Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 544 Wijziging van de Wet basisregistratie ondergrond in verband met het aanwijzen van drinkwaterbedrijven als bronhouders en enkele andere wijzigingen
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 17 september 2024
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Binnenlandse Zaken naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet basisregistratieondergrond
in verband met het aanwijzen van drinkwaterbedrijven als bronhouders en enkele andere
wijzigingen.
Ik dank de leden van de VVD-fractie, de NSC-fractie en de BBB-fractie voor hun bijdragen.
In deze beantwoording wordt de hoofdstukindeling van het verslag gevolgd.
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
1.1.1. Context
De leden van de VVD-fractie lezen dat de informatie in de basisregistratie ondergrond
(hierna: BRO) gebruikt kan worden voor de inrichting van de fysieke leefomgeving.
In hoeverre wordt deze informatie al ingezet voor dit doel?
Gegevens uit de BRO worden heel veel gebruikt voor de inrichting van de fysieke leefomgeving.
Sinds de invoering van de Wet basisregistratie ondergrond (hierna: Wet Bro) in 2018
is het aantal bevragingen per jaar gestegen van 62.000 naar ongeveer 90 miljoen in
2023. In 2022 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer geïnformeerd dat de praktijk
aantoont dat de invoering van de BRO de maatschappij baten oplevert, ook voor de fysieke
leefomgeving, die significant opwegen tegen de te maken kosten bij overheden en bedrijfsleven.
Voorts blijkt dat er potentie is voor extra baten vanuit de kwalitatieve posten in
het kader van de grote maatschappelijke opgaven als energietransitie, woningbouwopgave
en de klimaatadaptatie. Een gevoeligheidsanalyse toont aan dat de resultaten van de
kosten-batenanalyse robuust zijn.1
Sinds het verschijnen van de Kamerbrief «water en bodem sturend»2 is het aantal bevragingen verder toegenomen, vooral naar grondwatermonitoring en
-gebruik. In de Kamerbrief gaven we aan dat we de regie op de inrichting van de ondergrond
gaan versterken. Dit, omdat we inmiddels steeds vaker aanlopen tegen de grenzen van
het water- en bodemsysteem. Om dit te kunnen doen zijn de gegevens uit de BRO randvoorwaardelijk.
Deze gegevens spelen een cruciale rol in de verkenning- en planfase van infrastructurele
en woningbouwprojecten. Bij nieuwbouwprojecten, bijvoorbeeld, worden gegevens uit
de BRO gebruikt om de sterkte van de fundering te berekenen en het juiste type fundering
te bepalen. Ook voor het aanpakken van funderingsproblemen bij bestaande woningen
en voor het berekenen van de risico's voor funderingen die voortvloeien uit klimaatverandering,
zijn gegevens uit de BRO essentieel.3 Een ander voorbeeld is de aanleg van nieuwe energie- en drinkwaternetwerken. Zo helpen
gegevens uit de BRO bij het bepalen van het optimale tracé, zoals de liggingsdiepte
ten opzichte van het grondwater. Voor het prioriteren van de vervanging van bestaande
netwerken zetten netbeheerders de gegevens en modellen uit de BRO in om de verwachte
levensduur en het risico op leidingbreuk te berekenen (risicogestuurd leidingbeheer4).
Op de website van de basisregistratie ondergrond5 is zichtbaar wat de betekenis van de BRO kan zijn in andere projecten zoals voor
het versterken van de Lekdijk en voor agrarisch gebruik. Wat betreft deze laatste
toepassing is het model Grondwaterspiegeldiepte in combinatie met de bodemsoort van
cruciaal belang voor de berekening en optimalisatie van gewasopbrengsten.
Indien deze informatie dus op een positieve manier ingezet kan worden, is de regering
dan voornemens om het gebruik van de informatie in de BRO voor de inrichting van de
fysieke leefomgeving te stimuleren?
Gebruik van informatie in de BRO wordt al volop gestimuleerd om baten te realiseren.
Op Basisregistratieondergrond.nl worden praktijkvoorbeelden gedeeld. Voorbeelden zijn
Zalmhaventoren Rotterdam (stedelijke inpassing van drie verbonden woontorens midden
in het centrum), Sterke Lekdijk (versnelling aanleg en reductie kosten) en energietransitie
op de Noordzee (hergebruik en ontmanteling van de bestaande olie- en gasinfrastructuur).
