Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over de afscheidsrede van prof. Nijman over misleidende berekeningen in transitieplannen en pensioencommunicatie
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de afscheidsrede van prof. Nijman over misleidende berekeningen in transitieplannen en pensioencommunicatie (ingezonden 23 september 2024).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 15 oktober
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de afscheidsrede «Het nieuwe pensioen» van prof. Nijman?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman aangeeft dat pensioenuitkomsten die voor allen,
maar vooral voor jongeren, veel beter zijn in het nieuwe contract dan in het oude
contract, «too good to be true» zijn? Bent u het eens met deze constatering, en zo
niet, waarom niet?
Antwoord 2
Prof. dr. Theo Nijman geeft in zijn afscheidsrede inderdaad aan dat pensioenuitkomsten
vooral voor jongeren beter kunnen uitvallen. Bij de overgang naar het nieuwe stelsel
beoordelen pensioenfondsen de evenwichtigheid voor alle deelnemers. Daarvoor maken
zij gebruik van wettelijke voorschriften zoals de standaardregel voor invaren. Daarnaast
worden wiskundige modellen, de scenariosets, gebruikt als hulpmiddel bij de besluitvorming
en deelnemercommunicatie. De context en uitleg bij de gecommuniceerde cijfers is daarbij
van groot belang. Pensioenfondsen maken eigenstandig een afweging op basis van alle
daarvoor benodigde middelen, waarvan de scenariosets er één is. Het Servicedocument
Transitiecommunicatie, zoals opgesteld door de Pensioenfederatie, laat zien hoe fondsen
hieraan vorm denken te geven.
Dan meer specifiek over de bedragen. Zoals Prof. Nijman al aangeeft, elke doorrekening
volgt de onderliggende aannames. Het klopt dat bedragen in het nieuwe stelsel (flink)
hoger kunnen uitvallen (zie bijvoorbeeld de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2022).2 Bij huidige FTK-regelingen lopen in voorkomende gevallen de dekkingsgraden op. Maar
dit vermogen kan vervolgens niet tot uitkering komen omdat pensioenverhogingen zijn
gemaximeerd aan (een vorm van) de inflatie. Dit is het «genoeg is genoeg» principe.
Daar komt bij dat het bij FTK-regelingen niet mogelijk is om meer pensioenaanspraken
te krijgen dan het afgesproken opbouwpercentage bepaalt. In het nieuwe stelsel worden
beide aspecten losgelaten omdat wordt overgestapt naar premieregelingen. Daarmee zit
er niet langer een (fiscale) bovengrens aan de pensioenuitkomsten. Bovendien zijn
de buffers kleiner in WTP-regelingen, omdat niet langer zekerheid geboden hoeft te
worden over nominale uitkeringen en aanspraken. Door de kleinere buffervereisten komt
overrendement eerder beschikbaar om uit te keren aan gepensioneerden of om aanspraken
mee te verhogen. In economisch optimistische scenario’s kan dat inderdaad leiden tot
(erg) hoge verwachte pensioenbedragen. Zoals ook al staat aangegeven in bovengenoemde
brief, zullen decentrale partijen in dergelijke situaties mogelijk aanpassingen overwegen
ten aanzien van de premiehoogte. Deze aanpassingen, maar ook aanpassingen rond het
gekozen beleggingsbeleid of een denkbare aanpassing van het fiscale kader voor de
maximale premiehoogte, worden niet verwerkt in de voorgeschreven transitieberekeningen
en in de transitie-informatie voor deelnemers. In de communicatie gericht op deelnemers
dienen uitvoerders deze context wel mee te nemen. Deelnemercommunicatie dient te allen
tijde correct, duidelijk en evenwichtig te zijn. Op deze norm houdt de Autoriteit
Financiële Markten (AFM) toezicht.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman aangeeft dat de verklaring van de veel betere pensioenuitkomsten
in het nieuwe contract ten opzichte van het oude contract in transitieplannen, ligt
in «het binnen het model ophopen van enorme buffers in het oude FTK contract, ook
als de dekkingsgraad misschien wel 400% is. De veronderstelling onder de berekening
is namelijk dat ook dan de premies blijven wat ze waren en de toeslagen niet hoger
mogen zijn dan de feitelijke inflatie.»?
Antwoord 3
Dat kan ik bevestigen. Daarbij merk ik op dat deze transitieberekeningen op zichzelf
niet een evenwichtige transitie definiëren, maar enkel kunnen dienen als onderbouwing
om tot een evenwichtig besluit te komen. Bestuurders en sociale partners moeten in
dat proces zelf de juiste context en eventueel andere zaken betrekken die relevant
zijn.
Zo is bij de transitieberekeningen die door enkele pensioenfondsen zijn gemaakt op
verzoek van mijn ministerie ook aangegeven dat bij langdurig hoge rendementen, decentrale
partijen mogelijk een aanpassing zullen overwegen ten aanzien van de premiehoogte.3 Het is wettelijk voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder uiterlijk iedere vijf jaar
berekent of de premie past bij de beoogde pensioendoelstelling.
Het staat pensioenfondsen vrij om naast de wettelijke maatstaven ook additionele berekeningen
te maken en te betrekken in de overwegingen. Daarbij kunnen ze bijvoorbeeld de veronderstelling
los laten dat de premie gelijk blijft of dat de inflatie gemaximeerd is in de huidige
FTK-regeling – indien zij vinden dat dit een aanvullend inzicht geeft.
Vraag 4
Bent u het met prof. Nijman eens dat de modelaannames dat de buffers enorm oplopen
en de toeslagen niet hoger mogen zijn dan de feitelijke inflatie in het oude contract,
ervoor kunnen zorgen dat de berekende pensioenuitkomsten in het nieuwe contract veel
hoger zijn ten opzichte van de pensioenuitkomsten in het oude contract?
Antwoord 4
De situatie beschreven in de vraag kan zich inderdaad voordoen. Zoals beschreven staat
in de antwoorden op vragen 2 en 3 is dit «genoeg is genoeg-principe» onderdeel van
het huidige FTK-contract. Bij deze berekeningen dient de juiste context, en eventueel
andere zaken die relevant zijn, te worden meegenomen. Ook moet aan deelnemers uitgelegd
worden dat de aard van de toezegging in de nieuwe WTP-regelingen anders is.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman over deze pensioenuitkomsten, waarmee pensioenfondsen
het oude en het nieuwe contract vergelijken, in transitieplannen en pensioencommunicatie
aangeeft dat ze «Juist doorgerekend, maar een weinig zinvolle en misleidende berekening.»
zijn? Kunt u hierop reflecteren?
Antwoord 5
Dat prof. Dr. Theo Nijman dat aangeeft, kan ik bevestigen. Ik deel zijn opvatting
echter niet. Het is wettelijk voorgeschreven dat pensioenuitvoerders hun deelnemers
informeren over het karakter van de pensioenovereenkomst voor en na de transitiedatum.
Aan deelnemers wordt dus op een duidelijke manier uitgelegd dat met de transitie de
aard van de aanspraak verandert in de gevallen dat niet langer sprake is van een uitkeringsovereenkomst.
Verder wordt aan sociale partners en bestuurders meegegeven dat deze berekeningen
niet op zichzelf staan. De berekeningen dienen ter onderbouwing van een besluit waarbij
context en andere relevante zaken minstens net zo belangrijk zijn. Bovendien staat
het pensioenfondsen vrij om ook additionele analyses te maken en te betrekken in de
overwegingen. Berekeningen zijn altijd gebaseerd op aannames en momentafhankelijk,
vandaar dat de toelichting en context van groot belang is. Maar ik kan dus niet meegaan
in de conclusie dat dit leidt tot een weinig zinvolle en misleidende berekening.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat prof. Nijman tijdens zijn uitgesproken rede ook heeft aangegeven
dat hij dit in een vroeg stadium in het proces van de totstandkoming van de Wet toekomst
pensioenen ook heeft benoemd richting De Nederlandsche Bank, en kunt u aangeven waarom
De Nederlandsche Bank of de wetgever niets met dit signaal hebben gedaan?
