Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 606 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning in 2025
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 3 oktober 2024
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
I. Algemeen deel
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben het wetsvoorstel met interesse
gelezen. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van
de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in
verband met de koopkrachtondersteuning in 2025». Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden steunen het wetsvoorstel omdat hiermee voortvarend invulling
gegeven wordt aan het Hoofdlijnenakkoord van 15 mei 2025. Deze leden beschouwen de
circa 300 miljoen euro structureel voor gezinnen met kinderen als een belangrijke
bijdrage aan meer bestaanszekerheid. Uit eerder onderzoek is immers gebleken dat het
aantal kinderen per gezin een groot effect kan hebben op de mate van welvarendheid
en/of armoede (onder andere de commissie-Engbersen), op deze manier wordt een bijdrage
geleverd aan de vermindering van kinderarmoede.
De leden van de NSC-fractie wensen nog een aantal vragen te stellen over de manier
waarop de verhoging van het kindgebonden budget wordt verhoogd.
De leden van de NSC-fractie vernemen graag van de regering of zij voornemens is om
het knelpunt niet vrijwillig elders verblijvende partners in het kindgebonden budget
eindelijk aan te pakken en hoe de regering dat zou willen doen.
Verder merken deze leden op dat er 300 miljoen euro beschikbaar was in het Hoofdlijnenakkoord
voor de maatregelen in het kindgebonden budget. Deze leden vragen de regering om aan
te geven waar de resterende middelen voor de intensivering aan worden uitgegeven.
De leden van de NSC-fractie juichen het toe dat de regeling meer gericht wordt ingezet
op de groep die deze inkomensondersteuning het hardste nodig heeft. Het aantal rechthebbende
huishoudens zal dan ook dalen met 50.000 in 2028 met als gevolg een maximale stijging
van 380 euro per kind. Anderzijds constateren deze leden dat deze wijziging tot stand
wordt gebracht door het verhogen van het afbouwpercentage vanaf een lager afbouwpunt.
Dit afbouwpercentage stijgt van 6,75 procent naar 8,5 procent in 2028. Klopt het dat
vanaf het afbouwpunt de marginale druk flink stijgt? Met hoeveel precies over het
hele afbouwtraject? Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van dat «werken moet
lonen»? Op deze manier worden mensen toch ontmoedigd om meer te gaan werken? Of zelfs
helemaal geen toeslag meer aan te vragen? Is er gekeken naar andere beleidsvarianten
zonder verhoging van de marginale druk? Hoe zagen deze eruit?
In tabel 4 in de memorie van toelichting staan bedragen die lager zijn dan in het
Hoofdlijnenakkoord is overeengekomen. Zo gaat het in 2025 om 282 miljoen euro en in
2026 om 281 miljoen euro, constateren deze leden. Uiteindelijk gaat het om 286 miljoen
euro structureel. Hoe gaan de resterende middelen uit het Hoofdlijnenakkoord, 14 miljoen
euro structureel dus, worden benut? Kunnen deze middelen worden benut om de marginale
druk weer te verlagen?
Hoe kan het dat de indexatie op basis van de tabelcorrectiefactor slechts 1,2 procent
bedraagt, terwijl de inflatie volgens het Centraal Planbureau (CPB) naar verwachting
3,2 procent zal bedragen? Zou de indexatie niet één-op-één aan moeten sluiten bij
de verwachte inflatie?
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de wijziging van de Wet op het kindgebonden
budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning
in 2025. Deze leden lezen dat het afbouwpercentage in stappen wordt verhoogd.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over marginale druk voor ouders. Kan
de regering toelichten wat deze maatregel doet met de marginale druk?
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat de regering steeds verwijst
naar de intensivering van het kindgebonden budget als gericht op het verminderen van
(kinder-)armoede. Deze leden vragen of de regering beoogt de cijfers verder te laten
dalen ten opzichte van 2024, of dat het kabinet hiermee bedoelt het gelijk houden
van de kinderarmoede.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden zijn voorstander van het financieel tegemoetkomen van gezinnen met kinderen,
maar hebben evenwel een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden zijn positief over het feit dat het kindgebonden budget wordt verhoogd,
omdat de financiële positie van gezinnen daardoor wordt verbeterd en armoede wordt
verminderd. Tegelijk constateren deze leden dat een deel van de intensivering wordt
betaald door middeninkomens. Daar zijn de leden van de SGP-fractie zeer kritisch op.
Deze leden hebben dan ook enkele vragen.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de onderhavige verhoging van het kindgebonden
budget zich verhoudt tot de doelstelling dat de toeslagen op termijn dienen te worden
uitgefaseerd. Ook vragen deze leden om in kaart te brengen wat deze wijziging in het
kindgebonden budget betekent voor de marginale druk. Kan de regering toelichten waarom
de regering ervoor kiest om de marginale druk door deze maatregel te laten oplopen?
2.1 Doelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd of de regering ook heeft overwogen
om in plaats van het kindgebonden budget de kinderbijslag te verhogen en dit te bekostigen
door de inkomstenbelasting voor hogere inkomens te verhogen. In hoeverre kan daarmee
materieel hetzelfde effect worden bereikt? Hoe beoordeelt de regering dit voorstel
in het kader van het terugdringen van de afhankelijkheid van inkomensafhankelijke
toeslagen (waarbij het risico op terugvorderingen bestaat)?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering de ambitie heeft om het fiscale
en toeslagen- en belastingstelsel te hervormen en tegelijkertijd de terechte ambitie
heeft om armoede niet te laten stijgen en daarom bepaalde toeslagen verhoogt, omdat
dit daartoe een effectief instrument is.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het streven om het toeslagenstelsel grondig
te hervormen teneinde werken meer te laten lonen zich verhoudt tot deze verhogingen
van toeslagen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel beoogt op een gerichte manier
de financiële positie van gezinnen te verbeteren, door het budget voor gezinnen te
verhogen, maar ook het afbouwpercentage verder te verhogen.
Hoewel deze leden de doelstelling van het verminderen van kinderarmoede steunen, vragen
deze leden hoe de regering weegt dat hiermee de afhankelijkheid van huishoudens van
toeslagen stijgt, het risico op terugvorderingen hoger wordt en de marginale druk
stijgt als gevolg van een steilere afbouw.
Ook vragen deze leden of de regering in haar keuzes het onderzoek heeft meegewogen
dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgelopen jaar liet uitvoeren
naar wat ouders zelf willen voor wat betreft inkomensondersteuning voor gezinnen.
Daarbij was voor veel respondenten juist de zekerheid van belang die de vaste kinderbijslag
biedt en lag de uiteindelijke voorkeur bij een lager inkomensafhankelijk deel in de
vorm van het kindgebonden budget en juist een hoger maandelijks uitgekeerd zeker deel
in de vorm van de kinderbijslag. Deze leden vragen of de regering ook alternatieven
heeft overwogen die beter aansluiten bij de leefwereld en het doenvermogen van mensen,
waarmee de percentages mogelijk niet zo optimaal uitkomen als met de gerichte verhoging
van het kindgebonden budget, maar die gezinnen wel meer zekerheid en vertrouwen geven.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de voorgestelde aanpassingen onder andere worden
doorgevoerd om het kindgebonden budget gerichter te maken. Deze leden begrijpen dat
als het gaat om lage inkomens: zij krijgen door het voorliggende wetsvoorstel meer
budget. Maar betekent dit volgens de regering ook dat het kindgebonden budget minder
op middeninkomens gericht moet worden, zeker in relatieve zin? Is dat niet een gevolg
van het voorliggende wetsvoorstel, doordat het meer op lage en dus minder op middeninkomens
wordt gericht?
2.2. Beleidsinstrumenten
De leden van de VVD-fractie hechten groot belang aan het behoud en de versterking
van de koopkracht voor werkende middeninkomens. Deze leden constateren dat het voorliggende
wetsvoorstel onder andere voorziet in een verhoging van het afbouwpercentage van het
kindgebonden budget. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe wordt voorkomen
dat middeninkomens door deze maatregel een te hoge marginale druk ervaren, waardoor
werken minder lonend wordt. Kan de regering kwantificeren hoe groot de marginale druk
zal zijn voor de inkomensgroepen die door het steilere afbouwpad worden getroffen?