Op deze site zijn een aantal handreikingen beschikbaar zoals de handreiking voor het
gebruik van de BRO bij klimaatadaptatie. Ook zijn daar verslagen van webinars te raadplegen,
die worden georganiseerd om medeoverheden te laten vertellen hoe zij de gegevens over
de ondergrond gebruiken in de praktijk.
Daarnaast is begin dit jaar de Meerjarenvisie Beraad voor Geo-informatie (2024). Zicht op Nederland
6 aangeboden. Daarin wordt uiteengezet welke verder stappen gezet kunnen worden om
het (gecombineerd) gebruik van gegevens uit de BRO en andere (basis- en sector)registraties
te stimuleren. We willen de samenwerking op lokaal, regionaal en nationaal niveau
zo faciliteren dat in de verschillende fasen van het beleidsproces gewerkt wordt vanuit
een gedeelde informatiepositie.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom er een vervolgfase is gestart waarin de
BRO zal worden uitgebreid met milieuhygiënische gegevens.
In Nederland wordt al sinds jaar en dag veel onderzoek gedaan naar de aard en gehalten
van verontreinigende stoffen zoals PFAS in de bodem. Jaarlijks worden tienduizenden
bodemonderzoeken uitgevoerd voor de verkenning- en planfase van projecten in de woningbouw,
weg- en waterbouw en bij de aanleg of vervanging van kabels en leidingen voor de energietransitie.
Als de bodem schoon is, kan er direct worden gestart met de werkzaamheden. Als deze
is verontreinigd, dan moeten aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd – met vertraging
van 3–6 maanden – om te bepalen welke aanvullende beschermingsmaatregelen nodig zijn.
De resultaten zijn weliswaar vaak vastgelegd in gemeentelijke en provinciale bodeminformatiesystemen,
maar de toegankelijkheid en kwaliteit zijn zeer divers.
Een eenduidige ontsluiting met een gegarandeerd kwaliteitsniveau zal ertoe leiden
dat minder bodemonderzoeken nodig zijn, omdat die kunnen worden hergebruikt. Daarnaast
is hoogwaardig hergebruik van grond mogelijk, als de milieukwaliteit van de afgegraven
bodem vroegtijdig bekend is. Dit is onderdeel van de uitwerking van de Interbestuurlijke
Uitvoeringsagenda Water en Bodem Sturend7 en geeft invulling aan het Uitvoeringsprogramma Circulaire Bouw Economie.8 Hiermee kunnen honderden miljoenen euro’s per jaar bespaard worden, en de bouwopgave
en energietransitie versneld gerealiseerd worden.9
Ten tijde van de behandeling van de Wet Bro in de Tweede Kamer liep daarom een initiatief
van de overheid en netbeheerders voor een centrale registratie van bodemkwaliteitsgegevens
om tot een beter ontsluiting van deze gegevens te komen door het invoeren van een
centraal register.10 Bedoeling was dat register op enig moment op te nemen in de BRO. Toen dit initiatief
vastliep, heeft de Tweede Kamer de motie Ronnes-Van Gerven11 aangenomen, waarin de regering wordt opgeroepen om bodemkwaliteitsgegevens op te
nemen in de BRO. Aan die motie wordt nu uitvoering gegeven.12
Deze leden vragen of hier sprake is van een voorgenomen Nederlandse kop op Europees
beleid.
Nee, dat is niet het geval. De BRO geeft invulling aan meer dan 50 jaar nationaal
milieubeleid.13 De uitvoering van al sinds 1987 bestaand bodembeleid (Wet bodembescherming (Wbb),
inmiddels opgevolgd door de Omgevingswet) en arbobeleid met de daaruit voortvloeiende
richtlijn CROW-400.14 Deze richtlijn CROW-400 beschrijft een methodiek voor het veilig, zorgvuldig en risicogestuurd
werken met verontreinigde (water)bodem, baggerspecie en grondwater. De methodiek heeft tot doel met passende beheersmaatregelen
de veiligheid van medewerkers te borgen, de leefomgeving te beschermen en de naleving
van milieuregelgeving te bevorderen.
Als de BRO wordt uitgebreid met bodemkwaliteitsgegevens, schrijft de Catalogus Milieuhygiënisch
Bodemonderzoek15, vast te stellen bij wijziging van de Regeling Bro, het gebruik van de standaard
voor milieutechnische bodeminformatie, SIKB0101, voor. Dit is een verplichte open
standaard van het Forum Standaardisatie.16 SIKB0101 is geen internationale, maar een nationale standaard, die aansluit bij relevante
internationale industriestandaarden17 en de EU-richtlijn Inspire.18
De leden van de NSC-fractie merken op dat in de memorie van toelichting van 2013–2014
BRO wordt gesproken over twee onderzoeken (archeologie en milieukwaliteit). In de
voorliggende memorie van toelichting komt alleen de milieukwaliteit terug. Deze leden
vragen of het onderzoek naar archeologie gegevens uitgevoerd is en wat de bevindingen
daarvan waren.
