Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Krul over het item in Nieuwsuur "Hoe schoolbestuurders zakendoen met bekenden en zichzelf"
Vragen van het lid Krul (CDA) aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het item in Nieuwsuur «Hoe schoolbestuurders zakendoen met bekenden en zichzelf» (ingezonden 10 juli 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Paul (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 10 september
2024).
Vraag 1
Heeft u het item «Hoe schoolbestuurders zakendoen met bekenden en zichzelf» van Nieuwsuur
gezien?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Zo ja, wat vindt u ervan, ondanks dat zij niets doen dat niet mag binnen de huidige
wet- en regelgeving?
Antwoord 2
Vooropgesteld, als er sprake is van belangenverstrengeling, vind ik dit onwenselijk
en ontoelaatbaar. Bestuurders en intern toezichthouders moeten boven elke twijfel
verheven zijn. Het gaat immers om de ontwikkeling en toekomst van kinderen én om gemeenschapsgeld
waar zorgvuldig en doelmatig mee moet worden omgegaan.
Er zijn situaties waarin het voor kan komen dat een onderwijsbestuurder of intern
toezichthouder een nevenfunctie heeft. Een bestuurder of intern toezichthouder dient
zich hierbij te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Binnen deze wet- en regelgeving
is bepaald dat, als er sprake is van direct of indirect tegenstrijdig belang, de bestuurder
of het lid van de raad van toezicht om wie het gaat niet deel mag nemen aan de beraadslaging
en besluitvorming. De onderwijswetgeving bevat ook een verplichting op dit punt, namelijk
de verplichting om een code goed bestuur te hanteren. In deze code moet staan hoe
een integere bedrijfsvoering wordt vormgegeven en hoe belangenverstrengeling wordt
tegengegaan. Dat dit (norm)besef en deze verantwoordelijkheid mogelijk niet voor iedere
bestuurder of intern toezichthouder vanzelfsprekend zijn, is zeer verontrustend.
Het is in de eerste plaats het interne toezicht dat het bestuur moet controleren bij
belangenverstrengeling bij het nemen van bepaalde besluiten. Indien het interne toezicht
dit onvoldoende doet, kan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) het interne
toezicht daarop aanspreken, en zo nodig een sanctie opleggen. Indien sprake is van
ongerechtvaardigde verrijking kan de Minister op grond van de diverse onderwijswetten
een aanwijzing geven tot het nemen van bepaalde maatregelen, zoals het ontslaan van
de bestuurder die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, indien de casus daar voldoende
ernstig voor is.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat er sinds de jaren ’90 honderden onderwijsbureaus zijn gekomen
die worden gefinancierd uit publieke middelen?
Antwoord 3
De overheveling van de onderwijsondersteuning vanuit de overheid naar de markt was
destijds een bewuste keuze. De gedachte was dat, voortvloeiend uit hun onderwijskundige
autonomie, de scholen zelf het beste weten wat ze nodig hebben, en de ondersteuning
met een systeem van vraag en aanbod daarom beter zou aansluiten bij de behoefte van
scholen. Dat zou de kwaliteit en duurzame impact van de ondersteuning ten goede komen,
en daarmee de kwaliteit van het onderwijs.
De onderwijsadviesmarkt kwam aan de orde in het debat met uw Kamer van 27 maart 2024.
Naar aanleiding van de daarbij aangenomen motie Paternotte/Pijpelink2 wordt uw Kamer, zoals toegezegd, dit najaar geïnformeerd over de werking van deze
markt en opties voor eventuele regulering van de markt. De manier waarop ondersteuning
is ingericht moet uiteindelijk het publieke belang (kwaliteit, toegankelijkheid en
doelmatigheid) zo goed mogelijk dienen.
Vraag 4
Is het waar dat onderwijsbureaus geen bewezen effectieve onderwijsdiensten hoeven
aan te bieden, maar dat het een markt is van vraag en aanbod?
