Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 604 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten die betrekking hebben op de BES-eilanden (Belastingplan BES-eilanden 2025)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 15 oktober 2024
Inhoudsopgave
INLEIDING
1
I.
ALGEMEEN
1
1.
Aanleiding
9
2.
Voorgestelde wijzigingen
9
3.
Budgettaire aspecten
13
4.
Uitvoeringsaspecten
15
5.
Administratieve lasten/gevolgen voor bedrijfsleven en burger
15
6.
Advies en consultatie
16
7.
Gezamenlijke brief BES-eilanden
17
INLEIDING
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66, ChristenUnie en de SGP.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het
verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde
liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
I. ALGEMEEN
De leden van de fractie van NSC vragen of de regering de gezamenlijke reactie van
Bonaire, Sint-Eustatius en Saba heeft gelezen en zo ja, wat de reflectie van de regering
op deze gezamenlijke reactie is. Verder vragen de leden of de regering punt voor punt
kan reageren op de brief. Daarnaast vragen de leden in hoeverre de brief is meegenomen
in wijzigingen van het Belastingplan BES-eilanden 2025. Ook vragen deze leden of en
zo ja, op welke manier, op welke grond en op basis van welke reacties de regering
aanpassingen heeft gedaan in dit wetsvoorstel. En zo nee, waarom de regering geen
wijzigingen aanbrengt op basis van de consultatie. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA
vragen of de regering inzicht kan geven op de reacties van verschillende groepen aan
wie dit voorstel is voorgelegd en toegelicht. De leden vragen of de regering een schriftelijke
reactie kan geven op de verschillende adviezen en reacties die deze groepen hebben
gegeven.
Het kabinet heeft de gezamenlijke brief van de BES-eilanden gelezen en meegewogen
bij de totstandkoming van het Belastingplan BES-eilanden 2025. De reactie heeft, met
uitzondering van een enkel punt, niet tot aanpassingen geleid omdat het standpunt
van het kabinet van oordeel is dat er voldoende aanleiding is om een groot deel van
de maatregelen in ongewijzigde vorm te treffen. Wel is er rekening gehouden met overgangsrecht
bij de verkorting van de termijn van de investeringsregeling in de vastgoedbelasting.
De adviezen vragen enkel om lastenverlichtingen, terwijl het kabinet ook voor een
rechtvaardiger belastingstelsel op de BES-eilanden staat dat recht doet aan draagkracht
en tevens een dekkingsopgave heeft. De koppeling van de belastingvrije som met het
wettelijk minimumloon leidt tot een structurele derving van € 15 miljoen. Die koppeling
wordt ingevoerd naar aanleiding van de aangenomen motie Grinwis c.s.1 De met de overige maatregelen uit dit wetsvoorstel bereikte dekking bedraagt echter
maar € 8 miljoen. Het kabinet blijft, ook na weging van de genoemde adviezen, van
mening dat de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel passend zijn om een deel
van de derving te dekken omdat deze maatregelen er ook voor zorgen dat er beter wordt
geheven naar draagkracht en de sterkste schouders de zwaarste lasten zullen dragen.
Het kabinet heeft een aantal officiële schriftelijke adviezen gekregen naar aanleiding
van het Belastingplan BES-eilanden 2025. Het betreft de volgende reacties:
Brieven Centraal Dialoog Bonaire
De Centraal Dialoog Bonaire (CDB) heeft in een eerste voorlopige schriftelijke reactie
(d.d. 17 mei 2024) onder andere aangegeven dat zij een uitgebreide toelichting, financiële
analyse en een lange termijnvisie missen. In een tweede brief (d.d. 31 juli 2024)
heeft de CDB onder andere benadrukt de belastingplannen te willen blijven toetsen
aan parameters van het sociaal minimum die de Commissie Thodé heeft geschetst voor
inwoners aldaar. Voorts is aandacht gevraagd voor de (on)mogelijkheden om voor ondernemers
een oudedagsvoorziening te kunnen opbouwen, alsmede de beperkte mogelijkheden om ondernemersrisico
te verzekeren op de BES-eilanden. In de ogen van het kabinet wordt met de onmogelijkheid
voor ondernemers om een pensioen op te bouwen een onjuiste voorstelling van zaken
geschetst. Juist in vergelijking met Nederland zijn er op de BES-eilanden voor ondernemers
(de directeur-grootaandeelhouder) fiscale regels van toepassing om pensioen in eigen beheer op te (blijven)
bouwen. Voor zelfstandigen (eenmanszaken) bestaat de mogelijkheid een fiscale oudedagsreserve
(FOR) op te bouwen. Deze regelingen zijn in Nederland reeds een aantal jaren geleden
vervallen. Ook in Nederland kan ondernemersrisico moeilijk te verzekeren zijn. Het
kabinet kan verzekeraars hiertoe niet in alle gevallen dwingen. Om die reden kunnen
ondernemers op de BES-eilanden net als in Nederland voorzieningen vormen om een deel
van de omzet voor die doeleinden te reserveren, mits aan een aantal (aan Nederland
gelijke) voorwaarden wordt voldaan.
Brief Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES
De CBP BES heeft in haar brief van 24 april 2024 haar waardering uitgesproken over
de voorgestelde aanpassingen met betrekking tot de identificatieplicht in de Wet loonbelasting
BES (Wet LB BES) en ziet het als een belangrijke stap in de verwerking van identiteitspapieren
in personeelsdossiers.
Gezamenlijk reactie bestuurscolleges, eilandsraden, gezaghebbers
In onderdeel 7 van deze nota reageert het kabinet puntsgewijs op de gezamenlijke brief
van de bestuurscolleges, eilandsraden en gezaghebbers van de openbare lichamen.
De leden van de fractie van NSC vragen zich af waarom het advies van de Raad van State
niet is opgevolgd om het voorliggende wetsvoorstel apart te behandelen omdat er samenloop
is met de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024. De leden van de fractie GroenLinks-PvdA
vragen hoe de regering reflecteert op het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State om het voorliggende wetsvoorstel uit het pakket Belastingplan 2025
te halen. Het kabinet deelt de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad
van State dat het pakket Belastingplan bij voorkeur voornamelijk bestaat uit maatregelen
waar een wezenlijk budgettair belang mee gemoeid is en dat andere maatregelen opgenomen
worden in verzamel- of zelfstandige wetsvoorstellen die een eigenstandig – al dan
niet spoedeisend – traject volgen. Naarmate de omvang van het pakket Belastingplan
toeneemt bestaat het risico dat de zorgvuldigheid en kwaliteit van de wetgeving en
de parlementaire behandeling onder druk komen te staan. Het kabinet hecht daarom aan
het spreiden van fiscale wetgeving. Dat geldt ook voor fiscale maatregelen die de
BES-eilanden betreffen.
Juist ten aanzien van het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 is het wenselijk
en noodzakelijk om maatschappelijke problemen, technische omissies en een aantal onduidelijkheden
met urgentie aan te pakken. Het kabinet is van mening dat er dit jaar op de BES-eilanden,
naast de uiteenlopende urgente doelen ook bepaalde doelgroepen zijn waarvoor aanpassingen
in het fiscale stelsel noodzakelijk zijn. Daarbij kan gedacht worden aan de sterke
wens van het kabinet om de armoedeproblematiek te bestrijden. Met dit wetsvoorstel
wordt daartoe in de inkomstenbelasting de belastingvrije som verhoogd en gekoppeld
aan het wettelijk minimumloon. Verder bevat dit wetsvoorstel onder andere de verhoging
van het tarief van de opbrengstbelasting, de aanpassing van de instap naar de tweede
schijf in de inkomstenbelasting en regels omtrent de identificatieplicht voor werknemers.
Het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 is – hoewel deze niet is beperkt
tot wettelijke verankering van maatregelen uit de begrotingsbesluitvorming – qua maatregelen
zo veel mogelijk beperkt tot maatregelen die met ingang van 1 januari 2025 in werking
moeten treden. Het kabinet heeft ervoor gekozen enkele separate wetsvoorstellen, waaronder
het onderhavige wetsvoorstel, op hetzelfde moment (op Prinsjesdag) in te dienen. Dit
kabinet heeft daarbij bovendien, zoals de Afdeling opmerkt, getracht niet alle maatregelen
in het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 op te nemen, maar deze deels –
waar de inhoud dan wel omvang daartoe noopt – in separate wetsvoorstellen onder te
brengen. De samenloop met de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 doet daar op zichzelf
niet aan af.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering kan toelichten op welke wijze
het advies van de CDB en de gezamenlijke reactie van de bestuurscolleges, de eilandsraden
en de gezaghebbers van de drie openbare lichamen zijn meegewogen. Daarnaast vragen
zij of de regering kan ingaan op de opmerking van de CDB dat onduidelijk is waarop
de nieuwe inkomensgrens is gebaseerd. Verder vragen de leden of de regering alsnog
een koopkrachtanalyse en een onderbouwing van de inkomensgrens kan geven. Het kabinet
heeft de adviezen van het CDB en de gezamenlijke reactie van de bestuurscolleges,
de eilandsraden en de gezaghebbers van de openbare lichamen uiteraard meegewogen bij
de totstandkoming van het wetsvoorstel. Die adviezen hebben er echter niet toe geleid
dat het kabinet van oordeel is dat er voldoende aanleiding is om een groot deel van
de maatregelen aan te passen. De adviezen vragen om lastenverlichtingen, terwijl het
kabinet voor een groot dekkingsvraagstuk staat. De koppeling van de belastingvrije
som met het wettelijk minimumloon, welke wordt ingevoerd naar aanleiding van de aangenomen
motie Grinwis c.s., waarin wordt opgeroepen ervoor te zorgen dat het wettelijk minimumloon
op de BES-eilanden niet fiscaal wordt afgeroomd, bijvoorbeeld door het wettelijk minimumloon
te koppelen aan de belastingvrije som, kost structureel € 15 miljoen. De met dit wetsvoorstel
bereikte dekking bedraagt echter maar € 8 miljoen. Het kabinet blijft, ook na de adviezen,
van mening dat de voorstellen in dit wetsvoorstel de juiste flankerende maatregelen
zijn om een deel van de kosten te dekken.
