Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kröger, Thijssen en Maatoug over het bericht «650 miljoen belastingschuld en toch dividend uitkeren: zo werkt kunstmestfabriek Yara»
Vragen van de leden Kröger, Thijssen en Maatoug (allen GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei en de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) over het bericht «650 miljoen belastingschuld en toch dividend uitkeren: zo werkt kunstmestfabriek Yara» (ingezonden 10 juli 2024).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei), mede namens de Staatssecretaris
van Financiën (ontvangen 10 september 2024)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «650 miljoen belastingschuld en toch dividend uitkeren:
zo werkt kunstmestfabriek Yara»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Vraag 2
Bent u bekend met het oordeel van het gerechtshof Den Bosch waarin staat dat het de
bewering van Yara dat het in 2012 niet te weinig winst in Nederland rapporteerde maar
juist 203 miljoen euro te veel, verbazingwekkend vindt?
Antwoord 2
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch.
Vraag 3
In hoeverre is er volgens u sprake van overcompensatie op het moment dat een bedrijf
dat miljarden aan dividend uitkeert ook grote bedragen aan subsidie krijgt om te verduurzamen?
Antwoord 3
Het vertrekpunt bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende
bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen
tijdig te kunnen doen. Een eventuele subsidie voor verduurzaming is bijvoorbeeld bedoeld
om een onrendabele top af te dekken van maatregelen die nodig zijn in het kader van
klimaatbeleid maar die op zichzelf niet financieel rendabel zijn en anders niet gerealiseerd
zouden worden. Dat geldt zowel voor generieke subsidies als voor eventuele maatwerksubsidies
en staat los van een eventuele winstbestemming waartoe de onderneming zou kunnen besluiten.
Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders
van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. Wel wordt er binnen
de maatwerkafspraken op ingezet oversubsidiëring van projecten tegen te gaan, bijvoorbeeld
door het opnemen van een terugvorderingsmechanisme (zgn. claw back-mechanisme).
Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord van mijn voorganger, destijds Minister van
Economische Zaken en Klimaat op de vragen van het lid Thijssen (GroenLinks-PvdA) over
«vervuilende bedrijven die grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat»
(2024Z06199, ingezonden 10 april 2024) gepubliceerd op 13 juni 2024. Daarin is toegelicht dat
de manier waarop bedrijven met hun winst omgaan een interne afweging is die een bedrijf
zelf moet maken, binnen de wettelijke kaders.
Vraag 4
In hoeverre worden de winstgevendheid en beschikbare reserves voor investeringen meegewogen
bij het maken van maatwerkafspraken met bedrijven om te verduurzamen?
Antwoord 4
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 hebben bedrijven de vrijheid om zelf
te bepalen hoe zij binnen de wettelijke kaders omgaan met hun winst.
Wat betreft de eventuele financiële ondersteuning van een project door de overheid
wordt er eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium.
Mocht het generieke instrumentarium niet passend zijn voor het desbetreffende project
en/of de business case, dan kan maatwerksubsidiëring en/of -financiering worden overwogen.
Bij toepassing van generieke instrumenten gelden de daarvoor geformuleerde criteria.
Binnen de Maatwerkaanpak Verduurzaming Industrie worden investeringen in verduurzamingsprojecten
vaak gekenmerkt door een onrendabele top, wat betekent dat de investering zichzelf
niet terugverdient en waardoor de investering zonder steun niet door het bedrijf zal
worden gedaan. Bij de berekening van de onrendabele top moeten echter ook aannames
worden gemaakt over bijvoorbeeld veranderingen in kosten voor de benodigde installaties
of grondstoffen. Om overcompensatie te voorkomen kan als onderdeel van voorwaarden
in de subsidiebeschikking terugvordering van de subsidie plaatsvinden, bijvoorbeeld
indien de onrendabele top lager uitvalt dan vooraf gedacht, via een claw back-mechanisme.