In een nota naar aanleiding van het verslag19 in 2015 is toegezegd om – na succesvolle afronding van BRO Fase 1 – te zullen onderzoeken
of ten eerste milieukwaliteit vanwege de PFAS problematiek en vervolgens archeologie
aan de BRO kunnen worden toegevoegd. Dit, in lijn met de stap-voor-stap benadering
inzake de ontwikkeling van deze basisregistratie.
In 2018 heeft de Tweede Kamer bovengenoemde motie Ronnes-van-Gerven aangenomen. Daarom
wil ik nu eerst milieukwaliteit aan de BRO toevoegen. Onder voorbehoud van structurele
financiering voor het beheer, verwacht ik dat halverwege 2025 milieukwaliteit wordt
opgenomen als nieuw domein binnen de BRO. Daarna zal ik bezien of onderzoek naar het
verbinden van de bestaande sectorale registratie met archeologische gegevens met de
BRO mogelijk is binnen de bredere kaders van het Federatief Datastelsel van de Nederlandse
overheid. De sectorale registratie wordt geschikt geacht voor deze verbinding vanwege
de hoge mate van standaardisatie in zowel de werkprocessen als de gegevensuitwisseling.
De intentie hierbij is om de administratieve lastendruk en implementatiekosten te
verlagen in de vergelijking met de opname als authentiek gegeven in de BRO.
1.1.2 Aanleiding voor de wetswijziging
De leden van de NSC-fractie merken op dat drinkwaterbedrijven vaak naamloze vennootschappen
zijn met provincies en gemeenten als aandeelhouders. Kan de regering nader toelichten
waarom wordt gekozen om drinkwaterbedrijven als bronhouder toe te voegen, terwijl
zij feitelijk al «van de overheid» zijn?
Drinkwaterbedrijven zijn in formele zin private partijen en om die reden nu niet gehouden
gegevens te leveren aan de BRO. Dat het aandeelhouderschap is voorbehouden aan publieke
bestuursorganen doet daar niet aan af.
Is het niet mogelijk om de gegevens via de provincie te leveren (zoals dat nu al is)
voor de BRO? Wat zijn hier voordelen en/of nadelen van?
Er zijn geen voordelen van het leveren van de gegevens via de provincie.
Een deel van de gegevens in bezit van drinkwaterbedrijven valt buiten de vergunning-,
melding- en rapportageplicht en komt dus niet bij de provincies terecht. Zo zijn circa
20.000 grondwater(monitoring)putten in Nederland niet geregistreerd in de BRO, omdat
collectieven van winputten als geheel vergund worden in plaats van individuele locaties.
Voordelen van levering van de gegevens door de drinkwaterbedrijven zijn ten eerste
dat met deze extra gegevens van de drinkwaterbedrijven een veel completer beeld ontstaat
dan wanneer alleen gegevens die onder de vergunning-, melding- en rapportageplicht
worden aangeleverd aan de BRO.
Ten tweede, de gebieden waarin drinkwaterbedrijven hun activiteiten uitvoeren gaan
over provinciegrenzen heen. Drinkwaterbedrijven hebben nu te maken met verschillende
eisen per provincie. Door op een uniforme wijze te gaan leveren aan de BRO wordt de
kwaliteit van de gegevens in de BRO verhoogd.
Ten slotte, gedeputeerde staten hoeven brondocumenten niet meer aan te leveren aan
de BRO, als een drinkwaterbedrijf deze brondocumenten levert aan de provincie in het
kader van een vergunningprocedure, een melding of rapportageplicht.20 Dubbele levering aan de BRO wordt dus voorkomen.
De leden van de NSC-fractie merken tevens op dat drinkwaterbedrijven investeringen
te doen hebben in, bijvoorbeeld, de uitbreiding van hun capaciteit horend bij hun
primaire en wettelijke taak. Is het niet beter als drinkwaterbedrijven al hun middelen
voor die wettelijke taak behouden? Immers, hun leencapaciteit is door de WACC behoorlijk
beperkt waardoor zij begrensd worden in hun toegang tot de kapitaalmarkt. Deze leden
willen voorkomen dat middelen naar secundaire taken gaan. Hoe kijkt de regering hier
tegenaan?
