Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 613 XII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Miljoenennota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 september 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 september 2024 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat. Bij brief van 27 september 2024 zijn ze door de
Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
De griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
Onder welk begrotingsartikel wordt er geld gereserveerd voor de verbetering van de
infrastructuur in achtergestelde wijken? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze middelen
effectief worden ingezet om de leefbaarheid en veiligheid in deze wijken te verbeteren?
Antwoord:
Van een specifieke reservering op de IenW-begroting voor de verbetering van infrastructuur
in achtergestelde wijken is geen sprake. Het Rijk is verantwoordelijk voor de aanleg
en instandhouding van het hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en de spoorwegen. Medeoverheden
zijn verantwoordelijk voor de lokale en regionale infrastructuur. Dit sluit niet uit
dat IenW financieel kan bijdragen aan projecten waarvoor de primaire verantwoordelijkheid
bij de medeoverheden ligt. Een belangrijke voorwaarde is dat het lokale of regionale
project een nationaal belang dient, zoals het ontlasten van het hoofdnetwerk, het
vlottrekken van de woningbouw of het verbeteren van de verkeersveiligheid op het onderliggend
wegennet.
2
Vraag:
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegankelijkheid van openbaar vervoer wordt verbeterd
voor mensen met een laag inkomen, gezien de stijging van de kosten in het openbaar
vervoer?
Antwoord:
De tariefsverhogingen van 2024 zijn structureel voorkomen in het regionaal ov. Het
is tevens gelukt de extra tariefsverhoging van 2025 bij de NS grotendeels te voorkomen1.
Vervoerders bieden in Nederland verschillende kortingsproducten aan voor verschillende
doelgroepen waarmee voordeliger kan worden gereisd. Daarnaast hebben verschillende
gemeenten en provincies een speciaal aanbod ontwikkeld voor minima. Hierover is de
Kamer geïnformeerd in een eerdere brief2. Verder wordt er in NOVB-verband gesproken over de mogelijke multimodale kortingsproposities,
waarover de Kamer voor de begrotingsbehandeling wordt geïnformeerd.
3
Vraag:
Op basis van welke wetgeving hebben gemeentes de bevoegdheid om betaald parkeren in
te voeren?
Antwoord:
Dat kunnen gemeenten doen op basis van artikel 225 van de Gemeentewet.
4
Vraag:
Aan welke eisen moet voldaan worden om in gebieden betaald parkeren in te voeren?
Antwoord:
Artikel 225 van de Gemeentewet bepaalt dat een parkeerbelasting kan worden ingevoerd
in het kader van parkeerregulering. Het tarief kan afhankelijk worden gesteld van
de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging
van de terreinen of weggedeelten. Andere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om
betaald parkeren te kunnen invoeren zijn er niet.
5
Vraag:
Is het mogelijk om in hele gemeenten betaald parkeren in te voeren?
Antwoord:
Ja het invoeren van betaald parkeren in de gehele gemeente is mogelijk, voor zover
het de openbare weg betreft (de gemeente gaat niet over het parkeren op eigen terrein
van bewoners, bedrijven of instellingen) en voor zover dit gebeurt in het kader van
de parkeerregulering.
6
Vraag:
Kunt u gemeentes noemen die tot betaald parkeren in gehele gemeente zijn overgegaan?
Bent u van mening dat dit is toegestaan. Kunt u beargumenteren waarom?
Antwoord:
Het is mij niet bekend of gemeenten hiertoe zijn overgegaan. De parkeerbelasting is
een instrument dat de raad kan inzetten in het kader van de parkeerregulering. Het
is dus de lokale volksvertegenwoordiging die hierover beslist.
Het is uit hoofde van de Gemeentewet aan de gemeente om hun eigen parkeerbeleid te
bepalen of en waar betaald parkeren wordt toegepast. De Gemeentewet valt onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken.
7
Vraag:
Welke aanpassingen zijn er mogelijk in de wet om te voorkomen dat gemeenten betaald
parkeren invoeren zonder legitieme reden?
Antwoord:
Het is uit hoofde van de Gemeentewet aan de gemeente om hun eigen parkeerbeleid te
bepalen of en waar betaald parkeren wordt toegepast. De Gemeentewet valt onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken.
