen, voor samenwerking
in het justitiële domein en voor de uitvoering van sociale voorzieningen wanneer de
technische systemen van uitvoeringsorganisaties zich in Europees Nederland bevinden.
Zonder deze gegevensdelingen (over en weer) kan de Nederlandse overheid haar taken
ten aanzien van de inwoners van de openbare lichamen niet uitvoeren.
Dit wetsvoorstel beoogt de digitale dienstverlening in Caribisch Nederland zoveel
mogelijk op een gelijkwaardig niveau met Europees Nederland te brengen. Voor de burger
is het van belang dat hij zijn persoonsnummer en inlogmiddel niet alleen in contact
met organisaties in Caribisch Nederland, maar ook met Europees Nederlandse organisaties
kan gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan de aankomende student die vanuit Bonaire alvast
studiefinanciering wil aanvragen bij DUO.
Caribisch Nederland wordt daarom volwaardig opgenomen in het BSN-stelsel en de voorzieningen
van de digitale overheid, zoals DigiD, worden beschikbaar. Net als in Europees Nederland
betekent dit dat er gegevensverkeer met de centrale voorzieningen plaatsvindt met
het oog op een juist en betrouwbaar gebruik van het BSN en DigiD. Het gaat onder andere
om de voorzieningen voor de systematische verstrekking van BRP-gegevens (BRP-V), voor
het genereren, distribueren en raadplegen van het BSN (beheervoorziening BSN) en voor
het functioneren van de authenticatiediensten (zoals DigiD). Deze centrale voorzieningen
bevinden zich in Europees Nederland.
Hoewel gegevensuitwisseling binnen Nederland (Europees en Caribisch) dus staande praktijk
is en evident noodzakelijk is voor het functioneren van de overheid, doet zich de
bijzonderheid voor dat in juridische zin, onder de AVG, sprake is van doorgifte van
persoonsgegevens aan een gebied buiten de Europese Unie. Het is op grond van de AVG
noodzakelijk dat in dat land of gebied een passend niveau van bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkenen is gewaarborgd. De voor de uitvoering van dit wetsvoorstel
noodzakelijke doorgifte van persoonsgegevens steunt op artikel 46, eerste en tweede
lid, onderdeel a, van de AVG.
Dit artikel bepaalt dat er sprake moet zijn van doorgifte op basis van passende waarborgen,
gelegen in een juridisch bindend en afdwingbaar instrument tussen overheidsinstanties
of -organen. Uit overweging 105 bij de AVG volgt dat bij de beoordeling of sprake
is van een passend beschermingsniveau voor doorgifte van persoonsgegevens, mede bepalend
is of het derde land of gebied is toegetreden tot het gegevensbeschermingsverdrag
van de Raad van Europa (Conventie 108).120 Dat is ten aanzien van Caribisch Nederland het geval. Voor wat betreft het Koninkrijk
geldt het verdrag immers voor het Europese en het Caribische deel van Nederland. Het
verdrag bevat voorschriften omtrent de beveiliging van persoonsgegevens, toezicht
en handhaving en de rechten van de betrokkene op bijvoorbeeld inzage. De krachtens
artikel 46 AVG vereiste passende waarborgen worden aldus geboden door Conventie 108
en de uitwerking van de verdragsbepalingen aan de zijde van Caribisch Nederland in
de Wbp BES en – waar het de verwerking in het kader van de Bap BES betreft – in de
Wet bap BES.
Over de uitvoering en naleving van de privacywetgeving (Wbp BES) in de praktijk is
in de evaluatie van de Wbp BES (2019) evenwel geconstateerd dat het niveau niet zonder
meer voldoende passend is voor het verkrijgen van een adequaatheidsbeslissing of een
andere juridische grondslag voor de deling van persoonsgegevens met Caribisch Nederland.121 Daarom wordt in het onderzoeksrapport onder andere aanbevolen om de Commissie toezicht
bescherming persoonsgegevens BES (CBP BES) te versterken en de privacy-regimes binnen
het Koninkrijk te harmoniseren. De Autoriteit Persoonsgegevens en de CBP BES hebben
in hun adviezen over de consultatieversie van het onderhavige wetsvoorstel gewezen
op deze conclusie. Mede naar aanleiding van deze evaluatie wordt in Koninkrijksverband
samengewerkt om de privacybescherming te verbeteren en verder te harmoniseren.122
In het onderhavige wetsvoorstel en bij de uitvoering daarvan worden bovendien, met
het oog op een goede naleving van de privacywetgeving in de praktijk, specifieke aanvullende
maatregelen voorgesteld. Het betreft behalve juridische ook technische en organisatorische
waarborgen voor een rechtmatige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens. Deze
maatregelen worden hierna toegelicht.
3.4.3.2 Maatregelen ten behoeve van de vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevensverwerkingen
De invoering van de verplichte zelfevaluatie is een specifieke maatregel om de vertrouwelijkheid
en integriteit van de verwerking van persoonsgegevens in de Bap BES te verbeteren.123 Onderdeel van deze zelfevaluatie zijn de informatiebeveiligingsvragen. Deze vragen
gaan over de inrichting en beveiliging van de systemen waarin de persoonsgegevens
worden opgeslagen. De tweede specifieke maatregel op dit punt is erop gericht om de
consistentie binnen en tussen de registraties (BRP en Bap BES) onderling te waarborgen.
De Minister van BZK betrekt de registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam
in zijn reguliere controles over de integriteit en consistentie van de BRP. Indien
uit zo een controle blijkt dat er inconsistenties zijn tussen de Bap BES en de BRP
die vragen om aanpassingen in de Bap BES, doet de Minister daarvan melding aan het
bestuurscollege dat verantwoordelijk is voor de bijhouding.124
Het beschikbaar komen van de digitale inlogmiddelen (Wet digitale overheid) zorgt
verder op zichzelf al voor een betere bescherming van de privacy bij de (digitale)
dienstverlening aan burgers en bedrijven. Deze inlogmiddelen dienen op grond van dit
wetsvoorstel immers te voldoen aan de Europees Nederlandse (AVG) standaarden.125 Artikel 3 van de Wdo verplicht organisaties tot de toepassing van aangewezen standaarden.
Standaarden zijn afspraken over bijvoorbeeld elektronische gegevensuitwisseling, toegankelijkheid
of beveiliging, vastgelegd in zogeheten specificatiedocumenten, die beschrijven hoe
gegevens eruitzien, wat ze betekenen en hoe ze kunnen worden uitgewisseld. Deze standaarden
komen onverkort te gelden voor de organisaties (dienstverleners) in Caribisch Nederland.
Ten slotte worden bij de uitvoering van dit wetsvoorstel in technische zin specifieke
waarborgen geboden. Voorzien is dat de uitwisseling van persoonsgegevens wordt uitgevoerd
via de beveiligde kanalen die in Europees Nederland reeds worden ingezet voor de registratie
van personen in de BRP en voor de verwerking van het BSN (zoals het nummerregister
en de beheervoorziening BSN). Dit zijn besloten systemen (zoals Diginetwerk), waarbij
de internationale standaard voor het authentiseren en het versleutelen van communicatie
geldt (PKI overheid certificaat).126 Verder voldoen deze voorzieningen voor uitwisseling van persoonsgegevens aan de Baseline
Informatiebeveiliging Overheid (BIO): het basisnormenkader voor informatiebeveiliging
binnen alle overheidslagen.
3.4.3.3 Organisatorische maatregelen
Naast technische maatregelen worden ook organisatorische maatregelen getroffen gericht
op opleiding en training en de uitvoering van een bewustwordingscampagne. Rondom de
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal in samenwerking met de CBP BES publieksvoorlichting
worden georganiseerd, gericht op een zorgvuldige omgang met het BSN door de burger
zelf. Meer in den brede is de CBP BES reeds actief op het gebied van het verhogen
van bewustzijn van en kennis over de privacyregelgeving door middel van voorlichting
en trainingen aan organisaties in Caribisch Nederland. In aanloop naar de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel zal worden bezien in hoeverre intensivering van die werkzaamheden
gewenst is. Voorts is binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) inmiddels een
Chief Information Officer (CIO) gestart en is Bonaire in 2023 aangesloten op de Informatiebeveiligingsdienst
(IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Voor Saba en Sint Eustatius is dit
laatste in voorbereiding. Dit betekent dat zij ondersteund worden bij preventie, detectie
en kennisopbouw op het gebied van informatiebeveiliging. Ten slotte hebben Bonaire,
Saba en Sint Eustatius financiële middelen gekregen voor het aanstellen van een CIO
voor het openbaar lichaam.
3.5 Wet bescherming persoonsgegevens BES
De openbare lichamen hebben ten aanzien van de Europese Unie de status van landen
en gebieden overzee (LGO). Dit betekent zoals reeds vermeld dat de AVG niet van toepassing
is in Caribisch Nederland. Voor de gegevensverwerking die in Caribisch Nederland plaatsvindt,
zoals het gebruik van een publiek inlogmiddel door een autoriteit in Caribisch Nederland,
geldt de Wbp BES. Belangrijke uitzondering hierop is de verwerking in het kader van
de Bap BES. De Wet bap BES kent een eigen privacy-regime, waardoor de registratie
van het BSN in de Bap BES, niet onder de Wbp BES valt.127 De Wbp BES is aldus van toepassing op de verwerking van het BSN door organisaties
in Caribisch Nederland en de verwerking van persoonsgegevens in het kader van digitale
dienstverlening aan burgers en bedrijven in Caribisch Nederland (Wdo).
De Wbp BES is gebaseerd op de voormalige Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens
(Wbp). De CBP BES is in de Wbp BES als onafhankelijke toezichthouder ingesteld. De
belangrijkste bepalingen uit de Wbp BES over het rechtmatig omgaan met persoonsgegevens
zijn als volgt samen te vatten. Persoonsgegevens mogen in de eerste plaats alleen
in overeenstemming met de wet en op een behoorlijke en zorgvuldige manier worden verwerkt.