Aanlevering van gegevens aan de BRO is ook van belang voor de uitvoering van de primaire
taken van de drinkwaterbedrijven: de baten zijn, ook voor de drinkwaterbedrijven,
groter dan de kosten.21
In de brief geeft de Vewin aan: «De drinkwatersector onderkent de nationale belangen
van een goed gevulde BRO voor maatschappelijke ontwikkelingen die oplossingen zoeken
in de ondergrond. Het is duidelijk dat extra data van de drinkwaterbedrijven van toegevoegde
waarde is, o.a. voor uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, studies m.b.t. nationale
grondwaterreserves en m.b.t. Europese wetgeving die verplichtingen schept in de zoektocht
naar alternatieve natuurlijke hulpbronnen bij het ontstaan van mogelijke tekorten
(zowel voor energie als drinkwater). Ook voor de sector zelf zijn er grote belangen
m.b.t. bescherming van de grondstof, i.r.t. klimaatontwikkelingen, vraagstukken rondom
verzilting, toenemende droogte en de stijgende energie- en drinkwatervraag. Het is
van belang om bij dergelijke beleidsontwikkelingen alle essentiële data te benutten.
Daarnaast bestaat ook de behoefte om betrouwbare data op één plek te borgen en te
kunnen raadplegen.» Daarom doet de Vewin het aanbod onder voorwaarden om gegevens
te leveren aan de BRO. Aan deze voorwaarden wordt voldaan bij inwerkingtreding van
het onderhavige wetsvoorstel en de onderliggende wijziging van het Besluit Bro.
De leden van de BBB-fractie lezen in de memorie van toelichting het volgende: «Dit
vermindert de kans dat er op grond van cijfers uit verschillende bronnen conclusies
worden getrokken die strijdig kunnen zijn met de winning en distributie van drinkwater.»
Deze leden vragen zich af op basis van welke gegevens er nu conclusies worden getrokken.
De BRO is een belangrijke bron van gegevens voor provincies en kennisinstituten. De
BRO voorziet nu echter niet altijd in alle benodigde gegevens. Een substantieel deel
van de gegevens van drinkwaterbedrijven valt nu niet onder vergunning-, melding- of
rapportageplicht en komt dus niet bij de provincies en uiteindelijk bij de BRO terecht.
Ervaring wijst uit dat als uiteenlopende bronnen worden gebruikt in plaats van een
uniforme bron, dit het risico met zich meebrengt dat er verschillende conclusies worden
getrokken.
In hoeverre is er sprake van dat er strijdige conclusies zijn getrokken in de afgelopen
vijf jaar, wat is het exacte aantal daarvan?
Omdat de diverse provincies niet over alle gegevens konden beschikken van de drinkwaterbedrijven,
is het voorgekomen dat bij de berekeningen van drinkwaterreserves verschillende conclusies
zijn getrokken. Het exacte aantal is moeilijk te bepalen, omdat het om een groot aantal
berekeningen gaat. Door meer gegevens met een wettelijk gegarandeerd kwaliteitsniveau
beschikbaar te stellen via één uniforme bron wordt de kans vergroot dat er betrouwbare
conclusies worden getrokken.
Welke partijen leveren nu deze gegevens, en welke partijen kunnen deze gegevens nu
gebruiken?
Alle bestuursorganen die meetgegevens over grondwatermonitoringputten, grondwatermonitoringnetten,
grondwaterstandonderzoeken, grondwatersamenstellings-onderzoeken en formatieweerstandonderzoeken
inwinnen leveren deze aan de BRO. Tot op heden leveren de drinkwaterbedrijven slechts
een beperkt aantal gegevens die onder de vergunning-, melding- en rapportageplicht
vallen, aan de provincie, die deze gegevens nu doorleveren aan de BRO.
Provincies en kennisinstituten zoals Deltares, TNO en RIVM die in opdracht van het
Rijk onderzoek verrichten naar bijvoorbeeld verdroging of vernatting, en berekeningen
uitvoeren naar grondwaterreserves voor drinkwater op regionale of landelijke schaal,
kunnen deze gegevens gebruiken. Iedereen kan de openbare gegevens raadplegen, ook
burgers en (agrarische) bedrijven: zij krijgen hierdoor een gelijkwaardige informatiepositie
over de actuele toestand van het grondwater (kwantiteit als kwaliteit), wat zeker
relevant is vanwege de klimaatverandering en de daarbij optredende verdroging en vernatting.
