Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bamenga over het bericht ''Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is''
Vragen van het lid Bamenga (D66) aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is» (ingezonden 30 september 2024).
Antwoord van StaatssecretarisJansen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 8 oktober 2024).
Vraag 1
Bent u het eens met de Minister van Klimaat en Groene Groei dat «je geen helderziende
hoeft te zijn» om in te zien dat het regeerprogramma ontoereikend is om de klimaatdoelen
voor 2030 te halen?1
Antwoord 1
In hoeverre met het huidige, voorgenomen en geagendeerde beleid de emissies in de
mobiliteitssector naar verwachting onder 21 Mton blijven, zal moeten blijken uit de
Klimaat- en Energieverkenning van 2024 die naar verwachting op 24 oktober aanstaande
wordt gepubliceerd. Bij de Voorjaarsnota 2023 heeft het toenmalige kabinet een pakket
aan maatregelen gepresenteerd, waarmee flinke stappen worden gezet om de CO2-uitstoot in de mobiliteitssector te verlagen en in 2030 onder de indicatieve restemissie
van 21 Mton CO2 uit te komen. Daarna zijn bij de Voorjaarsnota 2024 nog aanvullende maatregelen afgesproken,
zijn financiële middelen beschikbaar gekomen vanuit het Klimaatfonds en is het programma
Betalen naar Gebruik door uw Kamer controversieel verklaard. Naast effecten van beleid,
zijn er ook externe factoren, zoals de prijsontwikkeling van de brandstoffen en accu’s,
die invloed hebben op de verwachte emissiereductie.
Vraag 2
Gezien de onduidelijkheid rond zero-emissiezones, de snelheidsverhoging naar 130 kilometer
per uur en het verlengen van de accijnsverlaging, hoe schat u de klimaateffecten voor
de mobiliteitssector in?
Antwoord 2
De genoemde onduidelijkheden kunnen een negatieve uitwerking hebben op het behalen
van de klimaatdoelstelling in de mobiliteitssector. De eventuele negatieve gevolgen
op de CO2-doelstelling voor de mobiliteitssector kan niet worden afgeleid door de som van deze
afzonderlijke beleidsvoornemens. Dat kan alleen op basis van een integrale doorrekening
zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) die uitvoert voor de Klimaat- en Energieverkenning
2024 en die naar verwachting op 24 oktober aanstaande wordt gepubliceerd.
Vraag 3
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-uitstoot als gevolg van het in stand houden van de accijnsverlaging op benzine en
diesel?
Antwoord 3
De accijns op benzine en diesel is in 2025 tijdelijk met 19% verlaagd: het accijnstarief
voor benzine is tijdelijk 78,91 cent/liter i.p.v. 97,38 cent/liter en het accijnstarief
voor diesel is tijdelijk 51,63 cent/liter i.p.v. 63,59 cent/liter. Het kabinet heeft
geen nieuwe impactanalyse naar de CO2-effecten van de tijdelijke accijnsverlaging uitgevoerd. Een aantal jaar geleden hebben
PBL en CPB in de studie «Kansrijk mobiliteitsbeleid» wel het effect onderzocht van
een accijnsverlaging. In die studie leidde een structurele verlaging van de accijns
met 10%, tot een toename van de CO2-uitstoot met 0,4 Mton in 2030. Dit cijfer is echter niet zonder meer bruikbaar voor
de huidige situatie. Zo gaat het CO2-effect in deze studie over de situatie wanneer de accijnsverlaging tot en met 2030
geldt, de accijnskorting door het Kabinet loopt in werkelijkheid tot en met 2025.
Daarnaast is het basispad van de PBL studie inmiddels verouderd, onder andere doordat
het wagenpark schoner is geworden. Naar verwachting publiceert PBL op 24 oktober aanstaande
het PBL de nieuwe Klimaat- en Energieverkenning, waarin een integrale doorrekening
van de broeikasgasemissies in de mobiliteitssector is gemaakt. In deze doorrekening
is de tijdelijke accijnsverlaging t/m 2025 meegenomen.
Vraag 4
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-uitstoot als gevolg van de snelheidsverhoging naar 130 kilometer per uur?
Antwoord 4
In algemene zin kan worden gezegd dat de verhoging van de snelheid van 100 km/h naar
130 km/h voor hogere CO2-emissie zorgt. De impact op de totale emissies in Nederland is afhankelijk van het
aantal en de lengte van trajecten en de verkeersintensiteit waar de maximumsnelheid
verhoogd wordt. In de voorbereiding op de kabinetsformatie is aangegeven dat wanneer
wordt besloten de eerdere snelheidsverlaging volledig terug te draaien, dat uitgegaan
moet worden van een verhoging van circa 0,5 Mton CO2 in 20302. Het is momenteel nog niet duidelijk op welke trajecten de snelheid verhoogd kan
worden en wat de impact hiervan gaat zijn op CO2-emissies. Voor het verhogen van de maximumsnelheid moet een verkeersbesluit worden
genomen.
Vraag 5
Welke gemeenten hebben tot op heden de invoering van zero-emissiezones uitgesteld?
Antwoord 5
Er zijn tot op heden vier gemeenten die de invoering van zero-emissiezones hebben
uitgesteld:
– Met een oorspronkelijke invoeringsdatum in 2025:
• Apeldoorn van 1-1-2025 naar 1-1-2030
• Deventer van 1-1-2025 naar 1-1-2028
• Haarlem van 1-1-2025 naar 1-6-2025
– Met een oorspronkelijke invoeringsdatum in 2026:
• Ede van 1-1-2026 naar 1-1-2030
Hierdoor zijn er op 1 januari 2025 niet 17 maar 14 gemeenten die een zero-emissiezone
invoeren3.
Vraag 6
Bent u nog voornemens Betalen naar Gebruik in te voeren? Zo nee, kunt u een inschatting
geven van de misgelopen CO2-reductie (uitgaande van invoering per 2030)?
Antwoord 6
Uw Kamer heeft in juni jl. met de motie van het lid Van Kent4 uitgesproken dat er geen vorm van rekeningrijden moet worden ingevoerd. Het PBL heeft
in de Klimaat en Energieverkenning van 2023 de CO2-reductie van de uitwerking van het vorige kabinet ingeschat op een bandbreedte van
0,5 tot 2,5 Mton in 2030.
Vraag 7
Vindt en verwacht u dat aanvullend beleid nodig is binnen de mobiliteitssector om
de klimaatdoelen voor 2030 te halen?
Antwoord 7
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven, wordt hiervoor het proces gevolgd zoals vastgelegd
in de Klimaatwet. Het kabinet legt elk najaar verantwoording af over het klimaatbeleid
op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in de Klimaatnota. Jaarlijks wordt
in het voorjaar op basis hiervan alternatief beleid vastgesteld indien dat nodig is
om de klimaatdoelen te bereiken.
Vraag 8
Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven, wordt hiervoor het proces gevolgd zoals vastgelegd
in de Klimaatwet. Het kabinet legt elk najaar verantwoording af over het klimaatbeleid
op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in de Klimaatnota. Jaarlijks wordt
in het voorjaar op basis hiervan alternatief beleid vastgesteld indien dat nodig is
om de klimaatdoelen te bereiken.
Vraag 9
Onderschrijft u de aanbeveling van het Planbureau voor de Leefomgeving5 en de «Keuzewijzer Klimaat»6 dat aanvullend beleid nodig is en dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met de
voorbereiding daarvan?
Antwoord 9
In de reflectie van het Planbureau voor de Leefomgeving staan geen specifieke aanbevelingen
voor de mobiliteitssector. Wel de algemene aanbeveling om alternatief beleid voor
te bereiden om de klimaatdoelstellingen te behalen.
Naar verwachting komt op 24 oktober aanstaande de Klimaat- en Energieverkenning van
2024 uit. Hieruit zal blijken of aanvullend beleid nodig is om de klimaatdoelstellingen
voor mobiliteit te behalen. Indien aanvullende maatregelen nodig zijn om de doelstellingen
te halen, zullen deze worden overwogen in de voorjaarsbesluitvorming van 2025.
Vraag 10
Zo ja, welk aanvullend beleid heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten
waarom dat niet het geval is?
Antwoord 10
Indien uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat aanvullende maatregelen nodig
zijn om de doelstellingen te halen, zullen deze worden overwogen in de voorjaarsbesluitvorming
van 2025. Daarbij worden potentiële maatregelen meegenomen die eerder in beeld zijn
gebracht bij o.a. het IBO Klimaat en de Keuzewijzer Klimaat. Daarbij zal het kabinet
in het voorjaar van 2025 tevens opnieuw beoordelen of de maatvoering van de tariefkorting
voor elektrische auto’s voldoende hoog is.
Vraag 11
Hoe vaak hebt u persoonlijk contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei
over de klimaatdoelen en het klimaatbeleid sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord?
Antwoord 11
Sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord heb ik meermaals contact gehad met
de Minister van Klimaat en Groene Groei.
Vraag 12
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat (de week van 8 oktober 2024)?
Antwoord 12
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.