8
Vraag:
Kunt u kasschuiven en kaderruilen op de suppletoire IenW-begrotingen voortaan meerjarig
inzichtelijk maken?
Antwoord:
De begrotingsstukken worden opgesteld op basis van de comptabiliteitwet en de daaruit
volgende begrotingsvoorschriften die door het Ministerie van Financiën als kadersteller
worden voorgeschreven.
In de 1e suppletoire begroting en in de Ontwerpbegroting worden kasschuiven en kaderruilen
meerjarig inzichtelijk gemaakt. Voor het Mobiliteitsfonds gebeurt dit door middel
van een meerjarige verdiepingsbijlage (bijlage 2 Ontwerpbegroting) om meer inzicht
te geven in de mutaties over de gehele looptijd van het fonds (veertien jaar).
De Suppletoire Begroting September (SBS) wordt sinds 2023 opgesteld om inzicht te
bieden in de mutaties die het uitvoeringsjaar raken en om te voldoen aan het budgetrecht
van het parlement.
De SBS 2024 is samen met de Ontwerpbegroting 2025 aangeboden waarbij de SBS 2024 zich
dus focust op de budgettaire effecten in 2024. Voor de meerjarige effecten wordt verwezen
naar de ontwerpbegroting 2025.
Voor wat betreft de Najaarsnota inclusief 2e suppletoire begroting en het jaarverslag
inclusief de Slotwet geldt dat de wijzigingen in de begroting zich enkel richten op
het uitvoeringsjaar, waarbij er geen sprake is van meerjarige effecten.
9
Vraag:
Wat is het perspectief voor de excessieve prijsstijgingen die op de diverse artikelen
tot budgetverhoging leiden? Zullen toekomstige prijsstijgingen kunnen worden gedekt
uit de Risicoreservering Prijsstijgingen?
Antwoord:
Met name in de jaren 2021 en 2022 was in de Grond- Weg- en Waterbouw (GWW) sprake
van aanzienlijk hogere prijsstijgingen dan de mate waarin het Mobiliteitsfonds gecompenseerd
wordt voor de loon- en prijsontwikkeling (IBOI). Deze excessieve prijsstijgingen hebben
voor IenW geleid tot meerjarige budgetspanning, waarvoor bij de begroting van 2023
een risicoreservering is aangelegd3. De GWW-prijsontwikkelingen en IBOI-compensatie lijken vanaf 2023 weer redelijk in
evenwicht, maar of de huidige risicoreservering toereikend is om de meerjarige doorwerking
van eerdere excessieve prijsstijgingen en toekomstige prijsontwikkelingen op te vangen
is nog onbekend.
10
Vraag:
Kunt u de grootste verplichtingenschuiven op artikel 12 kort inhoudelijk toelichten?
waardoor worden bijvoorbeeld de schuiven voor A12/A15 Ressen-Oudbroeken veroorzaakt
en wat zijn hiervan de gevolgen? waarom wordt voor de Vrachtwagenheffing 83,1 miljoen
euro naar 2024 gehaald?
Antwoord:
Er vindt een verplichtingenschuif plaats van € 210,1 miljoen naar 2025 bij het project
A12/A15 Ressen–Oudbroeken doordat er bij de indiening van de Ontwerpbegroting rekening
was gehouden met een onherroepelijk Tracébesluit in het derde kwartaal van 2023. Dit
besluit is nog niet gevallen. Doordat er geen definitieve uitspraak van Raad van State
is en deze daarmee is vertraagd, schuiven de verplichtingen door naar 2025.
Voor de vrachtwagenheffing schuiven de verplichtingen van 2025 naar 2024 (€ 83,1 miljoen),
omdat de financiële kaders voor de uitvoeringsorganisaties (RDW, CJIB, ILT en RWS)
in december 2024 worden afgesproken. Dit is ter voorbereiding op de invoering van
de vrachtwagenheffing (gepland in 2026). De verplichtingenruimte moest daarom verruimd
worden. De daadwerkelijke betaling vindt in 2025 plaats.
11
Vraag:
Kunt u toelichten waarom in 2024 met een kaderruil 170,6 miljoen euro wordt overgeheveld
van artikel 13 Spoorwegen naar artikel 12 Hoofdwegennet, terwijl op artikel 12 ook
132 miljoen euro aan niet benodigde middelen van 2024 naar latere jaren wordt verschoven?
