Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 530 Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 25 september 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
I
Algemeen deel
2
1.
Inleiding
3
1.1
Algemene informatie
4
1.1.1
Huidige doelgroep en huidige systeem
4
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
5
2.1
Aanleiding
6
2.2
Probleembeschrijving
6
2.3
Probleemaanpak
8
2.4
Alternatieven
9
2.5
Keuze voor landelijke stichting met wettelijke taak
11
2.5.1
Taken van de stichting
12
2.6
Gevolgen voor Caribisch deel van het Koninkrijk
12
3.
Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
12
3.1
Gevolgen voor leerlingen en studenten
12
3.2
Gevolgen voor ouders
13
3.3
Gevolgen voor scholen en instellingen
13
3.4
Gevolgen voor umc’s
14
3.5
Gevolgen voor perifere ziekenhuizen
14
3.6
Gevolgen voor medewerkers
14
4.
Sturing, verantwoording en toezicht
15
5.
Financiële gevolgen
15
6.
Evaluatie
15
7.
Advies en consultatie
16
7.1
Regeldruk ATR
16
8.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
16
II
Artikelsgewijs deel
16
I Algemeen deel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen.
Als kinderen (langdurig) ziek zijn, is het van groot belang dat ze onderwijs kunnen
blijven volgen. Voor hun ontwikkeling, maar vooral ook zodat een deel van het gewone
leven voor deze kinderen door kan gaan. Wat deze leden betreft staat het belang van
zieke leerlingen (en hun ouders) dan ook voorop bij dit wetsvoorstel. Het uitgangspunt
moet zijn dat dit – ook bij een aanpassing van het stelsel – ononderbroken door kan
gaan en altijd beschikbaar blijft. Kan de regering toezeggen dat de belangen van de
leerling voorop blijven staan bij de uitvoering het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie danken de regering voor het toesturen van het wetsvoorstel
onderwijsondersteuning zieke leerlingen en hebben daarover de volgende vragen.
De leden van NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel
en hebben daar nog enkele vragen over. Deze leden merken op dat voor hen de zieke
leerling centraal staat en zij beoordelen het voorliggende wetsvoorstel dus ook vanuit
die gedachte en stellen vragen vanuit die uitgangspositie.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden vinden het van groot belang dat onderwijs aan zieke leerlingen goed geregeld
is. Wel hebben zij vragen in hoeverre dit ingrijpende voorstel daadwerkelijk leidt
tot verbeteringen in de praktijk. Zij hechten een zeer groot belang aan zorgvuldigheid
in het herzien van deze specialistische dienst, waar, zover deze leden dat kunnen
overzien, voldoende tevredenheid over is, voor een zeer kleine groep kinderen en jongeren.
De voornoemde leden zien, gelet op deze zorgvuldigheid, graag nog een beslisnota tegemoet.
De leden van de BBB-fractie danken de regering voor het toesturen van het wetsvoorstel
onderwijsondersteuning zieke leerlingen en hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel onderwijsondersteuning
zieke leerlingen. Deze leden hebben begrip voor het feit dat de regering de voorzieningen
voor onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen wil herijken, maar vinden wel dat
de opmerkingen van de Raad van State een nadere uitleg behoeven.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden vinden het belangrijk dat binnen afzienbare tijd duidelijkheid ontstaat
over de inrichting van de ondersteuning van zieke leerlingen en dat knelpunten eindelijk
worden verholpen. Zij vragen aandacht voor het belang om de huidige expertise zoveel
mogelijk te behouden.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel onderwijsondersteuning zieke leerlingen. Deze leden hebben over het wetsvoorstel
nog enkele vragen.
1. Inleiding
De leden van de NSC-fractie merken op dat het regionale karakter met dit nieuwe voorstel
onder druk staat. Hoe kijkt de regering hiernaar? Deze leden merken op dat er op dit
moment landelijke dekking is en het ozl1 dicht bij de scholen georganiseerd wordt, die uiteindelijk zorgplicht hebben. De
ondersteuning is dus aan de school, de school wordt daarin begeleid door de oab’s2. Ozl gaat over somatisch zieke leerlingen en is een tijdelijke interventie voor de
school. De samenwerkingsverbanden gaan over psychische ziekte. Hier zit wel een grijs
gebied tussen. Hoe gaat de nieuwe wet hierin voorzien? Wat is wat en waar liggen de
verantwoordelijkheden?
De leden van de NSC-fractie merken vervolgens op dat er met dit wetsvoorstel alweer
een stichting komt en dat deze stichting een expertise-functie op het terrein van
de onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen en studenten krijgt. Deze leden vragen
waarom deze stichting ook nog een expertise-functie moet hebben en hoe dit zich tot
de bestaande infrastructuur van expertise en ondersteuning verhoudt.
De leden van de NSC-fractie menen te zien dat de druk op de voorziening ozl is toegenomen
sinds passend onderwijs. Ziet de regering dit ook? Hoe verklaart de regering dat?
De voornoemde leden vragen of geïnventariseerd is onder consulenten die straks allemaal
voor een landelijke stichting moeten gaan werken of zij dat willen. Heeft de regering
een indicatie van het aantal consulenten dat zal stoppen met hun werk als deze wet
in werking treedt?
Eveneens vragen zij of het niet beter zou zijn het aantal oab’s terug te dringen,
te voorzien van een duidelijk kwaliteitskeurmerk en onderhevig te maken aan duidelijke
kwaliteitsafspraken, bijvoorbeeld over de minimale omvang van dienstverbanden van
consulenten (bijvoorbeeld minimaal 0.5 fte).
De leden van de NSC-fractie vragen ook hoe de regering voornemens is de nieuwe structuur,
mocht die er komen, te monitoren en specifiek de effectiviteit daarvan en de tevredenheid
daarover. Wat gaat de regering doen als die minder blijkt te zijn dan dat nu het geval
is?
De leden van de BBB-fractie vinden dat de bestaande voorzieningen van onderwijsondersteuning
aan zieke leerlingen aan modernisering toe zijn. Deze leden zien dat het realiseren
van een landelijke dekking nu lastig is, omdat de verdeling van de middelen tussen
onderwijsadviesbureaus en educatieve voorzieningen vastligt en alleen academische
ziekenhuizen subsidie krijgen voor een educatieve voorziening. Een landelijke stichting,
waarbij alle consulenten in dienst zijn, kan zorgen voor een flexibele, stabiele en
landelijk dekkende structuur voor ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan
zieke leerlingen.