Het aangrijpingspunt van de tweede schijf van USD 50.000 is tot stand gekomen door
te kijken naar de hoeveelheid mensen die gedeeltelijk in de tweede schijf, met een
tarief van 35,4 procent, zullen vallen. Het betreft ongeveer 1.800 belastingplichtigen,
waarvan het grootste deel slechts over een gering deel van het inkomen 35,4 procent
belasting zal gaan betalen. Het kabinet acht deze verlaging van de instap gerechtvaardigd
nu juist de hogere inkomens meer hebben geprofiteerd van de verhogingen van de belastingvrije
som die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd. Door de instap naar de tweede schijf
te verlagen wordt de belastingheffing eerlijker en dragen hogere inkomens meer bij
aan de belastingopbrengst.
De voorgestelde aanpassing van de grens van de tweede schijf leiden ertoe, samen met
de belastingvrije som en het verwervingskostenforfait, dat inkomens tot USD 70.704
in 2025 niet zwaarder worden belast dan in de jaren ervoor. Dit bedrag komt ongeveer
overeen met twee keer de hoogte van een gemiddeld bruto-inkomen op de BES-eilanden.
Met een inkomen van USD 70.704 is een belastingplichtige USD 15.200 verschuldigd.
Het netto-inkomen op jaarbasis bedraagt dan USD 55.504. Dat is USD 4.625 per maand.
Deze bedragen zijn in prijspeil 2024.2
De leden van de fractie van D66 en de ChristenUnie vragen of de regering – gespecifieerd
per jaar en per eiland, zowel in dollars als in percentages – kan toelichten hoeveel
de voor 2025 tot en met 2028 geprojecteerde verhoging van het wettelijke minimumloon
op de BES-eilanden bedraagt in de berekeningen die ten grondslag liggen aan de tabel
met budgettaire effecten op pagina 27 van de memorie van toelichting. In 2020 heeft
het onderzoeksbureau Ecorys in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
onderzoek gedaan naar de loonruimte en het minimumloon aldaar. De BES-eilanden kennen
geen vaste minimumloonsverhogingssystematiek. Op basis van het onderzoek van Ecorys
en met behulp van historische gegevens op de BES-eilanden verwacht het kabinet, gecorrigeerd
voor inflatie, een gemiddelde mimimumloonsverhoging van 3 procent per jaar. Het kabinet
is voornemens de belastingvrije som aan het minimumloon te koppelen. De belastingvrije
som ten tijde van de besluitvorming bedroeg USD 20.424. Voor het inschatten van de
budgettaire effecten is een toename van 3 procent verondersteld (met uitzondering
van 2025). Alleen de 3 procent is gebruikt bij de berekening van de budgettaire gevolgen.
De werkelijke toekomstige hoogte van de belastingvrije som en het wettelijk minimumloon
zijn dan ook niet voorhanden.
De leden van de fracties van D66 en de ChristenUnie vragen op welke manier de inkomensachteruitgang
voor kleine ondernemers met een bv/nv onder de armoedegrens, die het gevolg is van
de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling in 2024, is meegewogen bij het ontwerpen
van het voorstel de doelmatigheidsmarge te laten vervallen indien en voor zover deze
leidt tot een loon dat lager is dan het normbedrag en het voorstel de opbrengstbelasting
te verhogen van 5 naar 7,5 procent. De leden van deze fracties vragen ook hoe de regering
een afweging maakt tussen de concordantie van de fiscale systematiek van de gebruikelijkloonregeling
op de BES-eilanden met dat in Nederland enerzijds en het streven dat huishoudens op
de BES-eilanden die onder of rond de armoedegrens leven niet met een netto-inkomensachteruitgang
als gevolg van een lastenverzwaring moeten worden geconfronteerd. De leden van de
fractie van GroenLinks-PvdA vragen naar een reactie van de regering op zorgen die
zij hebben over bewoners op de BES-eilanden die onder en rond de armoedegrens leven
en die volgens de Kamerbrief eerder dit jaar reeds een netto-inkomensachteruitgang
door het Belastingplan BES eilanden 2024 hebben gekregen.3 Het voorstel de doelmatigheidsmarge te laten vervallen komt voort uit de wens aan
te sluiten bij het tot en met 2023 op de BES-eilanden en tot en met 2022 in Nederland
geldende gebruik dat de doelmatigheidsmarge niet van toepassing is indien het loon
uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan het normbedrag dan wel voor
zover door toepassing van de doelmatigheidsmarge het loon lager is dan het normbedrag.
In Nederland is de doelmatigheidsmarge met ingang van 2023 vervallen. In zoverre is
de gebruikelijkloonregeling op de BES-eilanden niet concordant met die in Nederland.
Het laten vervallen van de doelmatigheidsmarge en de verhoging van het tarief van
de opbrengstbelasting van 5 tot 7,5 procent en de hogere belastingvrije som leiden
(in 2025 ten opzichte van het jaar 2024) voor de directeur-grootaandeelhouder (DGA):
− met een gebruikelijk loon tot USD 20.704 tot een stijging van het netto-inkomen van
0,5%;
− met een gebruikelijk loon van USD 30.000 tot een daling van het netto-inkomen van
2,4%;
− met een gebruikelijk loon van USD 45.000 tot een daling van het netto-inkomen van
0,6%;
− met een gebruikelijk loon van USD 50.000 en hoger tot een daling van het netto-inkomen
tussen de 0,1 en 0,3%.
Toepassing van de doelmatigheidsmarge bij de DGA leidt ertoe dat deze DGA ook in 2025
van een gebruikelijk loon boven het normbedrag netto meer overhoudt dan de gewone
werknemer. De voorgestelde afschaffing van de doelmatigheidsmarge voor een gebruikelijk
loon onder het normbedrag leidt ertoe dat de DGA van dit gebruikelijke loon netto
evenveel overhoudt als de gewone werknemer. In termen van netto-inkomen zorgt afschaffing
van de doelmatigheidsmarge ervoor dat de DGA met een gebruikelijk loon onder het normbedrag
in dezelfde positie komt te verkeren als de werknemer met hetzelfde loon. Daarbij
dient te worden vermeld dat de DGA, anders dan de gewone werknemer, altijd de mogelijkheid
heeft aannemelijk te maken dat een voor zijn werkzaamheden gebruikelijk loon vanwege
de (slechte) financiële positie van de vennootschap lager moet zijn dan het loon van
de gewone werknemer die dezelfde werkzaamheden verricht.
De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66 en de ChristenUnie vragen of de
regering open staat voor een alternatieve structurele systematiek die moet voorkomen
dat het wettelijk minimumloon ook na toekomstige stijgingen fiscaal wordt afgeroomd.
Zij denken daarbij aan toekenning van een verhoogde belastingvrije som aan minimum-
en lagere middeninkomens in plaats van de voorgestelde koppeling van de BVS aan het
WML die een generiek effect heeft en waarvan ook de hogere inkomens profiteren. De
daarmee vrijgekomen middelen zouden vervolgens budgetneutraal kunnen worden aangewend
om tegemoet te komen aan de in de brief van 30 juli 2024 van de eilandsraden en bestuurscolleges
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aangevoerde bezwaren tegen de lastenverzwaringen
die omwille van de budgettaire dekking zijn voorgesteld vanwege de kostbaarheid van
de voorgestelde koppeling van de BVS aan het WML. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen verder of de regering kan reflecteren op de overleggen die met de bevoegde
gezagen gevoerd zijn over deze materie. Bij het ontwerp van het huidige fiscale stelsel
is rekening gehouden met de bijzondere positie van de BES-eilanden in het Koninkrijk:4
− De BES-eilanden liggen in een regio die op sociaaleconomisch terrein niet vergelijkbaar
is met Nederland.
− Door hun ligging zijn de BES-eilanden economisch nauw verweven met Curaçao en Sint
Maarten.
− Nederland heeft een open economie en is integraal onderdeel van een van de grootste
handelsblokken ter wereld. Mede daardoor is het Nederlandse fiscale stelsel complex.
− Het Nederlandse fiscale stelsel wijkt qua opbouw, grondslag, tarief sterk af van de
fiscale stelsels in de regio. Bovendien is het meer complex dan de fiscale stelsels
van de voormalige Nederlandse Antillen.
− Het niveau van sociale voorzieningen is toentertijd geactualiseerd op een aanvaardbaar
niveau binnen het land Nederland, dat – mede om te voorkomen dat de BES-eilanden te
maken zouden krijgen met een niet te verwerken toestroom van immigranten – over het
algemeen lager zou zijn dan in Nederland. Daardoor was ook de financieringsbehoefte
lager, waardoor op de BES-eilanden in vergelijking met Nederland kon worden gewerkt
met lagere tarieven, een smallere belastinggrondslag of een combinatie van beiden.