Waarom is voor het benodigde bedrage geen kasschuif toegepast binnen artikel 12 zelf?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting 2025 zijn diverse kaderruilen doorgevoerd tussen de verschillende
netwerken. Een kaderruil is een boekhoudkundige verwerking die als volgt werkt: Na
het aanpassen van projectramingen wordt er eerst binnen het Mobiliteitsfonds geïnventariseerd
of de kasoverschotten in bepaalde jaren op bijvoorbeeld artikel 13 Spoor ingezet kunnen
worden voor kastekorten in dezelfde jaren op bijvoorbeeld artikel 12 Wegen. In het
geval van 2024 is gebleken dat er een kasoverschot was van € 269 miljoen op artikel
13 spoorwegen en een kastekort op wegen van € 170 miljoen. Dit kastekort bij wegen
is vooral ontstaan door schuiven op artikel 11 met als tegengestelde boeking artikel
12. Deze schuiven op artikel 11 zijn doorgevoerd om de prijsbijstelling en de budgettaire
opgave binnen het Mobiliteitsfonds in het juiste ritme te zetten.
12
Vraag:
Kunt u toelichten waarom in 2024 met een kaderruil 170,6 miljoen euro wordt overgeheveld
van artikel 13 Spoorwegen naar artikel 12 Hoofdwegennet, terwijl op artikel 12 ook
132 miljoen euro aan niet benodigde middelen van 2024 naar latere jaren wordt verschoven?
Waarom is voor het benodigde bedrage geen kasschuif toegepast binnen artikel 12 zelf?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting 2025 zijn diverse kaderruilen doorgevoerd tussen de verschillende
netwerken. Een kaderruil is een boekhoudkundige verwerking die als volgt werkt: na
het aanpassen van projectramingen wordt er eerst binnen het Mobiliteitsfonds geïnventariseerd
of de kasoverschotten in bepaalde jaren op bijvoorbeeld artikel 13 Spoor ingezet kunnen
worden voor kastekorten in dezelfde jaren op bijvoorbeeld artikel 12 Wegen. In het
geval van 2024 is gebleken dat er een kasoverschot was van € 269 miljoen op artikel
13 spoorwegen en een kastekort op wegen van € 170 miljoen. Dit kastekort bij wegen
is vooral ontstaan door schuiven op artikel 11 met als tegengestelde boeking artikel
12. Deze schuiven op artikel 11 zijn doorgevoerd om de prijsbijstelling en de budgettaire
opgave binnen het Mobiliteitsfonds in het juiste ritme te zetten.
13
Vraag:
In welke jaren wordt de kaderruil van 170,6 miljoen euro op artikel 12 weer teruggeruild
met onder andere artikel 13?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting 2025 zijn diverse kaderruilen doorgevoerd tussen de verschillende
netwerken. Een kaderruil is een boekhoudkundige verwerking die als volgt werkt: na
het aanpassen van projectramingen wordt er eerst binnen het Mobiliteitsfonds geïnventariseerd
of de kasoverschotten in bepaalde jaren op bijvoorbeeld artikel 13 Spoor ingezet kunnen
worden voor kastekorten in dezelfde jaren op bijvoorbeeld artikel 12 Wegen. In het
geval van 2024 is gebleken dat er een kasoverschot was van € 269 miljoen op artikel
13 spoorwegen en een kastekort op wegen van € 170 miljoen. Dit kastekort bij wegen
is vooral ontstaan door schuiven op artikel 11 met als tegengestelde boeking artikel
12. Deze schuiven op artikel 11 zijn doorgevoerd om de prijsbijstelling en de budgettaire
opgave binnen het Mobiliteitsfonds in het juiste ritme te zetten.
14
Vraag:
Kunt u toelichten hoe het bedrag van 103 miljoen euro aan inkomstenderving voor ProRail
uit de gebruiksvergoeding is opgebouwd?
Antwoord:
ProRail heeft zowel in 2023 als in 2024 minder inkomsten uit de gebruiksvergoeding
van de vervoerders ontvangen. Dit komt vooral doordat NS minder treinkilometers heeft
gereden dan waar een aantal jaar geleden bij de vaststelling van de gebruiksvergoedingstarieven
van werd uitgegaan. Dit levert voor ProRail in 2023 en 2024 een inkomstenderving op
van respectievelijk € 103 mln. en € 30 mln. Deze middelen zijn nodig voor instandhouding.
In deze septembersuppletoire wordt het tekort van € 103 mln. in 2023 door het Ministerie
van IenW aangevuld. Het tekort van € 30 mln. ten behoeve van de vaststelling van de
subsidieaanvraag over 2024 is voor 2025 reeds toegevoegd aan de budgetten voor instandhouding
van het spoor.
15
Vraag:
Kunt u voortaan in de informatievoorziening aan de Kamer over de benodigde middelen
voor NS ook ingaan op de benodigde middelen voor ProRail als deze daar mee samenhangen?
Antwoord:
Ja. Het Ministerie van IenW zal bij informatievoorziening over benodigde middelen
rondom NS ook ingaan op de benodigde middelen voor ProRail als daar (via de gebruiksvergoeding)
samenhang mee is.
16
Vraag:
Waarom zijn de middelen voor de Subsidieregeling Private Laadinfrastructuur bij bedrijven
(SPRILA) niet bij overboeking naar deze begroting in het juiste uitgavenritme gezet?
Antwoord:
Deze middelen voor de Subsidieregeling Private Laadinfrastructuur bij bedrijven (SPRILA)
zijn afkomstig uit het Klimaatfonds. Bij Ontwerpbegroting 2024 zijn de middelen toegevoegd
aan de begroting van IenW en gereserveerd op het instrument «opdrachten». Kort na
de toekenning van de middelen begon het uitwerken van de subsidieregeling. De financiële
reeksen uit het fiche zijn begin 2024 in overleg met het fondsbeheer van het Klimaatfonds
aangepast zodat het beter aansluit op de behoeften van de markt en de uitvoering van
de subsidieregeling door RVO. Bij Voorjaarsnota 2024 zijn de middelen overgeboekt
naar het instrument «subsidies». Tot slot is recent besloten dat middelen uit het
Klimaatfonds niet over de jaargrens heen mogen worden geschoven. Op basis van deze
ontwikkelingen is er voor de SPRILA een kasschuif opgenomen in de Ontwerpbegroting
2025 die aansluit op voorgaande punten en aansluit op de prognose van RVO.
17
Vraag:
Welke gevolgen heeft het uitstellen van de verplichtingen en uitgaven voor korte termijn
woningbouw, bijvoorbeeld voor de aansluiting op de woningbouwplannen?
Antwoord:
De kasschuif van 2024 naar 2025 voor Korte termijn Woningbouw heeft geen gevolgen
voor de woningbouw. De kasschuif volgt uit de aanvragen van de gemeenten voor de regeling
Woningbouw op Korte Termijn.
18
Vraag:
Welke gevolgen heeft de latere vastlegging en bevoorschotting van de subsidies voor
Luchtvaart in Transitie voor de uitvoering en het doelbereik?
Antwoord:
De latere vastlegging en bevoorschotting van de subsidies heeft vooralsnog geen gevolgen.
De uitvoering van de projecten past nog steeds binnen de looptijd. De latere vastlegging
en bevoorschotting van de subsidies heeft geen effect op het kunnen bereiken van de
doelen van het programma Luchtvaart in Transitie (t/m 2030).
19
Vraag:
Kunt u inhoudelijk toelichten waarom de uitgaven aan ERTMS in 2024 stijgen met 134,7
miljoen euro?
Antwoord:
De verhoging van het budget is het gevolg van een aantal factoren die verband houden
met de voortgang van het programma. Zo worden voor de infrastructuur hogere kosten
verwacht, waaronder ondersteunende systemen voor ERTMS en ICT-aanpassingen binnen
ProRail. Dit is in lijn met de hogere prognose eindstand, waarover de Kamer eerder
is geïnformeerd. Daarnaast leidt de ombouw van de Verlengde interregiomaterieel (VIRM-)treinserie
alleen al in 2024 tot een verhoogde budgetstijging. Ook voor de regionale vervoerders
bevindt de ombouw van het materieel zich in de realisatiefase, wat leidt tot hogere
uitgaven in 2024
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier