Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 600 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2025
Nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 oktober 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 september 2024 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat. Bij brief van 1 oktober 2024 zijn ze door de Minister
en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
De griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
Kunt u specifiek aangeven wanneer de Actieagenda Auto wordt verwacht?
Antwoord:
Het Ministerie van IenW verwacht de Actieagenda Auto in december 2024 aan de Kamer
aan te bieden.
2
Vraag:
Welke concrete maatregelen neemt u om de 17 gepauzeerde MIRT-projecten weer te hervatten?
Antwoord:
De combinatie van de stikstofproblematiek, de financiële opgaven en de personele krapte
heeft geleid tot een herprioritering van projecten (Kamerstuk 36 200-A, nr. 78). Op het gebied van stikstof is per gepauzeerd project reeds een globaal overzicht
van de inzichten en verwachtingen van IenW met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 36 410-A, nr. 9). In het regeerprogramma heeft het kabinet de ambitie opgenomen de 17 gepauzeerde
aanlegprojecten gefaseerd op te pakken bij voldoende personeel, beschikbare maatregelen
voor vergunningsruimte en financiële middelen. Van alle gepauzeerde projecten wordt
een analyse gemaakt van de benodigde vergunningsruimte, financiële middelen en personeel,
waarna al dan niet wordt begonnen met het opstarten van een paar van de projecten.
3
Vraag:
Welke concrete plannen zijn er al gemaakt om te voldoen aan de instandhoudingsopgave
en wanneer zullen deze concrete plannen aanvangen?
Antwoord:
Voor de Rijkswaterstaat netwerken is de afgelopen jaren gewerkt aan een meerjarenplan
instandhouding1. Het meerjarenplan voorziet in een stabiel en langjarig kwaliteitsniveau, meer ruimte
voor de uitvoering en professioneel assetmanagement om het productievermogen op instandhouding
te verhogen. De voorgenomen werkzaamheden worden periodiek gepubliceerd op de inkoopkalender
van Rijkswaterstaat zodat de markt tijdig kan anticiperen. Ook wordt in dit kader
samen met de markt gewerkt aan andere vormen van aanbesteding (waaronder de portfolioaanpak)
zodat efficiënt gewerkt kan worden en de productie kan worden verhoogd.
ProRail publiceert jaarlijks haar toekomstige werkzaamheden aan het spoor via het
Masterplan2. Hiermee wordt de integrale programmering van het projectmatig werk (ontwikkeling
en instandhouding) aan het spoor openbaar. Dit maakt dat de markt zich kan voorbereiden
op het werk dat er aan komt waardoor de maakbaarheid van de opgave toeneemt. ProRail
zal komend jaar de afspraken van het Basiskwaliteitsniveau spoor in het Masterplan
verwerken.
4
Vraag:
Welke maatregelen worden genomen ter bescherming en verdediging van onze vitale infrastructuur,
waaronder onze watervoorziening?
Antwoord:
De waterbeheerders zijn primair verantwoordelijk voor de bescherming van hun vitale
infrastructuur. Het ministerie ondersteunt hen daarbij met beleidskaders en concrete
programma’s om de weerbaarheid verder te vergroten. Op dit moment organiseert het
ministerie bijvoorbeeld het Programma «Versterken cyberweerbaarheid in de watersector».
Dit programma levert belangrijke impuls aan het verbeteren van de cyberweerbaarheid
van de waterpartijen. De nieuwe wetten Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke)
en de Cyberbeveiligingwet (Cbw) zullen vanaf 2025 een duidelijker kader stellen aan
de bescherming van de vitale waterinfrastructuur.
5
Vraag:
Wanneer worden de, met de sector gemaakte, plannen aangaande de veiligheid in het
openbaar vervoer en de stations openbaar gemaakt?
Antwoord:
De ambitie in het Regeerprogramma voor veiliger OV vraagt extra inzet vanuit de OV-sector,
decentrale overheden, politie en de Ministeries van JenV en IenW. Deze partijen hebben
momenteel een goed werkende samenwerking op basis van het convenant «Sociale Veiligheid
in het OV» dat dit najaar geëvalueerd wordt. De inzet is om met de evaluatie zowel
de samenwerking te hernieuwen als te komen tot een plan om het OV veiliger te maken.
De Staatssecretaris van IenW zal de Kamer dit najaar hier nader over informeren.
6
Vraag:
Welke concrete maatregelen is de regering voornemens te bespreken met de decentrale
overheden teneinde het openbaar vervoer in landelijk gebied te verbeteren en wanneer
wordt de uitkomst van dit gesprek openbaar gemaakt?
Antwoord:
Vorig jaar zijn aanvullend middelen beschikbaar gesteld voor het op peil houden en
verbeteren van het regionaal openbaar vervoer. Het Ministerie van IenW voert in het
NOVB (Nationaal OV-beraad) gesprekken hoe deze middelen ingezet worden door de decentrale
overheden. De regio’s kiezen daarbij ieder voor een eigen inzet van de middelen die
past bij de regio. Het Ministerie van IenW monitort deze inzet.