Bij het ontwerp van het huidige fiscale stelsel had het kabinet voor ogen dat het
stelsel uitvoerbaar en daarom zo eenvoudig mogelijk zou zijn.
De volgens het Belastingplan BES eilanden 2024 ingevoerde en in het wetsvoorstel Belastingplan
BES-eilanden 2025 voorgestelde wijzigingen hebben allen als uitgangspunt de eenvoud
van het stelsel te handhaven. Het voorstel van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA,
D66 en de ChristenUnie komt er kennelijk op neer dat voor lagere en middeninkomens
een extra belastingvrije som wordt ingevoerd, die wordt afgebouwd wanneer het inkomen
stijgt. Een dergelijke met (de afbouw van) de arbeidskorting in Nederland vergelijkbare
systematiek zou het belastingstelsel op de BES-eilanden onnodig ingewikkeld maken,
de uitvoeringskosten onevenredig doen toenemen en voor de burger tot veel onduidelijkheden
leiden. Het voorstel van deze fracties maakt ook niet duidelijk op welke wijze de
derving van een extra toe te kennen belastingvrije som budgettair wordt gedekt. Het
kabinet ziet hiervoor zelf ook geen aanleiding en mogelijkheden.
Alle besprekingen die hierover met lokale politici en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven
zijn gevoerd, verliepen in goede harmonie, met wederzijds respect voor elkaars standpunten.
Het kabinet zet deze gesprekken dan ook graag op dezelfde wijze voort.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering bereid is, vanwege de specifieke
omstandigheden op de BES-eilanden en de geografische en bestuurlijke afstand tot Den
Haag, om de politieke organen en maatschappelijke organisatie in Bonaire, Sint Eustatius
en Saba voortaan in een eerder stadium te betrekken bij toekomstige beleidsvoornemens,
zodat wezenlijke samenspraak mogelijk is voordat voorontwerpen van fiscale wetsvoorstellen
feitelijk al in dermate gevorderd stadium zijn dat van wezenlijke samenspraak geen
sprake meer kan zijn. Het kabinet voert op regelmatige basis gesprekken met de eilanden,
ook voordat er voorontwerpen van wetgeving worden gemaakt. Zo is al in januari van
dit jaar een bezoek gebracht aan Bonaire om daar met diverse belanghebbenden over
mogelijke aanpassingen het fiscale stelsel te praten. Deze gesprekken zijn meegewogen
in de uiteindelijke besluitvorming. Ook bij toekomstige beleidsvoornemens zal worden
gekeken op welke manier de eilanden zo goed mogelijk betrokken kunnen worden bij de
totstandkoming van beleid en wetgeving. Het kabinet zal vanaf aankomend jaar, naast
de consultatie op de eilanden, ook – waar dat kan – de wetsvoorstellen weer in internetconsultatie
brengen. Graag wil het kabinet benadrukken dat ook wanneer er al voorontwerpen van
fiscale wetsvoorstellen zijn, deze kunnen worden aangepast. Daarbij staat het kabinet
uiteraard telkens voor een uitdaging met betrekking tot het dekkingsvraagstuk en een
evenwichtige verdeling van de lasten, zoveel mogelijk naar draagkracht. Indien er
bij een bepaalde maatregel wordt besloten deze in te trekken of te wijzigen met een
lastenverlichting tot gevolg zal op een ander terrein een lastenverzwaring moeten
worden doorgevoerd om die maatregel (deels) te dekken.
De leden van de fractie van D66 vragen tot slot hoe de in artikel II, onderdeel K,
tweede lid van het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 voorgestelde afschaffing
van de verrekenbaarheid van de eindafrekening opbrengstbelasting bij een fictieve
uitdeling van het vermogen zich verhoudt tot de Belastingregeling voor het land Nederland,
de Belastingregeling Nederland Curaçao, de Belastingregeling Nederland Sint Maarten
en de ten aanzien van de BES-eilanden geldende verdragen ter voorkoming van dubbele
belasting in situaties van een remigratie uit De BES-eilanden – in combinatie met
het meeverhuizen van een bv/nv waarvan die persoon aanmerkelijkbelanghouder is – en
door de eindafrekening ook vermogen dat is opgebouwd vóór aanvang van de belastingplicht
op de BES-eilanden en reeds in het heffingsgebied/land van herkomst is belast, opnieuw
wordt belast terwijl de heffing over dat deel van het vermogen op grond van belastingregelingen
en -verdragen is toegewezen aan het heffingsgebied/land van herkomst. Het kabinet
stelt voorop dat ook onder de huidige regelgeving de opbrengstbelasting voor een fictieve
uitdeling niet met de inkomstenbelasting kan worden verrekend. De voorgestelde aanpassing
van het specifieke artikel betreft enkel een verduidelijking van deze reeds bestaande
regel en heeft overigens op geen enkele wijze iets te maken met de geldende regelingen
ter voorkoming van dubbele belasting. De voorgestelde aanpassing maakt vooral duidelijk
dat opbrengstbelasting over een fictieve uitkering niet kan worden verrekend met de
lokale inkomstenbelasting omdat de DGA immers niet daadwerkelijk dividend ontvangt
en hierover dus ook geen inkomstenbelasting is verschuldigd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat er bij de voorgestelde wetgeving
geen internetconsultatie is gedaan, omdat verwacht werd dat er niet veel reacties
zouden komen. De leden vragen of het klopt dat op basis van deze verwachting in is
gegaan tegen de reguliere wetgevingsprocedure. De leden vragen of het vaker gebeurt
dat verwachtingen over de respons op een internetconsultatie ertoe leiden dat er geen
consultatie plaatsvindt. De leden vragen of dit niet ingaat tegen de gedachte dat
in principe bij nieuwe wetgeving een internetconsultatie open staat. Tevens vragen
deze leden hoe politieke organen en maatschappelijke organisaties op de BES-eilanden
betrokken zijn bij de beleidsvorming. De leden vragen welke verbeterpunten de regering
hierbij ziet. De leden van de fractie van de VVD vragen met welke stakeholders is
gesproken over het Belastingplan BES-eilanden 2025 als vervanging van de internetconsultatie.
De leden van de fractie GroenLinks-PvdA vragen hoe de regering het belang weegt van
internetconsultatie om betrokkenen tijd te geven om zich waar nodig adequaat op de
maatregelen voor te bereiden. Daarnaast vragen deze leden of de regering nauwkeurig
kan beschrijven hoe het proces op dit moment is ingericht en welke verbeteringen er
volgends de regering in het proces mogelijk en wenselijk zijn om de BES-eilanden beter
te betrekken bij de uitwerking van het wetsvoorstel Belastingplan-BES. De leden van
de fractie van de SGP vragen hoe de regering de afweging maakt om al dan niet een
internetconsultatie te houden. Daarnaast vragen deze leden waarom niet standaard wordt
gekozen om een internetconsultatie te houden. Alle belastingplannen die de BES-eilanden
betroffen zijn in die jaren waarin deze in de internetconsultatie betrokken. In alle
voorgaande jaren heeft deze consultatie slechts één korte reactie opgeleverd. Om die
reden is voor het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025, met het oog op het
vergroten van de directe betrokkenheid van inwoners op de eilanden, besloten de communicatie
en de dialoog met inwoners te verbeteren en de internetconsultatie te vervangen door
een consultatie van verschillende belangengroepen van ondernemers en inwoners op de
eilanden zelf.
De maatregelen die in het huidige wetsvoorstel zijn opgenomen, zijn al in januari
2024 voorgelegd en toegelicht aan vertegenwoordigers van het openbaar lichaam Bonaire
en een aantal belangenorganisaties aldaar (zoals de CDB, Rijksdienst Caribisch Nederland)
en in mei 2024 aan vertegenwoordigers van de openbare lichamen van Saba en Sint Eustatius,
alsmede een aantal belangenorganisaties aldaar (Kamers van Koophandel, Saba Business
Association) en aan de bevolking van de openbare lichamen (door middel van Town hall
meetings). Ter opvolging van deze bezoeken is op 20 juni jl. in Den Haag een vervolgbijeenkomst
georganiseerd waarbij vele eilandsraadsleden en bestuurders van de verschillende openbare
lichamen (alsmede een aantal adviseurs) aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst zijn
de voorgenomen maatregelen in het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 wederom
nader toegelicht en is met de openbare lichamen gezamenlijk afgesproken het wetsvoorstel
Belastingplan BES-eilanden 2025 officieel bij hen te consulteren. De gezamenlijke
reactie van de eilanden heeft het kabinet op 31 juli jl. ontvangen en meegewogen bij
het dit wetsvoorstel (een reactie op deze brief vanuit het kabinet is opgenomen in
onderdeel 7 van deze nota).
Vrijwel alle relevante stakeholders die gevolgen (kunnen) ondervinden van het wetsvoorstel
Belastingplan BES-eilanden 2025 hebben daarmee de gelegenheid gehad om op de plannen
te reageren. Daarmee is het kabinet van mening dat deze manier van consulteren meer
heeft opgeleverd dan een reguliere internetconsultatie voor dit specifieke wetsvoorstel
had kunnen opleveren.
Het kabinet zal niettemin vanaf aankomend jaar naast de consultatie op de eilanden,
ook – waar dat kan en passend is – de wetsvoorstellen in internetconsultatie brengen.
Daarbij kan een verbetering zijn dat er voor een wetsvoorstel internetconsultatie
wordt gehouden én dat consultatie op de eilanden zelf ook nog steeds plaatsvindt.