Kan de regering toelichten hoe deze maatregel zich verhoudt tot het bredere streven
van deze regering om de belastingdruk op middeninkomens te verlagen en werken te laten
lonen?
2.3. Financiële gevolgen voor de maatschappelijke sector (begunstigden)
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de wijzigingen voor 2025, 2026,
2027 en 2028 ten opzichte van 2024 ook in een grafiek kan weergeven voor de verschillende
inkomensgroepen, zodat deze leden beter inzicht kunnen krijgen in de effecten van
de wijzigingen. Deze leden vragen ook om een dergelijke grafiek waarin voor alleenverdieners
de alleenstaande ouderkop is meegenomen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kindgebonden budget gerichter wordt gemaakt,
«waardoor huishoudens met een relatief hoger inkomen geen of minder recht (meer) hebben
op kindgebonden budget». Deze leden begrijpen dat zeer hoge inkomens geen of minder
recht zouden moeten hebben op het kindgebonden budget. Maar met het voorliggende wetsvoorstel
worden ook middeninkomens met een inkomen van 1,5 of 2 keer modaal geraakt, zeker
bij gezinnen waarin voor één kind recht bestaat op het kindgebonden budget. Waarom
kiest de regering ervoor om ook bij deze groep geld weg te halen om het kindgebonden
budget voor lage inkomens te verhogen? Is er hierdoor geen sprake van een verschuiving
van middelen van middeninkomens naar lage inkomens?
2.4. Nagestreefde doelmatigheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat huishoudens met lage inkomens en
lage middeninkomens het meeste profijt hebben van de voorgestelde wijzigingen. Deze
leden vragen wat de regering precies verstaat onder een «middeninkomen».
De leden van de VVD-fractie constateren dat het kindgebonden budget in recente jaren
meerdere keren is verhoogd om kinderarmoede te bestrijden. Deze leden vragen de regering
in hoeverre de relatieve effectiviteit van deze maatregel in het bestrijden van kinderarmoede
afneemt naarmate het kindgebonden budget alsmaar verder wordt verhoogd. Kan een punt
worden bereikt dat de effectiviteit hierin afvlakt?
2.5. Voorgestelde aanpassingen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering ook de inkomenseffecten
per jaar (tot en met 2028) kan weergeven in een tabel. Daarnaast vragen deze leden
naar meer inzicht in de marginale druk die verschillende huishoudtypes ervaren. Kan
de regering aangeven in hoeverre huishoudens die te maken krijgen met een hogere marginale
druk als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel nu al een hoge marginale druk ervaren?
Kan de regering dit kwantificeren?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering op dit punt in hoeverre is geprobeerd
de inkomenseffecten voor lage en middeninkomens gelijk te laten stijgen. Waarom is
er niet voor gekozen om ook middeninkomens meer te laten profiteren van de stijging,
bijvoorbeeld door ook de inkomensgrens te verhogen? Kan de regering reflecteren op
de relatieve stijging van het kindgebonden voor lage inkomens en voor middeninkomens?
De leden van de SGP-fractie wijzen er op dat juist middeninkomens de laatste jaren
te maken hebben gehad met lastenverzwaringen, terwijl deze niet werden gecompenseerd
met meer financiële steun. Lage inkomens zijn relatief veel meer ondersteund. Deze
leden waarderen de extra steun voor lage inkomens, maar zijn kritisch op het feit
dat middeninkomens hier nauwelijks van profiteren en slechts beperkt gesteund worden.
Waarom zet de regering niet veel meer in het op het ondersteunen van middeninkomens?
Is de regering het eens met deze leden dat ook in deze groep veel (stille) armoede
is?
De leden van de SGP-fractie zijn voorstander van het verhogen van het kindgebonden
budget, maar zien graag dat dit meer op middeninkomens wordt gericht. Volgens deze
leden is een effectieve manier om dit te bereiken het verhogen van de inkomensgrens.
Deelt de regering deze mening? Waarom is niet voor de route gekozen in combinatie
met de verhoging van het kindbedrag? Is de regering bereid alsnog te kiezen voor een
verhoging van de inkomensgrens?
3. Inkomenseffecten
De leden van de SGP-fractie vragen naar de inkomenseffecten van het voorliggende wetsvoorstel
voor middeninkomens. Klopt het dat gezinnen met één kind en een inkomen vanaf ongeveer
52.000 euro er met het voorliggende voorstel in 2028 erop achteruitgaan ten opzichte
van 2024?
Daarnaast wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat het verhogen van het afbouwpercentage
leidt tot hogere marginale druk. Hoe rijmt de regering dat met de breed gedeelde wens
om de marginale druk te laten dalen?
4. Financiële gevolgen voor het Rijk
De leden van de SGP-fractie lezen dat de kosten van het voorliggende wetsvoorstel
geraamd worden op 286 miljoen euro structureel. In het Hoofdlijnenakkoord is structureel
300 miljoen euro gereserveerd. Waarvoor wordt het budget van 14 miljoen euro ingezet?
Is de regering bereid ook dat resterende bedrag in te zetten in het kindgebonden budget,
en dan gericht op het verhogen van de inkomensgrens?
5. Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering de maatregelen voor
Caribisch Nederland verder kan toelichten. Is er sprake van een kindgebonden budget
in Caribisch Nederland? Wordt dat met het voorliggende wetsvoorstel ook verhoogd?
In hoeverre zijn de gereserveerde middelen voor inkomensverbeterend beleid voor gezinnen
in Caribisch Nederland al opgenomen in de budgettaire effecten van het voorliggende
wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie hechten eraan dat de maatregelen in het wetsvoorstel ook
rekening houden met de specifieke omstandigheden in Caribisch Nederland. Kan de regering
aangeven in hoeverre de situatie daar wordt meegenomen in de uitvoering?
6. Regeldrukeffecten
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering schrijft dat «De groep
ouders met recht op kindgebonden budget zal in 2025 beperkt toenemen en daarna elk
jaar kleiner worden tot en met 2028». Deze leden vragen om een toelichting bij deze
constatering. Ligt hier een beleidsmatige reden aan ten grondslag of heeft dit te
maken met de bevolkingssamenstelling?
De groep ouders met recht op het kindgebonden budget zal elk jaar afnemen, zo constateren
de leden van de SGP-fractie. Ook zal er een groep zijn die weliswaar recht behoudt
op het kindgebonden budget, maar voor wie de toeslag steeds verder afneemt. Dit heeft
ook gevolgen voor terugvorderingen. Doordat het recht op het kindgebonden budget elk
jaar wijzigt, is naar de mening van deze leden het van groot belang dat ouders dit
scherp in de gaten hebben. Hoe worden ouders hierover geïnformeerd? Hoe worden extra
terugvorderingen, maar ook niet-gebruik, voorkomen?
7. Toetsing en consultatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de voorgestelde maatregelen uitvoerbaar
zijn per 1 januari 2025, mits uiterlijk 15 oktober 2024 zekerheid bestaat over de
parameterwijziging. Deze leden vragen hoe die zekerheid gegeven kan worden, aangezien
pas na deze datum over het voorliggende wetsvoorstel wordt gestemd.
De leden van de VVD-fractie hebben op dit punt de volgende vragen. Wanneer is de uitvoeringstoets
door Dienst Toeslagen gereed en wordt deze door de regering gedeeld met de Kamer?
Hoe beoordeelt de regering de constatering van Dienst Toeslagen dat het wetsvoorstel
negatieve gevolgen heeft voor de marginale druk en een vergroting van de kans op (hoge)
terugvordering door een steilere afbouw? Kan de regering het risico hierop nader toelichten
en aangeven welke maatregelen worden genomen om dat risico te beperken?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Dienst Toeslagen bij het voorliggende
wetsvoorstel alleen een weging op hand heeft gedaan en geen uitgebreide uitvoeringstoets.
Evaluatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat in 2025 het beleid gericht op de tegemoetkoming
van ouders periodiek wordt geëvalueerd. Deze leden vragen of bij deze evaluatie niet
alleen kan worden gekeken naar modellen, aantallen en percentages, maar of hierin
nadrukkelijk ook de kwalitatieve ervaring van de gebruikers van de kindregelingen
kunnen worden meegenomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.