Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Paternotte en Vijlbrief over de financiële positie van studenten
Vragen van de leden Paternotte en Vijlbrief (beiden D66) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het artikel «Tijdens de introductieweek van de VU is het almaar duurder wordende levensonderhoud een thema: «Die kosten zijn overweldigend»» (ingezonden 2 september 2024).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (ontvangen 10 oktober 2024). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 11.
Vraag 1
Bent u van mening dat we de rente voor de pechgeneratie op 0% moeten zetten, de verlaging
van de basisbeurs moeten voorkomen, geen langstudeerboete in moeten voeren en mbo-studenten
gelijke rechten moeten geven op een aanvullende beurs? Zo nee, waarom niet?1
Antwoord 1
In het regeerprogramma is een aantal maatregelen opgenomen, waaronder een langstudeermaatregel
en een extra tegemoetkoming voor leenstelselstudenten. Vanuit het amendement Omtzigt
waren er middelen gereserveerd om de rentelasten voor leenstelselstudenten te verlagen.
Vanwege de kanttekeningen bij een rentemaatregel heeft dit kabinet besloten om deze
middelen vrij te laten vallen en daarvoor in plaats extra middelen vrij te maken voor
een tweede tegemoetkoming.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om het regeerprogramma uit te voeren op een
voor studenten en de sector zo verantwoord mogelijke manier. Gegeven de beperkte financiële
ruimte die we als kabinet hebben, zie ik geen ruimte voor aanvullende maatregelen.
Vraag 2
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord die de
financiële positie van studenten raken en kunt u daar ook de verlaagde basisbeurs
per september 2024 bij betrekken? Gaan studenten er volgens u op vooruit of op achteruit?
Is hier in de formatieperiode over nagedacht? Zo ja, wat is het idee hierachter?
Antwoord 2
Het hoofdlijnenakkoord bevat meerdere maatregelen die een direct of indirect effect
kunnen hebben op de financiële positie van studenten. Maatregelen die een financieel
effect kunnen hebben op (een deel) van de studenten zijn bijvoorbeeld de extra tegemoetkoming
voor leenstelselstudenten en de langstudeermaatregel. De afschaffing van het verlaagd
btw-tarief op culturele diensten en goederen maakt (studie)boeken voor studenten duurder.2 De studiefinancieringsbedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de consumentenprijsindex
(cpi). Hier wordt ook de stijging van het btw-tarief in verwerkt. Tot slot zal het
aflopen van de tijdelijke koopkrachtmaatregel voor studenten met een uitwonende basisbeurs
een direct financieel effect hebben.
Uit het Nibud Studentenonderzoek blijkt dat ongeveer 90% van de mbo-, hbo-, en wo-studenten
aangeeft rond te kunnen komen.3 Dit is voor de zomer van 2024 uitgevraagd. Op Prinsjesdag heeft het Nibud ook koopkrachtberekeningen
voor verschillende studentenhuishoudens gepresenteerd. Daaruit blijkt dat uitwonende
hbo- en wo-studenten er in 2025 6,6% op achteruit gaan ten opzichte van 2024. Uitwonende
mbo-bol studenten gaan er 6,2% op achteruit. Dit is een gevolg van het stopzetten
van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Uitwonende bbl-studenten – die geen studiefinanciering
ontvangen – gaan er in 2025 1,5% op achteruit ten opzichte van 2024.4 Rond oktober publiceert het Nibud nog enkele voorbeeldbegrotingen, die het mogelijk
maken om gefundeerde uitspraken te doen over de financiële positie van studenten.
Ik zal hier in de kabinetsreactie op het Studentenonderzoek, de voorbeeldbegrotingen
en de koopkrachtberekeningen van studenten nader op ingaan. Deze stuur ik voor de
begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer.
Vraag 3
Kunt u een inschatting maken hoeveel van de 1,2 miljoen studenten niet weten dat hun
basisbeurs gaat dalen in september en waarom gaat de basisbeurs überhaupt dalen terwijl
de kosten voor studenten structureel gestegen zijn?
Antwoord 3
De koopkrachtmaatregel was een tijdelijke verhoging van de basisbeurs voor uitwonende
studenten. Deze verhoging kwam er vanwege uitzonderlijk hoge inflatie van 2022 en
was onderdeel van een breed koopkrachtpakket waartoe het vorige kabinet heeft besloten
Dat de maatregel tijdelijk was, is vanaf het begin af aan gecommuniceerd via de website,
mails en berichten in MijnDUO. Ook in het aanvraagscherm is duidelijk gemaakt dat
het basisbeursbedrag voor studiejaar 2023–2024 uit twee onderdelen bestond: het reguliere
basisbeursbedrag en de koopkrachtmaatregel.
Om aan te kondigen dat de tijdelijke maatregel vanaf studiejaar 2024–2025 zou stoppen
is al in mei dit jaar onder mijn ambtsvoorganger een e-mail gestuurd naar alle studenten
(900.000) en scholieren (25.000) die studiefinanciering ontvingen.5 Ook is er een melding in MijnDUO geplaatst. Vanaf juni is DUO een campagne gestart
op de website en via social media advertising. Ook zijn onderwijsinstellingen geïnformeerd
via de zakelijke kanalen. Uit de Nibud Studentenonderzoeken komt naar voren dat desondanks
een derde van de ondervraagde studenten niet op de hoogte was dat de basisbeurs voor
uitwonende studenten alleen voor studiejaar 2023–2024 verhoogd was.6 Tot slot dient opgemerkt te worden dat de studiefinancieringsbedragen jaarlijks geïndexeerd
worden op basis van de cpi. Afgelopen januari zijn de bedragen met 10% geïndexeerd.
Hiermee is dus rekening gehouden met de inflatie.
Vraag 4
Is het uitvoerbaar om de basisbeurs dit collegejaar alsnog te verhogen, bijvoorbeeld
door de verhoging van de basisbeurs in 2025 met terugwerkende kracht uit te betalen?
Wat is de kortst mogelijke datum om de basisbeurs te verhogen als in de begroting
van 2025 dekking wordt gevonden?
Antwoord 4
Een tijdelijke verhoging van de studiefinancieringsbedragen moet gerealiseerd worden
bij algemene maatregel van bestuur (AMvB). Daarbij geldt een voorhang van vier weken
bij zowel de Tweede als Eerste Kamer. Dit proces kost gemiddeld één jaar en lukt dus
niet voor dit najaar7. Een verhoging per 1 januari a.s. is daarom niet mogelijk. Dat betekent dat de verhoging
op zijn vroegst vanaf studiejaar 2025–2026 doorgevoerd kan worden. DUO moet de normbedragen
namelijk uiterlijk begin mei ontvangen om tijdig de systemen aan te passen en studenten
te informeren. Het vereist bovendien instemming van de Tweede en Eerste Kamer voordat
de AMvB, die een spoedprocedure zou moeten doorlopen, wordt vastgesteld.
Daarnaast informeert uw Kamer naar de mogelijkheid om de verhoging met terugwerkende
kracht over studiejaar 2024–2025 te realiseren. Het verhogen met terugwerkende kracht
van de basisbeurs acht ik vanuit een oogpunt van rechtszekerheid onverstandig. Dit
houdt verband met het volgende. Voor het merendeel van de studenten is de basisbeurs
een prestatiebeurs8, en dus in beginsel een lening, die alleen wordt omgezet in een gift wanneer de student
binnen de diplomatermijn het diploma behaalt. Het met terugwerkende kracht verhogen
van de basisbeurs betekent dat zij een hogere lening zijn aangegaan. Aangezien deze
wijziging niet voor alle studenten begunstigend uitpakt, is het met terugwerkende
kracht verhogen geen wenselijke optie. Voor de volledigheid vermeld ik dat ook uitvoeringstechnische
aspecten deze variant zouden bemoeilijken: DUO moet hiervoor een nieuw proces inrichten.
Want op dit moment gebeurt uitkeren met terugwerkende kracht niet op deze grote schaal.
Het is op dit moment niet bekend of dit uitvoerbaar is. Hiervoor zou eerst een uitvoeringstoets
gedaan moeten worden. Gelet op de grote opgaven waar DUO voor staat, waaronder de
uitkering van de tegemoetkoming in 2025 die voortkomt uit de Wet herinvoering basisbeurs,
is de ruimte voor andere grote wijzigingen zeer beperkt.
Vraag 5
Welk percentage van hun inkomen besteden studenten aan hun huur en hoe heeft deze
«huurquote» van studenten zich de afgelopen 15 jaar ontwikkeld? Wat is de gemiddelde
huurprijs voor een studentenkamer in de drie grootste studentensteden en hoe hebben
deze prijzen zich ontwikkeld?
Antwoord 5
Om een beeld van de ontwikkelingen van studentenhuisvesting te hebben, verschijnt
sinds 2012 jaarlijks de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting (LMS). In de LMS zijn
de woonlasten opgenomen, deze bestaan uit de netto huur na aftrek van huurtoeslag
en inclusief bijkomende kosten zoals gas, water, elektriciteit en internetaansluiting.
Van de drie grootste studentensteden, Amsterdam, Rotterdam en Groningen, zijn de woonlasten
vanaf het collegejaar 2015–2016 bekend. Uit de LMS 2024 blijkt dat deze voor kamers
met gedeelde voorzieningen in Amsterdam op € 625 liggen, in Rotterdam op € 595 en
in Groningen op € 450. In het collegejaar 2015–2016 lagen deze bedragen op respectievelijk
€ 420, € 380 en € 340.
Sinds 2019 is in de LMS de woonquote opgenomen, deze bestaat uit de woonlasten gedeeld
door het besteedbaar budget. Dit geeft een indicatie van de zwaarte van de woonlasten
ten opzichte van het inkomen voor een student. De gemiddelde woonquote van hbo en
wo-studenten in alle type woonruimten is gedaald van 52% in collegejaar 2019–2020
naar 43% in collegejaar 2023–2024. De daling wordt veroorzaakt doordat het besteedbaar
inkomen van studenten in deze periode harder is gestegen dan de woonlasten.
Vraag 6
Wat vindt u van de ontwikkelingen van de prijzen voor studentenwoningen en wat zijn
de ambities van dit kabinet om het aantal studenten- en starterswoningen te vergroten?
Welk percentage van de 5 miljard euro voor woningbouwimpuls is voor studentenwoningen?
Antwoord 6
Voor alle woningen, dus ook studentenwoningen, geldt dat verhuurders een huur behoren
te vragen die past bij de kwaliteit van de woning of onzelfstandige studentenkamer.
Daarbij is het ook toegestaan de huur jaarlijks te verhogen. Er zijn echter verhuurders
die huurprijzen vragen die hoger zijn dan wat vanuit Woningwaarderingsstelsel of Woningwaarderingsstelsel
voor onzelfstandige woningen (WWSO) gevraagd mag worden. Ook is bekend dat bij nieuwe
huurders de huur sterk wordt verhoogd. Per 1 juli 2024 zijn de Wet betaalbare huur
en het gemoderniseerde Woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woningen (WWSO)
in werking getreden. Daarmee is sinds 1 juli 2024 zowel het Woningwaarderingsstelsel
(WWS) als het WWSO dwingend geworden, waardoor verhuurders verplicht zijn zich te
houden aan de maximale huurprijzen die volgen uit het WWS en het WWSO en horen bij
de kwaliteit van de woning. Gemeenten kunnen met ingang van 1 januari 2025 ingrijpen
als verhuurders te veel huur vragen. Daarmee verwachten we dat er in de praktijk minder
woningen boven het WWS en WWSO-maximum aan studenten worden verhuurd.
Om het totale aantal betaalbare studentenwoningen te vergroten hebben in 2022 gemeenten,
huisvesters, hoger onderwijsinstellingen, studenten en de Ministeries van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen
ineengeslagen en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) ontwikkeld
en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting
te verminderen door de realisatie van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de nieuwbouw
en de bestaande voorraad in de periode van 2022 tot en met 2030. Er is een studentenhuisvestingsregisseur
aangesteld die betrokken partijen ondersteunt en stimuleert. Daarnaast wordt ingezet
op een betere benutting van de bestaande voorraad, waaronder het stimuleren van hospitaverhuur.
Het huidige kabinet zet deze aanpak voort. Er is een speciaal loket van de Regeling
Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) voor een totaalbedrag van € 20 miljoen geopend
op 26 augustus 2024. Dit loket richt zich op aanvragen voor het versneld realiseren
van, in het bijzonder onzelfstandige, studentenwoningen. De door het kabinet beschikbaar
gestelde € 5 miljard is gericht op het realiseren van 100.000 woningen per jaar, waarvan
twee derde betaalbaar. Deze middelen zijn niet uitgesplitst naar doelgroep.
Vraag 7
Hoeveel voltijd studenten werken meer dan 12 uur per week en hoe reflecteert u op
het feit dat studenten meer werken dan voorheen? Wat vindt u ervan dat sommige studenten
30 uur in de week werken? Wat vindt u zelf een wenselijke hoeveelheid uren werk per
week? Wat vindt u van het voorstel van het SER-jongerenplatform om uit te gaan van
12 uur werk per week naast een fulltime studie?
Antwoord 7
Het financieel mogelijk maken van studeren is een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van de overheid, de ouders en studenten zelf. Studeren is immers ook een investering
in jezelf en in de toekomst. De overheid draagt daaraan bij door de basisbeurs en
het studentenreisproduct. Bovendien financiert de overheid het onderwijs in het hbo
en wo met gemiddeld zo’n € 9.750 per student per jaar.9 Van ouders wordt een ouderlijke bijdrage verwacht. Waar dat op basis van het inkomen
niet mogelijk is, vangt de overheid dit op met de aanvullende beurs. Studenten kunnen
daaraan bijdragen door te werken en/of te lenen. Uit het Nibud Studentenonderzoek
dat in 2024 is uitgevoerd blijkt dat bijna 90% van alle studenten een bijbaan heeft.
Gemiddeld werken mbo-bol studenten 12 uur per week en hbo- en wo-studenten 13 uur
per week.
Het Nibud publiceert rond oktober voorbeeldbegrotingen van enkele studentenhuishoudens.
Op basis hiervan is het mogelijk om uitspraken te doen over hoe studenten rond kunnen
komen en hoeveel ze daarvoor moeten werken. Ik betrek dit punt daarom ook in de kabinetsreactie
op het Studentenonderzoek, de voorbeeldbegrotingen en de koopkrachtberekeningen van
studenten. Die zal ik voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer sturen.
Vraag 8
Hoe reflecteert u op het feit dat studenten door stijgende kosten en lagere inkomens
méér moeten werken, maar minder ruimte krijgen voor uitloop door de voorgenomen invoering
van de langstudeerboete en bent u bereid de langstudeerboete te heroverwegen?
Antwoord 8
Ik vind het belangrijk om te kijken naar manieren voor instellingen en studenten om
langstuderen tegen te gaan. De langstudeermaatregel wordt op dit moment uitgewerkt.
Waarbij ik – zoals eerder aangegeven – oog wil hebben voor uitzonderingen en moeilijke
situaties. Daarover voer ik overleg met studenten, universiteiten en hogescholen.
Vraag 9
Met welk percentage kan het kabinet de rente voor de pechgeneratie beperken als zij
hieraan 194 miljoen euro structureel uitgeeft, zoals Pieter Omtzigt voor de verkiezingen
voorstelde? Waarom kiest dit kabinet daar niet voor? Hoeveel extra tegemoetkoming
zouden studenten krijgen als de 194 miljoen euro structureel in één keer zou worden
uitgekeerd? Wanneer kunnen de studenten hun tegemoetkoming verwachten?
Antwoord 9
Mijn ambtsvoorganger heeft afgelopen december een Kamerbrief gestuurd met de verschillende
mogelijkheden voor uitwerking van het amendement Omtzigt. Met de € 183 miljoen die
structureel beschikbaar was vanuit dit amendement, zou een rentekorting gerealiseerd
kunnen worden van 1 tot 1,25 procentpunt voor studenten die onder het leenstelsel
hebben gestudeerd.
De brief – en ook discussie in uw Kamer – heeft echter ook de nadelen van dergelijke
maatregelen naar voren gebracht. Zo komt een rentekorting enkel terecht bij studenten
die (nog) een lening hebben. Studenten die geen lening (meer) hebben, maar wel gestudeerd
hebben onder het leenstelsel hebben dus geen baat bij een dergelijke regeling. Voor
een renteplafond gelden die argumenten ook. Aanvullend kent een renteplafond als nadeel
dat studenten daar bij sommige rentestanden überhaupt geen voordeel van ondervinden
(als de rente onder het renteplafond zit) en dat de financiële risico’s voor de rijksoverheid
aanzienlijk zijn (bij hoge rentestanden, omdat de overheid het verschil tussen renteplafond
en de daadwerkelijke rente betaalt). Een jaarlijkse tegemoetkoming, de derde optie
die geschetst werd, leidt tot complexe uitvoering en kan, als voor een lange looptijd
gekozen wordt, oud-studenten veel meer geld geven dan ze aan basisbeurs hebben gemist.
Tot slot wordt een toelage met een lange looptijd steeds lastiger uitlegbaar naarmate
de leenstelselgroep meer inkomen gaat verdienen en vermogen opbouwt.
Daarom heeft dit kabinet ervoor gekozen om incidenteel € 1,4 miljard in te zetten
voor het verhogen van de tegemoetkoming van leenstelselstudenten, zodat ook studenten
die geen lening (meer) hebben kunnen profiteren van de maatregel. De verwachting is
dat deze tweede tegemoetkoming in 2027 kan worden uitgekeerd, bij voorspoedige behandeling
in beide Kamers.
Vraag 10
Hoe schat u in dat de rente op studieschulden zich de aankomende jaren gaat ontwikkelen
en kunt u studenten enige zekerheid geven over de ontwikkeling van de rente op hun
studieschuld? Wanneer publiceert u dit jaar de hoogte van de rente op studieschulden?
Antwoord 10
Het rentepercentage is gekoppeld aan het rendement op Nederlandse staatsobligaties
met een gemiddelde resterende looptijd van drie tot vijf jaar (voor SF15) of vijf
jaar (voor SF35).10 Het is niet te voorspellen hoe de economie zich de komende jaren zal gaan ontwikkelen
en daarmee de rente op studieleningen. De rentepercentages voor het volgende jaar
worden ieder jaar bekendgemaakt in oktober.
Vraag 11
Kunt u een inschatting maken van het aantal studenten dat recht heeft op een aanvullende
beurs maar deze niet aanvraagt en wat gaat u doen om deze groep studenten te bereiken?
Antwoord 11
Uit onderzoek van het CPB uit 2021 bleek dat ongeveer een kwart van de mbo-, hbo-
en wo-studenten met recht op de aanvullende beurs deze niet aanvroeg. Naar aanleiding
hiervan heeft DUO de voorlichting over de aanvullende beurs sterk verbeterd en aanpassingen
gedaan in de aanvraagschermen van studiefinanciering. De aanvullende beurs is nu standaard
aangevinkt in het aanvraagscherm. Dit heeft geleid tot een toename in de aanvragen
van de aanvullende beurs, van 72% over het jaar 2022 versus 89% over het jaar 2023.11 Om vast te stellen hoe hoog het percentage studenten is dat de aanvullende beurs
niet gebruikt, is vervolgonderzoek nodig.
Vraag 12
Bent u het ermee eens dat het oneerlijk is dat mbo-studenten minder recht hebben op
een aanvullende beurs dan studenten in het HBO en WO en bent u voornemens hier verandering
in aan te brengen of vast te houden aan deze ongelijke behandeling?
Antwoord 12
De aanvullende beurs verschilt voor studenten in het mbo en studenten in het hbo en
wo. Deze verschillen zijn historisch zo gegroeid. Ik ben gebonden aan budgettaire
kaders en zie op dit moment geen financiële ruimte om het studiefinancieringsstelsel
hierop aan te passen.
Vraag 13
Hoe reflecteert u op het feit dat studenten met ouders met lagere inkomens meer merken
van stijgende kosten en dalende inkomsten dan studenten met ouders met hogere inkomens?
Antwoord 13
Ik betrek dit punt in de kabinetsreactie op het Studentenonderzoek, de voorbeeldbegrotingen
en de koopkrachtberekeningen van studenten. Die zal ik voor de begrotingsbehandeling
aan uw Kamer sturen. Overigens geldt voor studenten met ouders met een lager inkomen
dat zij aanspraak maken kunnen komen voor de aanvullende beurs, die jaarlijks wordt
geïndexeerd met de cpi.
Vraag 14
Kunnen studenten met een aanvullende beurs die niets ontvangen van hun ouders nog
wel rondkomen gezien de almaar doorstijgende prijzen en wat voor advies geeft u deze
studenten?
Antwoord 14
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 15
Wat zijn volgens u de effecten van financiële druk op welzijn, studieprestaties en
brede ontwikkeling van studenten en bent u het ermee eens dat een «goede student»
niet alleen een student is die zo snel mogelijk afstudeert, maar ook een student kan
zijn die bijvoorbeeld mantelzorg verleent, bestuurswerk verricht of vrijwilligerswerk
doet?
Antwoord 15
Uit onderzoek komt naar voren dat financiële stress of het ervaren van (grote) druk,
factoren kunnen zijn die een negatieve invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid
van studenten. Met name langdurige stress is problematisch voor het welzijn van zowel
jongeren als volwassenen, aangezien dit als gevolg kan hebben dat men minder aandacht
heeft voor de lange termijn, het overzicht kwijtraakt of in een overlevingsstand komt
te staan. Dit kan hen belemmeren in het dagelijks functioneren, bijvoorbeeld tijdens
de studie.12 Ik ben daarom blij dat uit het Nibud Studentenonderzoek blijkt dat studenten aangeven
over het algemeen rond kunnen komen.
Het is belangrijk dat studenten die veel en langdurig druk ervaren snel hulp zoeken,
binnen of buiten de onderwijsinstelling. Om dit mogelijk te maken is er in het hbo
en wo gestart met het Landelijk Kader Studentenwelzijn. In het mbo wordt dit gedaan
vanuit de Werkagenda mbo. Daarnaast wordt er vanuit het programma STIJN jaarlijks
€ 1 miljoen geïnvesteerd in het versterken van de ondersteuningsstructuur rondom scholen
in het verbeteren van het studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo.
Het zijn van een «goede student» kan zeker niet louter worden afgemeten aan de duur
van de studie. Vanuit OCW is er daarom blijvende aandacht en hulp voor groepen studenten
die om verschillende redenen niet nominaal afstuderen. Deze hulp kan bestaan uit extra
ondersteuning bij het studeren zelf, maar ook financiële steun via het studentenondersteuningsfonds
of het mbo-studentenfonds, of voorzieningen binnen het studiefinancieringsstelsel
zoals het verlengen van de prestatiebeurs of de diplomatermijn.
Vraag 16
Wat voor effecten heeft de financiële druk volgens u op de toegankelijkheid van het
onderwijs en bent u het ermee eens dat de toegankelijkheid van het Nederlands onderwijs
van groot belang is en de aankomende jaren niet mag verslechteren?
Antwoord 16
Toegankelijkheid is één van de pijlers van ons onderwijsstelsel, hier blijf ik mij
als Minister ook voor inzetten. Het stemt mij dan ook positief dat onderzoeken aantonen
dat ons onderwijsstelsel breed toegankelijk is.13 Bij de beoordeling van de toegankelijkheid wordt onder andere gekeken naar indicatoren
zoals doorstroom, selectie maar ook financiële belemmeringen. We blijven dit ook monitoren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.