Daarnaast constateren de leden van de BBB-fractie dat het wetsvoorstel onduidelijk
is over de wijze waarop de rolverdeling tussen de landelijke stichting en het samenwerkingsverband
passend onderwijs is, bijvoorbeeld over de ondersteuning na 12 weken. De beantwoording
laat wat deze leden betreft veel onduidelijkheid in stand. Tenslotte wijzen zij erop
dat de school en het samenwerkingsverband ook cruciaal zijn bij de aanpak van (langdurig)
ziekte verzuim.
1.1 Algemene informatie
Het is de leden van de SGP-fractie opgevallen dat in de toelichting een feitelijk
overzicht ontbreekt van het huidige veld van ondersteuning van zieke leerlingen. Deze
leden vragen of de regering een beeld kan schetsen hoeveel leerlingen in de afgelopen
vijf jaren ondersteuning hebben ontvangen in educatieve centra en daarbuiten. Zij
vragen of de regering daarbij ook een beeld kan geven van regionale spreiding en ontwikkelingen
daarin. Hoeveel oab’s krijgen op dit moment subsidie en hoe verhoudt dat zich tot
de aantallen zieke leerlingen in de betreffende regio’s?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat het bij ozl primair gaat om ondersteuning
ingeval van lichamelijke ziekte. Deze leden vragen echter aandacht voor het feit dat
(ernstige) lichamelijke ziekten vaak ook leiden tot psychische klachten die in nauw
verband staan met de ziekte. Zij vragen hoe de regering de beschikbaarheid van expertise
waarborgt in een fase van psychische verwerking wanneer lichamelijke klachten niet
meer zo duidelijk op de voorgrond staan. Is het wenselijk dat het wetsvoorstel zo
strikt definieert dat enkel ziekten die zich uiten in lichamelijke klachten in aanmerking
komen?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het komt dat niet veel eerder een specifieke,
wettelijke oplossing is getroffen voor de situatie van perifere ziekenhuizen. Welke
redenen waren om af te zien van een rechtstreekse subsidie aan deze ziekenhuizen?
1.1.1 Huidige doelgroep en huidige systeem
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat ozl primair gaat om leerlingen die
lichamelijk ziek zijn. Scholen kunnen in eerste instantie worden ondersteund voor
psychisch zieke leerlingen vanuit ozl, maar alleen wanneer zij ook lichamelijke klachten
hebben, zoals bijvoorbeeld leerlingen met eetstoornissen. Bij problemen van psychische
aard, zoekt de stichting een passende professional en draagt de zorg over. Deze leden
zijn benieuwd aan wat voor professional dan wordt gedacht. Wie geeft het onderwijs
aan leerlingen die psychisch ziek zijn? Waarom wordt er expliciet voor gekozen om
onderscheid te maken tussen leerlingen die lichamelijk en psychisch ziek zijn? De
leden lezen dat in de definitiebepaling wordt verwezen naar andere onderwijswetten
en zien dat in bijvoorbeeld artikel 18a van de Wet op de Expertisecentra wordt verwezen
naar «een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte
thuis verblijft.» Volgens de leden sluit dit niet uit dat dit ook kan gaan om een
kind dat psychische problemen heeft. Klopt deze lezing? Zo ja, waarom gaat dit wetsvoorstel
specifiek uit van lichamelijke klachten? Is de regering van mening dat er op dit moment
goed en passend onderwijs wordt gegeven aan jongeren die psychisch ziek zijn? De leden
van de GroenLinks-PvdA fractie horen namelijk regelmatig dat onderwijs in bijvoorbeeld
residentiële jeugdhulp niet passend is bij het niveau van de jongeren of dat zij helemaal
geen onderwijs krijgen. Herkent de regering deze signalen ook? Zo ja, wat gaat de
regering doen om dit te verbeteren? Is overwogen om residentiële jeugdhulp en justitiële
jeugdinstellingen mee te nemen in dit wetsvoorstel, zodat er één structuur komt voor
jongeren die in instellingen verblijven en daar onderwijs krijgen?
Ozl in relatie tot passend onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat ozl naast de ondersteuning aan leerlingen
in het kader van passend onderwijs kan worden aangeboden. Kan de regering uitleggen
hoe dat precies werkt? Wat valt onder ozl-begeleiding en wat onder passend onderwijs?
Kan de regering dit schetsen naar aanleiding van een concreet voorbeeld? Wat is de
rolverdeling tussen de school, het samenwerkingsverband en de stichting? Is het voor
ouders altijd duidelijk bij wie zij moeten zijn bij vragen of het regelen van zaken?
Hoe zorgt de regering dat de verantwoordelijkheid altijd duidelijk wordt belegd en
leerlingen en ouders niet voortdurend worden doorverwezen voor bepaalde hulpvragen?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook altijd helder is wie de kosten betaalt voor de extra
ondersteuning? Stel dat een leerling langdurig ziek wordt en hiervoor zowel in het
ziekenhuis als thuis aangepaste leerhulpmiddelen en apparatuur nodig zijn om onderwijs
te kunnen volgen. Wie betaalt dit dan? Hoe gaat de regering zorgen dat hier in alle
gevallen heldere afspraken over komen zodat leerlingen en hun ouders bij voorbaat
weten waar ze aan toe zijn en zich tijdens de ziekte kunnen richten op herstel in
plaats van onduidelijkheid en gedoe met organisaties?
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel kinderen jaarlijks gebruikmaken van onderwijsondersteuning
als zij ziek zijn en hoeveel van deze kinderen na 12 weken door het samenwerkingsverband
worden ondersteund.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de NSC-fractie vragen voor welk concreet probleem deze wet een oplossing
is. Deze leden vragen de regering om een duiding van wat er concreet misgaat dat dit
wetsvoorstel noodzakelijk is. Zij vragen tevens of de nadelen van de nieuwe werkwijze
wel opwegen tegen het verliezen van de voordelen van de huidige werkwijze. Kan de
regering hierop reageren? Tevens vragen voornoemde leden of de gegevens op basis waarvan
dit wetsvoorstel tot stand is gekomen recent genoeg zijn.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap in 2016 opdracht heeft gegeven aan Oberon, een onafhankelijk onderzoeks-
en adviesbureau op het gebied van onderwijs, om te onderzoeken of de huidige ondersteuningsstructuur
van het onderwijs aan zieke leerlingen, zoals deze eind jaren negentig is vastgesteld,
nog past in de huidige en veranderde context. De conclusie uit dit onderzoek uit 2017
is dat de huidige ondersteuningsstructuur waardevolle elementen heeft. Deze leden
merken op dat het inmiddels september 2024 is. Kan de regering onderbouwen waarom
het onderzoek nog relevant is in relatie tot dit wetsvoorstel? Waarom is er niet voor
gekozen om, gezien het verzoek van de Raad van State, de cijfers te actualiseren?