Antwoord 6
De Wet toekomst pensioenen is uitvoerig besproken, geverifieerd en getoetst door Tweede
en Eerste Kamer. In dat traject, maar ook in het jarenlange traject daaraan voorafgaand,
zijn ook de bevindingen van wetenschappers en leden van werkgroepen betrokken. Alle
input, ook die van prof. Dr. Nijman en vele andere experts, is zorgvuldig gewogen
en heeft uiteindelijk geleid tot de Pensioenwet zoals die nu van kracht is. Daarbij
wil ik opmerken dat ook tijdens de behandeling van deze wet steeds is aangegeven dat
de berekeningen ter ondersteuning dienen, maar dat ze niet een evenwichtige transitie
als zodanig definiëren.
Vraag 7
Vindt u het verstandig en acceptabel dat er naar het oordeel van een vooraanstaand
wetenschapper en een van de grondleggers van de Wet toekomst pensioenen, misleidende
berekeningen in het transitieplan staan en dat diezelfde berekeningen ook voor pensioencommunicatie
gebruikt zullen worden?
Antwoord 7
De in de vraagstelling genoemde kwalificatie deel ik niet. De modellen worden gebruikt
om een evenwichtigheidsafweging te maken bij de transitie. Door de verschillen tussen
het oude en het nieuwe stelsel, kunnen er ook verschillen uit de berekeningen en transitie-informatie
naar voren komen. Dat maakt niet dat die uitkomsten daarmee «niet goed» zijn. Het
is wel van belang de verschillen te duiden en acties aan te verbinden door bijvoorbeeld
de transitie voor bepaalde groepen deelnemers anders vorm te geven of bij de transitie-informatie
uit te leggen waar het verschil in bedrag vandaan komt.
Vraag 8
Kunt u bevestigen dat het Koninklijk Actuarieel Genootschap een vergelijkbare constatering
over de aannames in de modellen voor verplichte pensioencommunicatie heeft geuit:
«Er kan met de economische scenariosets geen goede vergelijking worden gemaakt tussen
huidige uitkeringsovereenkomsten (DB) en de nieuwe premieovereenkomsten (DC), omdat
bij hoge rendementen de dekkingsgraad bij DB oploopt (niet zichtbaar in communicatie-uitingen)
en bij DC het individueel vermogen toeneemt.»?4 En realiseert u zich dat vrijwel alle berekeningen bij pensioenfondsen door actuarissen
van het Koninklijk Actuarieel Genootschap gemaakt worden?
Antwoord 8
Ik is mij bekend dat de meeste actuarissen van pensioenfondsen verenigd zijn bij het
Actuarieel Genootschap (AG). Het AG heeft een toelichting gegeven bij bovenstaande
stelling: «Het is inderdaad juist dat de fiscale begrenzing van de toeslagverlening in het huidige
stelsel ertoe leidt dat positieve economische ontwikkelingen niet ongelimiteerd vertaald
kunnen worden in verhogingen van de rechten en aanspraken, zoals dat in het nieuwe
stelsel wel het geval is. Die fiscale begrenzing, waarnaar ook wel wordt verwezen
met de term «genoeg-is-genoeg-beginsel», heeft tot gevolg dat de dekkingsgraden onder
het huidige stelsel in een aanzienlijk deel van de door te rekenen scenario’s oplopen
tot ruim boven de grens waar volledige indexatie is toegestaan. Hoewel de implicaties
van die fiscale begrenzing in het huidige stelsel als realiteit beschouwd kunnen worden,
en hoewel de verschillen in pensioenuitkomsten die daarvan het gevolg zijn zodoende
ook als realistisch kunnen worden beschouwd, heeft het AG met de aangehaalde bewoordingen
gemeend op te moeten merken dat in de cijfermatige deelnemerscommunicatie niet zichtbaar
wordt dat (en laat staan in welke mate) deze begrenzing een rol speelt in de verschillen
tussen het huidige en het nieuwe stelsel.»