De leden van de BBB-fractie vragen in hoeverre de huidige gegevens die nodig zijn
voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water en de Europese wetgeving nu niet toereikend
zijn. Ook vragen deze leden in hoeverre deze wet er voor zorgt dat iedere stakeholder
die gebruik maakt van water nu gegevens aanlevert voor de Kaderrichtlijn Water en
de Europese wetgeving.
De BRO is niet in het leven geroepen om uitvoering te kunnen geven aan de Kaderrichtlijn
Water (KRW)22 en Europese wetgeving. Het doel van de basisregistraties zoals de BRO is om een eind
te maken aan de praktijk waarin in Nederland vaak benodigde gegevens niet gestandaardiseerd
en landsdekkend voor hergebruik beschikbaar zijn. Zoals hergebruik voor de uitvoering
van onderzoek naar uitbreiding van een drinkwaterwinlocatie, voor woningbouw, of voor
andere civieltechnische werkzaamheden, bijvoorbeeld de aanleg van een snelweg of een
dijkversterking. Zie het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf
1.1.1, «In hoeverre wordt deze informatie al ingezet voor dit doel?»
In het Totaalrapport kosten en baten Basisregistratie Ondergrond (BRO) wordt ten aanzien van de BRO geconcludeerd: «Na het tegen elkaar afzetten van de
kosten en baten resulteert een saldo van +€ 231,5 miljoen + PM (netto contante waarde),
wat betekent dat de invoering van de BRO tot een aanzienlijke maatschappelijke baat
leidt. Daarnaast is het aannemelijk dat dit positieve saldo in werkelijkheid nog groter
is als gevolg van de niet gekwantificeerde baten (de PM-posten)».23
De gegevens kunnen bovendien hergebruikt worden voor Europese verplichtingen zoals
de KRW en de risicoanalyse en het risicobeheer om winningen te beschermen vanwege
de Drinkwaterrichtlijn.24
2. Inhoud
2.1 Objecten met betrekking tot grondwater
De leden van de NSC-fractie merken op dat er gezinspeeld wordt op een toekomstige
uitbreiding van de BRO met het type «toegepast booronderzoek». Deze leden vragen waarom
er niet voor gekozen is om deze wijziging bij dit wetsvoorstel te betrekken en welke
andere wijzigingen de regering voornemens is nog door te voeren in de BRO, en op welke
termijn.
De BRO wordt nog niet uitgebreid met het type «toegepast booronderzoek», omdat stakeholders
in de milieusector willen gaan werken met de op dit moment in voorbereiding zijnde
norm NEN 6693. Deze sectorale norm is nog in voorbereiding en dient nog te worden
verwerkt in de standaard voor toegepast booronderzoek. Het moment van inwerkingtreding
is daarmee nog niet bekend.
Op de korte termijn wil ik nu eerst milieukwaliteit toevoegen aan de BRO (zie het
antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie in paragraaf 1.1.1 voor een onderbouwing
waarom er een vervolgfase is gestart waarin de BRO zal worden uitgebreid met milieuhygiënische
gegevens). Daarnaast worden jaarlijks verzoeken van het werkveld om correcties en
verbeteringen van de bestaande catalogi beoordeeld en verwerkt in een wijziging van
de Regeling Bro.
2.2 Vertrouwelijkheid en niet-openbaarheid
De leden van de NSC-fractie lezen dat de drinkwaterbedrijven toegang zullen krijgen
tot alle gegevens. Deze leden vragen welke gegevens hiermee bedoeld worden en of de
gegevens van de domeinen «modellen» en «mijnbouw» hier ook onder vallen. Graag zien
deze leden een toelichting hoe en waarom deze afweging gemaakt is.
De leden van de BBB-fractie lezen in de memorie van toelichting het volgende: «Voor
als niet-openbaar aangemerkte gegevens geldt dat bronhouders wel inzage krijgen in
de volledige brondocumenten, wanneer dat noodzakelijk is voor de vervulling van hun
publiekrechtelijke taak.» Deze leden vragen of alle bronhouders inzage in alle volledige
brondocumenten verkrijgen.
Het doel van basisregistraties was en is niet alleen om de kwaliteit van gegevens
die van belang zijn voor verschillende publieke taken op orde te brengen, maar ook
dat iedereen deze gegevens kan hergebruiken, tenzij een uitzonderingsgrond van toepassing
is. Onder deze uitzonderingsgronden vallen persoonsgegevens25 en die als genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid (Woo; artikel 24, tweede
lid, van de Wet Bro).