Dan de duur van de tijdelijke ondersteuning, waarover de Raad van State opmerkingen
maakt.
De ondersteuning (12 weken) kan verspreid worden ingezet gedurende een langere tijd.
Uit de evaluatie blijkt dat bij betrokken partijen behoefte bestaat aan duidelijkheid
over het «schakelmoment» waarop het samenwerkingsverband die ondersteuning overneemt.
De regering stelt hiertegenover dat onder de huidige wetgeving deze verplichting ook
niet geldt en dat dit niet verandert met dit wetsvoorstel. Hetzelfde geldt voor de
taken en verplichtingen van de school en het samenwerkingsverband in het kader van
passend onderwijs. Er is geen sprake van een concreet «schakelmoment» waarop de ondersteuning
van de stichting aan de school (ozl) overgaat naar de ondersteuning van de leerling
door de school (passend onderwijs). De leden van de CDA-fractie kunnen dit deels volgen,
maar aangezien uit de evaluatie naar voren is gekomen dat meer duidelijkheid gewenst
is, vragen zij waarom de regering dit punt nu niet meegenomen heeft. Kan de regering
hierop reflecteren?
Deze leden kunnen zich voorstellen dat maatwerk belangrijk is en het uitgangspunt
moet zijn, maar kunnen zich ook voorstellen dat dit in een aantal gevallen tot frictie
zal leiden tussen de driehoek stichting, regionale uitvoerding en school. Ziet de
regering dit punt ook? Zo ja, wie bepaalt bij een verschil van inzicht over wanneer
het schakelmoment daar is? Wordt hierbij het kind zelf en diens ouders betrokken en
leidt dit niet tot extra overleg en meer administratie?
De Raad van State stelt ook dat niet duidelijk is waarom niet is gekozen voor hetzij
een wettelijk gefixeerde termijn, hetzij voor wettelijk vastgelegde criteria om deze
termijn te bepalen. Kan de regering hier dieper op ingaan?
2.1 Aanleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel deels voortkomt uit het onderzoek
«Past de ondersteuningsstructuur van het onderwijs aan zieke leerlingen». Dit onderzoek
dateert van 2017 en er is inmiddels veel veranderd in het onderwijs. Deze leden vragen
of de resultaten van dit onderzoek nog up-to-date zijn.
De leden van de D66-fractie merken op dat de beleidstheorie onderliggend aan het wetsvoorstel
gebaseerd is op een acht jaar oud rapport van Oberon. Zij vragen in hoeverre de regering
dit voldoende recent vindt voor het rechtvaardigen van een ingrijpende stelselwijziging.
Kan de regering bevestigen dat de trend zoals geschetst in het rapport, waarbij de
opnameduur steeds verder afneemt, nog steeds bezig is? En deelt de regering nog steeds
de conclusie van het rapport dat er geen gedetailleerd overzicht is van de verdeling
over de ziekenhuizen van opgenomen kinderen en jongeren in de leeftijd van 4–18 jaar?
Kan de regering bovendien met cijfers onderbouwen of de specialisatietrend in ziekenhuizen
zich sinds de publicatie van het rapport heeft doorgezet?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de regering uiteen kan zetten welke
verbeterpunten uit het Oberon-rapport inmiddels zijn opgelost of verbeterd en of de
positieve punten uit het rapport nog steeds zo worden ervaren.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden vinden het belangrijk dat binnen afzienbare tijd duidelijkheid ontstaat
over de inrichting van de ondersteuning van zieke leerlingen en dat knelpunten eindelijk
worden verholpen. Zij vragen aandacht voor het belang om de huidige expertise zoveel
mogelijk te behouden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom zoveel tijd verstreken is tussen het evaluatierapport
van Oberon en het indienen van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel grotendeels gegrond
is in het onderzoek uitgevoerd door Oberon in 2016. Deze leden vragen wat de ontwikkelingen
in het veld zijn geweest sinds 2016 en in hoeverre het onderzoek nog volledig actueel
is. Het onderzoek is immers inmiddels acht jaar geleden verschenen. Zou het onderzoek
dezelfde conclusies trekken in de huidige context en de kennis die er nu is? En waarom
is er geen poging gedaan om de conclusies van het rapport verder te onderbouwen als
Oberon dit zelf wel adviseert?
2.2 Probleembeschrijving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het onderzoek van Oberon uit 2017
naar de ondersteuningsstructuur van het onderwijs aan zieke leerlingen de basis vormt
voor het wetsvoorstel. Is het onderzoek nog actueel genoeg, aangezien het zeven jaar
geleden is uitgekomen? Sluit het nog voldoende aan op de huidige situatie en ontwikkelingen
sindsdien binnen onderwijs en zorg?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat perifere ziekenhuizen zoals bijvoorbeeld
het Prinses Maxima Centrum op dit moment geen subsidie kunnen ontvangen voor een educatieve
voorziening. Bij hoeveel van dit soort ziekenhuizen is dit nu het geval? Op welke
manier worden de educatieve voorzieningen in dit soort ziekenhuizen nu gefinancierd?
Is het een optie om via een wetswijziging enkel te regelen dat dit soort ziekenhuizen
wel subsidie kunnen ontvangen, zonder het hele stelsel verder aan te passen? Zo ja,
waarom is daar niet voor gekozen? Deze leden willen ook graag weten hoe een nieuwe
stichting er straks precies uit gaat zien. Hoeveel bestuursleden worden aangetrokken
en welke afspraken zijn er over vergoedingen? Krijgt deze organisatie ook een eigen
bureau met ondersteunende medewerkers, Raad van Toezicht en een medezeggenschapsraad?