Daarnaast is de financiële bijdrage van de overheid doorgaans slechts een deel van
het totale investeringsbedrag. Voor een eventuele financiële bijdrage van de overheid
wordt nadrukkelijk getoetst of een onderneming in staat is om deze eigen bijdrage
te kunnen dragen.
Vraag 5
In hoeverre wordt de belastingmoraal van een bedrijf, en het eventuele gebruik van
dubieuze fiscale constructies, meegewogen bij het maken van maatwerkafspraken?
Antwoord 5
Er wordt op toegezien dat bedrijven zich houden aan de wetten en regels: de Belastingdienst
kan bijvoorbeeld boetes opleggen en het OM kan een vervolging starten wanneer er sprake
is van strafbare feiten. In het geval dat een bedrijf in strijd met de wet handelt,
zal per situatie worden beoordeeld of er aanleiding is om de gesprekken in het kader
van het maatwerktraject te stoppen of niet.
Vraag 6
Bent u het ermee eens dat deze zaken al onderdeel uitmaken van het afwegingskader
voor het maken van maatwerkafspraken, aangezien daar expliciet in staat dat het uitgangspunt
is dat overcompensatie voorkomen moet worden en dat een financiële bijdrage vanuit
de overheid alleen geleverd wordt als dat nodig is?
Antwoord 6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Om overcompensatie te voorkomen wordt er per project ex ante bepaald wat er kan worden
gesubsidieerd. Ook wordt oversubsidiëring tegengegaan door bijvoorbeeld te zorgen
dat na afloop (een deel van) de subsidie kan worden teruggevorderd als blijkt dat
achteraf gezien de steun niet nodig was2.
Vraag 7
Op welke manier wordt informatie gedeeld tussen het Ministerie van Financiën en het
Ministerie van Klimaat en Groene Groei om te waarborgen dat het afwegingskader volledig
wordt nageleefd?
Antwoord 7
Voordat een Expression of Principles (EoP) of Joint Letter of Intent (JLoI) wordt
getekend, vindt er grondige afstemming plaats met verschillende departementen waaronder
het Ministerie van Financiën, onder meer over de in dat afwegingskader genoemde zaken.
Daarnaast is er een externe, onafhankelijke adviescommissie (Adviescommissie Maatwerkafspraken
Verduurzaming Industrie) die de concept JLoI toetst op onder andere haalbaarheid,
doelmatigheid en ambitieniveau van de dan nog te maken bindende maatwerkafspraken.
Het advies van deze adviescommissie wordt openbaar gemaakt na ondertekening van de
definitieve JLoI.
Vraag 8
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is als bedrijven voor miljarden aan fossiele
voordelen genieten en tegelijkertijd geld vooral aan aandeelhouders uitkeren in plaats
van het aan duurzame investeringen te besteden?
Antwoord 8
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Zoals ik
daar heb aangegeven, is het aan bedrijven zelf om te besluiten hoe zij met hun winst
omgaan, binnen de wettelijke kaders. Daarnaast opereren deze bedrijven in een breed
speelveld met sterke internationale concurrentie en worden investeringsbeslissingen
veelal door buitenlandse hoofdkantoren genomen. Om investeringen in verduurzamingsprojecten
in Nederland van de grond te krijgen, in plaats van in het buitenland, moet rekening
worden gehouden met deze concurrentiepositie.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het opleggen van een heffing over fictieve vervreemdingswinst
bij verplaatsing van een bedrijfsonderdeel suggereert dat de Belastingdienst accepteert
dat het desbetreffende bedrijfsonderdeel daadwerkelijk verplaatst is, ook als er geen
fysieke verhuizing heeft plaatsgevonden en het bedrijf in kwestie haar economische
activiteiten nog op dezelfde locatie als voorheen uitoefent?
Antwoord 9
De Belastingdienst beoordeelt de zakelijkheid van verrekenprijzen op basis van artikel
8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969), het Verrekenprijsbesluit
2022 en de geldende jurisprudentie. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in principe
de winst wordt belast in het land waar de waarde wordt toegevoegd. Constructies waarbij
de economische activiteiten niet verplaatst worden en er alleen sprake is van een
contractuele overheveling van winstpotentieel worden dan ook uiterst kritisch beoordeeld.
De vermindering van de winst door het op papier verplaatsen van een bedrijfsonderdeel
zonder een daadwerkelijke wijziging van de economische activiteiten wordt niet geaccepteerd.
Het opleggen van een heffing over een vervreemdingswinst betekent niet altijd dat
de Belastingdienst accepteert dat het desbetreffende bedrijfsonderdeel daadwerkelijk
verplaatst is. In zijn algemeenheid gaat de Belastingdienst niet over tot een heffing
van vervreemdingswinsten als er geen verandering plaatsvindt van de economische activiteiten.
Gelet op een mogelijk risico in een gerechtelijke procedure en ter behoud van mogelijke
heffingsrechten, kan het voorkomen dat de Belastingdienst eveneens de stelling inbrengt
dat de winst gecorrigeerd moet worden als gevolg van de overdracht van een winstpotentieel,
naast de stelling dat er helemaal geen sprake is van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten
die een lagere winst in Nederland zou rechtvaardigen. In zo’n geval voorkomt de Belastingdienst
dat ze met lege handen blijft staan als de rechter de belastingplichtige onverhoopt
in het gelijk zou stellen bij de stelling dat er wel sprake zou zijn van een overheveling
van winstpotentieel.
Vraag 10
Wat is uw mening over een dergelijke constructie en de houding van de Belastingdienst
ten aanzien daarvan?
Antwoord 10
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Kunt u uitleggen of en hoe het op papier verplaatsen van een bedrijfsonderdeel gevolgen
kan hebben voor hoe de Belastingdienst kijkt naar het toepassen van de regels en afspraken
over interne verrekenprijzen?
Antwoord 11
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Vraag 12
Kan het op papier verplaatsen van een bedrijfsonderdeel zonder dat er iets verandert
aan de daadwerkelijke productiefaciliteiten en economische activiteiten op andere
wijze gevolgen hebben voor hoeveel winstbelasting een bedrijf verschuldigd is? Zo
ja, hoe?
Antwoord 12
Een dergelijk feitencomplex zal door de werking van het zgn. arm’s-lengthbeginsel niet de oorzaak kunnen zijn voor een vermindering van de belastbare winst.
Vraag 13
Wat is uw morele oordeel over bedrijven die proberen hun belastingdruk te verlagen
door zo gunstig mogelijke interne verrekenprijzen op te voeren en winst zoveel mogelijk
te verschuiven naar landen met relatief lage tarieven in de vennootschapsbelasting?
Antwoord 13
Bedrijven dienen zich bij het vaststellen van hun verrekenprijzen te houden aan het
internationaal erkende en toegepaste arm’s-lengthbeginsel. In de Nederlandse Wet VPB 1969 is dit gecodificeerd in art. 8b en nader uitgelegd
in het Verrekenprijsbesluit 2022. Daarmee kunnen onzakelijke winstverschuivingen naar
landen met relatief lage tarieven bestreden worden.
Vraag 14
Hoe kijkt u aan tegen bedrijven die proberen met een matige onderbouwing van lage
verrekenprijzen weg te komen, wetende dat de kans klein is dat de Belastingdienst
dat accepteert?
Antwoord 14
Bedrijven dienen hun verrekenprijzen te onderbouwen op basis van het arm’s-lengthbeginsel. Als bedrijven de gehanteerde verrekenprijzen onvoldoende onderbouwen, kan de Belastingdienst
de verrekenprijzen ter discussie stellen zoals uit de gepubliceerde uitspraak duidelijk
blijkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei -
Mede namens
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.