Ik ben het met het AG eens dat het verschil in de karakters van de pensioenregelingen
voor en na transitie, op zichzelf niet te zien zijn in de aan deelnemers getoonde
bedragen. Dit heeft een rol gespeeld bij de totstandkoming van de Wtp die voorschrijft
dat pensioenuitvoerders hun deelnemers informeren over de verandering van het karakter
van de pensioenovereenkomst voor en na de transitiedatum.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat ook de Autoriteit Financiele Markten (AFM), toezichthouder op
onder meer de pensioencommunicatie, in december 2023 zorgen heeft geuit over de berekeningen
in transitieplannen en communicatieplannen, namelijk «Als gevolg van berekenings-
en presentatiewijze kunnen er grote verschillen ontstaan tussen de bedragen in het
oude en nieuwe stelsel zoals getoond op het transitie-UPO. Onze zorg is dat het vergelijken
van de oude- met de nieuwe regeling hierdoor bij de deelnemer tot onrealistische verwachtingen
van het nieuwe pensioenstelsel kan leiden.» en «Het valt op dat bedragen in het nieuwe
stelsel in goedweerscenario’s hoog uit kunnen pakken. Dit kan leiden tot onrealistisch
hoge verwachtingen, vooral voor jonge deelnemers waar een verbetering van honderden
procenten wordt getoond. De uitkomsten voor maatmensen zijn al zichtbaar in transitieplannen
en de eerste transitiecommunicatie komt al snel voor fondsen. Het is hierom van belang
om tijdig een oplossing te vinden voor dit risico.»?5
Antwoord 9
De AFM heeft aangegeven dat scenariobedragen in het nieuwe stelsel hoog kunnen uitvallen.
Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke
toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische
verwachtingen. In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt
verhoging van het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het
voor de pensioenuitkering bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge
verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor deelnemers
met een lange beleggingshorizon. Hieronder vallen over het algemeen deelnemers jonger
dan 45 jaar. Datzelfde geldt ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande
premieregelingen.
Dat bedragen hoog kunnen uitvallen is een gevolg van de systematiek, onderschrijft
ook de AFM, te weten het genoeg-is-genoeg principe dat wel geldt in DB-regelingen,
maar niet bij DC. Om een realistisch beeld te geven van de verschillende uitkomsten
van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch,
verwacht en optimistisch scenario, is het nodig om in bepaalde gevallen doelgroepspecifieke
toelichtingen op te nemen. Dit is één van de vijf uitgangspunten die de AFM begin
dit jaar heeft geformuleerd over transitiecommunicatie, naar aanleiding van het platform
Pensioentransitie. De uitgangspunten zijn begin dit jaar ook gedeeld met de pensioensector.
Deze van doelgroep afhankelijke toelichtingen, waaronder een toelichting afhankelijk
van de leeftijd of beleggingshorizon, moeten helpen om de risico’s individueel inzichtelijk
en voor deelnemers relevant te maken.
AFM, DNB en de pensioensector hebben de hoge pensioenbedragen en -verwachtingen al
in een eerder stadium besproken in het hiervoor genoemde Platform pensioentransitie.
Dat heeft onder meer geleid tot afspraken om deelnemers op een realistische wijze
te informeren en tot het Servicedocument Transitiecommunicatie, zoals opgesteld door
de Pensioenfederatie, waarin ook expliciet aandacht is voor doelgroepspecifieke toelichtingen.6 Mijn voorganger is in brieven en antwoorden uitgebreid op dit onderwerp ingegaan.7 Met mij vindt de pensioensector het van belang dat de informatie bijdraagt aan realistische
verwachtingen. Dat is ook de reden dat de sector heeft voorgesteld om naast de modeluitkomsten
ook uitleg en context van die verwachte pensioenbedragen te geven, toegespitst op
groepen deelnemers (zoals bijvoorbeeld oudere of jongere deelnemers). De AFM neemt
dit ook in haar toezicht en handhaving als uitgangspunt en heeft toegezegd toe te
zien op de aanwezigheid van benodigde doelgroepspecifieke toelichtingen.
Vraag 10
Vindt u het verantwoord als pensioenfondsen 1 januari 2025 invaren, nu er belangrijke
signalen zijn vanuit zowel de wetenschap, als de praktijk en het toezicht, dat de
berekeningen in zowel de transitieplannen als in de pensioencommunicatie geen goede
vergelijking geven tussen het oude en nieuwe contract en zelfs misleidend zijn?
Antwoord 10
Ik vind het zeker verantwoord als uitvoerders die aan de eisen voldoen per 2025 overstappen
naar een nieuwe Wtp-regeling. Voor de toedeling van vermogen zijn de modellen, zoals
gezegd, niet het uitgangspunt. De modellen worden gebruikt om de informatie die er
is, over de onzekere toekomst, op een logische manier met elkaar te verbinden. De
modellen kunnen goed gebruikt worden om individuele bedragen te berekenen met en zonder
wijziging van de pensioenregeling (de voorgeschreven transitie-informatie).
Vraag 11
Bent u het met ons eens dat er een pas op de plaats moet worden gemaakt in de pensioentransitie
en dat het verstandiger is om eerst een juiste vergelijkingsmethode tussen het oude
en nieuwe stelsel te ontwikkelen die wetenschappelijk gedragen kan worden, voordat
de eerste pensioenfondsen invaren?
Antwoord 11
Nee en dat is ook niet de strekking van het betoog van Prof. Nijman die de Wtp «een
grote stap vooruit» noemt. In de eerdere antwoorden heb ik aangegeven hoe de huidige
methoden en modellen kunnen bijdragen aan een evenwichtige en zorgvuldige transitie.
Het is aan de pensioenuitvoerders om ervoor te zorgen dat de transitie zorgvuldig
verloopt en dat deelnemers worden meegenomen in de veranderingen van hun pensioen.
Op basis van de gesprekken die ik voer met die partijen uit de sector, heb ik daar
het volste vertrouwen in. Het is een grote en belangrijke taak waar ik, samen met
de sector, de verantwoordelijkheid voor voel.
Vraag 12
Kunt u aangeven of en welke juridische en financiële risico’s er ontstaan met betrekking
tot de transitie naar het nieuwe pensioencontract als blijkt dat de gepresenteerde
pensioenuitkomsten die hierop betrekking hebben in transitieplannen en communicatieplannen
als misleidend worden beoordeeld?
Antwoord 12
De transitieberekeningen staan niet op zichzelf, maar zijn bedoeld als middel ter
onderbouwing om tot een evenwichtig besluit te komen. Context en verdere invulling
zijn daarbij nodig en relevant. Dat geldt ook voor de transitiecommunicatie, waarbij
verplichte duiding van en context bij die cijfers moet worden gegeven door pensioenuitvoerders.
Daarmee is geen sprake van misleiding.
Dat neemt niet weg dat ik mij kan voorstellen dat er deelnemers zijn die vragen hebben
over de transitie of het niet eens zijn met bepaalde zaken. Daartoe kunnen zij zich
richten tot hun pensioenuitvoerder in de eerste plaats; die staan klaar om vragen
te beantwoorden die deelnemers hebben bij hun transitie-informatie.
Vraag 13
Kunt u de vragen één voor één binnen 3 weken beantwoorden?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.