Hoeveel personen zijn straks werkzaam voor deze organisatie en hoe voorkomt de regering
dat hier een hele nieuwe organisatie wordt opgetuigd waar een groot deel van het budget
naartoe gaat? Zeker gezien de personeelstekorten in zowel onderwijs als zorg, drukken
de voornoemde leden de regering op het hart om aandacht te hebben dat niet meer budget
en mensen uit het primaire proces worden getrokken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de jaren na de verzelfstandiging
van de onderwijsbegeleidingsdiensten zich fusies en faillissementen van onderwijsadviesbureaus
hebben voorgedaan, waarbij er risico’s ontstonden in continuïteit en beschikbaarheid.
De regering draagt dit aan als één van de argumenten voor het wetsvoorstel. Hoe vaak
hebben dit soort fusies en faillissementen plaatsgevonden? Hoe vaak leidde dit tot
risico’s in continuïteit en beschikbaarheid? Is het voorgekomen dat leerlingen tijdelijk
of langer geen onderwijs kregen door dit soort fusies en faillissementen? Kan de regering
ook aangeven hoeveel onderwijsadviesbureaus er nu zijn? Aan hoeveel zieke leerlingen
geven zij ondersteuning?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het aantal onderwijsadviesbureaus is gedaald
van 56 naar negen en dat dit wordt gezien als een probleem voor de beschikbaarheid.
Deze leden vragen waarom het aantal een probleem is. Zij vragen dan ook of de landelijke
dekking is veranderd van het onderwijsadviesbureaus door het aantal fusies.
De leden van de NSC-fractie lezen dat een van de problemen die dit wetsvoorstel beoogt
op te lossen is dat het Prinses Maxima Centrum geen subsidie kan ontvangen. Deze leden
vragen of dat niet op een andere manier te regelen is dan via deze wetswijziging.
De leden van de NSC-fractie vragen of er ook andere manieren zijn overwogen om dit
te organiseren, zonder dat het regionale karakter van de ozl onder druk komt te staan.
Zo ja, welke zijn dat en waarom is daar niet voor gekozen? Hiernaast vragen deze leden
of het niet een betere oplossing zou zijn om financiering en sturing (kwaliteit en
uniformiteit) landelijk te beleggen en de bestaande infrastructuur verder intact te
laten. Zij vragen ook of de regering aan zou kunnen geven hoe zij daarnaar kijkt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat in de jaren na de verzelfstandiging van de onderwijsbegeleidingsdiensten
zich fusies en faillissementen van oab’s hebben voorgedaan, waardoor de voorziening
moest worden overgedragen aan een ander oab en waarbij er dus een risico ontstaat
in termen van continuïteit en beschikbaarheid. Deze leden vragen of er signalen en
concrete getallen zijn over het uitblijven van zorgverlening aan zieke leerlingen
door een fusie. Deze leden vragen hiernaast ook of deze discussie breder speelt dan
alleen bij oab’s?
De leden van de NSC-fractie lezen dat «oab’s werken regionaal, waardoor de verdeling
van de subsidies over de oab’s aan een regio gebonden. Verschuivingen in de vraag
naar ozl leiden dan niet tot dezelfde verschuiving in het aanbod.» Waarin zit precies
deze verschuiving van vraag? Welke andere manieren zouden er zijn om vraag en aanbod
beter op elkaar aan te laten schuiven?
De leden van de D66-fractie onderschrijven de criteria van een toekomstbestendige,
flexibele, stabiele en landelijk dekkende ondersteuningsstructuur voor scholen. Deze
leden vragen daarom nauwgezet per criterium uiteen te zetten wat er precies verandert
ten opzichte van de huidige situatie, wanneer volgens de regering voldaan wordt aan
de begrippen «toekomstbestendig», «flexibel», «stabiel» en «landelijk dekkend» en
wat er op basis van deze begrippen exact mankeert aan de huidige ondersteuningsstructuur.
Daarbij hebben de leden van de D66-fractie tot op heden geen klachten ontvangen van
leerlingen, ouders of scholen ten aanzien van de geboden ondersteuning. Deze leden
vragen of het ministerie wel bekend is met klachten, eventueel via de PO-Raad, VO-raad
en Ouders & Onderwijs, en of de regering anders kan informeren bij de PO-Raad, VO-Raad
en Ouders & Onderwijs of zij deze klachten wel hebben ontvangen. Zo nee, hoe weegt
de regering dit gebrek aan klachten tegenover het gekozen ingrijpende middel? Heeft
de regering zicht op de tevredenheidscijfers van scholen en samenwerkingsverbanden?
Zo nee, kan de regering deze opvragen bij de uitvoeringsorganisaties en naar de Kamer
sturen?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast in hoeverre de problemen die in het wetsvoorstel
worden geschetst daadwerkelijk als zodanig worden ervaren door leerlingen, de ouders
en de leerkrachten. Waar baseert de regering deze conclusies op? Kan de regering uiteenzetten
over welke signalen of gegevens zij beschikt die aantonen dat de bestaande voorziening
structureel tekortschiet?
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op het door de regering geschetste
risico voor de continuïteit en beschikbaarheid van ondersteuning als gevolg van fusies
en faillissementen. In hoeverre hebben zich in de afgelopen jaren daadwerkelijk problemen
voorgedaan met betrekking tot de ondersteuning van leerlingen?
De leden van de SGP-fractie vragen of zich in de afgelopen jaren problemen hebben
voorgedaan in de bekostiging van oab’s. In hoeverre is de huidige wijze waarop de
subsidie wordt verstrekt voor de regering ook een aanleiding om over te willen stappen
op een nieuw model met een centrale organisatie?
2.3 Probleemaanpak
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering een landelijke stichting
wil oprichten met een wettelijke taak, die verantwoordelijk is voor een steeds passende
verdeling van middelen en capaciteit. Een landelijke organisatie zou de huidige risico’s
en belemmeringen ondervangen omdat er centraal gestuurd kan worden. Kan de regering
middels een concreet voorbeeld van een zieke leerling schetsen wat er gaat veranderen
als een landelijke stichting de ondersteuning regelt ten opzichte van de huidige situatie
en wat er volgens de regering verbetert? In hoeverre blijft de regionale context en
kennis geborgd, als een landelijke Stichting de ondersteuning gaat regelen? Blijven
consulenten bijvoorbeeld in hun eigen omgeving werken of worden die vanuit de landelijke
stichting door heel het land gestuurd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat door de keuze voor een landelijke
stichting het mogelijk is dat dezelfde consulent ozl een school blijft ondersteunen,
ook als de leerling is ontslagen uit het ziekenhuis. Is dit nu niet het geval? Heeft
de leerling op dit moment niet dezelfde consulent in het ziekenhuis als thuis?