Antwoord 4
De onderwijsadviesmarkt is destijds opengesteld vanuit de gedachte dat scholen zelf
het beste kunnen bepalen wat er nodig is en wat er in hun context werkt, en dat de
markt zich daarnaar zou richten. Immers, als van scholen gevraagd wordt om met bewezen
effectieve aanpakken te werken, heeft dat effect op de vraag die zij aan de onderwijsadviesbureaus
stellen. Zoals toegezegd wordt uw Kamer dit najaar nader geïnformeerd over de werking
van deze markt en de opties voor eventuele regulering.
Vraag 5
Wat vindt u van de schatting van Nieuwsuur dat tussen de één en drie procent van de
onderwijsmiddelen naar onderwijsbureaus gaat, dat neerkomt op ongeveer 100 miljoen
euro per jaar? Is dat, volgens u, waar?
Antwoord 5
Het is niet bekend hoeveel onderwijsbesturen uitgeven aan onderwijsbureaus.
Vraag 6
Waarom hoeven schoolbesturen geen duidelijkheid en transparantie te geven over hoe
deze middelen besteed worden?
Antwoord 6
Voor de specifieke besteding aan onderwijsbureaus is geen separate verantwoordingsplicht.
In zijn algemeenheid geldt dat onderwijsbesturen zich verantwoorden over de inzet
van de middelen in het jaarverslag. Hiervoor geldt de jaarverslagregelgeving, zoals
vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en
de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De besteding van de middelen moet plaats
vinden binnen de kaders van de sectorwetten en daar controleert de accountant op.
Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de rechtmatigheid van de besteding van middelen
en op de kosten- en doelbewuste aanwending van de onderwijsmiddelen (doelmatigheid).
In het hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat er aanvullende normen gesteld gaan worden
aan de besteding van middelen. Daarbij is een goede balans met de administratieve
belasting van het personeel op school van belang.
Vraag 7
Hoe functioneert naar uw mening het intern toezicht van schoolbesturen als dit regelmatig
voorkomt?
Antwoord 7
Het intern toezicht vervult de werkgeversrol voor het bestuur en houdt toezicht op
de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur,
en staat het bestuur met raad terzijde. Tot deze taken behoort ook het toezien op
de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen (zie bijvoorbeeld artikel
17c, eerste lid, onderdeel c van de WPO) en de code goed bestuur. Dit houdt onder
andere in dat het intern toezicht er op moet toezien dat een bestuurder niet deelneemt
aan de beraadslaging en de besluitvorming bij een tegenstrijdig belang en doorlopend
met het bestuur en bestuurders in gesprek moet zijn over eventuele nevenfuncties en
hoe hier mee om te gaan.
Uit de berichtgeving van NOS en Nieuwsuur lijkt dit niet op alle plekken goed of goed
genoeg te zijn gegaan. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan beschouw ik dit (ook)
als een tekortkoming in het functioneren van het intern toezicht bij de desbetreffende
onderwijsorganisatie. Naast de gesprekken met de PO-Raad en de VO-raad ga ik hier
het gesprek over aan met de vertegenwoordigers van intern toezichthouders (de VTOI-NVTK)
en de onderwijssector. En ik blijf hun acties nauwlettend volgen.
Vraag 8
Wat vindt u ervan dat de onderwijskoepels hun integriteitscode aanpassen en deelt
u hun standpunt dat actief zijn bij een schoolbestuur en onderwijsbureau in hetzelfde
regiogebied niet tot de mogelijkheden moet behoren?
Antwoord 8
Het is positief dat de PO-Raad, de VO-raad en de VTOI-NVTK de verantwoordelijkheid
nemen om hun codes te actualiseren en aan te scherpen. Het standpunt van de raden
dat actief zijn bij een onderwijsbestuur en onderwijsbureau in hetzelfde regiogebied
niet tot de mogelijkheden moet behoren, is een goede ontwikkeling.
Vraag 9
Waarom kiezen de onderwijskoepels er niet voor om functies bij een schoolbestuur en
een Raad van Toezicht te allen tijde te scheiden van een functie bij een onderwijsbureau?
Antwoord 9
Dit zijn afwegingen die de onderwijskoepels zelfstandig maken en is de verantwoordelijkheid
van de koepels. Wel hebben de PO-Raad en de VO-raad laten weten dat bestuurders en
toezichthouders op basis van de huidige code goed bestuur nevenfuncties die belangen
van hun onderwijsstichting zouden kunnen schaden dienen voor te leggen aan de intern
toezichthouder. De intern toezichthouder legt verantwoording af over de handelwijze
in de jaarverslaggeving. Naar aanleiding van de berichtgeving van NOS en Nieuwsuur
werken de raden toe naar het aanscherpen van de code goed bestuur.
Vraag 10
Vindt u dat de overheid meer toezicht moet houden op schoolbesturen? Zo ja, waarom
wel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
De wet schrijft voor dat de inspectie in het reguliere toezicht tenminste één keer
in de vier jaar een representatief aantal instellingen onder een bestuur bezoekt.
De inspectie streeft naar een goede balans in het toezicht op de verschillende niveaus:
stelsel, besturen, en scholen en opleidingen. De inspectie richt haar activiteiten
op de gebieden waar ze het meest nodig zijn – bij besturen, scholen en opleidingen,
en op specifieke thema's. De doelen en activiteiten van de inspectie worden jaarlijks
in een jaarwerkplan vastgesteld door de inspectie. Vier weken nadat het ontwerp van
het jaarwerkplan aan de Eerste en Tweede Kamer is overgelegd, dient het jaarwerkplan
goedgekeurd te worden door de Minister.
Bovendien wordt van het intern toezicht een stevige en actieve functie-invulling verwacht.
Het interne toezicht heeft ook als taak om toe te zien op de wettelijke verplichting
dat bestuurders bij een persoonlijk belang niet deelnemen aan de beraadslaging en
besluitvorming in het bestuur. Daarbij kan de overheid meer eisen stellen aan zowel
onderwijsbesturen als het intern toezicht. Binnen mijn ministerie wordt gewerkt aan
een wetsvoorstel waarin nadere eisen worden gesteld aan het bestuur en intern toezicht.
Met dit wetsvoorstel wil ik onder meer de professionalisering van onderwijsbesturen
een nadere en niet-vrijblijvende impuls geven en wordt er meer richting gegeven aan
het intern toezicht over wat er wordt verwacht. Ook zullen in dit wetsvoorstel nadere
integriteitseisen worden neergelegd. De inspectie zal hier ook toezicht op gaan houden.
Het streven is dat eind december van dit jaar de internetconsultatie start.
Vraag 11
Vindt u dat de Inspectie van het Onderwijs meer bevoegdheden moet krijgen om toezicht
te houden op de integriteit en belangenverstrengeling van schoolbesturen en raden
van bestuur?
Antwoord 11
In het wetsvoorstel waarin eisen worden gesteld aan het bestuur en intern toezicht
wordt onderzocht welke nadere integriteitseisen wenselijk zijn, zoals procedures die
gevolgd moeten worden wanneer een bestuurder of lid van de raad van toezicht een nevenfunctie
heeft. Bovendien wordt bekeken of er een VOG-verplichting moet komen voor bestuurders
en intern toezichthouders, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 8 mei jl. «Stand
van zaken rond de Verklaring Omtrent het Gedrag in het primair en voortgezet onderwijs.3 Dit komt bovenop de reeds bestaande verplichtingen van bestuurders om te zorgen voor
een integere bedrijfsvoering, waaronder het treffen van voorzieningen om verstrengeling
van belangen te voorkomen. Het is primair aan het intern toezicht om hierop toe te
zien. Als het intern toezicht die taak niet naar behoren vervult, kan de inspectie
ingrijpen. Door middel van genoemd wetsvoorstel zal de inspectie dus meer mogelijkheden
krijgen om toezicht te houden op de integriteit en belangenverstrengeling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.