Daarnaast zijn alle mijnbouwgegevens gedurende vijf jaar vertrouwelijk (artikel 116,
tweede lid, en artikel 109 van het Mijnbouwbesluit).26
Verder zijn specifieke gegevens van de domeinen grondwater en mijnbouw als kritieke
sectoren energie en drinkwater27 niet openbaar (Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (hierna: Wbni);28 Bijlage bij artikel 8.8 van de Woo).
Een bronhouder, bestuursorgaan of drinkwaterbedrijf, mag niet-openbare gegevens raadplegen
voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van zijn publiekrechtelijke
taak. Ook drinkwaterbedrijven vervullen publiekrechtelijke taken.29
Gegevens uit modellen zijn openbaar, omdat deze geaggregeerd zijn en dus niet te herleiden
zijn tot een exacte coördinaat. Dus iedereen kan deze modellen raadplegen.
In het licht van recente data hacks waarbij grote hoeveelheid persoonlijke gegevens
buit zijn gemaakt, vragen zij of het vanuit digitale veiligheid verstandig is om alle
gegevens (die gekenmerkt zijn als «vitale infrastructuur») niet op één plek inzichtelijk
te maken voor alle organisaties die vanuit deze wet toegang hebben tot de gegevens.
Bij raadpleging van niet-openbare gegevens moet voldaan zijn aan de Wbni en de Critical
Entities Resilience Directive (CER)-30 en NIS2-richtlijnen.31
Deze gegevens worden geleverd via een beveiligde digitale koppeling door of in naam
van een bronhouder.
Daarbij ziet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ook toe op de cyberveiligheid
van de drinkwatersector.
In hoeverre wordt de winning van oppervlaktewater door drinkwaterbedrijven meegenomen
als bron, en hoe worden de gegevens daarvan gebruikt?
De Wet Bro raakt de drinkwaterbedrijven daar waar zij gebruik maken van de ondergrond
in het productieproces. Dat kan middels een grondwaterwinning of via een oevergrondwaterwinning
zijn. Winningen die gebruik maken van het oppervlaktewater zonder dat daarbij sprake
is van een bodempassage, en kantonttrekkingen vallen niet onder de werking van de
Wet Bro en worden derhalve ook niet opgenomen in de BRO.
Hebben drinkwaterbedrijven mogelijk commercieel belang bij de inzichtelijkheid van
de gegevens uit andere gebieden?
Drinkwaterbedrijven mogen niet buiten hun eigen distributiegebied leveren (artikel 5
van de Drinkwaterwet) en hebben dus geen commercieel belang bij de inzichtelijkheid
van de gegevens uit andere gebieden.
2.3 Wijziging van artikel 22, lid 2, sub a
De leden van de NSC-fractie maken uit de stukken op dat van modellen nu niet aangegeven
kan worden of in de BRO geregistreerde grondwaterstanden of boringen zijn gebruikt
en dat niet te zien is of een model mede gebaseerd is op gegevens uit andere modellen.
Kan de regering aangeven waarom deze modellen dan toch gevalideerd en gebruikt worden?
Voor de authentieke driedimensionale (3D)-modellen GeoTOP,32 REGISII33 en digitaal geologisch model (DGM) is online te zien welke geologische booronderzoeken
gebruikt zijn bij de totstandkoming.34 Voor de 2,5 D-modellen geomorfologische kaart, bodemkaart en grondwaterspiegeldiepte
is dit nog niet online te zien, maar zijn online toelichtingen op de modellen en een
aantal aanvullende documenten beschikbaar, zoals een kwaliteitsrapport en een totstandkomingsrapport.
De leden van de NSC-fractie lezen dat «de makers van de modellen, TNO en WENR een
herontwerp van de modellen onderzoeken waardoor de relaties met andere BRO-registratieobjecten
wel worden vastgelegd». Deze leden vragen of aangegeven kan worden wat exact overwogen
wordt en waar een go of no-go vanaf hangt.
Met deze toelichting bedoelen de makers van de modellen dat zij willen onderzoeken
of het mogelijk is om bestaande modellen zo te herontwerpen dat ook andere additionele
gegevens in de BRO kunnen worden gebruikt dan de booronderzoeksgegevens die ze nu
verwerken. Bijvoorbeeld de geotechnische sondeeronderzoeken. Tevens willen zij onderzoeken
of het mogelijk is één landsdekkend integraal model te maken waaruit de huidige en
aanvullende modellen automatisch gegenereerd kunnen worden. Het voordeel hiervan is
dat dit niet een beeld geeft van een beperkt onderdeel van de bodem, ondergrond en
grondwater, maar een integraal beeld van het gehele ondergrondse fysieke systeem.