Daarnaast geldt dat persoonsgegevens alleen voor welbepaalde en gerechtvaardigde doeleinden
mogen worden verzameld. Degene van wie persoonsgegevens worden verwerkt, moet ten
minste op de hoogte zijn van de identiteit van de organisatie of persoon die deze
persoonsgegevens verwerkt en van het doel van de gegevensverwerking. De gegevensverwerking
moet ten slotte op een passende manier worden beveiligd. Deze beginselen hebben gelijkenissen
met hetgeen voor Europees Nederland geldt uit hoofde van de AVG en UAVG.
Het wetsvoorstel is in overeenstemming met de Wbp BES. De verwerking van het BSN door
organisaties in Caribisch Nederland en de verwerking van persoonsgegevens in het kader
van digitale dienstverlening aan burgers en bedrijven in Caribisch Nederland (Wdo)
worden voor het grootste deel in dit wetsvoorstel zelf geregeld door de wijziging
van de Wabb en Wdo. Dit wetsvoorstel bevat daarbij een heldere regeling met betrekking
tot de doeleinden van de gegevensverwerking, de persoonsgegevens die kunnen worden
verwerkt (geregistreerd en verstrekt) en de instanties die daarvoor verantwoordelijk
zijn. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van deze toelichting.
Voor wat betreft het recht op informatie geldt dat de bestuurscolleges verplicht worden
om burgers actief in kennis te stellen van de toekenning van het BSN.
4. Gevolgen
4.1 Algemeen
In deze paragraaf worden de belangrijkste gevolgen van het wetsvoorstel geduid. Het
gaat om regeldrukeffecten, de financiële gevolgen, gevolgen voor ICT en de bestuurlijke
lasten van de regeling. Hiermee wordt tevens ingegaan op de voor dit wetsvoorstel
relevante aspecten van de Effectmeting Uitvoerbaarheid en Handhaving (U&H).128
Voor de invoering van het BSN is in 2023 een programma gestart bij de Rijksdienst
voor Identiteitsgegevens (RvIG), een agentschap van het Ministerie van BZK. Dit programma
draagt in ieder geval zorg voor de noodzakelijke systeemaanpassingen, bestandsvergelijkingen
en ondersteuning van de openbare lichamen (afdelingen burgerzaken) bij de initiële
toekenning van het BSN aan de huidige inwoners en het kunnen uitgeven en registreren
van het BSN in de openbare lichamen. Vanuit het programma wordt daarbij ook zorggedragen
voor de publiekscommunicatie in aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De totale programmakosten bedragen naar verwachting 7 miljoen euro. Dit betreft voor
een deel de financiering van de gevolgen voor Caribisch Nederland, hierna toegelicht
in paragraaf 4.2.
Het programma wordt bekostigd vanuit de begroting van het Ministerie van BZK, begrotingsartikel 6.2.
Hiervoor is een bijdrage gerealiseerd vanuit het overheidsbrede programma Werk aan
Uitvoering (WaU).
4.2 Gevolgen voor Caribisch Nederland
Met deze paragraaf wordt uitvoering gegeven aan artikel 87 Wet financiën openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: FinBES): indien beleidsvoornemens
van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten
door de openbare lichamen, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende
toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd welke de financiële
gevolgen zijn voor de openbare lichamen. In de toelichting wordt daarbij tevens aangegeven
via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de openbare lichamen kunnen
worden opgevangen.
In dit verband wordt opgemerkt dat de invoering van het BSN en de voorzieningen van
de digitale overheid naar verwachting op termijn leiden tot een lastenvermindering
voor het openbaar lichaam als geheel (het volledige overheidsapparaat). Eenduidige
identificatie en digitalisering van dienstverlening zal op termijn leiden tot besparingen
omdat er minder papieren processen zijn en minder fouten worden gemaakt en hersteld
hoeven te worden. In het onderzoek, uitgevoerd door IdeeVersa, naar de eilandelijke
taken en middelen Caribisch Nederland wordt dan ook aanbevolen om in te zetten op
digitalisering. Indien dit op een goede manier gebeurt, biedt dit volgens IdeeVersa
veel kansen, waaronder dat tekorten aan arbeidscapaciteit en expertise (uitvoeringskracht)
beter kunnen worden ondervangen.129 Het is niet mogelijk om deze lastenvermindering voorshands te kwantificeren, omdat
het afhankelijk is van het tempo en de wijze waarop overheidsprocessen gedigitaliseerd
worden (eigen technische en organisatorische keuzes) en van de mate waarin door burgers
van de digitale weg gebruikgemaakt gaat worden.
4.2.1 Kosten in verband met de toekenning van het BSN en de opneming in de Bap BES
De wijzigingen van de Wabb en de Wet bap BES leiden tot incidentele en structurele
lasten voor de bestuurscolleges.
De incidentele lastenverzwaring betreft het op één moment toekennen van het BSN en
het opnemen van het BSN in de Bap BES. Daarvoor is aanpassing van de registratiesystemen
van bestuurscolleges nodig, zodat het BSN ook in de Bap BES opgenomen kan worden.
De kosten hiervoor worden (voor de drie openbare lichamen gezamenlijk) geraamd op
€ 1.750.000. De overige incidentele kosten betreffen de mededeling van het BSN aan
de betrokkene bij de initiële toekenning van BSN’s aan alle geregistreerde inwoners
van het betreffende openbaar lichaam.
Deze kosten worden geraamd op € 160.800 voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.
De structurele lastenverzwaring ziet op de taken van het bestuurscollege na de initiële
toekenning van het BSN. Ten opzichte van het bestaande registratieproces (Bap BES)
is er enkel een lastenverzwaring als een BSN moet worden toegekend. Dit is het geval
bij geboorte en bij vestiging van een persoon die nog niet in de BRP is opgenomen.
Bij de verwachte lastenverzwaring wordt uitgegaan van de bevolkingsprognose van het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor Caribisch Nederland als geheel. Het
betreft voor de periode 2025 tot 2030 jaarlijks gemiddeld 300 (levende) geboortes
en 2000 personen die zich vestigen. Van de laatstgenoemde groep beschikt naar schatting
ten minste 25 procent al over een BSN.130 Bij deze groep zijn de aanvullende werkzaamheden van het bestuurscollege beperkt
tot het opnemen van dit BSN in de Bap BES. Bij personen die nog niet over een BSN
beschikken, zal het bestuurscollege eerst een BSN toekennen.
In de tweede plaats leiden ook de verplichting tot het uitvoeren van de zelfevaluatie
Bap BES en het (actief) informeren van betrokkenen over de (eerste) inschrijving,
tot een structurele lastenverzwaring. Deze nieuwe taken van het bestuurscollege zijn
in paragraaf 2.7 inhoudelijk toegelicht. Voor de verplichte zelfevaluatie wordt voorshands
uitgegaan van de kosten (tijd) die gemeenten in Europees Nederland hiervoor maken.
Deze kosten worden geraamd op € 20.100 per jaar voor de openbare lichamen gezamenlijk.
De openbare lichamen zullen door het Ministerie van BZK worden ondersteund bij de
organisatorische inrichting van het zelfevaluatieproces. Ook de verplichting tot het
actief informeren van personen bij de (eerste) inschrijving, betekent een structurele
lastenverzwaring voor de bestuurscolleges.
Voorzien is dat bovengenoemde incidentele lasten worden bekostigd vanuit de begroting
van het Ministerie van BZK, begrotingsartikel 6.2. Hiervoor is een bijdrage gerealiseerd
vanuit het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering (WaU). Voorzien is dat ook
de genoemde structurele lasten worden gedragen door het Rijk, middels de vrije uitkeringen
uit het BES-fonds.
Verder voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid voor de Minister van BZK om een
regeling te treffen voor een specifieke uitkering ter bekostiging van de transitie
naar digitale dienstverlening van de (semi)overheid in de openbare lichamen.131 Voor bijzondere uitkeringen is, behoudens uitzonderingen, ingevolge artikel 92 van
de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een wettelijke
grondslag vereist. Met dit wetsvoorstel wordt in die wettelijke grondslag voorzien.
4.2.2 Kosten in verband met de invoering van de voorzieningen van de digitale overheid
De belangrijkste kostencomponenten van de voorzieningen van de digitale overheid zijn:
• De kosten van de infrastructuur, waaronder de kosten van instandhouding, beheer en
exploitatie van publieke voorzieningen zoals het BSN-Koppelregister, de machtigingsvoorziening
en de routeringsvoorziening.
• De kosten van ontwikkeling, instandhouding, beheer en exploitatie van de publieke
authenticatiedienst en de uitgifte van publieke middelen.
• De kosten die dienstverleners maken om aan te sluiten zodat burgers en bedrijven met
de toegelaten en erkende identificatiemiddelen toegang tot hun elektronische dienstverlening
kunnen krijgen.
• De kosten als gevolg van het gebruik van het identificatiemiddel door burgers en bedrijven.
In de memorie van toelichting bij de Wdo zijn deze kosten nader toegelicht. In de
onderhavige paragraaf wordt ingegaan op een aantal specifieke, kwantificeerbare gevolgen
voor Caribisch Nederland voor de korte termijn, voor het overige wordt verwezen naar
genoemde toelichting bij de Wdo.132
Voor de invoering van de Wdo in Caribisch Nederland is van belang dat gebruikgemaakt
wordt van bestaande (Europees Nederlandse) infrastructuur, zoals de BSN-voorzieningen.
Op dat punt ontstaan er geen nieuwe of andersoortige kosten. De toepassing van de
Wdo betekent verder dat ook dienstverleners in Caribisch Nederland gaan bijdragen
in de kosten die van Rijkswege worden gemaakt voor de instandhouding van de inlogvoorzieningen,
zoals DigiD. Het uitgangspunt is daarbij dat de kosten van het gebruik van het publieke
authenticatiemiddel naar rato van gebruik worden doorbelast aan dienstverleners.
Het gebruik van DigiD door overheidsorganisaties (dienstverleners) in Caribisch Nederland
en de uitgifte van DigiD brengen aldus incidentele en structurele kosten met zich
mee. De kosten voor het gebruik van DigiD ontstaan hoofdzakelijk uit de verplichting
tot het verrichten van jaarlijkse audits. Organisaties die DigiD gebruiken moeten
jaarlijks een ICT-beveiligingsassessment doen, hiermee houdt de Minister van BZK (Logius)
toezicht op de DigiD-aansluitingen. De kosten voor het uitvoeren van een DigiD assessment
worden geraamd op € 5.000 tot € 20.000 per jaar per organisatie. Deze kosten komen,
net als in Europees Nederland, ten laste van de betreffende organisatie (gebruiker
van DigiD). Voor de aansluiting op DigiD is verder een PKI Overheid certificaat noodzakelijk,
de kosten daarvoor bedragen eenmalig ongeveer € 200 per organisatie.
