Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Patijn over de uitspraak van de CRvB dat er sprake is van discriminatie vanwege handicap bij de berekening van het dagloon van de WIA, waarbij de loonloze tijdvakken in de WIA wel meegeteld worden bij de berekening van het dagloon en dat bij de WW niet gebeurt
Vragen van het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitspraak van de CRvB dat er sprake is van discriminatie vanwege handicap bij de berekening van het dagloon van de WIA, waarbij de loonloze tijdvakken in de WIA wel meegeteld worden bij de berekening van het dagloon en dat bij de WW niet gebeurt (ingezonden 10 september 2024).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 26 september
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli
2024 over de berekening van het Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)dagloon?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het drietal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over
de WIA-dagloonvaststelling in het geval er sprake is van loonloze tijdvakken in de
WIA-referteperiode.
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat de praktijk dat loonloze tijdvakken worden meegeteld bij
het bepalen van het WIA-dagloon aangepast moet worden, nu de CRvB geconcludeerd heeft
dat er sprake is van discriminatie op grond van handicap in strijd met artikel 1 van
het Twaalfde Protocol en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens (EVRM)? Betekent dit in uw ogen dat de berekenwijze van het dagloon in de WIA
gelijkgetrokken moet worden met de berekenwijze van het dagloon in de Werkloosheidswet
(WW)? Zo ja, op welke wijze en in welk tijdsbestek bent u voornemens dit te doen?
Zo niet, waarom niet?
Antwoord 2
De uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024 leidt ertoe dat voor verzekerden die vanaf
die datum recht krijgen op een WIA-uitkering, het dagloon conform de werkwijze zoals
beschreven in de uitspraak moet worden berekend. Voor nieuwe uitkeringsgerechtigden
met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode geldt hierdoor concreet dat bij
de vaststelling van het WIA-dagloon de berekeningswijze van het dagloon in de WW met
betrekking tot loonloze tijdvakken wordt toegepast.
Het is nog niet bekend hoe de werkwijze voor aanpassing van de lopende WIA-uitkeringen
eruit zal zien. Hierbij spelen de mogelijkheden om een loonloos tijdvak in de systemen
te onderkennen en de vereiste capaciteit bij het UWV om grote aantallen daglonen opnieuw
vast te stellen, een rol. Ik streef ernaar om uw Kamer later dit jaar hierover te
informeren.
Vraag 3
Hoeveel mensen met een lopende WIA-uitkering hebben te maken met loonloze tijdvakken
en zijn dus mogelijk geraakt door de discriminerende berekenwijze? Hoe groot is het
aandeel flexwerkers onder hen?
Antwoord 3
Het is moeilijk aan te geven hoeveel uitkeringsgerechtigden te maken hebben met een
loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode en wat voor type dienstverband zij voorafgaand
aan het instromen in de WIA hadden.
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 25 november 20222 zijn er veel verschillende oorzaken die tot een loonloos tijdvak kunnen leiden. Het
merendeel van deze situaties wordt niet als zodanig geregistreerd in de systemen.
Een grove inschatting is dat ongeveer 26% van de totale WIA-instroom te maken heeft
gehad met een loonloos tijdvak. Ongeveer de helft van de WIA-instroom bestaat uit
flexkrachten, die via de Ziektewet de WIA instromen. Hiervan is ongeveer de helft
vanuit een werkloosheidssituatie (WW-uitkering) ziek geworden en uiteindelijk de WIA-uitkering
ingestroomd. Van deze groep is bekend dat zij sinds 1 juli 2015 met een loonloos tijdvak
te maken hebben als zij volledig werkloos zijn en binnen één jaar na de WW-toekenning
arbeidsongeschikt worden.
Vraag 4
Kunt u delen in hoeveel gevallen aanpassingen van het WIA-dagloon zullen leiden tot
een verhoging van de uitkering van enkele euro’s per maand en in hoeveel gevallen
het gaat om meer dan 100 euro per maand?
