Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het gedwongen afstand doen van kinderen in het verleden
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het gedwongen afstand doen van kinderen in het verleden (ingezonden 23 september 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 15 oktober
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de brief van de VN-rapporteurs die stellen dat Nederland meer moet
doen voor alle vrouwen die tussen 1956 en 1984 zijn gedwongen hun baby af te staan?1
2
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Waarom heeft u hier tot nu toe nog niet op gereageerd? Bent u bereid dat alsnog te
doen, op zo kort mogelijke termijn, en uw reactie ook met de Kamer te delen?
Antwoord 2
De antwoorden op de gestelde vragen zijn op 22 september 2024 door de VN ontvangen
en deze zijn ook gepubliceerd.
Vraag 3
Deelt u de mening van de VN-rapporteur, die stelt: «Als je een baby na de geboorte
met dwang bij een moeder weghaalt, is dat een mensenrechtenschending. Je zou het zelfs
onder psychologisch geweld kunnen scharen. Daarbij werden deze vaak minderjarige ongehuwde,
zwangere meisjes in de samenleving gediscrimineerd. Ze werden bestempeld als gevallen
vrouwen, puur vanwege hun vrouw zijn.»? Wat is uw reactie hierop?
Antwoord 3
Het is van groot belang dat duidelijk wordt wat er in het verleden precies is gebeurd,
inclusief de rol van de Nederlandse overheid daarbij. Daar wordt op dit moment onderzoek
naar gedaan door de onafhankelijke Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en
adoptie in de periode 1956–1984, onder voorzitterschap van prof. dr. M. de Winter.
De Commissie heeft drie onderzoeksopdrachten gegeven aan drie groepen wetenschappers.
Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis is verzocht onderzoek te verrichten
naar historische bronnen, Onderzoekscentrum Atria heeft onderzoek verricht naar ervaringen
van mensen met afstand en adoptie en onderzoekers van Maastricht University hebben
deelonderzoek verricht naar de hedendaagse perspectieven. De onderzoeksresultaten
van de Commissie worden verwacht in het voorjaar van 2025. Zonder deze waarheidsvinding
en resultaten kan ik geen gemotiveerd ethisch, historisch of juridisch oordeel vormen
over het gebeurde. Dat neemt niet weg dat ik wel zorgen heb en de kwestie uiterst
serieus neem. Ik zie daarom uit naar de resultaten van het onderzoek. Vanzelfsprekend
zal ik – zoals ook mijn voorganger al aangaf – passende gevolgen aan de resultaten
van het onderzoek verbinden en daarover het debat voeren met uw Kamer.
Vraag 4
Wat is uw reactie op deze stelling van de VN-rapporteur: «wij zien steeds weer dat
het bij zaken rondom historisch onrecht vooral gaat om waarheidsvinding. Dat een samenleving
een kloppende versie van de geschiedenis optekent en erkent welk leed en welke mensenrechtenschendingen
er hebben plaatsgevonden. Dat is uiteindelijk het belangrijkste onderdeel van herstel.»?
Antwoord 4
Ik ben het eens met de VN-rapporteurs dat waarheidsvinding en erkenning essentieel
zijn om zich tot het gebeurde in de geschiedenis te kunnen verhouden en daaraan waar
nodig gevolgen te verbinden. Ik ben daarop ook ingegaan in mijn brief aan de rapporteurs.
Om die reden is het ook zo belangrijk dat het onderzoek van de Commissie De Winter
wordt gedaan.
Vraag 5
Wat vindt u van de wijze waarop de Nederlandse overheid tot nu toe met deze mensenrechtenschendingen
is omgegaan? Waarom is er nog steeds geen sprake van herstel?
Antwoord 5
Om zich te kunnen verhouden tot het verleden, zijn waarheidsvinding en erkenning van
groot belang. Het is daarom een goede zaak dat het vorige kabinet de Commissie De
Winter heeft ingesteld. Naast het onderzoek van de Commissie hebben ook gesprekken
en erkenningstafels met betrokkenen plaatsgevonden. Daarin is onder meer gesproken
over een steun- en ontwikkelcentrum. Besluitvorming daaromtrent is aangehouden, om
elk risico op beïnvloeding van het onderzoek van de Commissie te voorkomen. De belangenorganisatie
van geadopteerden heeft, in tegenstelling tot de belangenorganisatie van afstandsmoeders,
aangegeven niet achter de komst van een steun- en ontwikkelcentrum te staan. Met de
belangenorganisatie van afstandsmoeders is afgesproken dat de contouren van een kenniscentrum
zullen worden onderzocht. Daarnaast is de Kamer bekend met het project om afstands-
en adoptiedossiers zo veel mogelijk op één plaats te archiveren. Over de voortgang
daarvan is de Kamer laatstelijk geïnformeerd bij brief van 14 juni 2024 (31 265, nr. 129). De eerste circa 15.000 dossiers van de Raad voor de Kinderbescherming uit de periode
1956–1969 zijn overgebracht naar het Nationaal Archief en kunnen daar sinds juni 2024
worden ingezien. Voor de overbrenging van de dossiers vanaf 1970 ben ik nog in afwachting
van het advies van de Commissie Advies Informatiehuishouding Justitie en Veiligheid.
Verder ben ik nog in gesprek met private organisaties, waar zich eveneens archieven
bevinden en zal een onderzoek worden gestart naar vindplaatsen van adoptiedossiers
van kleine publieke en private instellingen.
Vraag 6
Waarom wordt de aangenomen Kamermotie die u heeft opgedragen dat de Nederlandse Staat
zich niet meer moet beroepen op verjaring, niet onverkort uitgevoerd?3 Maakt de brief van de VN-rapporteurs nu dat u ervoor gaat zorgen dat verjaring geen
rol meer zal spelen in dit soort zaken en dat u daarmee alsnog de motie uitvoert?
Zo niet, waarom niet?
Antwoord 6
In de in 2021 aangenomen motie nr. 62 (35 925-VI) is de toenmalige regering verzocht geen beroep meer te doen op eventuele verjaringstermijnen
bij rechtszaken over binnenlandse adopties in het verleden. In reactie op Kamervragen
van het lid Van Nispen in september 2023 heeft de voormalig Minister voor Rechtsbescherming
toegelicht waarom in deze zaken een beroep op verjaring moet kunnen worden gedaan
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022/23, nr. 3196, 39). Per brief van 23 juli 2024 vragen de VN-rapporteurs aandacht voor de gebeurtenissen
rond afstand en adoptie in Nederland in de periode van 1956–1984 en de mogelijke rol
van de Raad voor de Kinderbescherming daarbij. In mijn reactie op deze brief geef
ik aan dat de overheid de aantijgingen ten aanzien van de praktijk rond afstand en
adoptie in de periode 1956–1984 zeer serieus neemt. De overheid erkent en betreurt
de ervaringen van deze moeders, kinderen en andere betrokkenen. Ik zal niet weglopen
voor de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor gebeurtenissen in het
verleden. Zoals u weet en heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 3 doet een onafhankelijke
commissie onder leiding van prof. dr. M. De Winter op dit moment onderzoek naar de
geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol van de overheid
daarbij. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken uit het verleden en daarover
kan rekenschap worden afgelegd. Daarbij behoren de gevoelens en herinneringen van
de betrokkenen onverkort een plek te krijgen. Die gevoelens en herinneringen zijn
er; ze zijn reëel en verdienen daarom serieuze aandacht. Die wil ik ze ook geven.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 worden in het voorjaar van 2025 de uitkomsten
van dit onderzoek verwacht. Ik zal passende gevolgen verbinden aan de uitkomsten van
dat onderzoek. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid tot het inroepen van een verjaringsverweer
in procedures over deze gebeurtenissen opnieuw bezien. Ik zal uw Kamer hierover te
gelegener tijd nader informeren en daarover nader het debat voeren. In afwachting
van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik in individuele civiele procedures tegen
de Staat per zaak beoordelen of een beroep op verjaring passend is. Naast een mogelijk
verjaringsverweer zal, daar waar mogelijk, ook altijd een subsidiair inhoudelijk verweer
worden gevoerd. In deze zaken is vanzelfsprekend het streven dat de rechter zo goed
mogelijk in staat wordt gesteld om recht te spreken indachtig de lastige omstandigheid
dat deze zaken zich in een verder verleden afspelen.
Vraag 7
Gaat u in op de uitnodiging om met de VN-rapporteurs in gesprek te gaan, ook om te
leren van de ervaringen in andere landen, met als doel verantwoordelijkheid te nemen
voor de eigen rol van de Nederlandse Staat in de geschiedenis?
Antwoord 7
Vanzelfsprekend ben ik bereid om met de VN-rapporteurs in gesprek te gaan
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.