Vergelijkbaar met een integraal digitaal model van de bovengrondse fysieke leefomgeving.
Het antwoord op de vraag waar een go no-go van afhangt, is of dit wetenschappelijk
haalbaar is.
2.4 Aanscherping artikel 40 van de Wet Bro
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom in eerste instantie niet gekozen
is voor een verplichtende bepaling, in plaats van een «kan-bepaling».
Het omzetten van brondocumenten die niet voldoen aan het IMBRO/A-regime voor historische
gegevens had een te grote lastendruk betekend voor de bronhouders. Daarom was dit
een bevoegdheid. In andere woorden, in vergelijking met analoog bewaarde gegevens (papieren archieven),
kost het aan de BRO aanleveren van digitaal en gestructureerd bewaarde gegevens veel
minder tijd voor bronhouders. Het is proportioneel om van bronhouders te vragen om
de historische gegevens te leveren waarvan dat realistisch is en niet teveel tijd
kost. Dat was voorheen ook de bedoeling van de «kan-bepaling», zodat bronhouders de
ruimte had om oude papieren archieven niet te hoeven digitaliseren en aan te leveren.
Nu is heroverwogen dat het beter is om een verplichting te regelen, maar dan, in tegenstelling
tot voorheen, specifiek toegespitst op de gegevens waarvan het ook realistisch is
om dat te verplichten.
Het nieuwe artikel 40 schrijft nu slechts voor dat een bronhouder historische gegevens
die op digitale en gestructureerde wijze zijn opgeslagen en voldoen aan dit IMBRO/A-regime,
moet aanleveren (verplichting).
Acht de regering het aannemelijk dat het beoogde doel door de verplichtende bepaling
nu wel wordt gerealiseerd?
De bronhouders vreesden dat ze kosten moeten maken voor het aanleveren van de historische
gegevens. Deze zorg is weggenomen door de beperking van de plicht tot de levering
van historische gegevens die op digitale en gestructureerde wijze zijn opgeslagen,
en voldoen aan dit IMBRO/A-regime.
Op die wijze kan het beoogde doel, het aan de BRO toevoegen van zoveel mogelijk historische
gegevens, behaald worden.
Verder lezen deze leden dat de regering geen noodzaak ziet om in het Besluit Bro en
de Regeling Bro te specificeren wat er onder historische gegevens wordt verstaan,
terwijl enkele stakeholders hier wel om hebben gevraagd. Wat waren de redenen van
deze stakeholders om te vragen om deze specificatie?
De stakeholders in het milieudomein waren bezorgd dat zij ook historische gegevens
die niet voldoen aan het IMBRO/A-regime, zouden moeten aanleveren. Dit is niet het
geval conform artikel 40 van de Wet Bro. In het milieudomein gaat het om een groot
aantal analoge rapporten.
De historische gegevens per registratieobject worden gespecificeerd in de catalogi
BRO als IMBRO/A. Online zijn de catalogi inclusief de gedetailleerde beschrijving
van IMBRO/A per registratieobject beschikbaar alsBijlagen bij de Regeling Bro.
Op welke manier gaat de regering de stakeholders ondersteunen op het moment dat zij
hierover onduidelijkheden ondervinden en daar vragen over hebben?
Er is een BRO Servicedesk beschikbaar. Tevens zijn er regionale informatiebijeenkomsten,
en online webinars. Alle documentatie kunnen online worden geraadpleegd op Basisregistratieondergrond.nl
en Bro-productomgeving.nl zoals een interactief verhaal per registratieobject met
inhoudelijk gedetailleerde uitleg. Ook kunnen de diverse software- en dataleveranciers
de stakeholders ondersteunen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er met dit wetsvoorstel opnieuw een termijn
geregeld wordt om historische gegevens aan te leveren, ditmaal als plicht binnen vijf
jaar na inwerkingtreding van de gewijzigde BRO. Hierbij is het niet verplicht om papieren
documenten te ordenen, te digitaliseren en aan te leveren aan de BRO, of om in het
verleden ingeschakelde opdrachtnemers alsnog tot gegevensafgifte te bewegen, zo lezen
deze leden. Kan de regering voorbeelden geven van gegevens die door de keuze om de
plicht alleen te laten gelden voor gegevens die reeds gestructureerd en gedigitaliseerd
zijn misschien niet beschikbaar komen?
Het klopt dat er historische gegevens buiten de BRO vallen met de nieuwe formulering.
Het zou buitenproportioneel veel lasten opleveren voor een bronhouder die niet in
verhouding tot het doel van de wet staan, om dergelijke papieren of niet-gestructureerde
dossiers te moeten digitaliseren.
Voorbeelden van gegevens die misschien niet beschikbaar komen, zijn historische milieukundige
adviesrapporten en geotechnische onderzoeken naar samenstelling en draagkracht van
de bodem (funderingsproblematiek), over gesloten bodemenergiesystemen (GBES).
Wat zijn eventuele risico’s van het ontbreken van niet gedigitaliseerde en reeds gestructureerde
gegevens?
Daaraan zijn geen risico's verbonden: historische gegevens zijn nice-to-have maar moeten altijd nog geïnterpreteerd worden. Er kan niet blind op worden gevaren.
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
De leden van de NSC-fractie vragen of Nederland met dit wetsvoorstel verder gaat dan
wat geëist wordt in Europese uitvoeringsbepalingen en richtlijnen.
Zie het antwoord op de vraag van leden van de NSC-fractie in paragraaf 1.1.1, «Deze
leden vragen of hier sprake is van een voorgenomen Nederlandse kop op Europees beleid».
4. Lastendruk burgers en bedrijven
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het rapport van het bureau KWR, waarin de
verschillen van de lastendruk tussen de afzonderlijke bedrijven zijn gerapporteerd,
niet openbaar gemaakt kan worden. Toch vragen deze leden de regering of zij kan toezeggen
dat de lastendruk voor geen van de bedrijven onevenredig groot is. Hebben de bedrijven
toegezegd dat zij deze extra lastendruk kunnen dragen?
Ja, op voorwaarde dat:35
• een drinkwaterbedrijf alleen brondocumenten over de registratieobjecten grondwatermonitoringput,
grondwatermonitoringnet, grondwaterstandonderzoek, grondwatersamenstellingsonderzoek
en formatieweerstandonderzoek, hoeft te leveren aan de BRO;
• drinkwaterbedrijven niet meer hoeven te controleren of ze brondocumenten hierover
moeten aanleveren aan de provincie of aan de BRO: ook in het kader van een vergunningprocedure
of een melding leveren ze de brondocumenten aan de BRO;
• geen brondocumenten hoeft te leveren aan de BRO betreffende gegevens die primair zijn
ingewonnen in het kader van de eigen bedrijfsvoering van een drinkwaterbedrijf.
De laatste voorwaarde wordt gesteld, omdat deze brondocumenten geen representatief
beeld van de ondergrond geven. Aan al deze voorwaarden wordt voldaan bij inwerkingtreding
van de wijziging van de wet en de onderliggende wijziging van het Besluit Bro.
Zie ook het antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie in paragraaf 1.1.2,
«Is het niet beter als drinkwaterbedrijven al hun middelen voor die wettelijke taak
behouden?».
De leden van de NSC-fractie lezen dat er sprake is van eenmalige investeringskosten
van circa € 1,3 miljoen en structurele kosten van circa € 322.000. Deze leden vragen
of met levering van gegevens via de provincies deze kosten voorkomen kunnen worden.
Nee, zie het antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie in paragraaf 1.1.2,
«Is het niet mogelijk om de gegevens via de provincie te leveren (zoals dat nu al
is) voor de BRO? Wat zijn hier voordelen en/of nadelen van?»
De leden van de BBB-fractie lezen dat de incidentele lasten variëren van vrijwel geen
tot een kostenniveau tussen de € 200.000 en € 350.000. Deze leden vragen in hoeverre
de kosten die drinkwaterbedrijven maken worden doorberekend aan de burger. Wat is
het verwachtte neveneffect van de extra lasten voor bedrijven, en is een inschatting
gemaakt waar die bedrijven het precies gaan doorberekenen?
De baten zijn voor de drinkwaterbedrijven groter dan de lasten. Daarom mag verwacht
worden dat de burger niet duurder uit is.
5. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) de
regering adviseert het voorstel niet in te dienen, tenzij met de adviespunten rekening
is gehouden. Op basis van dit advies heeft de regering het voorstel gewijzigd. Heeft
de regering overwogen om het ATR te verzoeken een advies uit te brengen over het gewijzigde
voorstel? Zo niet, waarom niet?
Het voornaamste punt uit het advies was om nut en noodzaak beter te omschrijven. Het
advies van het ATR is opgevolgd en verwerkt in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel. Het is niet gebruikelijk om het ATR na het formele advies opnieuw te
raadplegen, en in dit geval was daar ook geen aanleiding voor omdat de adviespunten
goed konden worden verwerkt.
Mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening