Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Teunissen over de brief 'Stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023
Vragen van het lid Teunissen (PvdD) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de brief «Stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023» (ingezonden 2 juli 2024).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei), mede namens de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 9 september 2024). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2149.
Vraag 1
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten
SDE++ 2023 (kamerstuk 31 239, nr. 398) alleen geschreven dat nieuwe Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-beschikkingen
(SDE++-beschikkingen) voor de productie van bio-energie aan de eisen van de Renewable
Energy Directive (RED-III) moeten voldoen, aangezien lidstaten expliciet de ruimte
hebben gekregen om hun biomassabeleid (zowel binnen RED-II als nu RED-III) aan te
scherpen? Waarom wordt dit ruimere kader niet vermeld?
Antwoord 1
Bij de implementatie van de REDIII in Nederland (en de andere maatregelen die voortkomen
uit het Fit for 55-pakket) is er conform de Aanwijzingen voor de regelgeving als uitgangspunt
gekozen voor zuivere implementatie. Dat betekent dat bij de implementatie geen andere
regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk. Dit uitgangspunt houdt
ook in dat voor eventuele aanvullende nationale maatregelen een separaat wetgevingsproces
wordt gevolgd. Dit wordt vermeld in het wetgevingsprogramma Klimaat van 26 april 2023
(bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1230) en in de Klimaatnota van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1307).
Vraag 2
Is hier overwogen om de mogelijkheid tot aanscherping mee te nemen in de besluitvorming?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de afwegingen om hier geen gebruik van te maken?
Antwoord 2
Dit is niet meegenomen in de besluitvorming, omdat is gekozen voor zuivere implementatie.
Zie voor de toelichting mijn antwoord op vraag 1. De Staatssecretaris Openbaar Vervoer
en Milieu is samen met mij voornemens om in het najaar de Kamer te informeren over
de beleidsontwikkelingen rond het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Hierin zullen
wij onder andere ingaan op de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen
en hoe deze zich verhouden tot de RED implementatie.
Vraag 3
Welke aanbevelingen heeft u meegekregen van de Minister voor Klimaat en Energie over
beleidsontwikkelingen rondom de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen?
Antwoord 3
De voormalig Minister voor Klimaat en Energie heeft mij geen specifieke aanbevelingen
meegegeven over beleidsontwikkelingen rond de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen.
De komende tijd gaan de Staatssecretaris en ik aan de slag met het verder uitwerken
van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, waaronder de implementatie van de duurzaamheidscriteria
voor biogrondstoffen en het verder inrichten van toezicht binnen het duurzaamheidskader
biogrondstoffen.
Vraag 4
Op welk wetenschappelijk bewijs is de bewering dat bioEnergy with Carbon Capture Storage
(BECCS) een manier is om negatieve emissies te bereiken gebaseerd?
Antwoord 4
Conform de rekenmethodiek van de Europese Commissie (volgend uit de RED-III) is BECCS
een van de manieren om negatieve emissies te bereiken. Dit wordt ondersteund door
rapportages van o.a. IPCC, PBL, IEA en CE Delft (zie ook verwijzingen verderop bij
de beantwoording van vraag 5 en 6). Om tot negatieve emissies te komen, is het belangrijk
de duurzaamheid van de gebruikte biogrondstoffen te borgen. Dit doen we in de SDE++
2024 door aan te sluiten bij de Europese eisen voor duurzaamheid vanuit de RED-III
en door het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Vraag 5
Wat gaat u doen om de klimaatdoelen te halen als blijkt dat negatieve emissies op
deze wijze niet mogelijk zijn, aangezien u zelf ook aangeeft dat de ontwikkeling van
negatieve emissies in Nederland nog in de kinderschoenen staat, terwijl een belangrijk
deel van de Nederlandse klimaatdoelen wel is gebaseerd op negatieve emissies?
Antwoord 5
Het klopt dat de ontwikkeling van negatieve emissies in Nederland nog aan de start
staat. Daarom maakt het kabinet met de categorie voor CO2-afvang en opslag bij biomassa-energie-installaties onder 100 MWe in de SDE++ 2024
een (ingekaderde) start met negatieve emissies in Nederland. Dit is onderdeel van
de uitwerking van de afspraak uit het klimaatpakket van de Voorjaarsnota 2023 om in
Nederland in 2030 1,5 Megaton negatieve emissies te bewerkstelligen. Negatieve emissies
zijn ook, en zelfs in toenemende mate, nodig na 2030. Ze zullen een belangrijk onderdeel
vormen van de beleidsmix om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dat bevestigen ook PBL1 en CE Delft2. Een aandachtspunt daarbij blijft dat realisatie van negatieve emissies zo min mogelijk
ten koste moet gaan van de inzet op emissiereductie. In de komende decennia zullen
bestaande en nieuwe technieken om negatieve emissies te bereiken, doorontwikkelen.
Hierdoor kan er richting 2050 een breder scala aan technieken worden benut dan nu
richting 2030 nog mogelijk is. Het kabinet komt met een biogrondstoffenstrategie ter
uitwerking van het NPE en begin 2025 met een bredere visie op koolstofverwijdering
en de routekaart koolstofverwijdering.
Vraag 6
Waar is de opmerking op gebaseerd dat koolstofverwijdering op korte termijn kan worden
gerealiseerd «onder andere door in te zetten op carbon capture and storage (CCS) bij
biomassa-energiecentrales»? Uit welk onderzoek blijkt dat dit op korte termijn mogelijk
is?
Antwoord 6
Dit blijkt uit signalen uit de markt, die zijn meegenomen bij het opstellen van het
Eindadvies voor de SDE++ 20243 van PBL. In het Eindadvies is de bedoelde categorie voor CCS bij biomassa-energiecentrale
doorgerekend door het PBL, op basis van input vanuit de marktconsultatie. Een van
de voorwaarden voor een positief advies is dat de techniek voldoende uitontwikkeld
is. Ook de PBL-rapportage over negatieve emissies in Nederland gaat in op het potentieel
dat BECCS in Nederland heeft4. Hierin geeft PBL aan dat afvang en opslag van CO2 bij onder andere biomassa-energiecentrales (BECCS) een potentiële bron voor negatieve
emissies is. Dit volgt ook uit het rapport van CE Delft.
Vraag 7
Kunt u de berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de SDE++ van
het basisbedrag voor CCS bij (relatief kleinschalige) biomassa-energiecentrales, waar
in de brief naar wordt verwezen, delen met de Kamer?
Antwoord 7
De berekening van de basisbedragen zijn door PBL gepubliceerd in het rapport Eindadvies basisbedragen SDE++ 20245. Dit rapport is op 1 maart jl. aan de Kamer verzonden bij de Kamerbrief Openstelling
SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387).
Vraag 8
Als er inderdaad bij de herziening van het European Union Emissions Trading System
(ETS) een waardering voor negatieve emissies, bijvoorbeeld door certificaten, zou
komen, worden dan de SDE++-subsidies voor deze categorie verder beperkt?
Antwoord 8
Ja. De waarde van de certificaten wordt dan verrekend met het subsidiebedrag, waardoor
het subsidiebedrag omlaag gaat. Dit zal op dezelfde manier werken als voor de CCS-categorieën
in de SDE++ waar een ETS-correctie wordt toegepast.
Vraag 9
Waar wordt naar gerefereerd in het verzoek aan het PBL om in de marktconsultatie voor
de SDE++ 2025 breed te kijken naar «biogene emissies en mogelijkheden tot afvang»?
Antwoord 9
Op verzoek van KGG onderzoekt PBL voor de advisering over de basisbedragen van CCS
de afvang van zowel fossiele als biogene emissies. Dit betekent dat door PBL in de
marktconsultatie een uitvraag wordt gedaan naar andere mogelijkheden voor het realiseren
van negatieve emissies dan via CCS van biogene emissies bij energiecentrales. Dit
kan bijvoorbeeld gaan om CCS van biogene emissies die vrijkomen bij biobrandstoffenproductie.
In de Wijzigingsnotitie SDE++ 20256, die PBL voorafgaand aan de marktconsultatie in maart heeft gepubliceerd, stelt PBL
op pagina 44 twee vragen aan de markt: «Wat zijn de plannen van de markt voor de afvang
en opslag van biogene CO2? Is er volgens de markt behoefte aan aparte subcategorieën voor processen met CO2 van biogene oorsprong?»
Vraag 10
Welke andere technieken voor negatieve emissies worden onderzocht? Wat is de status
van dit onderzoek en wie voert de inventarisatie uit?
Antwoord 10
Indien marktpartijen op basis van de in vraag 9 genoemde uitvraag concrete projectplannen
voor negatieve emissies met PBL deelt, kan PBL deze verder onderzoeken en overwegen
om categorieën op te nemen in het Eindadvies basisbedragen SDE++ 2025. Dit rapport wordt in het eerste kwartaal van 2025 gepubliceerd.
Vraag 11
Bent u bereid onderzoek naar de langetermijnvisie op negatieve emissies uit te laten
voeren door een wetenschappelijk instituut zoals bijvoorbeeld European Academies Science
Advisory Council (EASAC), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW),
Joint Research Centre (JRC), Sociaal-Economische Raad (SER) in plaats van het PBL?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
De Wetenschappelijke Klimaatraad heeft recent een adviesrapport gepubliceerd over
koolstofverwijdering, welke is gebaseerd op een zeer uitvoerige beschouwing van de
beschikbare literatuur en wetenschap op dit vlak.7 Momenteel wordt gewerkt aan de routekaart koolstofverwijdering. Deze wordt gebaseerd
op alle beschikbare wetenschappelijke kennis op dit onderwerp zoals onder andere opgenomen
in het adviesrapport van de WKR.
Vraag 12
Bent u bereid zich in Europees verband uit te spreken om de bekostiging van negatieve
emissies zoals BECCS door het ETS in elk geval niet op biomassaverbranding te richten?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
In 2026 zal er gekeken worden naar een volgende herziening van de ETS-Richtlijn. Hierbij
wordt ook gekeken naar het creëren van een financiële prikkel voor het opschalen van
technieken voor koolstofverwijdering. De Europese Commissie heeft aangegeven in de
Mededeling over de EU-strategie voor industrieel koolstofbeheer dat het ETS een solide
basis kan vormen voor de business case van technieken van koolstofverwijdering. Hierbij
is het voor mij van belang dat verwijdering niet ten koste gaat van emissiereductie.
Daarnaast zullen de Staatssecretaris en ik hierbij ook aandacht hebben voor het borgen
van de duurzaamheid bij het gebruik van biogrondstoffen en de cascadering van biogrondstoffen
conform het Duurzaamheidskader. Ik wil hierbij echter geen technieken volledig uitsluiten.
Vraag 13
Gezien de hoge kosten voor BECCS in de praktijk, hoe effectief lijkt het u om dit
te laten financieren door het ETS?
Antwoord 13
Dat is afhankelijk van de vormgeving van een eventuele opname van waardering voor
negatieve emissies in het ETS. Omdat deze op zijn vroegst in 2026 helderder wordt,
is wachten op het ETS geen optie voor de jaren 2024 en 2025 gezien het doel voor 1,5 Mton
negatieve emissies in 2030 (rekening houdende met onder andere de realisatietijd van
afvang- en opslaginstallaties). Op het moment dat er vanuit de SDE++ 2024 beschikkingen
worden gegeven voor CCS bij biomassa-energiecentrales, zullen inkomsten uit het ETS
in mindering worden gebracht op de uit te keren subsidie, zodra negatieve emissies
in het ETS worden opgenomen. Hierdoor is al wel geanticipeerd op eventuele verwaarding
op Europees niveau en wordt oversubsidiëring voorkomen.
Vraag 14
Kunt u aangeven naar welk afbouwpad wordt gerefereerd in het hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk
36 471, nr. 37) van de aanstaande regering als er staat dat «er zo snel mogelijk wordt gestopt met
het subsidiëren van bio-energie gecombineerd met CO2-opvang en opslag (BECCS) en biomassacentrales, conform het eerder afgesproken afbouwpad»?
Antwoord 14
Het afbouwpad waarnaar gerefereerd wordt, is het afbouwpad zoals opgenomen in de Kamerbrief
over het duurzaamheidkader biogrondstoffen van 22 april 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1039). Parallel wordt de opbouw voor hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen vormgegeven.
Hier komt de Staatssecretaris samen met mij op terug bij de voortgangsbrief over het
duurzaamheidskader biogrondstoffen in het najaar.
Vraag 15
Bent u, in lijn met het hoofdlijnenakkoord, voornemens om de subsidies voor de SDE-ronde
van 2025 voor biomassacentrales te schrappen, ondanks dat deze voor de ronde van 2024
nog wel zijn gegeven?
Antwoord 15
De SDE++ staat reeds niet meer open voor de productie van elektriciteit door de verbranding
van biogrondstoffen en de inzet van houtige biomassa voor de opwek van lagetemperatuurwarmte.
Het kabinet houdt vast aan de bestaande afspraken voor klimaat en energie, waaronder
de 1,5 Mton negatieve emissies in Nederland in 2030. Er wordt daarom vastgehouden
aan de openstelling in de SDE++ 2024 van de categorie voor CCS bij bio-energiecentrales.
Het PBL doet in de marktconsultatie voor de SDE++ 2025 onderzoek naar het potentieel
in de markt voor toepassing van CCS bij bredere biogene processen. Mede op basis hiervan
en het PBL-advies zal ik volgend jaar de SDE++ 2025 vormgeven. Ik verwacht de Kamer
in het eerste kwartaal van 2025 te informeren over de 2025-openstellingsronde van
de SDE++. Verder komt het kabinet hier op terug bij de voortgangsbrief over het duurzaamheidskader
biogrondstoffen in het najaar.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei -
Mede namens
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.