Antwoord 4
Het dagloonverhogend effect per uitkeringsgerechtigde is afhankelijk van diens totale
inkomen in de WIA-referteperiode en de duur van de loonloze periode. We kunnen daarom
niet aangeven in hoeveel gevallen dit zal leiden tot een verhoging van meer dan 100
euro per maand. Om de impact op de hoogte van het dagloon weer te geven, kunnen wel
enkele (versimpelde) rekenvoorbeelden worden gegeven.
Stel een werknemer wordt ziek per 1 januari. De WIA-referteperiode loopt dan van 1 januari
tot en met 31 december van het voorgaande jaar. De werknemer verdiende € 2.000 per
maand. Deze werknemer accepteerde een nieuwe baan per 1oktober, maar besloot al per
1 september te stoppen bij zijn oude werk en uit dienst te treden om de maand september
vrij te zijn. De maand september is dan een loonloos tijdvak. Vanaf oktober bedroeg
het inkomen € 2.100. Per 1 januari wordt de werknemer ziek.
Het gemiddelde inkomen in het jaar voor ziekte bedraagt dan (8 x € 2.000
+ 1 x € 0 + 3 x € 2.100 =) € 22.300 bruto. Het dagloon bedraagt volgens de berekeningswijze
vóór de gerechtelijke uitspraak € 22.300 / 261 = € 85,44 bruto (per maand € 1.858,32
bruto).
Door de uitspraak van 30 juli 2024 wordt het dagloon opgehoogd. Het totale inkomen
in de referteperiode wordt gedeeld door minder dagloondagen. Een gemiddeld aangiftetijdvak
bedraagt vaak 21 of 22 werkdagen (dagloondagen), bij uitzondering 20 of 23 dagloondagen.
Daarom wordt het aantal dagloondagen in dit voorbeeld verlaagt met 22. Het dagloon
bedraagt € 22.300 / 239 = € 93,30 bruto (per maand € 2.029,27 bruto).
Stel dat deze werknemer ervoor zou kiezen om pas na twee maanden met de nieuwe baan
te beginnen, dan zou het totale inkomen in de referteperiode (8 x € 2.000 + 2 x € 0 + 2 x € 2.100 =) € 20.200 bedragen. Het aantal dagloondagen
wordt verminderd met 2 aangiftetijdvakken (22 + 21 dagen) tot 218 dagen. Het dagloon
bedraagt dan € 20.200 / 218 = € 92,66 bruto (per maand € 2.015,35 bruto).
Vraag 5, 6, 8 en 9
Deelt u de opvatting dat de uitspraak van de CRvB betekent dat de hoogte van de WIA-uitkering
van mensen die te maken hebben met loonloze tijdvakken opnieuw berekend dient te worden?
Deelt u de conclusie dat de uitspraak betekent dat een aanzienlijke groep mensen recht
heeft op een hogere uitkering dan deze groep nu krijgt, hetgeen betekent dat uitkeringen
naar boven bijgesteld moeten worden en dat deze groep recht heeft op compensatie van
het te laag ontvangen bedrag voorafgaand aan de herberekening?
Gaat u zorgen dat mensen met een lopende WIA-uitkering die te maken hebben gehad met
loonloze tijdvakken in het refertejaar actief benaderd worden? Zo ja, op welke wijze?
Zo nee, waarom niet?
Wat is de omvang van het herstel dat nodig is na deze uitspraak? In hoeverre is het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op dit moment toegerust om deze
hersteloperatie uit te voeren, in het licht van de tekorten bij het UWV en van het
nieuws dat tienduizenden mensen een te hoge of te lage uitkering hebben gekregen van
het UWV?3
Indien overgegaan wordt tot compensatie van het te laag ontvangen bedrag wegens het
onterecht meetellen van loonloze tijdvakken bij het bepalen van het dagloon, welke
effecten heeft dit op in het verleden toegekende toeslagen en aanvullende bijstand?
Overweegt u om compensatie toe te kennen in de vorm van een schadevergoeding, zodat
de compensatie hier geen nadelige effecten op heeft? Zijn er andere manieren om mensen
te compenseren zonder nadelige fiscale effecten vanwege ontvangen toeslagen?