1. Aanleiding
De leden van de fractie van NSC constateren dat er één belastingplan is voor drie
verschillende eilanden. De leden vragen in hoeverre er discretionaire ruimte is voor
de BES-eilanden (naast de mogelijkheid voor de eilanden om ook lokale belasting te
heffen). Er is in beginsel enige discretionaire ruimte in de wetgeving voor de verschillende
BES-eilanden maar verschillen in belastingheffing tussen de BES-eilanden onderling
moeten altijd gerechtvaardigd zijn. Het kabinet is hiermee echter zeer terughoudend
omdat differentiatie in wetgeving op zo’n kleine schaal leidt tot meer complexiteit
en ongelijkheid, terwijl het uitgangspunt van de fiscale wetgeving aldaar gezien de
zeer beperkte omvang van de openbare lichamen altijd is geweest om deze zo eenvoudig
mogelijk te houden en gelijke gevallen gelijk te belasten. Voor de Belastingdienst
Caribisch Nederland (BCN) leidt differentiatie in wetgeving tot meer complexiteit
en een grotere uitvoeringslast. Dat betekent niet dat er helemaal geen differentiatie
plaats kan vinden. Zo heeft het kabinet de tarieven voor de algemene bestedingsbelasting
(ABB) gedifferentieerd tussen de eilanden. Ook de accijnzen tussen Bonaire enerzijds
en Saba en Sint Eustatius anderzijds zijn gedifferentieerd.
2. Voorgestelde wijzigingen
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben een drietal vragen over het tarief
van de opbrengstbelasting. Allereerst verzoeken zij de regering te onderbouwen waarom
is gekozen voor een verhoging van 5 naar 7,5 procent, en vragen zij voorts naar de
reden waarom dit tarief zoveel lager is dan de vennootschapsbelasting in Nederland.
Tot slot wordt gevraagd naar de impact op het bedrijfsleven van deze verhoging. Ten
aanzien van de hoogte van het tarief is er bij de totstandkoming van de Belastingwet
BES op gewezen dat het voor bedrijven die reële activiteiten verrichten op de BES-eilanden
wenselijk is een laag tarief te blijven hanteren omdat indertijd de omringende (ei)landen
in de regio winsten laag belasten. Daarnaast is van belang dat onder het oude stelsel
veel bedrijven gebruik maakten van voordelige fiscale faciliteiten die per 2011 zijn
vervallen. Een sterke stijging van de belastingdruk voor die bedrijven ineens werd
daarom onwenselijk geacht. Andere argumenten die een rol hebben gespeeld zijn de vereiste
belastingopbrengst en de lokale concurrentieverhouding ten opzichte van omliggende
landen. Daarnaast voorkomt het tarief van 5 procent dat de BES-eilanden als doorstroomeilanden
worden gebruikt voor onbelaste dividenden; het 5 procenttarief werd daartoe als een
voldoende drempel geacht.
De eerste reden om op dit moment het tarief van 5 naar 7,5 procent te verhogen is
ingegeven om beter aansluiting te zoeken bij internationale (OESO-conforme) standaarden
om winsten van vennootschappen eerlijker in de belastingheffing te betrekken en waar
mogelijk dichter aan te sluiten bij een minimum effectief belastingtarief van 15 procent.
Omdat op de BES-eilanden vrijwel geen bedrijven gevestigd zijn die onderdeel uitmaken
van multinationale ondernemingen acht het kabinet het thans niet nodig om in dit stadium
gelijk aan te haken bij een tarief van 15 procent (zoals internationaal is afgesproken).
Een tweede reden om het tarief aan te passen is dat het 5 procent tarief, vanwege
het ontbreken van een winst- of vennootschapsbelasting voor lichamen op uitgekeerde
winsten relatief erg laag is in vergelijking met zelfstandigen die een onderneming
uitoefenen zonder BV of NV. Zonder een heffing van winst- of vennootschapsbelasting
is het lastig te rechtvaardigen dat het aanmerkelijkbelangtarief in de inkomstenbelasting
voor de DGA zo laag is in vergelijking met de reguliere tarieven in de inkomstenbelasting:
30,4 en 35,4 procent. De impact van deze maatregel op het bedrijfsleven zal beperkt
zijn. Het is immers enkel de overwinst van een onderneming die zwaarder wordt belast;
dat deel van de omzet nadat alle kosten zijn voldaan en die liquide middelen permanent
niet meer in de onderneming wordt gebruikt en die de DGA voor privédoeleinden zal
aanwenden.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben voorts een drietal vragen over
het tarief van de vastgoedbelasting. Zij vragen naar de reden van het verhogen van
het bijzondere tarief voor hotels met één procentpunt, de hoogte van het algemene
tarief en welk pad de regering voor ogen heeft en dus met welke stappen de vastgoedbelasting
voor hotels de komende jaren zal stijgen. Op de BES-eilanden worden onroerende zaken
in de heffing van vastgoedbelasting betrokken (met uitzondering van o.a. de eigen
woning). De verschuldigde heffing wordt bepaald door een forfaitair rendement van
4 procent van de (legger)waarde te belasten tegen 17,5 procent (effectief tarief van
0,7 procent). Voor hotels is in 2013 met terugwerkende kracht tot 2011 een bijzonder
verlaagd tarief van 10 procent overeengekomen; vooral om hotels te helpen in de jaren
van (en na) de bankencrisis. Na de bankencrisis is de Covid-pandemie er de oorzaak
van geweest dat het terugdraaien van de verlaging van het bijzondere tarief niet eerder
heeft plaatsgevonden. Thans acht het kabinet, mede gezien het feit dat de hotelsector
op de BES-eilanden (vooral op Bonaire) goede omzetten genereert, het moment daar om
uitvoering te geven aan het stapsgewijs terugdraaien van deze tijdelijke verlaging.
Dit geldt vooral omdat de vakantiewoningen in eigendom van andere ondernemers dan
hoteliers (particulieren, ondernemers etc.) en die ook worden verhuurd aan toeristen
wel aan het reguliere tarief van de vastgoedbelasting zijn onderworpen. Het tijdspad
waarin de verlaging wordt teruggedraaid staat nog niet vast. Het kabinet zal jaarlijks
de afweging maken of verdere aanpassing nodig zal zijn.
De leden van de fractie van NSC merken op dat er een aantal maatregelen op het gebied
van inkomens- en loonbelasting wordt genomen. Zo wordt de tweede tariefschijf vanaf
USD 50.000 verhoogd van 30,4 procent naar 35,4 procent. Daarnaast wordt de instap
in de tweede tariefschijf verlaagd van USD 322.769 naar USD 50.000. De leden vragen
of de regering deze verlaging kan onderbouwen met onderzoeken, zoals een koopkrachtanalyse.
Het kabinet wil graag verduidelijken dat enkel de instap naar de tweede schijf (het
aangrijpingspunt) naar USD 50.000 wordt verlaagd. Het tarief in de tweede schijf wordt
echter niet verhoogd. Dit tarief is al sinds 2011 35,4 procent. Bij de aanpassing
van de instap van de tweede schijf in de inkomstenbelasting zijn twee omstandigheden
in acht genomen. Enerzijds moet de aanpassing van de instap van de tweede schijf een
klein deel (€ 4 miljoen) van de budgettaire derving opvangen vanwege de koppeling
van de belastingvrije som aan het wettelijk minimumloom (€ 15 miljoen). Met de aanpassing
van de instap tot een belastbaar inkomen van USD 50.000 is anderzijds rekening gehouden
met de parameters die de Commissie Thodé stelt aan een sociaal minimum op de BES-eilanden.
Met deze aanpassing komt de aangrijpingspunt voor het tarief tweede schijf grosso
modo overeen met het aangrijpingspunt van het tarief tweede schijf van Nederland.
Op basis van aangiftegegevens in de periode 2019–2021 komt dit aangrijpingspunt ongeveer
overeen met 2 keer de hoogte van het gemiddelde inkomen op de BES-eilanden.
Voor de BES-eilanden zijn geen uitgebreide koopkrachtanalyses op basis van verscheidene
voorbeeldhuishoudens beschikbaar. Wel kan het kabinet aan de hand van een voorbeeld
de inkomenseffecten toelichten. Met het aanpassen van de schijfgrens worden bruto-inkomens
tot USD 70.704 niet zwaarder belast dan in de jaren ervoor. Met een bruto-inkomen
van USD 70.704 is een belastingplichtige USD 15.200 verschuldigd. Het netto-inkomen
op jaarbasis bedraagt dan USD 55.504. Dat is USD 4.625 per maand. Deze bedragen zijn
in prijspeil 2024.5
De leden van de fractie van NSC vragen om een toelichting op de analyse van de voorgestelde
wijzigingen in de behandeling van het recht op een uitkering of verstrekking jegens
een spaar- en voorzieningenfonds in de context van de BES-eilanden. Het recht op een
of meer uitkeringen dat de werknemer ontleent jegens een spaar-en voorzieningsfonds
waaraan hij op grond van de arbeidsovereenkomst verplicht is deel te nemen, levert
hem een belaste aanspraak op. De huidige fiscale behandeling van een dergelijk recht
is niet in overeenstemming met het aansprakenregime, waarbij aanspraken tot het loon
worden gerekend en de uitkeringen vrijgesteld. Met de voorgestelde wijziging wordt
de fiscale behandeling van deze rechten in lijn gebracht met het aansprakenregime
De leden van de fractie van NSC vragen of de voorgenomen verkorting van de investeringsfaciliteit
in de vastgoedbelasting en gelijktijdig de verhoging van het tarief van de belasting
van 10 naar 11 procent, de hotelsector niet onnodig onder druk zet. Het kabinet verwacht
niet dat de verhoging van het bijzondere tarief van de vastgoedbelasting van 10 naar
11 procent de sector onder druk zet. De hotelsector is op de BES-eilanden namelijk
de enige succesvolle en betekenisvolle vorm van bedrijvigheid, en voor zover deze
bedrijven reeds een beschikking hebben verkregen behouden deze beschikkingen hun looptijd
van tien jaar. Ook vanwege de relatief lage leggerwaarde van het hotelvastgoed in
vergelijking tot de huidige marktwaarde kan een beperkte stijging van het bijzondere
tarief niet of nauwelijks tot liquiditeitsproblemen leiden. Een eigenaar van vastgoed
met een leggerwaarde van USD 1.000.000 zal in 2025 bijvoorbeeld USD 400 meer verschuldigd
zijn. Dit acht het kabinet alleszins acceptabel.
De leden van de fractie van NSC vragen voorts waarom er een internationale vergelijking
wordt gemaakt bij de opbrengstbelasting, terwijl de situatie van de BES-eilanden uniek
is. Het kabinet begrijpt de vraag zodanig dat de leden van de fractie van de NSC graag
hadden gezien dat ook de vastgoedbelasting in deze vergelijking had zien terugkomen.
Vanuit de praktijk bezien komt het echter zelden voor dat vastgoed in dezelfde vennootschap
zit als waarin de onderneming wordt uitgeoefend, vastgoed in privéeigendom wordt gehouden,
eigenaren van vastgoed beschikken over een beschikking om een investeringsregeling
toe te passen, of vastgoed is eigendom van buiten de BES-eilanden gevestigde personen/ondernemers.
Deze omstandigheden geven een wat misleidend beeld in de vergelijking tussen de gecombineerde
effectieve belastingdruk op het niveau van de vennootschap en de meerderheid van de
op de BES-eilanden gevestigde DGA’s.
De leden van de fractie van NSC lezen in de memorie van toelichting (MvT) dat de opbouw
van het loonbegrip anders wordt vormgegeven en vragen in hoeverre dit op gespannen
voet staat met de eenduidigheid van begrippen. Verder lezen deze leden in de MvT dat
de schakelbepaling ervoor zorgt dat deze inkomsten ook onder het bereik van de loonbelasting
worden gebracht en wat daarvan de uitwerking is op de heffingsdruk op de BES-eilanden.
Het voorstel de opbouw van het loonbegrip anders vorm te geven komt tot uiting in
de voorgestelde wijzingen van de Wet LB BES. De definitie van het begrip loon wordt
niet aangepast. Evenmin wordt de nadere invulling ervan inhoudelijk gewijzigd (uitgezonderd
de voorgestelde aanpassingen in de gebruikelijkloonregeling en hier en daar een andere,
meer bij de Nederlandse wetgeving aansluitende formulering van bepaalde begrippen).
Wel wordt voorgesteld die nadere invulling een andere plek in de Wet LB BES te geven.
Met deze aanpassingen is beoogd de duidelijkheid te bevorderen.
Het voorstel de schakelbepaling in artikel 6, vierde lid, Wet inkomstenbelasting BES
aan te passen is juist bedoeld om de eenduidigheid van de begrippen loon en dienstbetrekking
te bevorderen. Wat voor de heffing van loonbelasting wordt aangemerkt als loon uit
dienstbetrekking, wordt voor de heffing van inkomstenbelasting eveneens als zodanig
aangemerkt. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting vormt de fiscale behandeling
van fooien de enige uitzondering daarop. Het voorstel de schakelbepaling aan te passen
leidt daarom niet tot een andere fiscale uitkomst en evenmin tot een andere belastingdruk
dan op dit moment op de BES-eilanden.
De leden van de fractie van NSC vragen of er een afweging is gemaakt tussen het voordeel
van de werknemer versus het voordeel van de werkgever en of een dergelijke vergelijking
wel mogelijk is. Verder lezen de leden van de NSC-fractie in het voorstel tot invoering
van een eindheffing bij naheffing ook dat meer werknemers in aanmerking komen voor
inkomensafhankelijke regelingen en vragen zij zich af wat hiervan de budgettaire gevolgen
zijn. Het voorstel tot invoering van een eindheffing bij naheffing is gebaseerd op
de praktijk bij boekenonderzoeken voor de loonheffingen. Wanneer uit een boekenonderzoek
volgt dat bepaalde loonbestanddelen ten onrechte niet of niet volledig tot het loon
zijn gerekend en in verband daarmee aan de inhoudingsplichtige een naheffingsaanslag
wordt opgelegd, neemt de inhoudingsplichtige de te weinig betaalde loonbelasting doorgaans
voor eigen rekening. Als de inhoudingsplichtige besluit de van hem nageheven belasting
niet op de werknemer te verhalen, doet hij dit:
− omdat hij de belasting juridisch dan wel feitelijk niet meer kan verhalen op de werknemer.
In dat geval wordt dat het feitelijk betaalde of verstrekte (netto)loon wordt herleid
naar een grondslag voor de loonbelasting (directe brutering); of
− omdat hij de nageheven belasting niet wil verhalen op de werknemer. In dat geval wordt
de te weinig betaalde en nageheven belasting als (netto)loon aangemerkt en herleid
tot een grondslag voor de loonbelasting, waarvoor een tweede naheffingsaanslag wordt
opgelegd (indirecte brutering).
Hoewel het door middel van directe dan wel indirecte brutering herleide loonbedrag
tot het inkomen van de werknemer behoort waarover de werknemer inkomstenbelasting
verschuldigd is, wordt dit in de praktijk – voor zover bekend – niet in de heffing
van inkomstenbelasting betrokken. Niet bekend is of deze praktijk ertoe leidt dat
meer werknemers in aanmerking komen voor inkomensafhankelijke regelingen en wat hiervan
de budgettaire gevolgen zijn.
Met de voorgestelde invoering van een eindheffing bij naheffing wordt de hierboven
beschreven praktijk gecodificeerd. Niet duidelijk is of door deze codificatie meer
werknemers in aanmerking komen voor inkomensafhankelijke regelingen dan bij de huidige
praktijk en wat hiervan de budgettaire gevolgen zijn.
De leden van de fractie van SGP vragen de regering naar de inkomenseffecten van het
voorliggende wetsvoorstel. Voor de BES-eilanden zijn geen uitgebreide koopkrachtanalyses
op basis van verscheidene voorbeeldhuishoudens beschikbaar. Wel kan het kabinet aan
de hand van een voorbeeld de inkomenseffecten toelichten. Met het aanpassen van de
schijfgrens worden bruto-inkomens tot USD 70.704 niet zwaarder belast dan in de jaren
ervoor. Met een bruto-inkomen van USD 70.704 is een belastingplichtige USD 15.200
verschuldigd. Het netto-inkomen op jaarbasis bedraagt dan USD 55.504. Dat is USD 4.625
per maand. Deze bedragen zijn in prijspeil 2024.6
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de in artikel II, onderdeel
K, tweede lid van het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 voorgestelde afschaffing
van de verrekenbaarheid van de eindafrekening opbrengstbelasting bij een fictieve
uitdeling van het vermogen zich verhoudt tot (kort gezegd) diverse regelingen ter
voorkoming van dubbele belasting in situaties van een remigratie uit de BES-eilanden
(in combinatie met het meeverhuizen van een bv/nv waarvan die persoon aanmerkelijkbelanghouder
is) en door de eindafrekening ook vermogen dat is opgebouwd vóór aanvang van de belastingplicht
op de BES-eilanden en reeds in het heffingsgebied/land van herkomst is belast, opnieuw
wordt belast terwijl de heffing over dat deel van het vermogen op grond van belastingregelingen
en belastingverdragen is toegewezen aan het heffingsgebied of het land van herkomst.
Het kabinet stelt voorop dat de aanpassing van de Wet inkomstenbelasting BES, zoals
opgenomen in artikel II, onderdeel K, tweede lid, van het wetvoorstel Belastingplan
BES-eilanden 2025 geen gevolgen heeft voor de toepassing van de diverse regelingen
ter voorkoming van dubbele belasting die voor de BES-eilanden gelden. Voor zover de
leden van de fractie van de ChristenUnie zorgen hebben over mogelijke dubbele heffing
ter zake van een remigratie uit de BES-eilanden naar Nederland, een ander land van
het Koninkrijk of een ander verdragsland, merkt het kabinet het volgende op. Elke
regeling bevat de mogelijkheid een verzoek voor een procedure aan te vragen met de
belastingautoriteiten van het andere land om juist in onderling overleg tussen de
belastingautoriteiten dubbele belasting op te lossen.
3. Budgettaire aspecten
De leden van de fractie van de VVD begrijpen dat het negatieve budgettaire effect
van het belastingplan BES-eilanden 2025 in totaal structureel € 7 miljoen is. Deze
leden vragen hoe zich dit verhoudt tot de extra uitgaven aan de BES-eilanden verspreid
over de verschillende begrotingen. De totale derving aan de inkomstenkant voor de
BES-eilanden komt uit op structureel € 7 miljoen. Deze derving liep mee in de gehele
dekkingsopgave van de besluitvorming en is gedekt binnen het inkomstenkader. Voor
wat betreft de verhouding tussen uitgaven en inkomsten voor de BES-eilanden in het
algemeen verwijst het kabinet ook naar de brief aan de Tweede Kamer van 9 juni 2022
waarin de verdeling van de inkomsten en uitgaven per openbaar lichaam voor het jaar
2019 is opgenomen.7 Hoewel thans de verhoudingen anders liggen, biedt het een goed overzicht over de
verhouding inkomsten en uitgaven. Ook verwijst het kabinet naar de motie Hachchi c.s.8 Hierin wordt jaarlijks een overzicht van alle rijksuitgaven aan de BES-eilanden (met
uitzondering van de vrije uitkering ofwel het BES-fonds) toegevoegd aan de begroting
van Koninkrijksrelaties. Deze is te vinden bij de Ontwerpbegroting Koninkrijksrelaties.9 Dit overzicht is ook voor 2024 beschikbaar. Voor 2025 is het bedrag toegenomen van
€ 482 miljoen naar € 623 miljoen in de respectievelijke begrotingen.
Deze leden vragen verder in hoeverre de werkgevers betrokken zijn geweest bij de uitvoeringstoets
van de maatregel identificatie op de werkplek. Lokale werkgevers zijn niet direct
betrokken geweest bij de uitvoeringstoets van de maatregel identificatie op de werkplek.
De CDB, waarin ook lokale werkgevers op Bonaire zijn vertegenwoordigd, is wel geïnformeerd
over de aanstaande identificatie van werknemers door werkgevers maar die organisatie
heeft geen bezwaren geuit tegen deze maatregel. Overigens bestaat de indruk dat de
meeste lokale werkgevers al een kopie van een geldig identiteitsbewijs van hun werknemers
vragen als de arbeidsverhouding tot stand komt.
De leden van de fractie van VVD vragen wat de algehele budgettaire systematiek is
voor het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025. Zij vragen in hoeverre de hogere
inkomsten en de lagere inkomsten van maatregelen met elkaar in balans moeten zijn.
Ook vragen zij hoe de belastingdruk op de BES-eilanden zich verhoudt met de belastingdruk
in de rest van Nederland. Met het aanpassen van de schijfgrens worden bruto-inkomens
tot USD 70.704 niet zwaarder belast dan in de jaren ervoor. Met een bruto-inkomen
van USD 70.704 is een belastingplichtige USD 15.200 verschuldigd. Het netto-inkomen
op jaarbasis bedraagt dan USD 55.504. Dat is USD 4.625 per maand. Deze bedragen zijn
in prijspeil 2024.10
De belastingdruk (inclusief toeslagen) van een huishouden is sterk afhankelijk van
de kenmerken van dat huishouden. Ter vergelijking met het bovengenoemde voorbeeld
(tevens in prijzen 2024): in Nederland en uitgaande van een alleenverdiener in loondienst
met fiscaal partner en twee kinderen van 6 tot 11 jaar en met een inkomen van USD
70.704 (ofwel € 64.276 uitgaande van een wisselkoers van 1,10 USD/€) houdt men netto,
na toeslagen, rond de € 50.000 over, wat neerkomt op USD 3.800 per maand.
De gemiddelde belastingdrukdruk is bij dit inkomen circa 26 procent voor een dergelijk
huishouden in Nederland, tegenover 21,5 procent gemiddelde belastingdruk op de BES-eilanden
op dit niveau. Bij een inkomen boven de USD 70.424 betreft het marginale tarief op
de BES-eilanden 35,4 procent. Ter vergelijking: het marginale tarief voor dit inkomen
in Nederland is, uitgaande van hetzelfde voorbeeld, gelijk aan circa 60 procent.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het klopt dat de opbrengstbelasting geheven
wordt in plaats van de winstbelasting/vennootschapsbelasting (vpb). Deze leden vragen hoe de verhoging gezien moet worden tot de internationale
afspraken over de minimumbelasting. De opbrengstbelasting is feitelijk een dividendbelasting
zoals die in Nederland geldt. Hoewel bij de introductie van deze belasting is aangegeven
dat de heffing (samen met de vastgoedbelasting) inderdaad de winstbelasting voor lichamen
vervangt, is de opbrengstbelasting feitelijk vooral van toepassing voor winst die
wordt uitgekeerd aan aandeelhouders. De verhoging heeft geen directe relatie met de
internationale afspraken die over minimumbelasting zijn gemaakt. Op de BES-eilanden
zijn immers nauwelijks bedrijven aanwezig die onder de minimumbelasting vallen. Overigens
is met betrekking tot deze internationale afspraken de Wet minimumbelasting 2024 vorig
jaar uitgebreid naar de BES-eilanden.
4. Uitvoeringsaspecten
De leden van de fractie van NSC vragen aan de regering of de BES-eilanden een eigen
uitvoeringstoets hebben gemaakt over dit wetsvoorstel, naast de door Nederland gemaakte
uitvoeringstoets. Zo ja, vragen de leden of de regering kan aangeven of deze is meegenomen
in de samenstelling van het Belastingplan. Zo nee vragen de leden of de regering het
wenselijk acht om in de toekomst de BES-eilanden een eigen uitvoeringstoets te laten
maken. De uitvoeringstoets die gelijktijdig met het wetsvoorstel is gepubliceerd is
uitgevoerd en opgesteld door de BCN.11 BCN maakt onderdeel uit van de Belastingdienst Nederland en is daarmee onderdeel
van het uitvoeringstoetsproces van de Belastingdienst.
5. Administratieve lasten/gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen waarom het wetsvoorstel Belastingplan
BES-eilanden 2025 geen onderbouwde data en doorrekeningen bevat van koopkrachteffecten
voor werknemers, gepensioneerden en ondernemers in verschillende type samenstelling
van huishoudens en impact op de eilandseconomieën van de openbare lichamen. Zij vragen
of, als deze berekeningen er zijn, de regering deze kan delen. Indien deze er niet
zijn vragen deze leden of de regering bereid is deze alsnog te maken. Bij het samenstellen
van dit wetsvoorstel is waar mogelijk rekening gehouden met de koopkrachteffecten
voor bedrijven en inwoners op de BES-eilanden. Het uitgangspunt is dat vooral de eerdere
verhogingen van de belastingvrije som in de jaren 2022–2024 en de thans voorgestelde
koppeling van de belastingvrije som aan het wettelijk minimumloon de koopkracht voor
de meeste inwoners fors heeft verbeterd. Niet alleen de minima, maar juist ook midden-
en hogere inkomens zijn er hierdoor op vooruitgegaan. De specifieke data en capaciteit
om per bevolkingssoort alle maatregelen tijdig door te rekenen door instanties als
het Centraal Planbureau (CPB) ontbreekt echter, terwijl ook de toekomstige inflatie
op de BES-eilanden moeilijk is in te calculeren vanwege de sterk fluctuerende kosten
van transport (containers) en brandstof. Het kabinet laat waar mogelijk berekeningen
maken, maar door het ontbreken van veel basisdata zal dit niet altijd tijdig kunnen
worden uitgevoerd zoals in Nederland.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen zijn voor kleine ondernemers
in de praktijk door het vanaf 2026 jaarlijks aanpassen van de kleine ondernemingsregeling.
Zij vragen of ondernemers hiermee worden geholpen of juist niet. Kleine ondernemers
(eenmanszaken) mogen de in rekening gebrachte ABB zelf houden als de jaaromzet (inclusief
ABB) niet hoger is dan USD 30.000. Dit voordeel kan oplopen tot meer dan USD 2.200
per jaar: belasting die een kleine ondernemer dus niet hoeft af te dragen. De aangekondigde
maatregel beoogt de USD 30.000-grens jaarlijks aan te passen aan de inflatie en zal
dus jaarlijks wat hoger worden (als de afronding op hele getallen dit toestaat). Dat
betekent dat ook het netto-voordeel voor kleine ondernemers jaarlijks zal toenemen
en dat is voor deze groep gunstig is.
Verder vragen de leden van de fractie van de VVD of de dubbele belastingheffingen
tussen Curaçao en Bonaire zijn opgelost. Ook vragen deze leden welke knelpunten er
nog bestaan in het vervoer van producten van Curaçao naar Bonaire. Op goederen die
inwoners of bedrijven vanuit Bonaire bestellen bij ondernemers op Curaçao en die worden
verscheept naar Bonaire rust geen Curaçaose omzetbelasting. De wetgeving aldaar regelt
dit met zoveel woorden en hierover bestaat weinig onduidelijkheid. Dat betekent dat
(voor zover goederen niet reeds zijn vrijgesteld op de BES-eilanden) enkel ABB wordt
geheven bij invoer van deze goederen.
6. Advies en consultatie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zijn benieuwd hoe de regering aankijkt
tegen de suggestie in de laatste alinea op pagina 9 van de gezamenlijke brief van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 30 juli 2024 over het Belastingplan BES-eilanden
2025, die met de Prinsjesdagstukken is gepubliceerd, om de heffing van opbrengstbelasting
uit te breiden tot filialen van buiten de BES-eilanden gevestigde bv’s/nv’s, omdat
die momenteel – behoudens vastgoedbelasting als sprake is van vastgoedbezit – geen
enkele belasting betalen over winstuitdelingen en zodoende een oneerlijke situatie
bestaat tussen binnen de BES-eilanden gevestigde bv’s/nv’s enerzijds en buiten de
BES-eilanden gevestigde bv’s/nv’s met filialen op eilanden. De leden vragen of de
regering dit kan toelichten.
De suggestie om deze filialen (vaste inrichtingen) op de BES-eilanden van buitenlandse
ondernemingen in de heffing van opbrengstbelasting te betrekken kan binnen de huidige
kaders van opbrengstbelasting niet worden gerealiseerd. De opbrengstbelasting belast
namelijk de uitkering van winst van een lichaam aan een eigenaar/gerechtigde, terwijl
een vaste inrichting geen uitkering aan de eigenaar/gerechtigde van het hoofdhuis
doet. Het hoofdhuis is immers al gerechtigd tot de winst of de liquide middelen van
de vaste inrichting en vaak is er geen onderscheid te maken tussen gelden die aan
de vaste inrichting toekomen en aan het hoofdhuis. Maar belangrijker nog heeft een
uitbreiding van de opbrengstbelasting geen effect omdat de regelingen ter voorkoming
van dubbele belasting die op de BES-eilanden betrekking hebben zodanig uitwerken dat
de heffing van een winstuitkering van een vaste inrichting op de BES-eilanden naar
een buitenlands hoofdhuis niet aan de BES-eilanden wordt toegewezen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of de regering kan toelichten op
welke wijze zij in het fiscale stelsel op de BES-eilanden mogelijkheden ziet om vergroening
te bevorderen. Deze mogelijkheden zijn beperkt. De inkomsten- en loonbelasting, alsmede
de vastgoed-, opbrengst- en overdrachtsbelasting zijn geen heffingswetten waar vergroening
een rol van betekenis speelt. De benzineaccijns wordt daarentegen laag gehouden, terwijl
een accijns op vervuilende diesel en kerosine helemaal ontbreekt om de economische
ontwikkeling van de BES-eilanden niet te verstoren. Om die reden ontbreken ook milieubelastingen.
Bij de ABB zijn er wel een aantal beperkte mogelijkheden, waarvan reeds een aantal
jaren gebruik wordt gemaakt. Voor de invoer van elektrische auto’s, materialen voor
de bouw en installatie van windmolens en zonnepanelen geldt een nultarief bij invoer
en is er een vrijstelling in de ABB voor alle dienstverlening omtrent de installatie
van windmolens en zonnepanelen.
In het algemeen stuit het effect van (fiscale) vergroening van de mobiliteit op de
BES-eilanden overigens ook op praktische kwesties, vooral omdat bijvoorbeeld het aantal
laadpalen voor elektrische auto’s te laag is (Bonaire) of simpelweg ontbreekt (Saba
en Sint Eustatius).
Deze leden vragen ook hoe de regering aankijkt tegen het voorstel bovenaan pagina
15 van de gezamenlijke brief van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba van 30 juli 2024
over het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 om lokale toeleveranciers van
de agrarische sector gelijkelijk te faciliteren als de importen van buiten de BES-eilanden
gevestigde toeleveranciers. Zij vragen de regering verwacht dat dit de voedselzekerheid
kan bevorderen en de kosten van levensonderhoud kan verlagen. Het kabinet staat niet
onwelwillend tegenover deze suggestie en zal graag met vertegenwoordigers van de sector
overleggen om lokale toeleveranciers gelijk te stellen met overige toeleveranciers.
Het kabinet verwacht echter, gezien de zeer kleine (huidige) omvang van de landbouwsector,
dat dit niet substantieel de voedselzekerheid kan bevorderen en dus ook niet de kosten
van levensonderhoud structureel zal verlagen.
7. Gezamenlijke brief BES-eilanden
Op 31 juli jl. is een brief ontvangen van de eilandsraden, bestuurscolleges en gezaghebbers
van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, en het Kiescollege van Bonaire (hierna: de openbare
lichamen). In deze brief geven zij een reactie op de voorgenomen maatregelen in het
wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025. Hieronder wordt een conceptreactie gegeven
op deze brief. Daarbij wordt de volgorde van de brief van de openbare lichamen aangehouden,
te weten:
1. De afwezigheid van doorrekeningen van de voorgenomen maatregelen.
2. Het voorstel om de volgende onderdelen uit het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden
2025 te halen:
a. Verlaging van de toepassing (instap) naar de tweede tariefschijf in de Wet inkomstenbelasting
BES;
b. Vervallen vrijstelling loonstamrechten en spaar- en voorzieningenfondsen in de Wet
loonbelasting BES;
c. Verhogen opbrengstbelasting en aanmerkelijkbelangtarief van 5% naar 7,5%;
d. Verhogen belasting voor de directeur-grootaandeelhouder (dga) op arbeid voor de eigen
vennootschap;
e. Aanpassen verrekening in de inkomstenbelasting voor dga’s met BV/NV van eindafrekening
opbrengstbelasting ook in legitieme situaties;
f. Verhogen vastgoedbelasting van 10% naar 11% voor onroerende zaken waarin bedrijfsmatig
een hotel wordt geëxploiteerd; en
g. Het zonder overgangsrecht verkorten investeringsfaciliteit vastgoedbelasting van tien
tot vijf jaar.
3. Voorstel toevoegen aan het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025:
a. De transport- en verzekeringskosten buiten de grondslag ABB laten;
b. Het gelijkelijk toekennen faciliteiten aan lokale toeleveranciers agrarische sector;
en
c. Het terugdraaien verhoging in 2024 van ABB voor de invoer van bestelauto’s.
4. Aandacht voor de capaciteit en menskracht Douane.
Het kabinet merkt allereerst op dat bij het ontwerp van het huidige fiscale stelsel
op de BES-eilanden om meerdere redenen niet is gekozen voor een volledige integratie
met het fiscale stelsel in Nederland.12 Dat neemt echter niet weg dat op de BES-eilanden het draagkrachtbeginsel onverminderd
van toepassing is en verwacht mag worden dat de sterkste schouders relatief de zwaarste
lasten dragen.
1. Afwezigheid doorrekeningen van de voorgenomen maatregelen
De openbare lichamen menen dat het treffen van lastenverzwarende fiscale maatregelen
onderbouwd moet zijn vanuit de behoeften van inwoners en bedrijven op de BES-eilanden,
dat dit niet kan zonder een gedegen data-analyse en CPB-doorrekeningen en dat dergelijke
berekeningen niet zijn gemaakt. Het niet voorhanden hebben van data-analyses en CPB-doorrekeningen
voor de BES-eilanden, zoals in Nederland, is helaas een gegeven. Ook de Commissie
Thodé wijst hierop in het rapport «Een waardig bestaan» op een «tekortschietend datalandschap».13 Dat neemt niet weg dat de Commissie verstrekkende voorstellen heeft gedaan ter bestrijding
van armoede en om te komen tot een in haar ogen (meer) waardig bestaan van de inwoners
van de BES-eilanden. De invoering van een aantal van deze maatregelen heeft een dekkingsvraagstuk
doen ontstaan waarvoor in het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025 deels een
oplossing is gezocht. Overigens is bij de totstandkoming van de voorgestelde maatregelen
zoveel mogelijk gekeken naar data die wel beschikbaar zijn. Hierna wordt bij enkele
van de specifieke maatregelen aangegeven waarmee het kabinet rekening heeft gehouden.
2. Voorstel schrappen uit Belastingplan BES-eilanden 2025
De openbare lichamen vragen de volgende wijzigingen geen deel te laten uitmaken van
het wetsvoorstel Belastingplan BES-eilanden 2025:
a. Verlaging van de toepassing (instap) naar de tweede tariefschijf Wet inkomstenbelasting
BES
Deze voorgestelde maatregel zou moeten vervallen omdat er geen koopkrachtanalyse aan
te grondslag ligt en een onderbouwing van de inkomensgrens ontbreekt. Bij het ontwerp
van deze maatregel is onder meer gekeken naar het aantal personen dat door de voorgenomen
wijziging in de tweede schijf zal vallen en het inkomen dat zij verdienen. Voor inwoners
met een inkomen tot USD 72.850 leidt deze maatregel in 2025 niet tot een achteruitgang
van het netto-inkomen. Naar verwachting verdienen in 2025 naar verwachting ongeveer
1.800 belastingplichtigen meer dan dit inkomen. Deze belastingplichtigen gaan over
het inkomen boven USD 72.850 vijf procentpunten meer belasting betalen. Gelet op deze
cijfers en de beperkte impact van de maatregel voor lagere en middeninkomens ziet
het kabinet geen reden om deze voorgestelde maatregel te laten vervallen.14
b. Vervallen vrijstelling loonstamrechten en spaar- en voorzieningenfondsen in de
Wet loonbelasting BES
De openbare lichamen merken op dat bij de voorgestelde wijzigingen niet voldoende
aandacht is besteed aan de beperkte sociale vangnetten bij ontslag en andere onvoorziene
situaties. Verder merken zij op dat de publieke voorzieningen zeer schaars zijn en
dat er niet of nauwelijks mogelijkheden zijn om particulier bij te verzekeren. Ook
zijn de openbare lichamen tegen afschaffing van deze faciliteiten zonder degelijke
analyse in een Caribisch-Nederlandse context.
Met de afschaffing van de stamrechtvrijstelling wordt slechts een mogelijkheid om
belastingheffing uit te stellen beëindigd. Het loon wordt dus op een eerder moment
belast en dus niet zwaarder belast. Bij het voorstel de stamrechtvijstelling te laten
vervallen is bepalend geweest dat de vrijstelling voor loonstamrechten in Nederland
al in 2014 is afgeschaft met de bedoeling de overheidsfinanciën structureel meer op
orde te brengen en te streven naar zo min mogelijk beklemming op toekomstige inkomsten
(behalve bij pensioen of lijfrente) en dat om die reden er geen zwaarwegende argumenten
zijn om loonstamrechten op de BES-eilanden anders te behandelen.
Bij het voorstel voor een andere fiscale behandeling van spaar- en voorzieningenfondsen
heeft het kabinet overwogen dat dit naar verwachting niet leidt tot aanzienlijke negatieve
gevolgen voor netto-inkomens van werknemers met lage inkomens die niet tevens over
aanzienlijke spaartegoeden beschikken:
- de aangegroeide rente wordt niet meer als loon maar als opbrengst van roerend kapitaal
aangemerkt;
- op het totaal van de rente die is aangegroeid op in het fonds en buiten het fonds
aangehouden spaartegoeden is tot een bedrag van USD 5.000 de rentevrijstelling van
toepassing; en
- de (tot een bedrag van maximaal USD 470 per jaar beperkte) aftrek van de werknemersstorting
in het fonds vervalt.
Anders dan in Nederland en anders dan de openbare lichamen lijken te suggereren, biedt
de fiscale wetgeving op de BES-eilanden overigens nog volop mogelijkheden om een fiscale
oudedagsreserve of pensioen in eigen beheer op te bouwen. De mogelijkheden om op de
BES-eilanden ten laste van de fiscale winst te reserveren voor risico’s sluiten aan
bij die in Nederland.
c. Verhogen opbrengstbelasting en aanmerkelijkbelangtarief van 5% naar 7,5%
Op de BES-eilanden wordt van een lichaam geen winstbelasting geheven. Wel wordt de
aan de aandeelhouder uitgedeelde winst belast naar een tarief van 5%. De winst die
een IB-ondernemer geniet wordt daarentegen wel belast; zij het met inkomstenbelasting.
Het stelsel van heffing van belasting over de winst die door een lichaam wordt genoten
en uitgekeerd, wijkt niet alleen aanmerkelijk af van de wijze waarop de winst van
een IB-ondernemer wordt belast, maar ook van de wijze waarop dat gebeurt in de omringende
landen (Curaçao, Aruba en Sint Maarten) en in Nederland. In deze landen wordt van
lichamen wel een volwaardige winstbelasting geheven en wordt de aan de aandeelhouder
uitgedeelde winst op een meer substantiële wijze in de heffing van de inkomstenbelasting
betrokken. Mede hierom kiest het kabinet voor de verhoging van de opbrengstbelasting.
Dat is een eerste stap naar een meer gelijke behandeling van de winst die door een
lichaam wordt genoten en uitgedeeld aan de aandeelhouder enerzijds en de winst die
wordt genoten door de IB-ondernemer anderzijds.
d. Verhogen belastingheffing voor de directeur-grootaandeelhouder op arbeid voor eigen BV/NV
De openbare lichamen pleiten voor het niet door laten gaan van het voorstel om de
doelmatigheidsmarge af te schaffen indien het loon van de dga lager is dan het normbedrag
of het loon door toepassing ervan onder het normbedrag uitkomt.
Een andere omschrijving voor gebruikelijk loon is marktconform loon (voor de arbeid
die de dga verricht). In 2024 is niet het gebruikelijk loon verhoogd, maar het normbedrag
(tot USD 40.848). Dit normbedrag is van belang voor de verdeling van het bewijs bij
toepassing van de gebruikelijkloonregeling. De dga heeft de last om te bewijzen dat
een gebruikelijk loon voor zijn arbeid lager is dan het normbedrag, de inspecteur
heeft de last om te bewijzen dat een gebruikelijk loon hoger is. Als een dga niet
aannemelijk maakt dat een gebruikelijk loon lager is dan het normbedrag, ligt het
niet in de rede om niet ten minste het normbedrag te belasten. In mijn brief van 3 april
2024 heb ik inzichtelijk gemaakt dat het netto-inkomen van de dga met een gebruikelijk
loon onder of tot het normbedrag niet lager is dan dat van de gewone werknemer van wie het brutoloon gelijk
is aan het gebruikelijk loon van de dga.15 Dat volgt ook uit de beantwoording van de vragen bij het onderhavige wetsvoorstel.
e. Aanpassing verrekening in de inkomstenbelasting voor dga’s met BV/NV van eindafrekening
opbrengstbelasting ook in legitieme situaties
De opbrengstbelasting die verschuldigd is over een fictieve vervreemding kan onder
de huidige wetgeving niet worden verrekend met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting.
Het voorstel deze «exitheffing» niet aan te merken als voorheffing op de verschuldigde
inkomstenbelasting is geen wijziging van de bestaande praktijk maar slechts een verduidelijking
ervan.
f. Verhogen vastgoedbelasting van 10% naar 11% voor onroerende zaken waarin bedrijfsmatig
een hotel wordt geëxploiteerd
Per 2013 is met terugwerkende kracht vanaf 2011 het reguliere tarief voor de vastgoedbelasting
voor hotels tijdelijk verlaagd. Vooral de nasleep van de bankencrisis (2007–2011)
was hier de oorzaak van, alsmede de kick-start die de regering indertijd heeft willen
geven aan hoteliers na de ontmanteling van het Nederlands-Antilliaanse staatsverband.
De openbare lichamen willen graag dat dit verlaagde tarief een permanent karakter
krijgt vanwege de relatief hoge investeringen in vastgoed. De COVID-pandemie heeft
de eerdere beëindiging van het verlaagde tarief vertraagd. Thans zijn er geen goede
redenen meer om de hotelsector te blijven vrijwaren van het reguliere tarief van de
vastgoedbelasting; de bankencrisis is voorbij, de COVID-pandemie is voorbij en de
hotelsector (vooral op Bonaire) doet het relatief gezien goed.
Het kabinet onderkent de verschillen tussen Bonaire enerzijds en Saba/Sint Eustatius
anderzijds waar de openbare lichamen op hameren. Op de Bovenwindse Eilanden is de
bezettingsgraad van hotels lager en deze omstandigheid zou een lager tarief voor hotelvastgoed
rechtvaardigen. Dat verschil in belastingdruk wordt thans op dit moment nog ondervangen
door de omstandigheid dat nog veel hotels op Saba en Sint Eustatius lager zijn gewaardeerd,
dan wel dat zij relatief meer van de zogenoemde investeringsvrijstelling in de vastgoedbelasting
gebruik maken, op basis waarvan tien jaar lang vastgoedbelasting tegen een lage waarde
wordt geheven. Daar komt bij dat ook andere dan hoteleigenaren die het algemene tarief
vastgoedbelasting betalen ook met hoge kosten en investeringen te maken hebben.
g. Zonder overgangsrecht verkorten investeringsfaciliteit vastgoedbelasting van tien
tot vijf jaar
De openbare lichamen merken op dat zonder overgangsrecht de investeringsfaciliteit
vastgoedbelasting wordt verkort van tien tot vijf jaar. De voorgestelde verkorting
van de termijn van de investeringsregeling geldt voor die gevallen waarin de eerste
investering voor 1 januari 2025 plaatsvindt. Voor die datum afgegeven beschikkingen
behouden hun looptijd van tien jaar. Vanwege de omstandigheid dat beschikkingen voor
investeringen gedaan in 2024 vaak pas in 2025 worden afgegeven is overgangsrecht nodig.
3. Voorstel toevoegen aan Belastingplan BES-eilanden 2025
De openbare lichamen stellen voor de volgende beleidsmaatregelen op te nemen in het
Belastingplan BES-eilanden 2025:
a. transport- en verzekeringskosten buiten de grondslag ABB laten
De openbare lichamen stellen voor om de kosten van levensonderhoud en zaken te verlagen
door transport- en verzekeringskosten buiten de grondslag van de ABB bij invoer te
laten. Het kabinet onderzoekt of dit tot de mogelijkheden behoort. Omdat daarvoor
onder meer overleg nodig is met de World Customs Organization, kan dat niet meer meelopen
met het Belastingplan BES-eilanden 2025.
b. gelijkelijk toekennen faciliteiten aan lokale toeleveranciers agrarische sector
Het kabinet onderzoekt het idee om lokale toeleveranciers in de agrarische sector
op enige wijze fiscaal te ondersteunen. Hierbij dient dan wel de zeer beperkte omvang
van de sector op de BES-eilanden in ogenschouw te worden genomen, alsmede de risico’s
van oneigenlijk gebruik en de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst Caribisch
Nederland (BCN).
c. terugdraaien verhoging in 2024 van ABB voor de invoer van bestelauto’s
Het tarief voor bestelauto’s is vorig jaar aangepast (Belastingplan BES eilanden 2024).
Dit is uitgebreid toegelicht in de memorie van toelichting bij het Belastingplan BES
eilanden 2024. De maatregel is op uitdrukkelijk verzoek van BCN ingevoerd om oneigenlijk
gebruik van bestelauto’s tegen te gaan. Het gaat daarbij met name om discussies over
de kwalificatie van de desbetreffende auto bij invoer (personenauto’s hoog belast/bestelauto’s laag belast) en discussies over de ter beschikkingstelling van auto’s aan werknemers
als loon in natura. Het kabinet is daarom niet voornemens deze aanpassing terug te
draaien.
4. Capaciteit en menskracht Douane
Door de openbare lichamen wordt tot slot gevraagd gepaste aandacht te besteden aan
de tekorten in de menskracht bij het vaststellen van de begroting van de kosten van
de BCN en de Douane Caribisch Nederland. Deze kwestie raakt het wetsvoorstel Belastingplan
BES-eilanden 2025 niet, maar is een aangelegenheid van de uitvoering en zal daar onder
de aandacht worden gebracht.
De Staatssecretaris van Financiën,
F.L. Idsinga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën