Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde Agenda informele bijeenkomst voor onderwijs- en onderzoeksministers d.d. 16 en 17 september 2024 (Kamerstuk 21501-34-421)
2024D31853 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan
de Minister van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
voorgelegd over de Geannoteerde Agenda informele bijeenkomst voor onderwijs- en onderzoeksministers
d.d. 16 en 17 september 2024 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 421) en het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 8–9 juli 2024 en beantwoording resterende
vragen over de Geannoteerde Agenda informele Raad voor Concurrentievermogen op 8–9 juli
2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 610).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Stoffer
Adjunct-griffier van de commissie,
Teske
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
II Antwoord / Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-Fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de Geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst voor onderwijs- en onderzoeksministers
voor 16 en 17 september 2024. Deze leden zijn blij dat de Minister de ingezette positieve
grondhouding ten aanzien van het concept van een gemeenschappelijke Europese graad
voortzet en om de Europese (Hoger-)Onderwijsruimte nauwer samen te brengen waarin EU-lidstaten op dezelfde wijze werken
aan kwaliteit en toegankelijkheid, met respect voor de academische vrijheid en autonomie
van instellingen. Het roept de vraag op of het kabinet de ambitie van de Europese
Commissie deelt om de Europese onderzoeksruimte nader te verankeren als gezamenlijke
Europese ambitie, en zo ja, waaruit concreet de actieve Nederlandse bijdrage gaat
bestaan. Deze leden vragen de Minister om een concretisering: hoe zou naar het oordeel
van de Minister de Europese samenwerking in het hoger onderwijs vorm moeten krijgen?
Wat zijn de Nederlandse prioriteiten voor de beleidsagenda van de Europese onderzoeksruimte
van 2025–2027? Hoe stelt de Minister zich precies een gelijk speelveld van de afzonderlijke
onderwijsstelsels voor?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de mening van de Minister dat het borgen
van academische vrijheid een kernwaarde is voor het doen van onderzoek. Tegelijkertijd
is het de harde realiteit dat dit kabinet zich voorneemt om een slordige miljard euro
te bezuinigen op hoger onderwijs en wetenschap. Is de Minister met deze leden van
mening dat niet alleen academische vrijheid, maar vooral ook de hoogte van het beschikbare
onderzoeksbudget fundamenteel en ongebonden onderzoek mogelijk maakt? Zo ja, kan de
Minister uiteenzetten hoe de voorgenomen kabinetsbezuinigingen de Nederlandse innovatiekracht
zullen raken? Wat vindt de Minister van de behoefte om de financiering van de Europese
onderzoeksruimte uit te breiden? Kan de Minister voorzien in een concreet overzicht
van de hoger-onderwijs- en onderzoeksbudgetten van de afzonderlijke EU-lidstaten voor
de komende jaren om te beoordelen of en zo ja in hoeverre Nederland met de voor de
komende jaren beschikbare hoger-onderwijs- en onderzoeksbudgetten naar verhouding
bijdraagt aan het versterken van het Europese concurrentievermogen in onderzoek en
innovatie. Met andere woorden, hoe ziet de Nederlandse bijdrage aan het behalen van
de beste OenI-resultaten er concreet uit en hoe steekt deze bijdrage af tegen die
van de andere EU-lidstaten, zo vragen deze leden. Hoe is «excellentie» en het werven
en behouden van talentvolle onderzoekers en innovators concreet te behalen met de
knellende ideologische en budgettaire OenI-voornemens van dit kabinet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn het eens dat vrijheid van wetenschappelijk
onderzoek belangrijk is in Nederland en de Europese Unie. Echter, de Minister stelt
dat het ook belangrijk is dat innovatie (en onderzoek) wordt gedaan in strategische
onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden. Hoe verhouden deze twee uitgangspunten
zich tot elkaar? En hoe gaat de Minister hierop sturen? Hoe ziet de Minister dat de
verhouding tussen deze vrijheid nu is en hoe die in de toekomst zou moeten worden?
Moet hier wat betreft de Minister een verandering plaatsvinden, zowel in Nederland
als in de Europese Unie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen op het feit dat het kabinet eerder
al heeft aangegeven de gedachten van Enrico Letta over het vrije verkeer van onderzoek
interessant te vinden en steunt het versterken van en investeren in onderwijs, onderzoek
en innovatie. Deze leden vinden het verstandig als onderzoek in de Europese Unie op
elkaar wordt afgestemd zodat dubbel onderzoek wordt vermeden alsook dat strategisch
belangrijke onderzoeksgebieden niet worden «gemist». Hoe wil de Minister dit concreet
vorm gaan geven? Vindt de Minister het verstandig om een sterke coördinatie bij de
Europese Commissie te beleggen? Vindt de Minister het verstandig om eventueel door
middel van een Europees fonds sterk te kunnen sturen op zo sterk mogelijk onderzoek
en innovatie in de Europese Unie omdat dit de concurrentiekracht van de EU verbetert?
De Minister suggereert een gezamenlijke O&I-talentstrategie; waarom denkt de Minister
dat voldoende zal zijn om de grote uitdagingen het hoofd te bieden?
De leden van de Groenlinks-PvdA-fractie constateren dat de Europese Unie in het algemeen
en Nederland in het bijzonder veel minder investeren in onderzoek en innovatie dan
andere landen en minder dan de afgesproken 3%-norm. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
constateren dat de Europese Unie in het algemeen en Nederland in het bijzonder veel
minder investeren in onderzoek en innovatie dan andere landen en minder dan de afgesproken
3%-norm. Deze norm is uitermate belangrijk om ervoor te zorgen dat de Europese Unie
en Nederland innoveren zodat maatschappelijke uitdagingen het hoofd kunnen worden
geboden, zodat de internationale concurrentie het hoofd kan worden geboden en in de
toekomst het geld nog verdiend kan worden. Gaat de Minister dit feit ook ter sprake
brengen en overleggen hoe wel aan deze norm voldaan kan worden? Welke ideeën heeft
het kabinet om de investeringen in onderzoek en innovatie te vergroten, zowel in de
Europese Unie als in Nederland? Heeft de Minister zicht op de haalbaarheid van deze
ideeën en hoe andere lidstaten daarin staan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat één van de uitdagingen in
de EU en in Nederland het laten doorgroeien van start-up bedrijven naar scale-up bedrijven
is. Naast uitdagingen in financieringen lijkt het ook belangrijk dat het onderzoek
en de innovatie gericht is op het opschalen van nieuwe vindingen. Ziet de Minister
dit ook zo? Zo ja, heeft hij ideeën hoe onderzoek en innovatie aangepast kunnen worden
om scale ups meer succesvol te maken? Ziet hij hier een rol voor de Europese Unie?
Gaat hij dit ter sprake brengen bij de Raad?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat de woorden van het kabinet
over het belang van onderzoek en innovatie in schril contrast staan met de miljardenbezuinigingen
op zowel onderwijs, innovatie als verduurzaming die het kabinet doorvoert. Hoe denkt
de Minister in dit licht wel te kunnen zorgen dat Nederland gaat voldoen aan de afspraak
om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek en innovatie? Dit hoeft immers niet allemaal
publieke financiering te zijn, maar met minder publieke financiering, hoe denkt de
Minister dan (veel) meer private financiering los te krijgen voor onderzoek en onderwijs?
Wat denkt de Minister dat dit besluit van het kabinet (om te bezuinigen op onderzoek,
onderwijs, innovatie en verduurzaming) zal doen met zijn positie in de Raad?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-Fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde agenda voor de
informele bijeenkomst voor onderwijs- en onderzoeksministers van 16 en 17 september
2024 en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het versterken van het Europese concurrentievermogen
hoog op de politieke agenda staat. Dit blijkt onder andere uit de prioriteiten die
Commissievoorzitter Von der Leyen heeft aangekondigd voor de komende vijf jaar. Deze
leden onderschrijven het belang van het versterken van het Europese concurrentievermogen
en de prioriteit die de Commissie hieraan geeft. Bovendien heeft Von der Leyen aangegeven
dat er een nieuw Europees welvaartsplan moet komen, zodat onder andere ondernemen
gemakkelijk wordt en de interne markt wordt verdiept. Hoe kijkt de Minister aan tegen
een nieuw Europees welvaartsplan? Hoe zou Nederland mogelijk kunnen profiteren van
dit plan?
In het rapport Much more than a market van Enrico Letta (hierna: rapport-Letta) wordt
gepleit voor een vijfde vrijheid gericht op een vrij verkeer van onderzoek, innovatie
en kennis naast de bestaande vier vrijheden. Wat is de Minister zijn visie op het
uitbreiden van de huidige vier vrijheden met een vijfde vrijheid voor onderzoek, innovatie
en kennis? Hoe kan Nederland mogelijk profiteren van deze uitbreiding? En zou een
uitbreiding ervoor kunnen zorgen dat de Lissabon-doelstelling van 3% gehaald kan worden
door Nederland?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-Fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde
agenda van de informele bijeenkomst voor onderwijs- en onderzoeksministers d.d. 16
en 17 september en hebben nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie waarderen dat de Minister het van belang vindt dat er
focus komt op strategische onderzoeksprioriteiten en technologieën. Deze leden vragen
zich af of en hoe de Minister de Nationale Technologie Strategie wil betrekken in
deze discussie. Op welke manier verhoudt de Europese focus zich tot deze Nationale
strategie? Hoe zou het Europese proces om tot meer focus te komen zich moeten verhouden
tot focusstrategieën van de lidstaten zelf? Wat bepalen de lidstaten zelf en waar
neemt Europese Unie de leiding?
De leden van de NSC-fractie waarderen dat ook het tekort aan talent een onderwerp
van gesprek zal zijn. Op dit moment hebben de meeste lidstaten belastingwetgeving
die ervoor zorgt dat lidstaten concurreren om talent aan te trekken, zoals de 30%-regeling
voor expats. Zou de Minister dit punt bespreekbaar kunnen maken? En zo ja, wat zou
de beste manier zijn om dit te doen?
De leden van de NSC-fractie waarderen dat de Minister een punt gaat maken van het
borgen van academische vrijheid. Deze leden erkennen dat kennisdeling, creativiteit
en diversiteit basiselementen zijn voor innovatie en dat een dergelijke cultuur zal
bijdragen aan het versterken van de concurrentiepositie van Europa. Aan de ander kant
wordt techniek steeds complexer en is soms veel voorkennis en specialisme nodig om
stappen te maken, specifiek op sommige sleuteltechnologieën. Hoe ziet de Minister
de balans tussen vrijheid en focus? Kan de Minister voor meer scherpte aanbrengen
in de gedachtewisseling op dit punt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-Fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde agenda van de
informele bijeenkomst voor onderwijs- en onderzoeksministers d.d. 16 en 17 september
en hebben nog enkele vragen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het kabinet een positieve grondhouding heeft
ten opzichte van een gemeenschappelijke Europese graad. Dit zou de toegankelijkheid
en kwaliteit van het Europese hbo en wo verhogen. Deze leden wijzen erop dat we in
Nederland een overvolle woningmarkt hebben en een toename van internationale studenten
niet aan zal meehelpen, en hier zelf ook de dupe van kan worden. Heeft de betere internationale/Europese
(en dus Nederlandse) toegankelijkheid als gevolg dat er meer internationale studenten
in Nederland gaan studeren? Zo ja, is er over dit onderwerp overleg met de Minister
van volkshuisvesting?
De leden van de BBB-fractie lezen in de brief ook dat in het licht van de huidige
complexe transities en veranderende geopolitieke situaties, strategische Europese
samenwerking op het gebied van O&I essentieel is, waarbij Nederland onder andere gaat
onderstrepen dat er meer focus moet komen op strategische onderzoeksprioriteiten en
technologiegebieden. Iets eerder in de brief gaat het over de academische vrijheid
en de vrijheid van wetenschappers om eigen onderzoeksrichtingen te kiezen. Deze leden
zijn het hier volmondig mee eens, alleen zijn zij wel benieuwd hoe enerzijds de academische
vrijheid en vrijheid van wetenschappers om zelf onderzoeksrichtingen te kiezen gestimuleerd
gaat worden, terwijl er anderzijds gepleit gaat worden voor onderzoeksprioriteiten
en technologiegebieden. Het lijkt deze leden dat daar enige vorm van sturing nodig
is, wat ten koste zal gaan van de vrijheid van wetenschappers om zelf onderzoeksrichtingen
te kiezen
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
C.M. Teske, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.