Antwoord 5, 6, 8 en 9
Momenteel is UWV, in samenspraak met mij, bezig met het opstellen van een plan van
aanpak om het dagloon van uitkeringsgerechtigden met een lopende WIA-uitkering en
die te maken hebben gehad met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode, te herzien.
Hierbij wordt gekeken naar aanpassing van de uitkering richting de toekomst. Bij de
uitwerking is aandacht voor de effecten voor de uitkeringsgerechtigden, betrokken
(ex-)werkgevers, de impact op de uitvoering en zaken zoals doorwerking naar andere
financiële regelingen, zoals toeslagen. Ik streef ernaar om uw Kamer later dit jaar
hierover te informeren. Het uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde krijgt waar
hij recht op heeft.
Vraag 7
Zijn er nog andere groepen die mogelijkerwijs geraakt worden door de conclusie dat
het betrekken van loonloze tijdvakken bij de berekening van de hoogte van een uitkering
niet meegeteld dient te worden bij het bepalen van het dagloon?
Antwoord 7
De uitspraak ziet op alle WIA-uitkeringsgerechtigden die met een loonloos tijdvak
in de WIA-refterperiode te maken hebben. Hierbij wordt niet gekeken naar de oorzaak
van het loonloze tijdvak.
Voor WW-, ZW- en WAZO-gerechtigden geldt al een dagloonvaststelling waarbij rekening
wordt gehouden met loonloze tijdvakken. Voor hen verandert er daarom niets.
Vraag 10 en 11
In hoeverre stelt u zowel extra middelen beschikbaar voor de hogere uitkeringen die
mogelijk voortkomen uit de herberekening van het dagloon van deze mensen, alsmede
voor compensatie van het te laag ontvangen bedrag voorafgaand aan de herberekening?
Wat zijn de financiële gevolgen indien de dagloonberekening binnen de WIA voortaan
plaatsvindt conform de uitspraak? Maakt u hier bij de komende begroting extra middelen
voor vrij, net zoals uw voorganger bij de Voorjaarsnota naar aanleiding van een eerdere
uitspraak van de CRvB4 extra middelen beschikbaar heeft gesteld om mensen met een lopende WIA-uitkering
te compenseren die vanuit de WW arbeidsongeschikt zijn geraakt en bij wie onterecht
een loonloze periode meegeteld is bij het bepalen van het dagloon? Zo nee, wanneer
wel?
Antwoord 10 en 11
Zoals in de Kamerbrief van 25 november 2022 is beschreven, werden de financiële gevolgen
van het niet meetellen van loonloze tijdvakken voor de berekening van het WIA-dagloon,
ongeacht de oorzaak van dat loonloze tijdvak, toentertijd geschat op structureel ruim
€ 200 miljoen. Zoals u aangeeft in uw vraag is door mijn voorganger reeds € 100 miljoen
aan middelen vrijgemaakt voor de WIA-uitkeringsgerechtigden die door een WW-toekenning
in de WIA-referteperiode met een loonloos tijdvak te maken hebben. Ik streef ernaar
u later dit jaar te informeren over de werkwijze voor de aanpassing van lopende WIA-uitkeringen
en de daadwerkelijke budgettaire consequenties. De budgettaire verwerking van extra
kosten die dit oplevert, loopt mee in de voorjaarsbesluitvorming van 2025.
Vraag 12
In hoeverre herkent u het in de uitspraak omschreven beeld dat het probleem dat in
onderhavige casus speelt, al vaker is aangekaart vanuit het UWV, maar dat hier geen
oplossingen voor zijn gekomen? Hoe kan het dat deze knelpunten zijn blijven liggen?
Welke van de reeds aangedragen oplossingen uit de in de uitspraak genoemde documenten
zijn volgens u geschikt? Op welke wijze gaat u dit oppakken? Zijn er andere knelpunten
die bekend zijn, maar nog niet zijn opgepakt?
Antwoord 12
De verschillen tussen de dagloonvaststelling van enerzijds de WW, ZW en Wazo en anderzijds
de WIA ten aanzien van de loonloze tijdvak-bepalingen zijn inderdaad op meerdere momenten
en door meerdere partijen aangekaart. Zowel UWV in haar knelpuntenbrief als de motie
van de Kamerleden Gijs van Dijk en Ceder hebben hier aandacht voor gevraagd. In de
eerdergenoemde Kamerbrief van 25 november 2022 is op deze verschillen uitvoerig ingegaan
en zijn diverse oplossingsrichtingen gepresenteerd, evenals de potentiële voor- en
nadelen van al deze verschillende oplossingsrichtingen.
Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van deze signalen en de geschetste oplossingsrichtingen
besloten om voor een deel van de doelgroep, namelijk de werknemers die door een WW-toekenning
in de WIA-referteperiode een loonloos tijdvak hebben ervaren, het dagloonverlagende
effect te compenseren. Gelet hierop herken ik mij niet in het in de uitspraak omschreven
beeld dat er geen oplossingen zijn gekomen.
Momenteel wordt er, samen met UWV, gekeken of er in het Dagloonbesluit andere verschillen
in de dagloonvaststelling zijn tussen de verschillende werknemersverzekeringen en
wat de mogelijkheden zijn bij verdere uniformering van de dagloonvaststelling.
Vraag 13
Hoe beziet u onderhavige uitspraak en de eerdere uitspraak van de CRvB5 in het licht van het nieuws dat tienduizenden mensen een te hoge of te lage uitkering
hebben gekregen van het UWV? Kunt u voor deze drie zaken uitsplitsen hoeveel mensen
er geraakt worden door de foutieve berekeningen en om welke bedragen het gaat?
Antwoord 13
Zoals bij vraag 4 weergegeven is het effect van de gerechtelijke uitspraak van 30 juli
2024 afhankelijk van de individuele situatie van de WIA-uitkeringsgerechtigde en diens
totale inkomen in de WIA-referteperiode en het aantal loonloze tijdvakken. Dit geldt
ook voor de gerechtelijke uitspraak van 29 november 2023, over het loonloze tijdvak
als gevolg van een WW-toekenning in de WIA-referteperiode. In het nieuwsbericht waar
u naar verwijst, kunnen meerdere onderdelen van de WIA-beoordeling leiden tot vaststelling
van een te hoge of te lage uitkering. Zoals in de Kamerbrief van 4 september 20246 aangegeven, wordt op dit moment onderzocht in hoeverre onjuiste vaststellingen van
de WIA-uitkering na 2020 impact hebben gehad voor werknemers en hun (ex-) werkgevers.
Uiterlijk december verwacht UWV een meer compleet beeld te kunnen leveren inclusief
de benodigde maatregelen.
Vraag 14
In hoeverre wordt het herstel van deze drie zaken in samenhang opgepakt? Wat betekent
dit komende jaren voor de reguliere werkzaamheden van het UWV?
Antwoord 14
Bij het plan van aanpak rondom de herziening van daglonen van uitkeringsgerechtigden
die eerder al een WIA-uitkering toegekend hebben gekregen en te maken hebben gehad
met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode, worden de gerechtelijke uitspraken
van 29 november 2023 en 30 juli 2024 beide betrokken. Immers zien beide uitspraken
op hetzelfde onderdeel van de dagloonvaststelling, zijnde de werkwijze rondom loonloze
tijdvakken in de WIA-dagloonvaststelling, ondanks dat zij een andere oplossing voor
het beschreven probleem beschrijven (verhogen van het genoten inkomen in de WIA-referteperiode
tegenover het aanpassen van het aantal dagloondagen waardoor het genoten inkomen gedeeld
moet worden).
Zoals in de beantwoording van vraag 13 beschreven wordt de door u als derde beschreven
kwestie, het herzien van uitkeringen in verband de kwaliteit van beoordelingen, apart
opgepakt. Hierover verwacht UWV uiterlijk december een meer compleet beeld te kunnen
leveren inclusief benodigde maatregelen.
Vraag 15
Indien een (spoed)debat wordt ingepland over het nieuws dat tienduizenden mensen bij
het UWV een te hoge of te lage uitkering hebben ontvangen, zou u deze vragen dan kunnen
beantwoorden voorafgaand aan dit debat?
Antwoord 15
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.