De leden van de BBB-fractie merken op dat het nieuwe stelsel dus flexibel is, maar
zij vragen of deze flexibiliteit opweegt tegen de nadelen, ook omdat er minder ingrijpende
alternatieven zijn. Het uitgangspunt van de aanpassing was ooit een redelijk eenvoudige,
overkoepelende schil waarin belangrijke zaken zoals herverdeling van financiële middelen
en borging van kwaliteitskaders georganiseerd konden worden. Daarom vragen zij waarom
er voor een landelijke stichting is gekozen, waarin de consulenten ozl in dienst moeten
treden? De voornoemde leden verzoeken om de alternatieven beter te onderzoeken dan
tot nu toe is gebeurd en hierbij de betrokken organisaties en belanghebbenden te betrekken
om zo tot een gedragen voorstel te komen.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat er momenteel geen duidelijke registratie
bestaat van het aantal leerlingen dat ondersteuning krijgt. Deze leden vragen of dit
juist is en zo ja, hoe de regering zonder duidelijk zicht op de aantallen tot de voorgestelde
probleemaanpak heeft kunnen komen. Zij wijzen er namelijk op dat onder andere de verdeling
van het aantal leerlingen binnen ev’s3 in relatie tot de overige leerlingen relevant kan zijn voor de verdeling van gelden
binnen de nieuwe organisatie. Deze leden vragen hoe het beoogde voordeel van ontschotte
subsidiestromen daadwerkelijk een voordeel zal blijken en niet juist tot verdelingsproblemen
leidt.
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de stelling dat de stichtingsvorm
in dit geval de meest voor de hand liggende is. Deze leden wijzen er ter vergelijking
op dat de wetgever recent juist heeft besloten met het oog op de belangen van het
hoger onderwijs en onderzoek een wettelijke taak te beleggen bij de vereniging Neth-ER.
Zij vragen waarom bij de ondersteuning van zieke leerlingen niet gekozen is voor de
verenigingsvorm, waarin bijvoorbeeld de ziekenhuizen en de sectororganisaties gezamenlijk
verantwoordelijkheid dragen. Deze leden constateren dat de beoogde aansturing en flexibiliteit
ook door een vereniging gestalte gegeven kan worden.
2.4 Alternatieven
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de subsidie verloopt naar onderwijsadviesbureaus
en of en hoe er achteraf controle plaatsvindt of deze subsidie is besteed volgens
de eisen.
Deze leden lezen dat met name de oude structuur en het niet flexibel om kunnen gaan
met gelden een belangrijke reden is voor dit wetsvoorstel. Zij vragen of er ook onderzoek
gedaan is naar de kwaliteit van de onderwijsondersteuning en zo ja wat de resultaten
hiervan zijn. Als dit niet het geval is dan vragen zij hoe het kind in deze wetswijziging
voorop is gezet.
Eveneens vragen de leden van de VVD-fractie of er geen andere manieren zijn om de
gelden flexibeler in te kunnen zetten en de regionale infrastructuur instant te houden.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre alternatieven daadwerkelijk verkend
zijn. Deze leden merken op dat Ouders & Onderwijs en Oudervereniging Balans in de
internetconsultatie geen voorstander zijn van een verregaande centralisatie van de
ondersteuningsstructuur en wijzen juist op het belang van regionale verbondenheid.
Deze organisaties pleiten dan ook voor een regionale ondersteuningsstructuur met een
landelijk expertisecentrum in plaats van alles te centraliseren. Deze leden vragen
in hoeverre dit is verkend door de regering.
Daarbij verbaast het de leden van de D66-fractie dat in het nader rapport niet uitvoerig
gereageerd is door de regering op de kritiek van de Raad van State om eerst in te
zetten op actualisering van de gegevens. De Raad van State beschrijft hoe de huidige
subsidieverdeling gebaseerd is op cijfers uit de jaren negentig. Heeft de regering
geen recentere gegevens? Is de regering bereid om de subsidies te herschikken op basis
van recente gegevens en kan de regering de gevolgen van deze mogelijke herschikking
delen met de Kamer? Bovendien vragen de leden van de D66-fractie waarom niet is overwogen
om het advies van de Raad van State op te volgen om minder ingrijpende alternatieven
uit te werken. Het valt deze leden op dat het wetsvoorstel een aantal knelpunten beoogt
op te lossen, zoals dat niet-academische ziekenhuizen geen subsidie kunnen ontvangen,
die ook met veel minder ingrijpende maatregelen opgelost kunnen worden. Waarom gaat
de regering dan toch zo ver met dit wetsvoorstel? Daarnaast vragen zij of het mogelijk
is om bij verdere vertraging van dit wetsvoorstel het Prinses Maxima Centrum formeel
een toereikende subsidie te verstrekken, door bijvoorbeeld dit element los te koppelen
van de stelselherziening.
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de in de toelichting
gewekte suggestie dat het voor de umc’s4 makkelijker wordt om de continuïteit van een voorziening te waarborgen. Deze leden
veronderstellen dat de umc’s straks in plaats van bekostigingsregelingen van de overheid
afhankelijk zullen zijn van de interne regelingen van de stichting op grond waarvan
zij al dan niet voor een voorziening en een bepaalde formatie in aanmerking komen.
Op welke wijze garandeert de regering dat ziekenhuizen dan op een bepaalde basis kunnen
rekenen? Zij wijzen er ook op dat momenteel verschillen kunnen ontstaan tussen ziekenhuizen
voor wat de mate waarin in voorzieningen wordt geïnvesteerd. Klopt het dat het in
de nieuwe situatie zo kan zijn dat de stichting minder middelen en mogelijkheden aan
een ziekenhuis toekent dan momenteel het geval is, als gevolg van een zekere standaardisatie
en vaste berekeningswijze?
De leden van de SGP-fractie merken op dat consulenten momenteel al met elkaar samenwerken
in het netwerk Ziezon. Deze leden vragen waarom het inrichten van een landelijke stichting
volgens de regering noodzakelijk zou zijn om te werken aan kennisuitwisseling en -ontwikkeling.
Welke nieuwe mogelijkheden zou de landelijke stichting hebben om expertise in te zetten?
Waarin verschilt deze taak van het huidige netwerk en de praktijk?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog vragen bij de noodzaak van de rigoureuze
wijziging van de huidige infrastructuur. Deze leden missen uitleg over waarom regionale
oplossingen niet zouden werken. Kan de regering dat verder toelichten? Zij snappen
de aantrekkelijkheid van een overzichtelijke, landelijke stichting, maar maken zich
zorgen over het behoud van de bestaande structuren die goed functioneren. Hoe wordt
het behoud van de laagdrempeligheid en nabijheid van de huidige regionale structuren
gegarandeerd? Kan de regering tevens uitgebreider reflecteren op het advies van de
Raad van State om de uitgangspunten van regionale uitvoering wettelijk te verankeren
en de uitwerking te regelen in lagere regelgeving?
2.5 Keuze voor landelijke stichting met wettelijke taak
De leden van de VVD-fractie lezen dat de consulenten bij de landelijke stichting in
dienst moeten treden. Deze leden vragen of dit niet voor een enorm verloop gaat zorgen,
omdat veel van deze consulenten dit werk nu doen naast andere werkzaamheden. Daaropvolgend
vragen zij of niet enorm veel kennis verloren gaat met het landelijk organiseren van
de onderwijsondersteuning.
De leden van de VVD-fractie merken eveneens op dat de Raad van State adviseert het
uitgangspunt van een regionale uitvoering op te nemen in het wetsvoorstel. Echter,
deze leden lezen ook dat de regering dit advies naast zich neerlegt, omdat het aan
de stichting is zo flexibel mogelijk om te kunnen gaan. Waarom vindt de regering het
zo belangrijk dat deze centralisatie doorgang blijft vinden, ondanks het advies van
de Raad van State?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de centralisatie van de onderwijsondersteuning.
Deze zorg zit op twee punten: het verlies aan kennis en het gebrek aan regionale verankering.
Deze leden merken op dat de regering met dit wetsvoorstel beoogt flexibiliteit te
vergroten. Zij vragen echter of juist niet een regionale aanpak flexibiliteit en maatwerk
in de praktijk vergroot. De leden van de D66-fractie merken op dat in het voorliggende
wetsvoorstel de stichting een grote mate van vrijheid krijgt om zelf de structuur
in te richten. Deze leden vragen waarom een stichting nu opnieuw het wiel gaat uitvinden,
terwijl de huidige structuur duidelijke voordelen heeft. Daarnaast vragen zij in hoeverre
de regering het wenselijk acht dat deze inrichting geregeld is in de statuten van
een stichting in plaats van in een ministeriële regeling of een ander middel waarop
gemakkelijker gestuurd kan worden. Daarnaast vragen de voornoemde leden expliciet
te reflecteren op de voordelen van de huidige stelselinrichting, waarbij juist de
regionale inbedding leidt tot flexibiliteit, maatwerk en snelheid. Bovendien vragen
zij om een reactie op de kritiek van Ouders & Onderwijs, Balans en uitvoeringsorganisaties
die juist de noodzakelijkheid van regionale inbedding bepleiten.
Ook hebben de leden van de D66-fractie zorgen over het kennis- en personeelsbehoud
bij de overgang naar een landelijke stichting. Hoe reageert de regering op de claim
van de Bazalt Groep dat op zijn minst één derde van de consulenten niet mee zal gaan
in de landelijke stichting? Hoe beoordeelt de regering het hiermee gepaard gaande
verlies aan kennis en expertise? Wat gaat de regering hiernaast in algemene zin doen
om kennisbehoud te stimuleren? Bovendien vragen deze leden of de regering zelf onderzoek
heeft gedaan in hoeverre consulenten bereid zijn om voor de nieuwe stichting te gaan
werken.
De leden van de BBB-fractie merken op dat zij zien dat de regionale uitvoering niet
in het wetsvoorstel is opgenomen, terwijl de regio-indeling juist een belangrijke
voorwaarde is om een goede landelijke dekking te realiseren. Of nabijheid, laagdrempeligheid
en snelheid voldoende worden behouden en worden verbeterd zal uiteindelijk afhankelijk
zijn van de wijze waarop de nieuwe stichting haar werkzaamheden organiseert. Deze
leden maken zich zorgen over het afbreken van deze regionale inbedding en verbinding
met de ziekenhuisorganisaties en vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen deze
inbedding volledig uit de wet te schrappen. Zij ontvangen graag een nadere toelichting
hierop.
De leden van de SGP-fractie vragen of zij uit de toelichting terecht hebben opgemaakt
dat alle huidige consulenten van de stichting een aanbod zullen krijgen om in dienst
te treden.
2.5.1 Taken van de stichting
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de stichting diverse taken krijgt,
waaronder ook het borgen van de expertise en het delen van kennis. Is overwogen om
deze taken ook door te zetten naar het hoger onderwijs? Ook studenten kunnen immers
langdurige tijd afwezig zijn en ook voor hen is studievertraging nadelig, zeker gezien
de dreiging van de langstudeerboete.
De leden van de SGP-fractie vinden het opmerkelijk dat in het wetsvoorstel en de toelichting
niet of nauwelijks wordt ingegaan op de manier waarop wordt verzekerd dat de stichting
voldoende regionale verankering krijgt. Deze leden kunnen zich voorstellen dat niet
op voorhand en gedetailleerd in het wetsvoorstel wordt voorgeschreven hoe de structuur
van de stichting eruit moet zien, maar anderzijds is het niet vanzelfsprekend dat
een landelijke stichting voldoende verworteling krijgt in het veld. Waarom heeft de
regering er niet ten minste voor gekozen om vast te leggen dat de statuten moeten
bepalen hoe de stichting vormgeeft aan de regionale inbedding en de samenwerking met
partners?
2.6 Gevolgen voor Caribisch deel van het Koninkrijk
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel geen gevolgen heeft
voor het Caribisch deel van het Koninkrijk, omdat het hier anders is geregeld. Heeft
de regering in beeld of leerlingen die ziek zijn in het Caribisch deel van het Koninkrijk
niet op papier, maar ook in praktijk de ondersteuning krijgen die nodig is? Wordt
dit in de gaten gehouden? Zo ja, waar zijn hierover gegevens te vinden?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering verkent of de voorgestelde stichting
ook taken kan vervullen ten behoeve van Caribisch Nederland. Ligt het voor de hand
om voor dit kleine en specialistische aandachtsgebied twee expertisecentra te hanteren?
3. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de overgang
naar de nieuwe structuur met stichting. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de
overgang zo soepel mogelijk gaat verlopen en bestaande kennis en expertise niet verloren
gaat? Wat gaat de regering doen als bestaande medewerkers niet overstappen naar de
nieuwe stichting en zo veel ervaring verloren gaat? Hoe gaat de regering ervoor zorgen
dat de zorg niet zal verminderen op het moment dat de nieuwe wet ingaat en er veel
aandacht gaat naar de overgang naar de nieuwe stichting? Kan de regering schetsen
welke risico’s ze ziet bij de overgang en hoe ze deze tracht te ondervangen?
3.1 Gevolgen voor leerlingen en studenten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat de continuïteit,
kwaliteit en beschikbaarheid van ondersteuning voor leerlingen ook tijdens de transitiefase
(na het aannemen van dit wetsvoorstel) behouden blijft. Is er een implantatieplan
waarin duidelijk staat hoe de overgang naar de nieuwe landelijke stichting wordt georganiseerd?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat leerlingen en ouders geen problemen ondervinden door
de overgang?
Deze leden zijn ook benieuwd in hoeverre ouders en leerlingen betrokken zijn geweest
bij het ontwikkelen van dit wetsvoorstel. Is hun input meegenomen? Hetzelfde geldt
voor schoolleiders, leraren en andere betrokken organisaties; zijn zij betrokken geweest
bij het ontwikkelen van het wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering het wetsvoorstel aangrijpt
om de doelgroep in het mbo5 uit te breiden door de ozl-dienstverlening aan instellingen beschikbaar te stellen
voor zieke studenten jonger dan 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben. Deze
leden zijn daar positief over. Zij lezen echter dat studenten ouder dan 23 jaar en/of
in het bezit van een startkwalificatie (zoals havisten) geen hulp of ondersteuning
wordt geboden. De regering schrijft dat de school ook deze studenten tijdens ziekte
zo goed mogelijk bij het onderwijs moet betrekken, ook al krijgt de school geen hulp
van de stichting. De leden vinden deze oproep naar scholen wat vrijblijvend. Op welke
manier kunnen deze leerlingen ondersteuning krijgen? Wat zijn hun mogelijkheden? En
weten leerlingen deze mogelijkheden voldoende te vinden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie horen ook graag hoe de inspraak van leerlingen
wordt meegenomen wanneer zij gebruik maken van de diensten van de stichting. Datzelfde
geldt voor inspraak van ouders. Komt er bijvoorbeeld een cliënten- of ouderraad of
wordt dit per locatie geregeld?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de inclusie van mbo-studenten in het nieuwe wetsvoorstel een goede zaak, omdat deze studenten hiervoor
deels buiten de wet vielen. Daarbij stellen deze leden wel de vraag waarom de grens
van studenten tot 23 jaar zonder startkwalificatie is getrokken. Hierdoor vallen bijvoorbeeld
studenten met een havodiploma buiten de boot. Waarom heeft de regering ervoor gekozen
dat de school voor het betrekken van deze studenten bij het onderwijs geen ondersteuning
van de stichting krijgt?
3.2 Gevolgen voor ouders
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering vooral de nadruk legt op het
mogelijke voordeel van een herkenbaar landelijk loket voor ouders. Deze leden wijzen
er echter op dat er in verschillende regio’s aanvankelijk meer herkenbaarheid zal
zijn met netwerken en organisaties die al jaren in de omgeving een rol vervullen en
dat een nieuw loket als afstandelijk kan worden ervaren. Zij vragen hoe de regering
rekenschap geeft van deze praktijk.
De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op het pleidooi van Ingrado om meer
aandacht te besteden aan het positieve belang van aanwezigheid van de leerling op
school in plaats van de negatieve focus op verzuim. Op welke wijze neemt de regering
dit mee in de uitwerking van het voorstel? Op welke wijze kunnen ook regels hieraan
meer dienstbaar zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting weinig
aandacht is voor de betrokkenheid van ouders, leerlingen en studenten. Kan de regering
schetsen in hoeverre zij betrokken zijn bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel?
Krijgen ouders een rol bij de landelijke stichting en zo ja, wat wordt deze rol? Zo
nee, waarom niet? Hoe beziet de regering de afstand van ouders tot de stichting en
hoe wil de regering die afstand niet te groot maken?
3.3 Gevolgen voor scholen en instellingen
De leden van de SGP-fractie constateren dat de consulenten binnen de huidige onderwijsadviesbureaus
op natuurlijke wijze veel kennis opdoen van didactische en onderwijskundige ontwikkelingen
binnen het bredere onderwijs. Deze leden vragen of de regering een risico ziet dat
dit binnen de specialistische situatie van de stichting minder makkelijk gebeurt en
op welke wijze dat risico wordt vermeden.
3.4 Gevolgen voor umc’s
De leden van de SGP-fractie constateren dat consulenten die in ziekenhuizen werken
momenteel eenvoudig toegang hebben tot medische informatie en kennis, aangezien zij
werknemers van de ziekenhuizen zijn. Deze leden vragen of de regering kan toelichten
hoe zij wil waarborgen dat op dit punt geen verslechtering optreedt als gevolg van
de nieuwe structuur.
3.5 Gevolgen voor perifere ziekenhuizen
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het risico bestaat dat de stichting
minder middelen en personeel ter beschikking zal stellen aan de voorzieningen dan
momenteel het geval is. Welke richtlijnen en kaders zijn voorhanden om te komen tot
een evenwichtige verdeling van de middelen en op welke wijze worden alle ziekenhuizen
hierin betrokken?
3.6 Gevolgen voor medewerkers
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de huidige consulenten hun huidige
functie kunnen blijven uitvoeren en in dienst komen van de stichting. Is dat laatste
een garantie? Kunnen alle huidige consulenten daadwerkelijk over naar de stichting?
Is dit onafhankelijk van hoeveel uur het arbeidscontract is dat een consulent heeft?
En in hoeverre worden de consulenten voldoende meegenomen in wat dit wetsvoorstel
voor hen gaat betekenen? Hebben zij inspraak gehad? Zo ja, hoe? En is bekend hoe de
consulenten kijken naar dit wetsvoorstel? Hoe gaat de transitiefase er voor hen uitzien?
Hoe gaat de regering er ook voor zorgen dat, gezien de personeelstekorten in zowel
onderwijs als zorg, voldoende consulenten werkzaam blijven bij de stichting?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de stichting zich zal gaan aansluiten bij de
cao primair onderwijs, omdat de functie-eisen en de taken van de ozl-consulenten het
best aansluiten bij de cao po6. De overgang naar de cao po zal tot gevolg hebben dat veel consulenten meer gaan
verdienen. Kan dat ook betekenen dat de voorziening duurder wordt? Wat betekent dit
concreet voor de toename in kosten voor het ministerie? Zou dit ook tot gevolg kunnen
hebben dat bij gelijkblijvende financiering de voorziening op deze manier wordt uitgehold?
Hoe wil de regering dit voorkomen anders dan de ophoging van het totale budget met
€ 1,3 miljoen structureel? Stijgt de subsidiëring mee met de loon/prijsbijstelling
of anderszins?
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen over de vorm van de stichting en zouden
graag zien dat mensen decentraal in dienst kunnen blijven, in de regio waar ze bekend
zijn, waar ze de scholen kennen en de scholen hen. Deze leden zouden graag landelijke
sturing met regionale verankering zien en daarbij streven naar uniforme werking. Welke
garanties biedt het nieuwe wetsvoorstel hiertoe?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de stichting in beginsel de cao po zal
hanteren voor de medewerkers. Deze leden vragen of de regering wil toelichten waarom
dit ook voor de hand ligt voor medewerkers die primair binnen andere onderwijssectoren
werkzaam zijn. Bovendien vragen zij of de regering kan bevestigen dat de stichting
jaarlijks gecompenseerd zal worden voor de loonontwikkeling en niet louter voor de
prijsontwikkeling.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten hoe de inspraak en
medezeggenschap van de consulenten in de nieuwe situatie geregeld zal zijn, nu consulenten
niet meer in dienst van het ziekenhuis zijn.
4. Sturing, verantwoording en toezicht
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad van State, maar ook de reacties
naar aanleiding van de internetconsultatie, heeft aangegeven dat de regionale uitvoering
onvoldoende is uitgewerkt of in het wetsvoorstel is verankerd. De regering kiest ervoor
dit aan de stichting over te laten. Het is deze leden niet duidelijk waarom de regering
hiervoor kiest en de stichting geen criteria meegeeft om de regionale uitvoering zachter
te laten landen.
Kan de regering de argumenten om hiervoor te kiezen op een rij zetten? En vervolgens
onderbouwen waarom de regering niet kiest om meer te sturen?
5. Financiële gevolgen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de paragraaf over de financiële gevolgen
nog oude cijfers over het vorige coalitieakkoord. Kan de regering de financiële gevolgen
van dit wetsvoorstel in beeld brengen binnen het huidige regeerakkoord? Hoeveel geld
gaat er in de komende begroting voor 2025 naar deze voorziening? Hoeveel zal er de
komende jaren (2026, 2027, 2028, 2029) naar deze voorziening gaan? Klopt het dat de
subsidie voor de voorziening ozl vanaf 2026 geschrapt is in de begroting? Op welke
manier geeft deze regering financiële stabiliteit en zekerheid, zodat de ondersteuning
aan zieke leerlingen gecontinueerd blijft? Hoe wil deze regering de oprichting van
de landelijke stichting financieren? Komen hier ook frictie- en uitvoeringskosten
bij kijken? Zo ja, hoe worden die gefinancierd?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering een tabel of grafiek kan delen met
de financiering voor de ondersteuningsstructuur van de afgelopen 25 jaar. Deze leden
vragen daarbij of de regering in een tabel expliciet per jaar kan aangeven wanneer
het budget geïndexeerd is en met welk percentage en wat de inflatie was op dat moment.
6. Evaluatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat uiterlijk na vijf jaar de wettelijke
taken van de stichting worden geëvalueerd. Gezien het feit dat nieuwe stelsels vaak
opstartproblemen kennen en de belangen van kinderen hier te groot zijn, vinden deze
leden vijf jaar een erg lange periode. Zij vragen de regering of de Kamer bijvoorbeeld
ieder jaar een uitgebreide voortgangsrapportage kan krijgen. Ook vragen deze leden
of er tussentijds bijgestuurd kan worden indien dat nodig is.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest een evaluatie uit
te voeren na vijf jaar en niet drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet. Zeker
gezien het feit dat bij dit wetsvoorstel de regionale uitvoering zeer belangrijk is
en de stichting dit zelf moet gaan regelen.
7. Advies en consultatie
7.1 Regeldruk ATR
De leden van de VVD-fractie vragen wie er toezicht houdt op de kwaliteit die de onderwijsadviesbureaus
leveren.
8. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten hoe en binnen welk
tijdpad de nieuwe organisatie in werking dient te zijn. Klopt het dat hiervoor in
beginsel een periode van een jaar is gekozen? Heeft de regering bovendien het voornemen
om reeds na de aanvaarding van het wetsvoorstel in de Kamer de beoogde stichting op
te richten?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering zich ervoor wil inzetten dat de
bestaande expertise zoveel mogelijk behouden blijft. Deze leden constateren dat consulenten
in de regio’s momenteel veel ervaring en contacten hebben opgebouwd waarvan het zorgelijk
zou zijn als deze bij gebrek aan coördinatie kan uitvallen. Is er een specifiek invoeringsplan
dat zich richt op het benaderen en behouden van personen die als cruciale schakelpunten
in het huidige stelsel functioneren? Zij vragen de regering ook in te gaan op de verwachting
vanuit onderwijsadviesbureaus dat een derde van de consulenten niet als werknemer
in dienst van de stichting zou treden.
II Artikelsgewijs deel
Artikel II
De leden van de SGP-fractie vragen waarom in de WEB7, in afwijking van de andere sectorwetten, specifiek wordt opgenomen dat bij het verzorgen
van onderwijs door de stichting sprake dient te zijn van instemming van het bevoegd
gezag. Waarom is deze formulering niet in gelijke mate ook nodig in de andere wetten?
De voorzitter van de commissie, Bromet
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.