De Kamer wordt op zeer korte termijn, voorafgaand aan het begrotingsdebat, over de
voorgenomen inzet van de middelen geïnformeerd. In het voorjaar van 2025 zal het Ministerie
van IenW opnieuw in gesprek gaan met decentrale overheden over de inzet van de middelen
en de effecten hiervan. Hierbij wordt ook gekeken welke aanpakken in de regio’s goed
werken en of deze aanpakken in andere regio’s toepasbaar zijn. Vanuit het Ministerie
van IenW wordt specifiek gestuurd op de bijdrage van de maatregelen aan de bereikbaarheid
van het landelijk gebied. Medio 2025 informeert het Ministerie van IenW de Kamer opnieuw
over de stand van zaken.
7
Vraag:
Behelst het onderzoek naar de aanleg van de Lelylijn ook een scenario dat de Europese
Unie hieraan meebetaalt? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit?
Antwoord:
Ja, er wordt ook naar financiering vanuit de Europese Unie gekeken. Voor cofinanciering
vanuit Europa kan, nu de Lelylijn is opgenomen op de TEN-T-kaart, een aanvraag ingediend
worden voor medefinanciering vanuit de Connecting Europe Facility (CEF). Onder de
lopende EU-meerjarenbegroting (2021–2027) kan geen aanvraag meer worden ingediend
omdat het huidige budget inmiddels bijna is uitgeput. De verwachting is dat onder
de nieuwe EU-meerjarenbegroting (2028–2034) opnieuw ruimte zal worden gecreëerd voor
CEF. Deze aanvraag zal op dat moment worden beoordeeld door de Europese Commissie.
8
Vraag:
Wanneer kan de Kamer het voorstel over grensoverschrijdend spoorvervoer verwachten?
Antwoord:
Het voorstel is aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord en in het Regeerprogramma.
De inzet is om begin 2025 de Kamer dit voorstel toe te sturen.
9
Vraag:
Welke (vijf) Nederlandse treinstations zullen worden aangesloten op de HSL over de
grens?
Antwoord:
In het Hoofdlijnenakkoord is een vijftal stations als voorbeeld genoemd voor het aansluiten
op de HSL over de grens. In de aangekondigde visie voor internationaal spoor zal hieraan
verder invulling worden gegeven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende studies,
onder meer van ProRail.
10
Vraag:
Op welke wijze zal de rijder van een elektrische auto belast worden om zodoende een
eerlijkere verdeling, t.o.v. fossiele brandstofauto's, te realiseren?
Antwoord:
Dit onderzoek, aangekondigd in het Regeerprogramma, is nog gaande. In het voorjaar
van 2025 worden hiervoor de eerste contouren geschetst. Eind 2024 wordt u geïnformeerd
over de probleemanalyse.
11
Vraag:
Welke concrete maatregelen neemt de regering om het aantal verkeersdoden in 2050 terug
te dringen naar 0?
Antwoord:
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is gevraagd of een
halvering van het aantal verkeersslachtoffers in 2030 mogelijk is. Volgens SWOV lijkt
de tussendoelstelling om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers
te realiseren te ambitieus. Dat neemt niet weg dat dit kabinet blijft inzetten op
een flinke vermindering van het aantal verkeersslachtoffers. Er met Trendbrekers verkeersveiligheid
gekeken wordt of een extra stap bovenop bestaand beleid gezet kan worden. Er wordt
verkend welke extra maatregelen de trend van het toenemende aantal verkeerslachtoffers
kunnen keren, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
12
Vraag:
Op welke specifieke punten wordt bezuinigd ten aanzien van de verkeersveiligheid?
Antwoord:
Op hoofdstuk 12 (beleidsbegroting IenW) daalt het begrote bedrag voor verkeersveiligheid
van € 38 miljoen in 2024 naar € 15 miljoen in 2029. Dit heeft hoofdzakelijk te maken
met de (incidentele) afhandeling van schade voor het gebruik van de Stint, waarvoor
in de jaren 2024 en 2025 respectievelijk € 18,5 miljoen en € 11 miljoen is opgenomen.
Daarnaast neemt het budget richting 2029 met ruim € 2 miljoen af vanwege de subsidietaakstelling
uit het regeerprogramma. In de Voorjaarsnota 2025 wordt een verdere verdeling gemaakt
van de subsidietaakstelling en hierover wordt de Kamer geïnformeerd. Via het Mobiliteitsfonds
blijft tot 2030 geïnvesteerd worden in de verkeersveiligheid van rijks-N-wegen (€ 200
miljoen) en de verkeersveiligheid op het onderliggend wegennet (via de Investeringsimpuls
Verkeersveiligheid van € 450 miljoen)3.
13
Vraag:
Wat is de status van de vervanging van de vloot van de Rijksrederij?
Antwoord:
In de brief van 16 mei 2024 is naar aanleiding van de motie van het lid Flach4 de planning voor de lopende projecten uit Deel 1 van de vlootvervangingsopgave aangegeven.
De drie «Trailerbare meetvaartuigen» zijn al opgeleverd. Er is afgelopen maanden doorgewerkt
aan de andere lopende projecten. De besluitvorming over de wijze waarop de vervanging
van vijf patrouillevaartuigen voor de Douane dient plaats te vinden is afgerond. Het
gekozen uitvoeringsalternatief betreft de aanschaf van vijf nieuwbouw vaartuigen op
basis van een bestaand ontwerp.
Verder wordt voor het eind van 2024 de planning voor de gehele vloot geactualiseerd
om te komen tot een realistisch en effectief vlootvervangingsprogramma voor de rest
van de vloot. Deze planning zal vervolgens periodiek worden bijgesteld op basis van
recente inzichten. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om de productie te
verhogen en wordt gewerkt in lijn met de sectoragenda Maritieme Maakindustrie. Parallel
aan de vlootvervanging wordt onderzocht hoe extra duurzame noodsleepvaartuigen, zogeheten
Emergency Response Towing Vessel (ERTV's) voor de Kustwacht kunnen worden gerealiseerd
als onderdeel van het Europese Herstel- en Veerkrachtplan voor Nederland. Hiervoor
vindt binnenkort een marktconsultatie plaats.
14
Vraag:
Is de voorgenomen vervanging van de vloot van de Rijksrederij aan mutatie onderhevig
na het vaststellen van de begroting?
Antwoord:
Voor de vlootvervangingsopgave vindt per business case besluitvorming plaats. Bij
positieve besluitvorming worden de benodigde middelen beschikbaar gesteld op de begroting
van de betreffende opdrachtgever. Dit gebeurt voorafgaand aan verwerking in de begroting
van de betreffende opdrachtgever. In de ontwerpbegroting 2025 van IenW zijn middelen
beschikbaar gesteld voor de aanschaf van de MPV-50.
Voor de vervanging van de patrouillevaartuigen voor de Douane is de besluitvorming
recent afgerond. De Kamer wordt via de reguliere begrotingsstukken geïnformeerd over
de financiering hiervan. Verder wordt voor het eind van 2024 de planning voor de gehele
vloot geactualiseerd om te komen tot een realistisch en effectief vlootvervangingsprogramma
voor de rest van de vloot. Vervolgens zal overleg plaatsvinden met de verschillende
opdrachtgevers over deze programmering en de dekking van de kosten van de vlootvervanging
in de verschillende begrotingen.
15
Vraag:
Welke concrete maatregelen is de regering voornemens te nemen teneinde de drukte in
de treinen en de files op de wegen te verminderen?
Antwoord:
Om de drukte op de weg en spoor tijdens de spits te verminderen, wordt op verzoek
van de Kamer aan een landelijke aanpak gewerkt. De komende periode wordt de aanpak
uitgewerkt met onder andere de betrokken regionale overheden bij gesprekken over het
MIRT dit najaar. Het streven is de aanpak eind dit jaar naar de Kamer te sturen.
16
Vraag:
Hoe wilt u «inzetten op kortere reisafstanden» concreet vorm gaan geven?
Antwoord:
Inzetten op nabijheid van werkgelegenheid en voorzieningen, zoals onderwijs en zorg,
helpt reisafstanden verkleinen en zo de infrastructuur en de ruimte zo goed mogelijk
te benutten. Nabijheid hangt samen met mobiliteit, ruimtelijke ordening en voorzieningenbeleid.
Inzetten op nabijheid doet het kabinet bijvoorbeeld bij de locatiekeuze van woningbouw,
de uitwerking van afspraken rondom nieuwe woningbouwlocaties en bij samenhangende
keuzes voor de lange termijn in de nota ruimte.
17
Vraag:
Op welke wijze draagt u zorg voor meer inspraak voor eilandbewoners in zowel de nieuwe
veerdienstconcessie als daarna?
Antwoord:
De belanghebbenden bij de veerdienst worden op verschillende manieren betrokken bij
de huidige voorbereidingen van de nieuwe concessies en tijdens de looptijd van de
nieuwe concessies.
Er is, met inbreng van regionale overheden en consumentenorganisaties, een participatie-
en communicatieplan opgesteld. Dit ziet toe op het betrekken van verschillende belanghebbenden
bij de voorbereiding van de nieuwe concessies. Daarbij kan gedacht worden aan adviessessies
met onder andere decentrale overheden en consumentenorganisaties en een consultatie
over het nog op te stellen concept Programma van Eisen. Het Ministerie van IenW zal
ook nogmaals openbare bijeenkomsten houden op de eilanden en op het vasteland.
Voornemen is verder dat tijdens de looptijd van de volgende concessies decentrale
overheden en consumentenorganisaties goed betrokken worden. Daarbij is het uitgangspunt
dat de consumentenorganisaties een goede afspiegeling vormen van de eilandbewoners.
Daarnaast is het streven dat de inspraak van de decentrale overheden zo is geregeld
dat de colleges van B&W voldoende gelegenheid hebben om hun inbreng af stemmen met
de gemeenteraden.
18
Vraag:
Op welke termijn denkt u een beslissing te gaan nemen over het eventueel verplaatsen
van de veerhaven van Holwerd naar Ferwert?
Antwoord:
Binnen het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland (VBA) 2030 is de verplaatsing van
de veerdam naar Ferwert beschouwd. Het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland (VBA)
2030 is vorig jaar afgerond. De Kamer is per brief geïnformeerd over de uitkomsten
van VBA 2030.5 Momenteel beraadt het ministerie zich over het vervolg. Alvorens er een besluit genomen
wordt, gaat de Minister eerst in overleg met de lokale en regionale overheden.
19
Vraag:
Op welke manier en op welke termijn gaat u zorgdragen dat de watertaxi weer op volle
snelheid in de nacht kan varen?
Antwoord:
De watertaxi kan overdag harder varen dan 20 km/u, maar dient zich ’s nachts te houden
aan de geldende maximumsnelheid voor snelle motorboten van 20 km/u. De watertaxi is
namelijk een klein schip (korter dan 20 meter) dat sneller kan varen dan 20 km/u ten
opzichte van het water en valt daarmee onder de definitie en reikwijdte van een snelle
motorboot. Het is mogelijk om in de nacht sneller dan 20 kilometer per uur te mogen
varen op basis van een wijziging van de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995
en het verkrijgen van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (naar aanleiding
van een uitgevoerde passende beoordeling). Naar aanleiding van de OVV-aanbevelingen
over ernstige ongevallen met watertaxi’s kijkt het ministerie momenteel in overleg
met alle belanghebbende partijen naar de mogelijkheden om veilig varen op de Waddenzee
te bevorderen. Daarbij wordt ook bezien hoe zich dit verhoudt tot de wens om ‘s nachts
sneller dan de huidige maximumsnelheid te mogen varen.
20
Vraag:
Hoe realistisch zijn de begroting van het Mobiliteitsfonds voor 2025 en de ramingen
voor latere jaren nu?
Antwoord:
IenW streeft ernaar om een zo realistisch mogelijk begroting op te leveren. Er is
bij de eerste suppletoire begroting 2024 en bij de Ontwerpbegroting 2025 binnen IenW
daarom veel aandacht besteed aan het realistisch begroten van de investeringsuitgaven
op het Mobiliteitsfonds. Er is kritisch gekeken naar de budgetten op het Mobiliteitsfonds.
Dit heeft ertoe geleid dat op het Mobiliteitsfonds zowel bij de eerste suppletoire
begroting 2024 als bij de Ontwerpbegroting 2025 een kaderaanpassing heeft plaatsgevonden.
Hierbij zijn middelen naar latere jaren verschoven om de investeringsuitgaven in een
realistischer ritme te plaatsen.
Met de informatie die in augustus 2024 beschikbaar was, zijn er geen aanvullende aanpassingen
van de programmering of de uitgavenkaders in beeld. Desalniettemin kunnen wijzigingen
in de plannen van het nieuwe kabinet en autonome ontwikkelingen in de programmering,
zoals tegenvallers in de aanbesteding, de krappe arbeidsmarkt, beperkingen in de maakbaarheid
en beperkte vergunningsruimte ervoor zorgen dat er mogelijke wijzigingen kunnen optreden
in de programmering en bestaat er een kans dat budgetten naar latere jaren verschoven
moeten worden. De Voorjaarsnota 2025 en bijbehorende eerste suppletoire begroting
is het eerstvolgende moment om dergelijke aanpassingen aan de Kamer voor te leggen.
21
Vraag:
Hoe groot acht u de kans dat u binnenkort weer omvangrijke kaderaanpassingen zult
moeten doorvoeren om tot een realistische begroting te komen?
Antwoord:
IenW streeft ernaar om een zo realistisch mogelijk begroting op te leveren. Er is
bij de eerste suppletoire begroting 2024 en bij de Ontwerpbegroting 2025 binnen IenW
daarom veel aandacht besteed aan het realistisch begroten van de investeringsuitgaven
op het Mobiliteitsfonds. Er is kritisch gekeken naar de budgetten op het Mobiliteitsfonds.
Dit heeft ertoe geleid dat op het Mobiliteitsfonds zowel bij de eerste suppletoire
begroting 2024 als bij de Ontwerpbegroting 2025 een kaderaanpassing heeft plaatsgevonden.
Hierbij zijn middelen naar latere jaren verschoven om de investeringsuitgaven in een
realistischer ritme te plaatsen.
Met de informatie die in augustus 2024 beschikbaar was, zijn er geen aanvullende aanpassingen
van de programmering of de uitgavenkaders in beeld. Desalniettemin kunnen wijzigingen
in de plannen van het nieuwe kabinet en autonome ontwikkelingen in de programmering,
zoals tegenvallers in de aanbesteding, de krappe arbeidsmarkt, beperkingen in de maakbaarheid
en beperkte vergunningsruimte ervoor zorgen dat er mogelijke wijzigingen kunnen optreden
in de programmering en bestaat er een kans dat budgetten naar latere jaren verschoven
moeten worden. De Voorjaarsnota 2025 en bijbehorende eerste suppletoire begroting
is het eerstvolgende moment om dergelijke aanpassingen aan de Kamer voor te leggen.
22
Vraag:
Hoe zal de resterende apparaatstaakstelling worden verdeeld over de IenW-organisaties
Antwoord:
In het hoofdlijnenakkoord is een apparaatstaakstelling opgenomen. Voor het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat start deze taakstelling met ca. € 23 miljoen in 2025
en deze loopt op tot een bedrag van € 90 miljoen per jaar in 2029. In de begroting
2025 is het eerste deel van de taakstelling (ca. € 23 miljoen) structureel verdeeld
over alle dienstonderdelen van IenW. Dit komt neer op een efficiencykorting op de
apparaatsbudgetten van 1% voor alle dienstonderdelen.
Voor het resterende deel van de taakstelling voor de jaren 2026 t/m 2029, oplopend
tot ca. € 67 miljoen per jaar, is binnen het departement een proces ingericht waarin
deze keuzes worden gemaakt. In dit proces wordt ook invulling gegeven aan het uitgangspunt
in het Hoofdlijnenakkoord dat de uitvoering wordt ontzien. Daarbij zal in ieder geval
bijzondere aandacht zijn voor de publieksfuncties. De financiële uitwerking van de
definitieve keuzes voor het deel 2026 t/m 2029 van de apparaatstaakstelling wordt
bij Voorjaarsnota 2025 in de begroting verwerkt. Op dit moment kan dus nog niet worden
aangegeven wat de precieze gevolgen zijn in termen van minder fte en/of taken voor
de onderscheiden onderdelen van IenW.
23
Vraag:
Is de Risicoreservering Prijsstijgingen groot genoeg om verdere prijsstijgingen in
de toekomst te dekken? Zo nee, wat betekent dit voor de programmering op het Mobiliteitsfonds
en welke maatregelen neemt u hiertegen?
Antwoord:
Of de huidige risicoreservering toereikend is om de meerjarige doorwerking van eerdere
prijsstijgingen en toekomstige prijsontwikkelingen op te vangen, is nog onbekend en
lastig te voorspellen. Toekomstige prijsontwikkelingen hangen in grote mate samen
met economische ontwikkelingen. Er worden daarom – op dit moment – ook geen aanvullende
maatregelen getroffen. Met name in de jaren 2021 en 2022 was in de Grond- Weg- en
Waterbouw-sector (GWW) sprake van hogere prijsstijgingen dan de mate waarin het Mobiliteitsfonds
gecompenseerd werd voor de prijsontwikkeling (IBOI). Deze prijsstijgingen hebben voor
IenW geleid tot een budgetspanning, waarvoor bij de begroting van 2023 de risicoreservering
is aangelegd. De GWW-prijsontwikkelingen en IBOI-compensatie lijken vanaf 2023 weer
naar elkaar toe te bewegen.
24
Vraag:
Waarom creëert u voor 2025 boekhoudkundig meer overprogrammering door het budget te
verlagen in plaats van de programmering te verruimen? Hoe brengt dit de oplossing
van de grote infrastructurele opgaven, zoals de instandhoudingsopgave, dichterbij?
Antwoord:
Verschillende mogelijkheden om uitgaven te versnellen en de volledige capaciteit van
de uitvoering te benutten zijn in kaart gebracht en verwerkt in de voorliggende begroting.
Met deze pilot wordt onderzocht of een hogere overprogrammering effectief is om een
meer realistische begroting te creëren, zonder daarbij vertragingen in de programmering
door te moeten voeren.
De hogere overprogrammering is een pilot, waarbij IenW niet remt in productie. De
productiecapaciteit kan op deze manier maximaal worden benut, inclusief de uitvoering
van de instandhoudingsopgave. Dit neemt niet weg dat hier ook toekomstige vertragingen
van uitgaven tegenover kunnen staan.
De eenmalig hoge overprogrammering in 2025 is een pilot met het Ministerie van Financiën
in het kader van realistisch ramen conform de begrotingsregels van het kabinet-Schoof.
Mocht in de loop van 2025 blijken dat extra kasbudget in 2025 uit latere jaren nodig
is, dan wordt samen met het Ministerie van Financiën verkend welke mogelijkheden er
zijn.
25
Vraag:
Kan het budget gedurende 2025 ook worden verhoogd als zich mogelijkheden tot versnelling
voordoen? Kunt u sturen op het benutten van mogelijkheden tot versnelling?
Antwoord:
Verschillende mogelijkheden om uitgaven te versnellen en om de volledige capaciteit
van de uitvoering te benutten zijn in kaart gebracht en verwerkt in de voorliggende
begroting. Met deze pilot wordt onderzocht of een hogere overprogrammering effectief
is om een meer realistische begroting te creëren, zonder daarbij vertragingen in de
programmering door te moeten voeren.
De hogere overprogrammering is een pilot, waarbij IenW niet remt in productie. De
productiecapaciteit kan op deze manier maximaal worden benut, inclusief de uitvoering
van de instandhoudingsopgave. Dit neemt niet weg dat hier ook toekomstige vertragingen
van uitgaven tegenover kunnen staan.
De eenmalig hoge overprogrammering in 2025 is een pilot met het Ministerie van Financiën
in het kader van realistisch ramen conform de begrotingsregels van het kabinet-Schoof.
Mocht in de loop van 2025 blijken dat extra kasbudget in 2025 uit latere jaren nodig
is, dan wordt samen met het Ministerie van Financiën verkend welke mogelijkheden er
zijn.
26
Vraag:
Hoe kijkt u aan tegen het budgettekort voor instandhouding op de netwerken van Rijkswaterstaat?
Gaat u op zoek naar extra middelen, zodat de ambities voor instandhouding kunnen worden
gerealiseerd?
Antwoord:
De instandhoudingsopgave voor de Rijkswaterstaat netwerken is groter dan de maximale
productie die Rijkswaterstaat kan realiseren bij de gegeven omvang van de uitvoeringsorganisatie
en de huidige capaciteit van de markt. Dit geldt in het bijzonder voor de vernieuwingsopgave.
De gereserveerde middelen voor instandhouding zijn in balans gebracht met wat maakbaar
is voor Rijkswaterstaat.
De komende jaren ligt de focus op het vergroten van de maakbaarheid van de instandhoudingsopgave.
In de budgetten voor de Rijkswaterstaat-netwerken is reeds geanticipeerd op een vergroting
van de maakbaarheid richting een productievolume van circa € 3 miljard per jaar in
2030.
27
Vraag:
Hoe verhoudt de taakstelling voor Rijkswaterstaat uit het hoofdlijnenakkoord zich
tot de voorgenomen uitbreiding van de capaciteit van Rijkswaterstaat voor de structurele
werkzaamheden te vergroten van 9.250 naar 9.665 fte?
Antwoord:
De uitbreiding van capaciteit van 9.250 naar 9.665 fte is verwerkt in de begroting
2024. De taakstelling uit het hoofdlijnenakkoord betekent voor RWS op dit moment in
elk geval een structurele taakstelling van in totaal € 16 miljoen vanaf 2025 die is
ingeboekt op de materiële kosten. RWS beziet op dit moment hoe er concreet invulling
wordt gegeven aan de taakstelling. Over de invulling van de taakstelling 2026 t/m
2029 wordt de Kamer bij Voorjaarsnota 2025 geïnformeerd.
28
Vraag:
Wat betekent de apparaatstaakstelling van het kabinet voor de instandhoudingsopgave
van de netwerken van Rijkswaterstaat?
Antwoord:
De apparaatstaakstelling vanuit hoofdlijnenakkoord is voor 2025 verdeeld over de verschillende
dienstonderdelen van IenW. Voor RWS betekent dit op dit moment in elk geval een structurele
taakstelling van in totaal € 16 miljoen vanaf 2025, die is ingeboekt op de materiële
kosten. RWS beziet op dit moment hoe er invulling wordt gegeven aan de taakstelling.
Over de invulling van de taakstelling 2026 t/m 2029 wordt de Kamer bij Voorjaarsnota
2025 geïnformeerd.
29
Vraag:
Kunt u subdoelstellingen waar mogelijk SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch
en tijdgebonden) formuleren, waarbij de formulering zoveel mogelijk wordt losgetrokken
van de in te zetten middelen?
Antwoord:
In de begroting 2025 zijn voor alle beleidsartikelen algemene doelstellingen, specifieke
doelstellingen en subdoelstellingen geformuleerd. Aan deze doelstellingen zijn de
beschikbare meetbare gegevens gekoppeld, of wordt verwezen naar relevante beschikbare
beleidsinformatie. Voor sommige maatregelen blijft het ingewikkeld om beoogde resultaten
precies te definiëren en te meten. Maar ook hierbij dienen we dit zo goed mogelijk
te doen en hier transparant over te zijn. De evaluatie van indicatoren en kengetallen
is dan ook standaard onderdeel van de beleidsdoorlichtingen die we jaarlijks uitvoeren.
Indien uit een beleidsdoorlichting blijkt dat de beleidsinformatie verbeterd dient
te worden, dan wordt dit opgevolgd. Bij de aankomende doorlichtingen wordt expliciet
aandacht gegeven aan het formuleren van meetbare beleidsinformatie.
30
Vraag:
Wat is de volledig vrij besteedbare ruimte op deze begroting?
Antwoord:
In de Ontwerpbegroting 2025 is bij elk artikel de budgetflexibiliteit opgenomen in
2025. In 2025 zijn er geen vrij besteedbare middelen op het Mobiliteitsfonds.
In de bij dit antwoord gevoegde tabel zijn de percentages in een totaaltabel opgenomen.
Op artikel 18 vinden geen geplande uitgaven in 2025 plaats.
Mobiliteitsfonds (A)
2025
Artikel 11
Juridisch verplicht
Bestuurlijk gebonden
16%
Beleidsmatig gereserveerd
84%
Artikel 12
Juridisch verplicht
94%
Bestuurlijk gebonden
6%
Beleidsmatig gereserveerd
Artikel 13
Juridisch verplicht
98%
Bestuurlijk gebonden
2%
Beleidsmatig gereserveerd
Artikel 14
Juridisch verplicht
88%
Bestuurlijk gebonden
12%
Beleidsmatig gereserveerd
Artikel 15
Juridisch verplicht
95%
Bestuurlijk gebonden
5%
Beleidsmatig gereserveerd
Artikel 17
Juridisch verplicht
99%
Bestuurlijk gebonden
1%
Beleidsmatig gereserveerd
In aanvulling op bovenstaande informatie is in paragraaf 2.4 van de Ontwerpbegroting
2025 van het Mobiliteitsfonds de flexnorm opgenomen. De flexnorm is een percentage
dat aangeeft welk aandeel van de aanlegbudgetten (inclusief investeringsruimte) naar
mening van het kabinet flexibel is om bij nieuwe planvorming te betrekken. Het betreft
de ruimte binnen de begroting waar nog geen definitieve oplossing is bepaald en gekozen
kan worden voor een alternatieve aanwending of oplossing.6
31
Vraag:
Kunt u aangeven op welke specifieke artikelen nog vrij besteedbare ruimte zit?
Antwoord:
In de Ontwerpbegroting 2025 is bij elk artikel de budgetflexibiliteit opgenomen in
2025. In 2025 zijn er geen vrij besteedbare middelen op het Mobiliteitsfonds.
In de tabel die bij het antwoord op vraag 30 is opgenomen, zijn de percentages in
een totaaltabel opgenomen. Op artikel 18 vinden geen geplande uitgaven in 2025 plaats.
In aanvulling op bovenstaande informatie is in paragraaf 2.4 van de Ontwerpbegroting
2025 van het Mobiliteitsfonds de flexnorm opgenomen. De flexnorm is een percentage
dat aangeeft welk aandeel van de aanlegbudgetten (inclusief investeringsruimte) naar
mening van het kabinet flexibel is om bij nieuwe planvorming te betrekken. Het betreft
de ruimte binnen de begroting waar nog geen definitieve oplossing is bepaald en gekozen
kan worden voor een alternatieve aanwending of oplossing.7
32
Vraag:
Welke begrotingsartikelen zijn beleidsmatig belegd, maar nog niet juridisch vastgelegd?
Antwoord:
In de Ontwerpbegroting 2025 is bij elk artikel de budgetflexibiliteit opgenomen in
2025. In 2025 zijn er geen vrij besteedbare middelen op het Mobiliteitsfonds.
In de tabel die bij antwoord 30 is gevoegd, zijn de percentages in een totaaltabel
opgenomen. Op artikel 18 vinden geen geplande uitgaven in 2025 plaats.
In aanvulling op bovenstaande informatie is in paragraaf 2.4 van de Ontwerpbegroting
2025 van het Mobiliteitsfonds de flexnorm opgenomen. De flexnorm is een percentage
dat aangeeft welk aandeel van de aanlegbudgetten (inclusief investeringsruimte) naar
mening van het kabinet flexibel is om bij nieuwe planvorming te betrekken. Het betreft
de ruimte binnen de begroting waar nog geen definitieve oplossing is bepaald en gekozen
kan worden voor een alternatieve aanwending of oplossing.8
33
Vraag:
Op welke begrotingsartikelen zijn bedragen bestuurlijk vastgelegd?
Antwoord:
In de Ontwerpbegroting 2025 is bij elk artikel de budgetflexibiliteit opgenomen in
2025. In 2025 zijn er geen vrij besteedbare middelen op het Mobiliteitsfonds.
In de tabel die bij antwoord 30 is gevoegd, zijn de percentages in een totaaltabel
opgenomen. Op artikel 18 vinden geen geplande uitgaven in 2025 plaats.
In aanvulling op bovenstaande informatie is in paragraaf 2.4 van de Ontwerpbegroting
2025 van het Mobiliteitsfonds de flexnorm opgenomen. De flexnorm is een percentage
dat aangeeft welk aandeel van de aanlegbudgetten (inclusief investeringsruimte) naar
mening van het kabinet flexibel is om bij nieuwe planvorming te betrekken. Het betreft
de ruimte binnen de begroting waar nog geen definitieve oplossing is bepaald en gekozen
kan worden voor een alternatieve aanwending of oplossing.9
34
Vraag:
Kunt u aangeven op welke begrotingsartikelen bezuinigd wordt en daarbij ook aangeven
op welke specifieke onderwerpen deze bezuinigingen betrekking hebben?
Antwoord:
In paragraaf 2.7 van de Ontwerpbegroting XII 2025 is een tabel gepresenteerd waarbij
een overzicht is opgenomen van alle bezuinigingen op het Mobiliteitsfonds.
Voor het Mobiliteitsfonds zijn twee bezuinigingen relevant:
1. Apparaat: Het gaat om een bezuiniging op het ambtenarenapparaat van RWS. Structureel
gaat het om € 12,5 miljoen vanaf 2025. De bezuinigingen vinden plaats op de apparaatsbudgetten
van RWS. Het gaat om artikel 12 (€ 8,6 miljoen) en artikel 15 (€ 3,9 miljoen).
2. Specifieke Uitkeringen (SPUKs): Op het Mobiliteitsfonds zijn de SPUKs gekort met 10%.
Redenerend tot en met de begrotingsperiode 2029 gaat het om de volgende SPUKs: Regeling
Slimme, Veilige, Duurzame Mobiliteit en Schoon en Emissieloos Bouwen op artikel 12
waar in totaal € 12,4 miljoen op bezuinigd. Bij de SPUKs woningbouw op korte termijn
en mobiliteitspakketten op artikel 14 is in totaal € 21,3 miljoen bezuinigd. Tot slot
is op de Regeling Kadermuren op artikel 15 in totaal € 0,4 miljoen bezuinigd.
35
Vraag:
Wat zijn de gevolgen van de afboeking van 12,5 miljoen euro op de apparaatsbudgetten
van RWS voor de uitvoering en maakbaarheid van projecten op het MF?
Antwoord:
De apparaatstaakstelling vanuit hoofdlijnenakkoord is voor 2025 verdeeld over de verschillende
dienstonderdelen van IenW. Voor RWS betekent dit een structurele taakstelling van
in totaal € 16 miljoen waarvan € 12,5 miljoen voor het mobiliteitsfonds vanaf 2025.
RWS beziet op dit moment hoe er invulling wordt gegeven aan de taakstelling voor 2025
en welke consequenties dit heeft.
36
Vraag:
Wat zijn de gevolgen van de kortingen van de budgetten voor specifieke uitkeringen
voor de haalbaarheid van de gestelde doelen bij de betreffende Specifieke Uitkeringen
(SPUK's)?
Antwoord:
De gevolgen worden in overleg met de koepels en ontvangers in beeld gebracht.
37
Vraag:
Wat is het verwachte percentage of bedrag van de extra kosten voor reizigers na de
evenredige verdeling van de extra 8,7 procent verhoging tussen reizigers, NS en IenW
in 2025?
Antwoord:
De verwachte extra stijging van de NS-tarieven in 2025 als gevolg van de verdeling
tussen Rijk, NS en reiziger is afgerond 2,9 procent. De reguliere tariefstijging op
basis van de verwachte inflatie in 2025 is 3,2 procent. Samen komt de totale verwachte
stijging van de NS-tarieven in 2025 uit op afgerond 6,1 procent.
38
Vraag:
Wat zijn de meest waarschijnlijke kosten voor aanleg van een keerspoor bij Harderwijk?
Antwoord:
Op dit moment voert ProRail in opdracht van regionale overheden een quick-scan, inclusief
kostenraming, uit naar de keervoorziening bij Harderwijk. Verwachting is dat dit najaar
de quick-scan wordt afgerond.
39
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van de modaliteitspecifieke
reservering? Zo ja, wat zijn deze?
Antwoord:
Nee, het gaat om een reservering per netwerk (spoor, vaarwegen en wegen).
40
Vraag:
Op welke wijze is de reservering van 1 miljoen euro voor de verduurzaming van RWS-gebouwen
tot stand gekomen?
Antwoord:
Naar 185 RWS-gebouwen moet een onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen welke wettelijk
verplichte energiebesparingsmaatregelen nodig zijn om te voldoen aan de Omgevingswet.
Het genoemde bedrag betreft de raming van de kosten om deze onderzoeken uit te voeren.
41
Vraag:
Waarom wordt de Nedersaksenlijn niet expliciet genoemd in de toewijzing van middelen
in de passage over de N33 en Nedersaksenlijn?
Antwoord:
Deze passage gaat over de overboeking van middelen vanuit Nij Begun – de Kabinetsreactie
op de Parlementaire Enquete aardgaswinning Groningen – voor de realisatie van Veendam–Stadskanaal.
Dat project wordt door de provincie Groningen getrokken. Op het moment dat tot realisatie
wordt overgegaan, worden afspraken gemaakt met Groningen over de overboeking. Tot
die tijd blijven de middelen gereserveerd.
42
Vraag:
Wat is de reden dat er voor de N33 Midden 145 miljoen euro is overgeboekt naar artikel
12, terwijl voor de N33 Noord slechts een klein deel van de totale reservering is
overgeboekt?
Antwoord:
De N33 Midden (Zuidbroek–Appingedam) is een lopend project in de planning- en studiefase
(planuitwerking). Het projectbudget is met € 145 miljoen aangevuld als onderdeel van
het pakket «Nij Begun». Voor de N33 Noord (Appingedam–Eemshaven) wordt momenteel een
MIRT-Onderzoek uitgevoerd. Er is € 5 miljoen vanuit de reservering voor de N33 Noord
overgeboekt naar artikel 12 om de studiekosten van het MIRT-onderzoek en daarna de
verkenning te bekostigen. Bij het nemen van een Voorkeursbesluit voor de N33 Noord
wordt het restant van de reservering voor de N33 Noord overgeboekt naar artikel 12.
43
Vraag:
Hoeveel van de gereserveerde middelen voor de verduurzaming van RWS-gebouwen zal naar
verwachting in 2025 worden ingezet?
Antwoord:
De helft van de gereserveerde middelen wordt naar verwachting in 2025 uitgegeven.
Dit aan onderzoeken naar energiebesparingsmaatregelen.
44
Vraag:
Wat houdt de integrale opgave op het MF in, waar 90,7 miljoen euro voor wordt ingezet?
Antwoord:
De dekkingsopgave omvat alle mutaties om tegenvallers en risico’s op zowel aanleg
als instandhouding te kunnen dekken. De integrale dekkingsopgave bedraagt in totaal
€ 838,9 miljoen. De dekking komt vanuit diverse meevallers, terugbetalingen en de
inzet van risicoreserveringen. Ook is een deel gedekt door inzet van de extrapolatieruimte
2037 (€ 330,3 miljoen) en inzet van de reservering CA-middelen voor instandhouding
uit 2025 (€ 90,7 miljoen). Nadere toelichting is – zoals ook gemeld in de Ontwerpbegroting
2025 – tevens terug te vinden in de artikelen 11, 12, 13, 15, 17 en in de verdiepingsbijlage.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier