Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Diederik van Dijk over het bericht ‘Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe’
Vragen van het lid Diederik van Dijk (SGP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe» (ingezonden 4 september 2024).
Antwoord van Minister Agema (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 26 september
2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering
neemt toe»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben op de hoogte van het bovengenoemde bericht.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat uit dit onderzoek blijkt dat steeds meer mensen spijt krijgen
van een hormoonbehandeling voor hun transitie naar het andere geslacht?
Antwoord 2
Het is altijd naar om te horen dat mensen achteraf spijt hebben van de keuze van een
behandeling, of ontevreden zijn over de uitkomst hiervan. Het is in de eerste plaats
belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen op basis van zorgvuldige afwegingen.
Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen,
invulling te geven aan de kwaliteit van de transgenderzorg. Deze standaarden moeten
gebaseerd zijn op de laatste stand van wetenschap en praktijk. Het actualiseren van
kwaliteitsstandaarden is een continu proces, dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Wat
ik verder belangrijk vind is dat zorginstellingen en zorgverleners patiëntgerichte,
kwalitatief goede en veilige zorg leveren. Naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP)
(TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) is de Gezondheidsraad2 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn)
gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de
fysieke en mentale gezondheid.
Vraag 3
Kunt u schetsen welke betekenis dit onderzoek heeft voor de Nederlandse situatie?
Antwoord 3
Zie de bovenstaande toelichting bij vraag 2. Bij elke medische behandeling kan spijt
optreden. Ik vind het belangrijk dat de resultaten van dit onderzoek meegenomen worden
bij de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, waarbij ik
ook begrijp dat de Nederlandse situatie niet één op één vergeleken kan worden met
de Finse situatie.
Vraag 4
Wordt dit Finse onderzoek betrokken bij de herijking van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg
Somatisch?
Antwoord 4
Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces dat zorgvuldig moet
plaatsvinden. Gedurende dat actualisatieproces is de geldende Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch van toepassing (onderdeel van goede zorg als bedoeld in
artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)). Kwaliteitsstandaarden
en richtlijnen zijn voor zorgprofessionals een hulpmiddel. Ook hebben zorgprofessionals
een eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in
hun vakgebied. Daarnaast is in september 2022 de Standards of Care (SOC) for the Health
of Transgender and Gender Diverse People versie 8 gepubliceerd3. Ook deze richtlijn wordt in acht genomen in de Nederlandse praktijk en is onderdeel
van goede zorg.
Aanvullend vind ik het nog goed om te vermelden dat er op 27 juni jl. een internationale
conferentie heeft plaatsgevonden waar ook de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu
Kaltiala gesproken heeft. Tijdens die bijeenkomst heeft de Finse onderzoekster haar
bevindingen gedeeld met zorgverleners en onderzoekers uit Nederland, en heeft er discussie
plaatsgevonden.
Vraag 5
Wat vindt u van de opvatting van de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala
dat detransitie «een reëel en mogelijk onderschat fenomeen» is?
Antwoord 5
Hoewel niet iedereen die zich aanmeldt start met een medische behandeling, zijn er
vragen omtrent besluiten tot genderbevestigende behandeling in de groeiende groep
aanmeldingen. Bij detransitie denken we aan het niet langer leven in de rol die na
sociale transitie of medische behandeling is aangenomen.
Iemand kan spijt hebben om verschillende redenen. Bijvoorbeeld omdat de sociale omgeving
toch voor problemen zorgt, iemand na transitie niet erkend en geaccepteerd wordt,
naasten moeite hebben met de transitie, of er blijvend sprake is van discriminatie.
Ook kunnen de effecten van de behandeling tegenvallen of er kunnen complicaties optreden,
of het eindresultaat is niet zoals men verwacht en gehoopt had.
De meeste aandacht gaat doorgaans uit naar spijt omdat er geen sprake (meer) is van
genderdysforie/genderincongruentie, of omdat de genderidentiteit is veranderd over
de tijd. In de studie van Wiepjes et al. (2018) werd gevonden dat 0.6% van de transvrouwen
en 0.3% van de transmannen na gonadectomie aangaf spijt te hebben. In een meta-analyse
van spijt na genderbevestigende chirurgie werd een percentage van 1% gevonden (Bustos
et al., 2021). Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar spijt bij jongeren na puberteitsremming
en genderbevestigende behandeling. Ook omdat het lastig blijkt om de gehele groep
die ooit in behandeling is geweest te bereiken voor vervolgonderzoek.
Vraag 6
Is u bekend hoeveel patiënten in Nederland na enige tijd weer stoppen met een hormoonbehandeling
of daar na afloop spijt van hebben? Zo ja, kunt u deze informatie delen? Zo nee, wat
vindt u ervan dat er blijkbaar geen accuraat beeld is van het aantal Nederlandse patiënten
dat spijt heeft van een hormoonbehandeling?
Antwoord 6
In een artikel van Van der Loos en collega’s (2022) werden databases gekoppeld om
wel iets te kunnen zeggen over de gehele groep. Door gegevens van Amsterdam UMC (VUmc)
te combineren met medicatievoorschriften data van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS), werd gevonden dat 98% van de jongeren gestart met puberteitsremmers, gevolgd
door hormonen bij eind van de meting (31 december 2018) nog steeds hormonen voorgeschreven
kreeg (follow up tijd 0–20 jaar).
Ik heb verder navraag gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en ik
heb begrepen dat zij naar aanleiding van de berichtgeving geen aanleiding ziet om
nader onderzoek in te stellen.
Vraag 7
Deelt u de opvatting van prof. Kaltiala dat het belangrijk is om te onderzoeken waarom
patiënten stoppen met hormoonbehandelingen? Zo ja, bent u bereid om (nader) onderzoek
hiernaar te initiëren?
Antwoord 7
Zoals uit de bovenstaande beantwoording blijkt, is het altijd belangrijk om onderzoek
te doen naar uitkomsten van zorg en ervaringen van patiënten. Het is aan het veld
zelf om dit te initiëren. Daarnaast is naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP)
(TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) de Gezondheidsraad4 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn)
gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de
fysieke en mentale gezondheid.
Vraag 8
Kunt u aangeven wat de laatste wetenschappelijke inzichten zijn als het gaat om de
(on)omkeerbaarheid van de gevolgen van het innemen van hormonen van het andere geslacht?
Antwoord 8
Ik verwijs hiervoor naar de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch en de evaluatie5 die heeft plaatsgevonden en de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad
De update van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch die thans plaatsvindt,
wordt uitgevoerd door de internisten (Nederlandse Internisten Vereniging) in samenwerking
met Transvisie, Transgender Netwerk, de plastisch chirurgen (Nederlandse Vereniging
van Plastisch Chirurgen), de kinderartsen (Nederlandse Vereniging van Kinderartsen),
de gynaecologen (Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie), de urologen
(Nederlandse Vereniging van Urologen), de psychologen (Nederlands Instituut van Psychologen),
de kinder- en jeugdpsychotherapeuten (Vereniging voor Kinder- en jeugdpsychotherapie
(VKJP), de psychiaters (Nederlandse Vereniging voor Psychodiagnostisch Werkenden)
en de huisartsen (het Nederlands Huisartsen Genootschap).
Ik heb van het Kennisinstituut Medisch Specialisten begrepen dat naar verwachting
rond eind 2025 en/of uiterlijk begin 2026 de gewijzigde Kwaliteitsstandaard als geheel
aangeboden wordt aan het kwaliteitsregister van het Zorginstituut. Daarnaast verwijs
ik naar het antwoord op vraag 4.
Vraag 9
Kunt u toelichten hoe de zorg voor patiënten met transitiespijt in Nederland is georganiseerd?
Antwoord 9
Patiënten met transitiespijt kunnen zich melden bij de huisarts en/of een andere professionele
hulpverlener of behandelaar. Vanuit buitenlands onderzoek is bekend dat niet iedereen
ervoor kiest zich te melden bij de zorgverleners. Op de site van Transvisie6 staat uitgebreide informatie over twijfels of spijt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.