De uitgifte van DigiD brengt kosten met zich mee voor de openbare lichamen. Voor Caribisch
Nederland is vooralsnog voorzien dat DigiD wordt uitgegeven aan fysieke balies, gevestigd
in elk van de openbare lichamen. Bonaire beschikt al over een DigiD-loket. Voor de
kostenraming wordt uitgegaan van de vergoeding die DigiD-balies op dit moment ontvangen
per uitgereikte DigiD (€ 12,50). Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat 80 procent van
de inwoners gedurende de eerste vier jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
een DigiD aanvraagt.
Tabel 1 Incidentele lasten
Nieuwe werkzaamheden
Verwachte lastenverzwaring eenmalig
Bekostiging
1
Toekenning BSN en registratie BSN in Bap BES
€ 1.750.000 voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.
Begroting BZK, artikel 6.2. WaU Digitale Overheid Caribisch Nederland
2
Kennisgeving BSN
€ 160.800 voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.1
Begroting BZK, artikel 6.2. WaU Digitale Overheid Caribisch Nederland
X Noot
1
Voor deze schatting is ervan uitgegaan dat 24.000 personen een BSN krijgen bij de
initiële toekenning (80 procent van de inwoners) en dat de mededeling (uitreiking
of verzending brief) per persoon 6 minuten kost. Voor deze schattingen is verder gebruikgemaakt
van de Handleiding overheidstarieven 2024, te raadplegen op: Handleiding Overheidstarieven 2024 (rijksfinancien.nl): Uurtarief productieve uren excl. btw uit tabel Gemiddelde totale kosten salarisschaal
8: 67 euro.
Tabel 2 Structurele lasten
Nieuwe werkzaamheden
Verwachte lastenverzwaring per jaar1
Bekostiging
1
Opname BSN in de Bap BES en als nodig toekenning BSN
€ 15.410 per jaar voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.
(2.300 personen x 6 minuten)
BES-fonds
2
Informeren betrokkenen over nieuwe inschrijving
€ 7.705 per jaar voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.
(2.300 personen x 3 minuten)
BES-fonds
3
Zelfevaluatie Bap BES
€ 20.100 per jaar voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.
(3 x 100 uur)
BES-fonds
4
DigiD aansluiting (eenmalig) en assessment (jaarlijks)
Aansluiting: € 200 eenmalig per aangesloten organisatie
Assessment: € 5.000 tot € 20.000 per jaar per aangesloten organisatie
Eigen kosten voor DigiD afnemer
5
Uitgifte DigiD (loket)
€ 75.000 per jaar voor de drie openbare lichamen gezamenlijk.
(6.000 personen)
Begroting BZK, artikel 6.2
X Noot
1
Voor deze schattingen is gebruikgemaakt van de Handleiding overheidstarieven 2024,
te raadplegen op: Handleiding Overheidstarieven 2024 (rijksfinancien.nl): Uurtarief productieve uren excl. btw uit tabel Gemiddelde totale kosten salarisschaal
8: 67 euro.
4.3 Gevolgen voor Europees Nederland
Het wetsvoorstel leidt naar verwachting tot een structurele last aan de zijde van
RvIG en Logius, agentschappen van het Ministerie van BZK. RvIG beheert de centrale
BRP- en BSN-voorzieningen en wordt belast met de aanpassing van deze voorzieningen
voor de registratie van ingezetenen van Caribisch Nederland in de BRP en het aan het
bestuurscollege beschikbaar stellen van de voorzieningen voor toekenningen en verificatie
van het BSN. Logius zal moeten voorzien in procesaanpassingen om DigiD te faciliteren
op de BES eilanden.
4.4 Gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals
Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die bedrijven, burgers of
professionals moeten verrichten om zich aan wet- en regelgeving te houden. De registratie
van het BSN (wijziging van de Wet BRP en Wet bap BES) heeft geen gevolgen voor de
regeldruk voor burgers. De burger hoeft geen extra handelingen te verrichten om het
BSN te verkrijgen; dit wordt van overheidswege geregeld bij de inschrijving. Er is
dan ook geen aanleiding voor de uitvoering van een doenvermogentoets. Voor de initiële
toekenning van het BSN aan reeds ingeschreven personen geldt eveneens dat er geen
aanvraag vanuit de burger nodig is. Wel is het mogelijk dat het bestuurscollege ervoor
kiest om het toegekende BSN aan het loket uit te reiken.
Het gebruik van het BSN en inlogmiddelen (wijziging van Wabb en Wdo) in de digitale
dienstverlening aan burgers en bedrijven, heeft naar verwachting een verlaging van
de regeldruk tot gevolg. De omvang van die regeldrukvermindering hangt af van de precieze
inrichting van die dienstverlening, door de dienstverlener zelf. Regeldrukvermindering
kan bijvoorbeeld ontstaan doordat de burger niet meer de gang naar het loket hoeft
te maken en ook buiten de reguliere openingstijden diensten kan afnemen. Dit geldt
ook voor de regeldrukvermindering die kan ontstaan doordat het op grond van dit wetsvoorstel
niet langer verplicht is om fysiek aan het loket te verschijnen bij aangifte van verhuizing
binnen het openbaar lichaam.
Het wetsvoorstel bevat overigens geen verplichting tot het gebruiken van de inlogmiddelen
onder de Wdo. Burgers kunnen desgewenst via de papieren weg diensten van de overheid
afnemen voor zover niet anders is bepaald in sectorale wetgeving.
5. Consultatie en advies
5.1 Internetconsultatie
Een ontwerp van deze wet is van 19 juni tot en met 31 juli 2023 aangeboden voor internetconsultatie.
Er zijn acht reacties ontvangen.
Twee reacties betreffen steunbetuigingen voor de invoering van het BSN in Caribisch
Nederland. In de derde reactie wordt gevraagd of het klopt dat er geen actuele adresgegevens
over ingezetenen van Caribisch Nederland in de BRP worden bijgehouden en dat uitsluitend
de bestuurscolleges en geen andere aangewezen bestuursorganen (zogenaamde «abo’s)
wijzigingen in gegevens kunnen doorgeven aan de BRP. Mede naar aanleiding van de reacties
uit het Gebruikersoverleg BRP, is het voorstel aangepast zodat ook het actuele adresgegeven
in de BRP wordt opgenomen. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3. De conclusie
dat abo’s niet langer wijzigingen in gegevens over ingezetenen van Caribisch Nederland
kunnen doorvoeren in de BRP, is juist. De gegevens worden ambtshalve bijgehouden door
de Minister van BZK. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.8.2.
In de vierde reactie wordt gevraagd om nadere toelichting op specifieke, meer wetstechnische,
onderdelen van dit wetsvoorstel. Zo wordt gevraagd naar de betekenis van de term basisregistratie
in de voorgestelde artikelen 2.83 en 2.84 van de Wet BRP. Met basisregistratie wordt
in de Wet BRP bedoeld: de basisregistratie personen. Uit het te wijzigen artikel 1.2
Wet BRP volgt dat de basisregistratie voortaan gegevens bevat over ingezetenen van
(Europees) Nederland, niet-ingezetenen (ook wel RNI) en ingezetenen van Caribisch
Nederland. Daarnaast wordt gevraagd hoe het bestuurscollege het BSN van gerelateerden
(zoals kinderen) kan opnemen op de persoonslijst en of daarvoor toegang tot de centrale
BRP en Bap BES voorzieningen gerealiseerd wordt.133 Hoewel toegang tot deze voorzieningen voor dit doel (bijhouden gegevens van gerelateerden)
in de toekomst mogelijk is, is vooralsnog voorzien dat enkel de BSN’s worden geregistreerd
van gerelateerden die woonachtig zijn op hetzelfde eiland als de betrokkene wiens
persoonslijst het betreft. Deze reactie bevat verder de vraag of voor de Bap BES een
zelfevaluatie wordt ingevoerd. Dat is het geval, met dit wetsvoorstel wordt een verplichte
zelfevaluatie voor de Bap BES geïntroduceerd. Ten slotte wordt gevraagd naar de aanpassing
van de rijbewijzen BES, waarop het ID-nummer vermeld is. Hiervoor geldt dat het stellen
van regels over rijbewijzen een eilandsaangelegenheid is en aldus geen onderwerp van
nationale wetgeving.
De vijfde reactie betreft de terechte constatering dat een deel van de inwoners van
Caribisch Nederland al over een BSN beschikt. Gevraagd wordt of dit BSN hergebruikt
kan worden. Dat is het geval: personen die al over een BSN beschikken, behouden dat
nummer op grond van dit wetsvoorstel. In twee reacties wordt geadviseerd om behalve
het BSN ook de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) en postcodes in te voeren
in Caribisch Nederland. Deze reacties vallen buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel
nu de invoering van de BAG in Caribisch Nederland geen randvoorwaarde is voor het
kunnen toekennen van het BSN en het beschikbaar stellen van de voorzieningen van de
digitale overheid. In de achtste reactie wordt ten slotte opgeroepen om het gebruik
van DigiD niet verplicht te stellen. Hiervoor geldt dat dit wetsvoorstel voor burgers
geen verplichting creëert tot bezit of gebruik van digitale voorzieningen, zoals DigiD.
Het hebben van een BSN is overigens niet facultatief, maar wordt net als in Europees
Nederland toegekend bij de inschrijving in de basisadministratie.
5.2 Bestuurscolleges van de openbare lichamen en de Rijksvertegenwoordiger
De bestuurscolleges van de openbare lichamen hebben gezamenlijk gereageerd op het
wetsvoorstel, zoals ter consultatie aangeboden134. De bestuurscolleges onderschrijven het belang van de invoering van het BSN en de
voorzieningen van de digitale overheid in Caribisch Nederland. Daarbij adresseren
zij evenwel een aantal aandachtspunten. In de eerste plaats wordt gesteld dat de dubbele
registratie van personen mogelijk leidt tot fouten in die registraties en wordt gevraagd
waarom niet gekozen wordt om de BRP als geheel in te voeren in Caribisch Nederland,
als vervanging van de Bap BES. De reden voor gelijktijdige registratie van personen
in de Bap BES en de BRP is dat de Bap BES als zelfstandige registratie beschikbaar
dient te blijven. Voor een nadere toelichting op dit punt wordt verwezen naar paragraaf
2.3 van deze toelichting.
In de tweede plaats wordt verzocht om een impactanalyse uit te laten voeren door de
openbare lichamen zelf en om financiële en inhoudelijke ondersteuning te bieden bij
de implementatie van het wetsvoorstel. Daarbij wordt verzocht om een grondslag te
maken voor bijzondere uitkeringen, ter bekostiging en ondersteuning van alle uitvoeringstechnische
aangelegenheden. Ten opzichte van de consultatieversie van dit wetsvoorstel, is in
paragraaf 4.2 een meer uitgebreide toelichting en kwantitatieve analyse van de uitvoeringslasten
van dit wetsvoorstel voor Caribisch Nederland opgenomen. Daarbij wordt tevens aangegeven
via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de openbare lichamen worden
opgevangen. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel in een grondslag om bij ministeriële
regeling een bijzondere uitkering te realiseren.
Ten derde wordt verzocht tot aanpassing van het wetsvoorstel zodat het bestuurscollege
zelf de bevoegdheid krijgt om BSN’s toe te kennen. Hieraan is gehoor gegeven. In het
concept dat ter consultatie was aangeboden lag deze bevoegdheid bij de Minister van
BZK, aansluitend bij diens bevoegdheid om BSN’s toe te kennen aan niet-ingezetenen
bij inschrijving in de BRP. Naar aanleiding van dit verzoek is het voorstel aangepast
zodat het bestuurscollege uit hoofde van de Wabb verantwoordelijk wordt voor de toekenning
van het BSN. De Minister wordt verantwoordelijk voor het bijhouden van BRP-gegevens
over ingezetenen van een openbaar lichaam en zal het door het bestuurscollege toegekende
BSN overnemen in de BRP.
De vierde opmerking ziet op het informeren van de burger over de toekenning van het
BSN. Gevraagd wordt of het ook mogelijk is om het BSN op een andere wijze dan schriftelijk
per post kenbaar te maken en of hierin differentiatie tussen de openbare lichamen
mogelijk is. Dit is het geval: het begrip «schriftelijk» kan worden opgevat als: weergave
door middel van schrifttekens. In die betekenis is irrelevant wat de drager van de
schrifttekens is. Dat kan papier zijn, maar ook een andere informatiedrager.135 Ook met het uitreiken van een geschrift in persoon, bijvoorbeeld aan het loket, wordt
voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste.
Ten slotte wordt door de bestuurscolleges steun uitgesproken voor de invoering van
de zelfevaluatie voor de Bap BES en wordt verzocht om betrokken te worden bij de verdere
inrichting daarvan, bij de nadere vaststelling van de gegevensset die in de BRP wordt
opgenomen en bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Hieraan wordt vanzelfsprekend
gehoor gegeven.
De Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen (hierna: RV) heeft eveneens gereageerd
en onderschrijft de doelstelling van het wetsvoorstel. Verder ondersteunt de RV het
behoud van de mogelijkheid tot fysieke dienstverlening en benadrukt hij het belang
van een voldoende invoeringsperiode. Verder signaleert de RV een aantal aandachtspunten.
Zo zou in de eerste plaats de toezichthoudende rol van de CBP BES versterkt kunnen
worden. In dit verband wordt gewezen op de maatregelen zoals genoemd in paragraaf
3.4 van deze toelichting. Daarbij wordt ingegaan op de verplichte zelfevaluatie Bap
BES, waarvoor de CBP BES toezichthouder wordt. Ten tweede wordt door de RV aangegeven
dat de burger zo snel mogelijk na diens inschrijving in de Bap BES zou moeten kunnen
beschikken over een BSN. Het wetsvoorstel voorziet daarin: het BSN wordt (direct)
na inschrijving in de Bap BES toegekend. De RV constateert verder terecht dat het
beschikken over het BSN een van de voorwaarden is voor het kunnen krijgen van een
DigiD. Hij vraagt of daarnaast het beschikken over de Nederlandse nationaliteit of
de nationaliteit van een andere EER-lidstaat ook een voorwaarde is. In reactie hierop
is van belang dat DigiD op dit moment beschikbaar is op de drie eIDAS-betrouwbaarheidsniveaus
(laag, midden, hoog). Met dit wetsvoorstel worden alle inwoners van Caribisch Nederland
ook ingeschreven in de BRP, waardoor DigiD basis en midden (eIDAS betrouwbaarheidsniveau
«laag»») voor hen beschikbaar komen. Voor DigiD substantieel en DigiD hoog geldt op
dit moment dat het hebben van een Europees Nederlandse ID-kaart, rijbewijs of paspoort
(alleen voor substantieel) een voorwaarde is. Voor een nadere toelichting op dit punt
wordt verwezen naar paragraaf 2.9.5 van deze toelichting.
5.3 Gebruikersoverleg BRP
Het Gebruikersoverleg BRP is conform artikel 1.15 van de Wet BRP geconsulteerd. Het
Gebruikersoverleg bestaat uit representatieve vertegenwoordigingen van de gemeenten
en van organisaties aan wie systematisch gegevens uit de BRP worden verstrekt.
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft haar steun uitgesproken voor
het voorstel. Ook de Pensioenfederatie136 en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zijn voorstander van de invoering van het BSN
en DigiD in Caribisch Nederland. Zij geven daarbij aan dat het de toegang tot informatie
voor (oud-)deelnemers aan Nederlandse pensioenfondsen zal vergemakkelijken omdat DigiD
gebruikt kan worden om in te loggen op mijnpensioenoverzicht.nl. In het ontwerp dat
ter consultatie was aangeboden, was het woonadres niet opgenomen in de limitatieve
opsomming van gegevens die over de inwoner van Caribisch Nederland worden geregistreerd
in de BRP. Zowel de Pensioenfederatie als de SVB verzoeken met klem om dit adresgegeven
ook in de BRP op te nemen. Zij wijzen erop dat de inwoners van Caribisch Nederland
met wie zij een relatie hebben, zoals AOW-gerechtigden, op dit moment in de BRP zijn
opgenomen als niet-ingezetenen. Van niet-ingezetenen wordt ook het adres als actueel
gegeven bijgehouden.137 De Pensioenfederatie stelt dat actuele adresgegevens uit de BRP essentieel zijn voor
de uitkering van pensioenen. Zowel de SVB als de Pensioenfederatie zien aansluiting
op de centrale verstrekkingenvoorziening van de Bap BES138 niet als een haalbaar alternatief om deze adresgegevens te krijgen. Het gebruik van
een tweede basisregistratie in de bestaande uitvoeringsprocessen heeft grote technische
en organisatorische impact, die – mede gelet op de beperkte omvang van de doelgroep
die het betreft139 – niet proportioneel wordt geacht. De SVB ziet daarbij een verhoogde complexiteit
als personen meerdere verhuisbewegingen tussen Caribisch en Europees Nederland maken
waardoor de dienstverlener afwisselend de adressen in de BRP en de Bap BES zou moeten
gebruiken voor de uitvoering van één regeling (bijvoorbeeld AOW) voor één persoon.
Naar aanleiding van deze reacties is het voorstel aangepast zodat het woonadres niet
alleen in de Bap BES, maar ook in de BRP wordt opgenomen. Daarmee kunnen organisaties
zoals de SVB en pensioenfondsen gegevens over inwoners uit Caribisch Nederland blijven
ontvangen uit de BRP en zo hun dienstverlening op dezelfde wijze voortzetten.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft eveneens gereageerd op het voorstel. DUO
vraagt of de gegevens van ingezetenen van Caribisch Nederland in de BRP authentiek
worden verklaard.140 Dit is niet voorzien, voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.8.3
van deze toelichting. Daarnaast vraagt DUO hoe omgegaan wordt met zogenaamde historische
gegevens, bijvoorbeeld gegevens over een huwelijk dat is gesloten toen de betrokkene
nog inwoner van Europees Nederland was. Uit het voorgestelde artikel 2.84 volgt dat
over de ingezetene van een openbaar lichaam in de BRP geen gegevens over gerelateerden
(partner, ouder, kind) worden bijgehouden. Op grond van artikel 2.7, derde lid, Wet
BRP geldt evenwel de hoofdregel dat een eenmaal opgenomen gegeven, opgenomen blijft.
Dit betekent dat gegevens over dit huwelijk in de BRP bewaard blijven als historische
gegevens, net als dat nu gebeurt ten aanzien van personen die door vertrek uit Nederland
niet-ingezetene worden (RNI). Ten derde vraagt DUO of het BSN gehanteerd gaat worden
in processen waar nu het CRIB-nummer in gebruik is. Het CRIB is bedoeld als identificatienummer
voor burgers in relatie tot de Belastingdienst Caribisch Nederland en wordt toegekend
aan personen en instanties die op grond van de Belastingwet BES administratieplichtig
zijn. Dit wetsvoorstel zorgt er op dit punt slechts voor dat het BSN verwerkt mag worden door overheidsorganen bij de uitvoering van hun wettelijke taak. Het is aan
de betreffende sectoren zelf om de transitie naar het BSN te maken en te beslissen
over het al dan niet daarnaast laten bestaan van sectorale nummers zoals CRIB. Ten
slotte vraagt DUO hoe in de centrale BRP-systemen zichtbaar wordt dat de betrokkene
een ingezetene van een openbaar lichaam is. Met de toevoeging van het woonadres aan
de persoonslijst, is zichtbaar dat het een inwoner van een openbaar lichaam betreft.
5.4 Autoriteit Persoonsgegevens en Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens
BES
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens
BES (CBP BES) hebben advies uitgebracht over het wetsvoorstel141.
De AP constateert dat het wetsvoorstel voorziet in dubbele registratie van personen:
gelijktijdig in de Bap BES en BRP. Dubbele registratie is volgens de AP alleen toegestaan
als dat noodzakelijk is voor het nagestreefde doel (vereisten van subsidiariteit en
proportionaliteit). Op verzoek van de AP is de noodzaak van dubbele registratie nader
onderbouwd. De AP adviseert deze onderbouwing ook op te nemen in deze memorie van
toelichting, hetgeen is gedaan in paragrafen 2.3 en 2.8. Ten tweede verwijst de AP
naar de evaluatie van de Wbp BES (2019). Het evaluatierapport concludeert dat niet
zonder meer kan worden gesteld dat er sprake is van passende waarborgen, noodzakelijk
voor de verstrekking van persoonsgegevens aan het Caribisch deel van Koninkrijk. De
AP adviseert deze conclusie uit het evaluatierapport te betrekken in de toelichting
omtrent passende waarborgen, hetgeen is gedaan in paragraaf 3.4.3.
De CBP BES is verheugd om te lezen dat het traject voor de invoering van het BSN en
de Wet digitale overheid haar laatste fase in gaat. De commissie onderschrijft de
noodzaak om het BSN te implementeren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De invoering
van de verplichte zelfevaluatie als kwaliteitsinstrument is in de ogen van de CBP
BES een welkom onderdeel bij de invoering van het BSN. De CBP BES adviseert om deze
memorie van toelichting op een aantal punten aan te vullen. Zij adviseert in de eerste
plaats om de criteria voor de bestandsvergelijking én het vaststellen welk bestand
(inschrijfmoment) leidend is, nader uit te werken. In deze toelichting, paragraaf
2.8.1, is aangegeven dat de Bap BES leidend is als het gaat om de verblijfsduur in
een openbaar lichaam. Op dit punt brengt dit wetsvoorstel geen verandering ten opzichte
van de huidige situatie waarin er personen zowel in de Bap BES als in de BRP als niet-ingezetene
zijn opgenomen. Ook nu al geldt dat de verblijfsduur in het openbaar lichaam alleen
met zekerheid afgeleid kan worden uit de Bap BES en niet uit de BRP. Dit komt omdat
een inschrijving als niet-ingezetene ook plaatsgevonden kan hebben voor of na de eerste
inschrijving in de Bap BES.
De commissie adviseert ten tweede om uitvoeriger in te gaan op de waarborgen voor
de verstrekking van gegevens aan overheidsorganen en aangewezen derden. Zij adviseert
om «derden» via een ministeriële regeling aan te wijzen. Dit wetsvoorstel brengt geen
verandering in de regels, waarborgen en bevoegdheden die reeds gelden voor verstrekking
van gegevens uit de BRP of uit de Bap BES. Deze regels komen te gelden voor de verstrekking
van de BRP-gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam. Voor derden (niet-overheidsorganisaties)
geldt dat de taken waarvoor de BRP geraadpleegd wordt, in het Besluit BRP (AMvB) moeten
zijn aangewezen als werkzaamheden met gewichtig maatschappelijk belang. Voor de verstrekkingen
uit de Bap BES geldt op dit moment een soortgelijk kader, dat eveneens door dit wetsvoorstel
ongemoeid blijft: de Minister van BZK is bevoegd om systematisch gegevens te verstrekken
aan overheidsorganisaties en derden, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering
van hun taken. Voor deze derden geldt ook het vereiste van aanwijzing bij algemene
maatregel van bestuur.
De commissie adviseert verder om op het punt van technische en organisatorische beveiliging
meer waarborgen te bieden, met de BIO als randvoorwaardelijk normenkader bij de uitwisseling
van persoonsgegevens. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3 waarin meer
uitvoerig wordt ingegaan op de technische en organisatorische waarborgen, zoals die
onder andere volgen uit de Wdo, de verplichte zelfevaluatie en de BIO.
De commissie constateert ten slotte dat de bescherming van persoonsgegevens van personen
die zich in het Caribisch deel Nederland bevinden te rooskleurig is weergegeven in
de stukken die ter advies zijn voorgelegd. De commissie adviseert om de toelichting
op dit punt aan te passen naar de werkelijke weergave van de staat van de rechtsbescherming
binnen het Caribisch deel van Nederland. Naar aanleiding van deze opmerking van de
CBP BES is de toelichting aangevuld. In paragraaf 3.4.3.1 wordt ingegaan op de evaluatie
van de Wbp BES (2019), die mede ziet op de staat van de privacybescherming in de praktijk.
In het onderhavige wetsvoorstel en bij de uitvoering daarvan worden, met het oog op
een goede naleving van de privacywetgeving in de praktijk, specifieke aanvullende
maatregelen voorgesteld. Het betreft behalve juridische ook technische en organisatorische
waarborgen voor een rechtmatige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens. Deze
maatregelen zijn in paragrafen 3.4.3.2 en 3.4.3.3 nader toegelicht.
5.5 Adviescollege Toetsing Regeldruk
Over het wetsvoorstel is tevens advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk
(ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het
geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
5.6 Uitvoeringstoets
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) beheert de centrale BRP- en BSN-voorzieningen
en wordt belast met de aanpassing van deze voorzieningen voor de registratie van ingezetenen
van Caribisch Nederland in de BRP en het aan het bestuurscollege beschikbaar stellen
van de voorzieningen voor toekenningen en verificatie van het BSN. Door RvIG is een
uitvoeringstoets gedaan over het voorstel zoals dat ter consultatie is aangeboden.
Daaruit volgt dat het voorstel uitvoerbaar is. Verder worden een aantal aandachtspunten
en randvoorwaarden voor succesvolle implementatie gesignaleerd. Er is voor de implementatie
sprake van afhankelijkheid van een externe softwareleverancier. Daarnaast is stabiel
internet voor de opneming van het BSN in de Bap BES vereist. Ten slotte is op de eilanden
voldoende en gekwalificeerd personeel nodig om de nieuwe taken uit te kunnen voeren.
Vanuit RvIG wordt zorggedragen voor implementatiebegeleiding bij de invoering van
het BSN in Caribisch Nederland.
6. Inwerkingtreding
Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van BZK van 22 december 2023
is als doel gesteld dat de burgers in Caribisch Nederland in 2025 over een BSN beschikken.142 Het streven is daarom om in 2025 artikel I, artikel II (behoudens het voorgestelde
artikel 30a, eerste tot en met derde lid, Wet bap BES143), artikel III en artikel IV van dit wetsvoorstel in werking te laten treden. Deze
artikelen zien hoofdzakelijk op de toekenning en registratie van het BSN en de daarvoor
benodigde overige wetswijzigingen. Met betrekking tot de inwerkingtreding van artikel V
(wijziging Wet digitale overheid) is een gefaseerde inwerkingtreding voorzien. Dit
betekent dat bepaalde onderdelen van de Wdo – zoals de publieke inlogmiddelen voor
burgers – eerder in werking kunnen treden dan andere onderdelen. Ook kan – net als
in Europees Nederland – per openbaar lichaam en per organisatie(onderdeel) worden
gedifferentieerd met betrekking tot de acceptatieplicht, door middel van een zogenaamd
aansluitschema. In de genoemde brief is tevens aangegeven dat het streven is om in
2025 het publieke inlogmiddel DigiD in te voeren voor burgers en om in 2026 een generiek
inlogmiddel voor bedrijven actief te hebben. Bij zeven overheidsorganisaties loopt
op dit moment een zogenaamde pre-check voor het gebruik van DigiD als inlogmiddel.
Deze organisaties zijn er zelf verantwoordelijk voor om vervolgens online dienstverlening
mogelijk te maken.144
7. Voorlichting en communicatie
Het digitaliseringsbeleid voor Caribisch Nederland strekt verder dan de enkele invoering
van het BSN en het inlogmiddel DigiD. Dit beleid is tevens gericht op het vergroten
van digitale vaardigheden, het beter beschikbaar maken van internet en het breder
toegankelijk maken van de digitale wereld. Daartoe worden in 2024 en 2025 verschillende
initiatieven ontplooid. Lokale partijen die ondersteunen bij digitale vaardigheden
worden verbonden in een «community». Op publieke plekken, zoals bibliotheken en buurthuizen,
komen computers voor gratis gebruik door bezoekers die thuis (nog) geen computer hebben.
Daardoor kunnen ook mensen in sociaaleconomisch kwetsbare posities meedoen. Daarnaast
wordt het bestaande Nederlandstalige leeraanbod voor het vergroten van digitale basisvaardigheden
vertaald naar het Papiaments, zodat daarmee een bredere doelgroep kan worden bereikt
op Bonaire, en naar het Engels voor het bereik op Saba en Sint Eustatius.145
Naast het versterken van digitale vaardigheden en digitale toegankelijkheid zal rondom
de inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden voorzien in meertalige informatie
voor burgers over het kunnen verkrijgen van DigiD. Deze informatie is ook gericht
op bewustwording over het belang van zorgvuldige omgang met het BSN.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I – Wet algemene bepalingen burgerservicenummer
Onderdeel A (artikel 1a (nieuw) Wet algemene bepalingen burgerservicenummer)
De Wabb wordt mede van toepassing verklaard in de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, door dit expliciet te bepalen in artikel 1a, eerste lid, (nieuw)
van de Wabb. Dit heeft mede tot gevolg dat publiekrechtelijke organen in de openbare
lichamen, zoals de Belastingdienst Caribisch Nederland en het bestuurscollege146, onder het begrip «overheidsorgaan» in artikel 1 van de Wabb komen te vallen. Dit
betekent dat deze organen kwalificeren als «gebruiker» en aldus gerechtigd worden
het BSN te verwerken bij de uitvoering van publieke taken.147
Het voorgestelde tweede lid van artikel 1a maakt het mogelijk om artikel 13 van de
Wabb separaat, op een later moment van toepassing te laten zijn.
Artikel 13 van de Wabb bepaalt dat iemand die een BSN heeft door een gebruiker (hier:
overheidsorganisatie) niet kan worden verplicht een ander nummer dan het BSN te delen.
Omdat organisaties in Caribisch Nederland na 2025 nog enige tijd nodig zullen hebben
om de eigen systemen aan te passen op de volledige invoering van het BSN, zal het
gebruik en daarmee het uitvragen aan de burger van sectorale nummers niet direct kunnen
stoppen.148
Onderdeel B (artikel 5, eerste lid, Wet algemene bepalingen burgerservicenummer)
Deze wijziging houdt verband met onderdeel C, waarmee het bestuurscollege verantwoordelijk
wordt voor de toekenning van het BSN aan inwoners van het eigen openbaar lichaam.
Dit brengt met zich mee dat het bestuurscollege op grond van artikel 5 van de Wabb
verplicht wordt aan de Minister van BZK onverwijld de inlichtingen omtrent de toekenning
te verschaffen, die voor de bijhouding van het nummerregister van belang zijn.
Onderdeel C (artikel 8 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer)
Onderdeel C betreft een wijziging van artikel 8 Wabb. Op grond van het voorgestelde
tweede lid (nieuw) kent het bestuurscollege bij inschrijving van een persoon in de
basisadministratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens
BES, aan de betrokkene een BSN toe. Hiermee wordt ook artikel 7 van de Wabb van toepassing:
het bestuurscollege wordt namelijk «een bestuursorgaan dat bevoegd is het BSN toe
te kennen».
Voorts wordt in het vernummerde vijfde lid de volgende omissie hersteld. Met de Aanpassingswet
basisregistratie personen is het sociaal-fiscaal nummer uit de belastingwetgeving
geschrapt.149 Hierbij is nagelaten bepalingen die te maken hebben met het sofinummer ook uit de
Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (hierna: Wabb) te schrappen. Dat is door
middel van artikel IX van de Reparatiewet BZK 2018 alsnog gebeurd. In artikel 8, vierde
lid (nieuw: vijfde lid), van de Wabb staat echter per abuis nog een verwijzing naar
het vervallen artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de Wabb. Met onderhavige wijziging
wordt dit gecorrigeerd.
Onderdeel D (artikel 22 (nieuw) Wet algemene bepalingen burgerservicenummer)
Het voorgestelde artikel 22 (nieuw) bevat een regeling voor de toekenning van BSN’s
aan personen die op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel reeds in
de Bap BES zijn ingeschreven. Het bestuurscollege wordt belast met deze initiële toekenning
van BSN’s aan alle geregistreerde inwoners van het betreffende openbaar lichaam, voor
zover zij nog niet over een BSN beschikken. Dit is een eenmalige handeling in verband
met de invoering van het BSN in Caribisch Nederland.
Artikel II – Wet basisadministraties persoonsgegevens BES
Onderdeel A (artikel 1 Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
De definitie van openbaar lichaam is verduidelijkt door te verwijzen naar artikel 1,
eerste lid, onder a, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Daarnaast wordt het BSN gedefinieerd met het oog op de registratie van het BSN in
een basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens
BES (hierna: Bap BES).
Onderdeel B (artikel 10 Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
In artikel 10 van de Wet bap BES is limitatief opgesomd welke categorieën persoonsgegevens
worden geregistreerd op de persoonslijst. Het identiteitsnummer (ID-nummer) wordt
hierbij vervangen door het BSN zodat er een grondslag wordt gecreëerd voor de registratie
van het BSN in de Bap BES. Het daadwerkelijk vervallen van het ID-nummer zal echter
op een later moment geeffectueerd worden omdat organisaties nog enige tijd nodig zullen
hebben om de eigen systemen aan te passen op de invoering van het BSN (zie het voorgestelde
artikel 35 van de Wet bap BES). Dit betekent dat er enige tijd zowel het BSN als het
identiteitsnummer opgenomen blijven in de Bap BES en vandaaruit verstrekt worden aan
afnemers.
Onderdeel C (artikel 12a (nieuw) Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
Met het toevoegen van een nieuw artikel 12a wordt bewerkstelligd dat bij de inschrijving
in de Bap BES, het toegekende BSN op de persoonslijst wordt opgenomen voordat over
de betrokkene voor de eerste keer gegevens worden verstrekt. Daarnaast worden op de
persoonslijst van de ingeschrevene de BSN’s van diens gerelateerden (ouders, echtgenoot,
geregistreerde partner, kind) opgenomen. Het BSN van een gerelateerde wordt enkel
opgenomen indien die gerelateerde zelf ook beschikt over een actuele persoonslijst
in de Bap BES van het betreffende openbaar lichaam. Voor een nadere toelichting wordt
verwezen naar paragraaf 2.6 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel D (artikel 13 Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
Met dit onderdeel wordt artikel 13, tweede lid, van de Wet bap BES gewijzigd, waardoor
de ingezetene van een openbaar lichaam niet langer verplicht is om in persoon te verschijnen
bij aangifte van verhuizing binnen een openbaar lichaam. Voor een nadere toelichting
wordt verwezen naar paragraaf 2.7.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel E (artikel 17b (nieuw) Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
Op grond van het nieuwe artikel 17b ontvangt de betrokkene binnen vier weken na diens
(eerste) inschrijving in de Bap BES van het bestuurscollege een overzicht (uittreksel)
van zijn persoonslijst. Dit kan door middel van verzending aan de betrokkene alsmede
door uitreiking aan het loket.
Het derde lid is ontleend aan artikel 2.54, derde lid, van de Wet BRP zoals dat luidde
voor de totstandkoming van de AVG. Artikel 2.54, derde lid, van de Wet BRP is na de
totstandkoming van de AVG namelijk gewijzigd, omdat veel van wat daar geregeld werd
nu in de AVG is neergelegd. De AVG geldt echter niet in Caribisch Nederland en dus
is ervoor gekozen om bij de oude versie van artikel 2.54, derde lid, aan te sluiten.
Het bepaalt dat de toezending vergezeld moet gaan van onder andere de hoofdlijnen
van de geldende regels met betrekking tot de basisadministratie, waarbij is aangegeven
welke informatie ten minste moet worden verstrekt. Voor een nadere toelichting wordt
verwezen naar paragraaf 2.7.1 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel F (artikel 27b, vierde en vijfde lid (nieuw) Wet basisadministraties persoonsgegevens
BES)
Het voorgestelde artikel 27b, vierde lid, van de Wet bap BES biedt een expliciete
grondslag voor het spontaan verstrekken van de noodzakelijke gegevens uit de Bap BES
voor de bijhouding van gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP.
Het voorgestelde artikel 27b, vijfde lid, hangt samen met het voorgestelde artikel 4.3a
Wet BRP (artikel III, onderdeel J). Op grond van dat artikel krijgt de Minister van
BZK een wettelijke bevoegdheid om de gegevens in de Bap BES en de BRP met elkaar te
vergelijken, met het oog op de consistentie tussen de twee stelsels (BRP en Bap BES).
Met de toevoeging van dit vijfde lid aan artikel 27b Wet bap BES wordt bewerkstelligd
dat het bestuurscollege gegevens uit de Bap BES met de Minister deelt ten behoeve
van de uitvoering van deze controles. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar
paragraaf 2.8.4 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel G (artikel 30a en 30b (nieuw) Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
De verplichte zelfevaluatie wordt met het voorgestelde artikel 30a ingevoerd als kwaliteitsinstrument
in de Wet bap BES. Dit instrument bestaat reeds als verplichting voor gemeenten op
grond van artikel 4.3 Wet BRP. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf
2.7.3 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 30a, vierde lid, biedt de grondslag voor het onderzoek door de Minister van
BZK naar zogenaamde dubbelinschrijvingen in de basisadministraties. Als uit zo een
onderzoek blijkt dat er inconsistenties zijn tussen of binnen de basisadministraties
die vragen om aanpassingen in een of meerdere van de basisadministraties, dan doet
de Minister daarvan mededeling aan het betreffende bestuurscollege dat verantwoordelijk
is voor de bijhouding (het voorgestelde artikel 30b).
De Minister kan, als verantwoordelijke voor de verstrekkingenvoorziening, door onderzoek
naar inconsistenties op zich al beschikken over informatie die voor de bijhouding
door een bestuurscollege van belang kan zijn. En het doen van dergelijk onderzoek
naar inconsistenties is voorts ook noodzakelijk om aan de voorgestelde verplichting
van artikel 30b van de Wet bap BES, het informeren van bestuurscolleges over aangetroffen
inconsistenties, te kunnen voldoen. Voor de kenbaarheid is er toch voor gekozen om
de onderzoeksbevoegdheid in artikel 30a, vierde lid, van de Wet bap BES expliciet
vast te leggen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.7.4 van
het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel H (artikel 35 en 35a (nieuw) Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
Het voorgestelde artikel 35, eerste lid, Wet bap BES bewerkstelligt dat het identiteitsnummer
op de persoonslijst opgenomen blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.6 van het algemeen deel van deze toelichting.
Het voorgestelde artikel 35a Wet bap BES ziet op de initiële registratie van het BSN
op de persoonslijsten van de personen die op het moment van inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel zijn ingeschreven in de Bap BES. Een separate regeling voor deze initiële
registratie is nodig omdat de hoofdregel uit het voorgestelde artikel 12a van de Wet
bap BES voor deze groep per definitie niet kan gelden. Het voorgestelde artikel 12a
Wet bap BES bepaalt namelijk dat het BSN wordt opgenomen op de persoonslijst voordat
over de betrokkene voor de eerste keer gegevens worden verstrekt. Dit artikel betreft
dus uitsluitend gevallen van vestiging of geboorte na het moment van inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel. Voor de huidige geregistreerde inwoners van de openbare lichamen,
voorziet het voorgestelde artikel 35a Wet bap BES in de grondslag voor de registratie
van het BSN in de Bap BES. Dit betreft een eenmalige handeling (initiële registratie)
in verband met de invoering van het BSN, die zal plaatsvinden onmiddellijk bij de
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Hierbij gaat het in de eerste plaats om personen
die reeds over een BSN beschikken, door eerdere BRP-inschrijving als ingezetene of
niet-ingezetene. Deze personen hebben dat BSN in het verleden toegekend gekregen op
grond van artikel 8, tweede lid, van de Wabb. Daarnaast gaat het om personen die op
het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een BSN krijgen, op grond van
het voorgestelde artikel 22 van de Wabb. In beide gevallen wordt het BSN opgenomen
op de persoonslijst van de betrokkene in de Bap BES.
Artikel III – Wet basisregistratie personen
Onderdeel A (artikel 1.1 Wet basisregistratie personen)
Artikel III, onderdeel A, betreft een aanpassing van artikel 1.1 van de Wet BRP. In
deze definitiebepaling wordt de definitie van «persoonslijst» (onderdeel c) aangepast
door een verwijzing naar de nieuwe categorie ingeschrevenen onder hoofdstuk 2, afdeling
3, op te nemen. Tevens wordt de definitie van «ingezetene van een openbaar lichaam»
toegevoegd (het nieuwe onderdeel ab). Onder ingezetene van een openbaar lichaam wordt
verstaan een ingeschrevene, die zijn adres heeft in een van de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius of Saba, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden
als actueel gegeven is opgenomen. Uit de definitie volgt dat als de ingezetene van
een openbaar lichaam overlijdt of vertrekt, hij niet langer als ingezetene van een
openbaar lichaam geregistreerd staat in de basisregistratie personen (hierna: BRP).
Bij vertrek naar een ander land wordt de betrokkene geregistreerd als «niet-ingezetene».150 Bij vertrek naar Europees Nederland wordt de betrokkene «ingezetene» (van Europees
Nederland).151 Bij vertrek naar een ander openbaar lichaam blijft de betrokkene geregistreerd als
ingezetene van een openbaar lichaam.
Ten slotte wordt de definitie van «Nederland» toegevoegd (het nieuwe onderdeel ac).
In de Wet BRP wordt met «Nederland» het Europese deel van Nederland bedoeld. Het opnemen
van een definitie daarvoor is wenselijk, omdat met dit wetsvoorstel onderdelen van
de Wet BRP betrekking gaan hebben op organisaties in Caribisch Nederland (zie hierna
onderdelen F en G).
Onderdeel B (artikel 1.2 Wet basisregistratie personen)
In artikel 1.2 wordt bepaald dat de BRP behalve gegevens over ingezetenen (van Europees
Nederland) en niet-ingezetenen, voortaan ook gegevens over ingezetenen van een openbaar
lichaam bevat.
Onderdeel C (artikel 1.4 Wet basisregistratie personen)
Artikel 1.4 Wet BRP benoemt de verantwoordelijken voor de bijhouding van de BRP. Het
tweede lid wordt gewijzigd, waarmee de Minister van BZK wordt aangewezen als verantwoordelijke
voor de bijhouding van gegevens over de ingezetenen van een openbaar lichaam.
Onderdeel D (artikel 1.10 Wet basisregistratie personen)
Op grond van artikel 1.10 van de Wet BRP worden bij of krachtens AMvB regels gesteld
over de werking en beveiliging van de BRP en over de uitwisseling van berichten tussen
gemeentelijke en centrale voorzieningen. Deze regels zijn neergelegd in de systeembeschrijving.
Aan dit artikel wordt toegevoegd dat de systeembeschrijving ook het nieuwe berichtenverkeer
tussen de BRP en de verstrekkingenvoorzieningen van Bap BES (PIVA-V) omvat. Door middel
van deze berichtuitwisseling geeft de Minister van BZK uitvoering aan haar nieuwe
taak als bijhouder van gegevens over ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP.
Voorzien is dat wijzigingen in de Bap BES (bijvoorbeeld verhuizing, migratie, overlijden
en (her)vestiging) via een technische koppeling doorwerken in de BRP (synchronisatie).
Zo wordt geborgd dat de actuele gegevens in de Bap BES en de BRP steeds met elkaar
overeenkomen.
Onderdeel E (artikel 2.63 Wet basisregistratie personen)
Artikel 2.63, eerste lid, bepaalt het toepassingsbereik van afdeling 2 van hoofdstuk
2: de registratie van niet-ingezetenen in de BRP. De afdeling is niet van toepassing
op personen die als ingezetene in de BRP zijn ingeschreven. Met de introductie van
een derde categorie ingeschrevenen is het noodzakelijk om in artikel 2.63, eerste
lid, toe te voegen dat deze afdeling 2 ook niet van toepassing is op ingezetenen van
een openbaar lichaam.
Onderdeel F (artikel 2.64 van de Wet basisregistratie personen)
Met deze wijziging wordt in artikel 2.64 geëxpliciteerd dat een zogenaamde inschrijfvoorziening
voor de registratie van niet-ingezetenen («RNI-loket») voortaan ook in een of meerdere
van de openbare lichamen gevestigd kan worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen
naar paragraaf 2.8.7 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel G (artikel 2.65 van de Wet basisregistratie personen)
Aan artikel 2.65 wordt een lid toegevoegd. In het nieuwe tweede lid wordt bepaald
dat een aanwijzing als bestuursorgaan dat kan verzoeken om inschrijving van personen
als niet-ingezetene ook betrekking kan hebben op bestuursorganen als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES. Hiermee wordt het mogelijk
om bij AMvB bestuursorganen in Caribisch Nederland als zogenaamde «abo» aan te wijzen.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.8.7 van het algemeen deel
van deze toelichting.
Onderdeel H (artikel 2.67 Wet basisregistratie personen)
Met de wijziging van artikel 2.67 van de Wet BRP wordt bewerkstelligd dat een persoon
die is ingeschreven als ingezetene van een openbaar lichaam niet gelijktijdig ook
kan worden ingeschreven als niet-ingezetene.
Onderdeel I (hoofdstuk 2, afdeling 3 (nieuw) Wet basisregistratie personen)
Na de afdeling over de bijhouding van gegevens over niet-ingezetenen in de BRP wordt
een nieuwe afdeling ingevoegd ten behoeve van de registratie van ingezetenen van een
openbaar lichaam in de BRP. De afdeling bestaat uit artikelen 2.82 tot en met 2.86.
Artikel 2.82 is gebaseerd op artikel 2.1 van de Wet BRP en bepaalt het toepassingsbereik
van de nieuwe afdeling. De afdeling ziet op personen die als ingezetene van een openbaar
lichaam in de BRP zijn of worden ingeschreven en op ingeschrevenen die op het moment
van hun overlijden ingezetene van een openbaar lichaam waren (artikel 2.82, eerste
lid). Ten aanzien van deze overledenen blijft de Minister van BZK verantwoordelijk
voor het doorvoeren van wijzigingen (correcties) met betrekking tot feiten die zich
voor het overlijden hebben voorgedaan. Dit is overeenkomstig de verantwoordelijkheid
van colleges van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.4 van de Wet BRP.
Voorts wordt bepaald dat geen nieuwe gegevens worden opgenomen over personen die door
vertrek uit het openbaar lichaam geen ingezetene meer zijn, (tweede lid), tenzij het
gebeurtenissen betreft die plaatsvonden toen de betrokkene nog ingezetene van het
openbaar lichaam was (derde lid).
Het vierde lid ziet op de gevallen waarin een ingezetene van een openbaar lichaam
vertrekt naar Europees Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente waar de betrokkene gaat wonen, zal op basis van diens aangifte van verblijf
en adres de BRP-gegevens van de betrokkene opnieuw vaststellen (actualiseren) ten
behoeve van diens registratie als ingezetene (van Europees Nederland). Deze regel
geldt reeds voor niet-ingezetenen die zich vestigen in een Europees Nederlandse gemeente
(artikel 2.63, derde lid, van de Wet BRP).
Het vijfde lid ziet op de gevallen waarin een persoon die als ingezetene of niet-ingezetene
in de BRP is ingeschreven, zich vestigt in een openbaar lichaam. De Minister van BZK
zal op basis van diens inschrijving in de Bap BES de BRP-gegevens opnieuw vaststellen
(actualiseren) ten behoeve van de registratie als ingezetene een openbaar lichaam
in de BRP.
Artikel 2.83, eerste lid, bepaalt dat de inschrijving van een ingezetene van een openbaar
lichaam in de BRP ambtshalve plaatsvindt. Dit betekent dat de actuele gegevens over
een ingezetene van een openbaar lichaam enkel opgenomen worden door de Minister. De
betrokkene kan niet zelf verzoeken om inschrijving, ook andere organisaties kunnen
dit verzoek niet doen. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.8.2 van deze toelichting.
Artikel 2.83, tweede lid, bepaalt dat inschrijving niet plaatsvindt als een persoon
al is ingeschreven in de basisregistratie. Met «inschrijving» in de Wet BRP wordt
bedoeld «de opneming van een persoonslijst in de basisregistratie».152 Dit betekent dat een persoon per definitie maar één keer wordt ingeschreven in de
basisregistratie en dat wijzigingen daarin, bijvoorbeeld doordat de betrokkene niet-ingezetene
wordt, niet kwalificeren als een (nieuwe) inschrijving. Van inschrijving van een persoon
als ingezetene van een openbaar lichaam is dan ook enkel sprake als de betrokkene
nog niet met een persoonslijst in de BRP (als niet-ingezetene of ingezetene van Europees
Nederland) is opgenomen. Dit geldt in ieder geval bij de geboorte. Is de betrokkene
die zich in een openbaar lichaam vestigt al wel in de BRP opgenomen, als ingezetene
van Europees Nederland of als niet-ingezetene, dan worden in de BRP diens actuele
gegevens uit de Bap BES overgenomen.
Artikel 2.84 betreft de limitatieve opsomming van de gegevens die over de ingezetene
van een openbaar lichaam worden opgenomen in de BRP. Hierbij wordt onderscheid gemaakt
tussen algemene gegevens en administratieve gegevens. Voor een nadere toelichting
over de gegevensset wordt verwezen naar paragraaf 2.8.3 van het algemeen deel van
deze toelichting.
Artikel 2.85, eerste lid, betreft een zogenaamde bronregel: het bepaalt waaruit de
betreffende BRP-gegevens (artikel 2.84) afkomstig zijn. Hiervoor geldt dat de persoonslijst
van de betrokkene in de Bap BES de enige bron is van de algemene gegevens, waaronder
het BSN. Deze gegevens worden aldus een op een vanuit de persoonslijst in de Bap BES
overgenomen in de BRP (synchronisatie). Het tweede lid ziet op de wijziging (actualisering)
van gegevens over de ingezetene van een openbaar lichaam in de BRP. Evenals bij de
inschrijving geldt ook hier dat de Bap BES leidend is. Wijziging van een gegeven in
de BRP vindt slechts plaats als het betreffende gegeven in de Bap BES is gewijzigd.
Zo wordt geborgd dat de gegevens over een persoon in de BRP en Bap BES met elkaar
in overeenstemming blijven.
In artikel 2.86 is bepaald welke rechten van overeenkomstige toepassing zijn op de
registratie van ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP. Het betreft bijvoorbeeld
het recht op inzage en correctie. Deze rechten zijn nader toegelicht in paragraaf
2.8.6 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel J (artikel 4.3a (nieuw) Wet basisregistratie personen)
Op grond van het voorgestelde artikel 4.3a, eerste lid, wordt de Minister van BZK
bevoegd om de centrale voorzieningen (BRP-V) en de verstrekkingenvoorzieningen van
de Bap BES (PIVA-V) te onderzoeken op onderlinge consistentie en integriteit. Zo kunnen
eventuele inconsistenties tussen de Bap BES en de BRP worden geïdentificeerd. Als
uit een controle blijkt dat er inconsistenties zijn tussen de Bap BES en de BRP die
vragen om aanpassingen in de Bap BES of de BRP, doet de Minister daarvan mededeling
aan het betreffende bestuurscollege of college van B&W dat verantwoordelijk is voor
de bijhouding (tweede lid).
Onderdeel K (artikel 4.9 Wet basisregistratie personen)
Artikel 4.9 van de Wet BRP betreft een overgangsbepaling in verband met het gebruik
van het administratienummer (a-nummer). In het eerste en tweede lid wordt een omissie
hersteld: in die leden was abusievelijk verwezen naar hoofdstuk 1 van de Wet BRP,
in plaats van hoofdstuk 2.
Voor de registratie van ingezetenen van de openbare lichamen wordt aangesloten bij
het bepaalde in artikel 4.9 van de Wet BRP door toevoeging van een nieuw (derde) lid.
Totdat het a-nummer per koninklijk besluit wordt geschrapt, zal ook voor ingezetenen
van de openbare lichamen het a-nummer opgenomen worden op de persoonslijst in de BRP.
Door toevoeging van het nieuwe derde lid worden de overige leden vernummerd en dienen
verwijzingen naar deze leden ook vernummerd te worden (zie artikel III, onderdeel K,
onder 3).
Onderdeel L (artikel 4.16a Wet basisregistratie personen)
Ook ten aanzien van de afdeling voor ingezetenen van een openbaar lichaam dient de
mogelijkheid geboden te worden om af te wijken van deze afdeling ten behoeve van een
experiment.
Onderdeel M (artikel 4.18 Wet basisregistratie personen)
Onderdeel M betreft een wijziging van artikel 4.18 Wet BRP. Dit artikel regelt de
termijn voor de archivering van persoonslijsten. Op grond van artikel 12, eerste lid,
van de Archiefwet dienen archiefbescheiden die ouder zijn dan 20 jaar en die niet
voor vernietiging in aanmerking komen, overgedragen te worden naar een archiefbewaarplaats.
Voor de BRP-persoonslijsten van ingezetenen is bepaald dat deze termijn van 20 jaar
start op de overlijdensdatum. Voor persoonslijsten van niet-ingezetenen start de termijn
100 jaar na de geboortedatum. De introductie van een nieuwe categorie ingeschrevenen
(ingezetenen van een openbaar lichaam), vergt aanvulling van artikel 4.18, zodat ook
voor de nieuwe categorie duidelijk wordt wanneer de termijn voor overbrenging naar
een archiefbewaarplaats aanvangt. Voorgesteld wordt om ook voor persoonslijsten van
ingezetenen van een openbaar lichaam in de BRP te bepalen dat de termijn van 20 jaar
start op de overlijdensdatum.
Artikel IV – Wet bescherming persoonsgegevens BES
Met het vervallen van het tweede lid wordt de onderlinge verhouding tussen het eerste
en tweede lid van artikel 24 (oud) van de Wet bescherming persoonsgegevens BES (hierna:
Wbp BES) verduidelijkt. De tegenhanger van dit artikel in de Europees Nederlandse
context, artikel 46 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming,
wordt op dezelfde manier gewijzigd middels artikel I, onderdeel S van de Verzamelwet
gegevensbescherming.153 Voorgesteld wordt om de afweging inzake het gebruik van het BSN, met name waar het
gaat om het toestaan van het verwerken en uitwisselen van BSN door private organisaties,
te maken in een (domein)specifieke wet. Met het gewijzigde artikel 24 wordt verduidelijkt
dat regels over BSN-gebruik steeds een specifieke formeel wettelijke grondslag behoeven.
Het artikel is daarmee beter in lijn met artikel 1, onderdeel d, punt 2, Wabb, dat
het gebruik van het BSN door andere dan overheidsorganen mogelijk maakt, voor zover
deze werkzaamheden verrichten waarbij het gebruik van het BSN bij of krachtens wet
is voorgeschreven. Wel kan bijvoorbeeld in een dergelijke formele wet worden bepaald
dat bij algemene maatregel van bestuur organisaties kunnen worden aangewezen die ter
uitvoering van de desbetreffende wet het BSN verwerken.
Artikel V – Wet digitale overheid
Met de invoeging van het nieuwe hoofdstuk 7a aan de Wet digitale overheid (hierna:
Wdo) wordt de toepassing van de Wdo uitgebreid tot de openbare lichamen. Rekening
houdend met het absorptievermogen van de openbare lichamen, is een gefaseerde inwerkingtreding
van de Wdo in Caribisch Nederland met artikel 22a voorzien. Dit betekent dat bepaalde
onderdelen van de Wdo – zoals de publieke inlogmiddelen voor burgers – eerder in werking
kunnen treden dan andere onderdelen. Voor wat betreft de acceptatieplichten, komt
voor dienstverleners in Caribisch Nederland het aansluitschema op grond van artikel 29
van de Wdo te gelden.
Met artikel 22b wordt de reikwijdte van een aantal begrippen uitgebreid tot de openbare
lichamen, waaronder de ondernemingen en rechtspersonen, de bestuursorganen en de rechterlijke
instanties. Voor de definitie van bestuursorgaan wordt voor Caribisch Nederland aangesloten
bij artikel 2 van de Wet administratieve rechtspraak BES. Daarnaast wordt ook artikel 2,
tweede lid, van de Wdo uitgebreid. Dit artikellid ziet op rechterlijke instanties.
Voor hen gelden, tenzij anders is bepaald, dezelfde rechten en verplichtingen ingevolge
de Wdo als voor bestuursorganen en aangewezen organisaties. Verder is in de terminologie
van de Wdo zoveel mogelijk aangesloten bij de eIDAS-verordening en de op grond daarvan
vastgestelde uitvoeringsverordeningen. Het feit dat deze verordening geen gelding
heeft in de openbare lichamen, staat er niet aan in de weg om de terminologie ook
aan te houden voor de invoering van de Wdo in de openbare lichamen.
Artikel 3 van de Wdo verplicht organisaties tot de toepassing van aangewezen standaarden
en kent daarbij een eigenstandig toepassingsbereik, dat afwijkt van artikel 2 van
de Wdo. Artikel 3 verplicht bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (zogeheten a en b- bestuursorganen, inclusief ZBO’s),
organen, personen en colleges als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (o.a. de Eerste en Tweede Kamer, de rechterlijke macht, de Raad
van State en de Nationale ombudsman) en zogeheten rechtspersonen met een wettelijke
taak (RWT) tot de toepassing van de ingevolge het tweede lid aangewezen standaarden.
Net als ten aanzien van artikel 2, is ook voor artikel 3 nodig dat het toepassingsbereik
wordt uitgebreid tot de equivalenten van genoemde organisaties in Caribisch Nederland.
Dit betekent dat onder «bestuursorganen» wordt verstaan «bestuursorganen als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES». Daarnaast wordt
onder «organen, personen en colleges als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht» verstaan «bestuursorganen als bedoeld in artikel 2, eerste
lid, onderdelen a tot en met d, van de Wet administratieve rechtspraak BES», te weten:
de kamers en de verenigde vergadering van de Staten-Generaal, de eilandsraden, de
kiescolleges voor de Eerste Kamer, onafhankelijke organen die met rechtspraak zijn
belast en de hoofdstembureaus en stembureaus, bedoeld in de Kieswet. Ten aanzien van
artikel 3, eerste lid, onderdeel c (toepassing van standaarden op rechtspersonen met
een wettelijke taak als bedoeld in artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016), is
geen aanpassing nodig, nu de Comptabiliteitswet ook geldt in de openbare lichamen.
Met artikel 22c worden onderdelen van de Wdo buiten toepassing verklaard voor de openbare
lichamen. Het betreft de acceptatieplicht voor inlogmiddelen uit andere EER-lidstaten:
artikel 7, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder c, en artikel 15, achtste lid.
Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 2.9.5 van
het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 22d ziet op het toezicht op de voorgeschreven standaarden en de naleving van
de acceptieplicht van inlogmiddelen (zie artikel 17 van de Wdo). Voor de openbare
lichamen wordt bepaald dat de Minister van BZK belast is met het toezicht op de naleving
van de artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid, en 15 van de Wdo. De overige bepalingen in
dit hoofdstuk (artikelen 18 en 19 van de Wdo) komen onverkort te gelden voor de openbare
lichamen.
Tot slot wordt in artikel 22e een wettelijke grondslag gecreëerd voor bijzondere uitkeringen.
Bijzondere uitkeringen vereisen namelijk, behoudens uitzonderingen, ingevolge artikel 92
van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een wettelijke
grondslag. De uitwerking van deze bijzondere uitkering vindt plaats bij regeling van
de Minister van BZK. Deze regeling bevat onder andere voorschriften over de berekening
van de hoogte van de uitkering, de voorwaarden die aan de uitkering worden verbonden
en op welke wijze de uitkering betaald wordt. Deze voorwaarden worden in overleg met
de openbare lichamen opgesteld.
Artikel VI – Inwerkingtreding
Bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal rekening gehouden worden met het
absorptievermogen van de (organisatieonderdelen van de) openbare lichamen. Hierbij
zal rekening worden gehouden met de vaste verandermomenten.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, F.Z. Szabó
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.