Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van Eerdmans over het bericht ‘Burgemeester Halsema overwoog activisten op UvA eigen universiteitsgebouw te geven'
Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat de burgemeester van Amsterdam overwoog activisten op de Universiteit van Amsterdam (UvA) een eigen universiteitsgebouw te geven (ingezonden 5 september 2024).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister
van Justitie en Veiligheid (ontvangen 10 oktober 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 82.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «burgemeester Halsema overwoog activisten op UvA eigen
universiteitsgebouw te geven»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat de Amsterdamse burgemeester tijdens de universiteitsrellen
in mei jongstleden onacceptabele adviezen heeft gegeven aan de UvA, door hen voor
te leggen een universiteitsgebouw uit te leveren aan de activisten?
Antwoord 2
Gezien mijn rol als stelselverantwoordelijke voor onderwijs is het is niet aan mij
om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond
demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden, in dit geval in nauw overleg
met de UvA.
Vraag 3
Hoe kijkt u naar de daarop volgende instemmende reactie en hiermee de welwillendheid
van het UvA-bestuur om toe te geven aan de eisen van de relschoppers?
Antwoord 3
In het nieuwsartikel staat dat het college van bestuur een «dialoogruimte» wilde inrichten
voor iedereen om tot een veilig debat te kunnen komen, op voorwaarde dat de bezetters
vertrokken. Onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange rijke geschiedenis
van vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist daarom de plekken
van open dialoog. Studenten en medewerkers krijgen de ruimte om zich te uiten en door
middel van feiten en onderbouwing met elkaar in discussie te gaan. Het zijn plekken
waar je het met elkaar oneens mag zijn op basis van woorden en argumenten, maar altijd
op respectvolle wijze. Bezettingen keur ik af maar het aanbod tot het inrichten van
een dialoogruimte kan passen binnen de traditie van een open dialoog. Het is in dit
specifieke geval aan het bestuur van de UvA om dit te beoordelen.
Vraag 4
Hoe reageert u op het voorstel van de UvA om alle banden met Israëlische instituten
twee weken te bevriezen, als tegemoetkoming aan de activisten?
Antwoord 4
Eind mei heeft het college van bestuur aangekondigd het bestaande kader voor samenwerking
met derden zodanig aan te vullen dat het beter bruikbaar is voor de beoordeling van
samenwerking met partijen in oorlogsgebieden. De universiteit stelt dat de ruimte
voor vrije wetenschappelijke samenwerking een groot goed is maar ze wil via samenwerking
niet betrokken raken bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdrijven. Daarbij heeft
het college ook besloten dat de UvA geen nieuwe samenwerkingen aangaat met instellingen
in alle gebieden die in oorlog verkeren totdat het ethisch kader is aangepast. Dit
besluit geldt dus niet exclusief voor Israël en is een tijdelijke maatregel totdat
het ethisch kader is aangepast. Bestaande samenwerkingen worden gecontinueerd.
Het aangaan, opschorten, pauzeren of stopzetten van samenwerkingen op institutioneel
niveau met externe partijen is aan het instellingsbestuur. Dit past bij de autonomie
die instellingen hebben om dit soort besluiten zelfstandig te nemen. Daarbij wordt
van hen verwacht dat zij deze samenwerkingsverbanden zorgvuldig aangaan en toetsen
aan de wettelijke kaders en geldende sanctieregimes. En deze ook beoordelen op mogelijke
risico’s in het kader van kennisveiligheid en de uitgangspunten meewegen die ik als
bijlage bij mijn brief aan uw kamer heb meegestuurd over de «stand van zaken omtrent
de veiligheid op universiteiten en hogescholen» van 31 mei jl. Hierin wijs ik onder
andere op het belang van landenneutraliteit, ruimte voor science diplomacy, borgen
van privacy en het in acht nemen van de gedragscode wetenschappelijke integriteit.2
Vraag 5
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er heulende universiteitsdocenten zijn geweest
die gedreigd hebben te stoppen met het geven van cijfers en het laten uitvallen van
colleges indien de eisen van de relschoppers niet werden ingewilligd?
Antwoord 5
Ik heb uit het artikel vernomen dat de activisten hiermee zouden hebben gedreigd.
Of en zo ja hoeveel docenten dit ondersteunden is mij en de UvA niet bekend. Volgens
de UvA betrof het hier een oproep in een nieuwsbrief van de FNV.3
Vraag 6
Kunt u ingaan op de schadepost van 1,5 miljoen euro die in het artikel «nattevingerwerk»
genoemd wordt en toezeggen dat er een accurate uiteenzetting van de totale schade
wordt gemaakt?
Antwoord 6
De UvA heeft op het moment van dat bericht een eerste grove inschatting moeten maken
van de schade en is nog bezig met het inventariseren van de definitieve schade. De
totale omvang van de schade was op dat moment moeilijk in te schatten, omdat deze
uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen
van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het schoonmaken en weghalen
van verf of het herstellen van sloten. Ook is er aanvullende beveiliging ingehuurd.
Vraag 7
In hoeverre bent u bereid de schade – van iedere omvang – te verhalen op de relschoppers?
Hoe bent u van plan dit te realiseren?
Antwoord 7
Het verhalen van schade is aan de instelling zelf. Ik vind het daarbij wel belangrijk
dat instellingen aangifte doen bij strafbare feiten, zoals vernielingen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan een
beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteit een polis
heeft afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om
zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde
regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling
worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen
er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde
partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan
over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke
schade heeft aangebracht. Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden
voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk
worden gesteld.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van
een landelijk fonds, waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding
van schade aan gedupeerden, is de Minister van Justitie en Veiligheid bezig met een
verkenning van de mogelijkheden.4 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.5
Vraag 8
Hoe schat u heden de veiligheid in van alle, en in het bijzonder joodse studenten?
Zijn er uws inziens genoeg maatregelen getroffen om deze te waarborgen?
Antwoord 8
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Maar dit is niet overal
het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten en de protesten spelen daarin
zeker een rol. In het kader van deze protesten hebben de universiteiten en hogescholen
in hun gezamenlijke Richtlijn protesten nogmaals benadrukt dat iedereen zich veilig
moet voelen. Wet- en regelgeving en de huis- en gedragsregels van instellingen dienen
te allen tijde, dus ook bij protesten, te worden gerespecteerd. Van strafbare feiten,
zoals bedreiging en geweld, doen universiteiten en hogescholen altijd aangifte. Ik
spreek waar nodig de instellingen ook aan om op deze manier de veiligheid van studenten
te borgen.
Vraag 9
Kunt u uitweiden over hoe u, mede in het licht van de universiteitsrellen, uitvoering
geeft aan de aangenomen motie-Eerdmans over zich maximaal inspannen voor het intrekken
van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en
een gevaar zijn voor de openbare orde (Kamerstuk 29 240, nr. 144)?
Antwoord 9
Zoals in de appreciatie van de desbetreffende motie6 is aangegeven, zal – wanneer een student van buiten de EU een gevaar vormt voor de
openbare orde – diens verblijfsvergunning door de IND worden ingetrokken wanneer dit
past binnen de zogenoemde glijdende schaal en het evenredigheidsbeginsel. Hiermee
wordt uitvoering geven aan de motie.
Vraag 10
Deelt u de mening dat het toegeven van lokale autoriteiten aan ordeverstoorders in
toenemende mate voorbijgaat aan de verankerde bepalingen van het demonstratierecht?
Kunt u uw zorgen hierover kenbaar maken?
Antwoord 10
Demonstreren is een grondrecht en daarmee een groot goed, maar het is geen vrijbrief
voor het plegen van geweld en vernieling. De burgemeester is verantwoordelijk voor
de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet
openbare manifestaties. Als gestelde voorwaarden worden overtreden, kan het lokale
gezag optreden. Het is daarom niet aan mij om daarover te oordelen.
In het regeerprogramma is opgenomen dat er bij demonstreren een scherper onderscheid
gemaakt gaat worden tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Demonstreren
is een grondrecht maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld
waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan zijn onacceptabel.
Met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage kunnen leveren wordt gesproken
over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties te faciliteren
en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen diegenen die zich niet aan de
wet houden. Notoire relschoppers worden hard aangepakt.
Zoals eerder dit jaar is aangekondigd zal het WODC in het kader van het demonstratierecht
onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een versteviging van het handelingsperspectief
van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijk kader. In het bijzonder
zal aandacht zijn voor twee typen situaties:7 de categorie van ontwrichtende demonstraties en8 de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige
grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Naar
verwachting zal dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond worden waarna de uitkomsten
met de Kamer worden gedeeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.