Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op Vragen van de leden Maatoug, Stultiens, Grinwis, Teunissen, Dijk, Van Baarle, Vijlbrief en Dassen over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen
Vragen van de leden Maatoug, Stultiens (beiden GroenLinks-PvdA), Grinwis (ChristenUnie), Teunissen (PvdD), Dijk (SP), Van Baarle (DENK), Vijlbrief (D66) en Dassen (Volt) aan de Staatssecretaris van Financiën over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen (ingezonden 11 september 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Idsinga (Financiën) (ontvangen 1 oktober 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek van SOMO over de kosten van het afschaffen van de
belasting op de inkoop van eigen aandelen?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven op welke brondata de huidige raming is gebaseerd?
Antwoord 2
De afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 is geregeld door middel
van het door de vorige samenstelling van uw Kamer aangenomen amendement Van der Lee
c.s.1 op het Belastingplan 2024. De raming van het budgettaire effect van dit amendement
is gebaseerd op openbare brondata over de totale omvang van de aandeleninkoop van
aan de AEX genoteerde ondernemingen2. Deze data is in het najaar van 2023 geraadpleegd. Dit was op dat moment de best
toegankelijke verifieerbare bron voor een schatting van de gemiddelde omvang van aandeleninkoop
over een lange periode. Tegelijk had deze bron beperkingen omdat uit deze bron niet
blijkt of werkelijk gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit en wat precies de bijbehorende
grondslag is. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang is van
de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit
vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst
omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door beursfondsen.3 Een andere beperking is dat aan de AEX genoteerde ondernemingen niet volledig overeenkomen
met de groep ondernemingen waarop de maatregel betrekking heeft. Er zijn namelijk
enkele AEX-fondsen die niet fiscaal in Nederland zijn gevestigd en omgekeerd zijn
er ook enkele ondernemingen die alleen een buitenlandse beursnotering hebben maar
wel fiscaal in Nederland zijn gevestigd. Daarnaast is brondata over de dividendbelasting
gebruikt om een schatting te maken welk gedeelte van de aandeelhouders is vrijgesteld
van dividendbelasting en welk gedeelte van de dividendbelasting wordt verrekend.
Vraag 3
Hoe reageert u op de vaststelling van SOMO dat de tot nu toe gehanteerde raming van
bovengenoemde kosten gebaseerd is op onvolledige data, terwijl uitgebreidere data
wel beschikbaar zijn?
Antwoord 3
Ten tijde van het ramen van het budgettair effect van de maatregel was er geen andere
informatie voorhanden. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Waarop zijn de gedragseffecten die verondersteld worden in de eerder gedeelde raming
gebaseerd?
Antwoord 4
Belastingramingen en de bijbehorende gedragseffecten zijn inherent onzeker. Voor deze
raming specifiek geldt aanvullend dat de gedragsreactie van individuele fondsen een
grote impact kan hebben op de daadwerkelijke uitkomst. In de raming is ervoor gekozen
om een generieke afslag te hanteren. Dit betreft een afslag van 70% ten opzichte van
de situatie waarin de volledige inkoop zou worden voortgezet en fondsen de kosten
hiervan middels brutering voor eigen rekening zouden nemen. Een achterliggende aanname
is dat een klein deel van de bedrijven (circa 20%) de inkoop zou voortzetten. Van
de overige fondsen werd verondersteld dat circa de helft de inkoop zou vervangen door
dividenduitkeringen of alternatieven met een vergelijkbare opbrengst. Omdat de omvang
van verschillende gedragsreacties moeilijk is in te schatten, is in de onderliggende
aannames aangesloten bij de vuistregelpercentages van 20% en 50%. Dividend uitkeren
leidt in de regel tot een fors lagere opbrengst dan de daadwerkelijk aangegeven dividendbelasting
over de uitkering doordat een deel van de buitenlandse aandeelhouders recht hebben
op teruggaaf vanwege verdragsbepalingen. Uit aangiftedata volgt dat dit gemiddeld
circa 30% van de totale aangegeven dividendbelasting is. Ook is op basis van aangiftegegevens
bekend dat gemiddeld genomen ruim 50% van de dividendbelasting verrekend wordt in
de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze percentages verschillen per
fonds, omdat de raming was gebaseerd op de totale omvang van aandeleninkoop is daarbij
gerekend met de gemiddelden. Vervolgens is het totale gedragseffect afgerond op 70%
om schijnprecisie te vermijden. Merk op dat andere verhoudingen tussen onderliggende
gedragsreacties, bijvoorbeeld een beperktere voortzetting van inkoop eigen aandelen
en een grotere vervanging van inkoop door extra dividenduitkeringen, kunnen leiden
tot een vergelijkbaar totaal budgettair gedragseffect. Door uit te gaan van een afgerond
totaal gedragseffect wordt tevens recht gedaan aan een kleine kans op grotere derving
bij verandering van de fiscale vestigingsplaats van fondsen.
Vraag 5
In hoeverre acht u deze gedragseffecten realistisch? Bent u bereid deze gedragseffecten
beter te laten onderzoeken?
Antwoord 5
Ik stel voorop dat er verschillende partijen zijn die uiteenlopende ramingen hebben
opgesteld. De vragen refereren aan het SOMO onderzoek. Ook Stichting Economisch Onderzoek
(SEO) heeft, in opdracht van VNO-NCW, een schatting gemaakt4. SOMO gaat uit van een hoger geraamde opbrengst, terwijl SEO uitgaat van een lagere
opbrengst. Deze uiteenlopende ramingen benadrukken dat ramingen over belastinginkomsten
inherent onzeker zijn. Dit komt met name door de gedragseffecten waarmee rekening
wordt gehouden. Dat blijkt ook uit de onderzoeken van SOMO en SEO, waarbij het ene
onderzoek met grotere gedragseffecten rekent en het andere juist met kleinere gedragseffecten.
De raming voor het amendement Van der Lee c.s. gehanteerde aannames zijn de beste
inschatting die op basis van de toen aanwezige data op dat moment gemaakt kon worden.
Ook het CPB kwam tot deze conclusie. Omdat het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit
te behouden voordat afschaffing heeft plaatsgevonden en de eerder geraamde budgettaire
opbrengst is uitgeboekt, is er geen directe aanleiding om gedragseffecten van deze
maatregel nader te onderzoeken. Dat andere partijen tot andere schattingen zijn gekomen,
betekent derhalve niet dat er een lagere of hogere opbrengst is waarmee budgettair
rekening zou moeten worden gehouden. Met de afschaffing van de inkoopfaciliteit was
een bedrag van € 800 miljoen geraamd. Ditzelfde bedrag is ook het bedrag dat samenhangt
met het behouden van de inkoopfaciliteit.
Vraag 6
Bent u het ermee eens dat een nieuwe raming mét gebruik van een meer volledige dataset
en nieuw onderzoek naar de veronderstelde gedragseffecten noodzakelijk is? Kunt u
het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken deze nieuwe raming te maken en deze vóór de
behandeling van het Belastingplan 2025 naar de Kamer te sturen?
Antwoord 6
Zoals hiervoor opgemerkt, is er vanwege het behouden van de inkoopfaciliteit geen
aanleiding om een nieuw onderzoek te doen naar gedragseffecten of een nieuwe raming
te maken. Dat neemt niet weg dat ik het verstandig acht om met het oog op eventuele
toekomstige beleidsmaatregelen te bezien in hoeverre de onderzoeken van SOMO en SEO
nieuwe inzichten hebben opgeleverd die relevant kunnen zijn voor de budgettaire raming.
Ik zal hiervoor met zowel SOMO als SEO in gesprek treden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.